Inhoud

 Maurice de Wilde, Het Mijnalarm, een dossier,
N.V. Jozef Van In & C° - Lier, 1966

    
  

Inhoud

Nota van de uitgever
Een dossier

    I. Tussen hoop en onrust
   II. «Stille protestbetoging»
  III. Sluiting en rekonversie
  IV. De spanning stijgt  
   V. Het drama
  VI. «Mijnalarm»
 VII. Censuur, uitstel, verbod
VIII. Mocht de regering tussenkomen ?
  IX. Reakties
   X. «Recht op informatie»
  XI. Lof en kritiek
 XII. De uitzending
XIII. Uitleg van de minister
XIV. Dank

Noten
Achterflap

 

Nota van de uitgever

De wetgever heeft weliswaar aan de B.R.T. het monopolie inzake radio en televisie toegekend, maar hij heeft eveneens een aantal correctieven aan deze toestand gebracht, waarbij er voornamelijk wordt naar gestreefd de vrije meningsuiting te waarborgen. Zo verplicht de organieke wet van de instituten van de B.R.T. hen tot een strenge objectiviteit in hun nieuwsuitzendingen en ontzegt zij de regering enige voorafgaande censuur in deze materie. In het licht van deze wetgeving publiceren wij in deze brochure een aantal documenten in verband met een televisieuitzending die de jongste tijd grote beroering heeft verwekt. Onder deze documenten vindt de lezer de volledige tekst van de televisieuitzending. Wij danken de B.R.T., die ons toelating heeft gegeven deze tekst te publiceren.
 

 Een dossier

«Mijnalarm», de televisie-enquête van de B.R.T.-journalist Maurice De Wilde, heeft begin 1966 grote opschudding veroorzaakt. Het programma, dat tot stand kwam op het hoogtepunt van de krisis in de Kempense mijnstreek, werd eerst gecensureerd, dan uitgesteld en verboden. Uiteindelijk werd het een maand later uitgezonden, maar aangevuld met een interview van de toenmalige vice-premier, de h. A. Spinoy.

Het incident kent zijn weerga niet in de geschiedenis van de radio- en televisieinformatie in België. Het lokte talrijke beschouwingen uit over de mogelijke regeringstussenkomsten in de berichtgeving en over de wijze waarop de Belgische Radio en Televisie hun taak moeten en kunnen vervullen. Bovendien bleken de enquête en haar lotgevallen belangrijk te zijn voor de goede kennis van de achtergronden, waarop het mijndrama moet worden gezien.

In dit boek vindt U daarom de volledige tekst van de enquête, zoals U die op het tv-scherm hebt kunnen volgen.

Ten einde haar zo goed mogelijk te situeren in de atmosfeer waarin zij is gegroeid, samengesteld en uitgezonden, wordt zij voorafgegaan door enkele hoofdstukken waarin, met behulp van verscheidene dokumenten en ook aan de hand van de geschreven pers, een overzicht wordt gegeven van de mijnkrisis in de loop van de jongste maanden.

Na de tekst van «Mijnalarm» volgt, op dezelfde wijze, een overzicht van de reakties en van de gebeurtenissen in verband met het verbieden van de uitzending. Een blik op de pers bewijst welke weerklank deze gebeurtenissen hebben gehad. Zo is deze publikatie niet alleen een «dossier van een omstreden tv-uitzending» geworden, maar ook een «dossier van een drama» zoals dat door de publieke opinie in België werd meebeleefd. Wellicht kan zij aldus de basis vormen van een brede studie die, naar veler mening, moet worden ondernomen ten einde de vrijheid van berichtgeving en opinievorming in dit land te helpen vrijwaren.

De samenstellers danken allen die zo bereidwillig hun medewerking hebben verleend. Zij hopen dat dit «dossier» door het publiek ook zal worden onthaald als een hulde aan een goed en moedig journalist. Maurice De Wilde, geboren te Ledeberg (Gent) de 25ste november 1923, is regent in de Germaanse talen en Licentiaat in de Sociale Wetenschappen (specialisatie : massa-kommunikatiemiddelen). Nadat hij redakteur bij het Nieuwsbureau Belga was geweest, werd hij regisseur-omroeper bij het N.I.R., later vertaler en vertaler-revisor bij het Ministerie voor Ekonomische Zaken en tenslotte, in 1956, journalist bij de Vlaamse Televisie. In 1961 werd hij redaktiesekretaris bij de Dienst Berichtgeving van de TV. Tevens is hij o.m. adviseur voor de kulturele afdeling «Radio en TV» en lesgever in de perswetenschappen aan het Hoger Technisch Rijksinstituut voor Toneel en Cultuurspreiding (RITCS) te Brussel. Voor de Vlaamse televisie heeft Maurice De Wilde een indrukwekkende reeks reportages en enquêtes over sociaal-ekonomische en politieke onderwerpen op zijn aktief. In 1963 ontving hij de Prijs van de TV-kritiek  voor zijn programma: «Israël, de Prijs voor een Vaderland.» In 1965 werd hem de Prijs van de Vlaamse journalistenklub toegekend voor «Het geval Beverlo» en «De Brug over de Kwaï-rivier». Zijn enquête «Fooien in de Haven» (de staking van de Havenkapiteinsdienst in Antwerpen) verwierf de Bert Leysen-prijs 1964-65. Dezelfde uitzending werd, te zamen met een reportage over de Westduitse verkiezingen («Der Ludwig ist besser) bekroond met de Prijs van de TV-kritiek 1965.

  

I. Tussen hoop en onrust

Als je vóór de Ford Werke in Genk op de hoge brug over het kanaal gaat staan en je kijkt naar beneden, dan heb je in één oogopslag een beeld van oud en jong Limburg. Een nieuwe zwarte weg springt over de rug van de brug naar een stuk bos dat ginds in de verte ligt. Links van de weg : heidegrond, struiken en gras. Rechts : een enorm gebouw dat zich uitrekt in de zon en fonkelt van nieuwigheid. Op- en afritten steken hun vingers uit naar de grote baan. Daartussen liggen zwarte parkings met de kleuren van honderden auto's Deze fabriek is met Amerikaans-Duits kapitaal in twintig maanden rechtgezet. Zij geeft werk aan meer dan zesduizend arbeiders, die zeshonderd auto's per dag van de lopende band laten rollen. Het is de meest spektakulaire realizatie in de Limburgse nijverheid van de jongste vijf jaren. Zij staat er aan de rand van een gemeente, die bezig is in eenzelfde hoog ritme op te groeien tot één der merkwaardigste fenomenen van ons land, wellicht de kern van een nieuwsoortige Vlaamse stad. (1) Het beeld is indrukwekkend, maar je kan het niet zonder zorg zien. De indruk van ekonomische welvaart die het geeft, wordt geblust door de gedachte dat dit prachtige kasteel van moderne arbeid is opgerezen op het ogenblik dat een andere nijverheid, waar Limburg zijn opgang aan te danken heeft, begonnen is haar deuren te sluiten. Niet dat men in Limburg om sentimentele redenen aan de kolenmijnen zou gebonden zijn ! Is het werk in de schachten daar wel menswaardig genoeg voor ? Nee, maar het besef dat de wondere opbloei van nieuwe industrieën in werkelijkheid nog niets anders is dan een (niet eens ver genoeg reikende) opvolging van de «oude» nijverheid, die de streek wèl aansluiting bij de moderne maatschappij maar nog géén volwaardige kans had geschonken, stemt wel droef en ongerust. Zal Limburg de tijd krijgen om de mijnen gedeeltelijk te vervangen en de opgang van het volkrijke gewest te voltooien ? Zal de «provincie van de toekomst», aan de groeiende jeugd waarvan men zopas nog een "universiteit" weigerde, haar veelbezongen eretitel niet verliezen in het komende grote gevecht om het bestaan ? Van op de brug gezien is Genk een nieuwe hoop rijker geworden. Maar de donkere piramides in de verte werpen er hun schaduw over. De mijnscholen lokken niet meer. In Zwartberg begint men mijnwerkershuizen te verkopen. Men kijkt uit naar de nieuwe bouwheren.

Goede en lage lonen

Er wordt nog altijd goed geld verdiend in Limburg. In 1963 stak er in de loonzakjes van mannen en vrouwen een gemiddeld brutosalaris van 41,43 fr. per uur. Daardoor kwam de provincie op de tweede plaats, na het rijke Luik. Het rijksgemiddelde bedroeg toen 37,82 fr. en dat voor het Vlaamse landgedeelte 35,96 fr., terwijl Wallonië 40,48 fr. beurde. Gouverneur Roppe waarschuwt echter onmiddellijk : «Het gemiddelde loonpeil van onze werklieden ligt zo hoog dank zij de salarissen in de mijnen. Neemt men die niet in de berekening van het gemiddelde op, dan zakt Limburg pardoes naar de voorlaatste plaats. En dat geldt zowel voor mannen als vrouwen. Ook het weddepeil van de bedienden ligt merkelijk beneden het rijksgemiddelde, vooral in de sektor van de distributie. Ik moet er wel bijvoegen, dat er sinds 1963 wellicht een merkelijke verbetering in die toestand zal gekomen zijn : nieuwe bedrijven gaven meer werkgelegenheid en sommige betaalden hoge wedden.» Dit statistiekje alleen al zegt hoe belangrijk de kolenmijnen voor het huidige Limburg zijn. Neem de mijnen weg en...

Zijn de perspektieven voor de bedrijfstak, die nog steeds bijna de helft van alle beschikbare arbeidsplaatsen verschaft, dan werkelijk zo onrustwekkend ? Men moet het natuurlijk nu ook weer niet zo zien, dat morgen al onstuitbare reuzen gaan beginnen met het opvegen van de mijnvloeren en het omstoten van de schachttorens ! Toch is de toestand zorgwekkend. Gouverneur Roppe wees daar op in zijn openingsrede vóór de provincieraad, de 1ste oktober 1964 : «Onmiskenbaar is inderdaad sedert enige maanden een nieuwe en ernstige verslechting ingetreden in de toestand van het Kempens kolenbekken. Een duidelijk teken hiervan vinden wij in de voortdurende toeneming van de kolenstocks in de Kempen. De mededinging van buitenlandse producenten, de immer voortgaande vervanging van steenkolen door andere energiebronnen, de daling van het specifiek gebruik van kooks bij de staalproduktie liggen aan de basis van de verminderde afzet. Al deze verschijnselen hebben een structureel karakter en oefenen derhalve een blijvende invloed uit. In een nabije toekomst zal men moeten rekening houden met de aanwending van het in Nederland in zulke grote voorraden ontdekte aardgas. In de kolensector is derhalve onze gewestelijke economie geconfronteerd met ongunstige vooruitzichten.»

Veel jeugd, veel pendelaars

«Nee, voegt hij daar nu voor ons aan toe, wij willen niet verbergen dat men in Limburg zeer ongerust is over de ontwikkeling van het Kempense kolenbekken in de volgende jaren. Deze sektor is nog altijd van overwegende betekenis voor werkgelegenheid en inkomen».

Koppelt  men  de achteruitgang  van  deze  nijverheid aan de sterke groei van de Limburgse bevolking en het  toenemend aantal pendelarbeiders die hun heil buiten de provincie moeten zoeken, dan begrijpt men nog beter waarom de Limburgers koortsachtig door willen gaan met het inplanten van nieuwe nijverheidstakken, die meteen een verbetering van de sektor handel en  «diensten» meebrengen. «Zonder iets af tedoen van de problemen waar andere streken voor staan, zegt gouverneur Roppe, zou ik er toch willen op wijzen dat waarschijnlijk nergens een geheel van zoveel elementen aanwezig is, die een snelle verdere industrialisering dringend noodzakelijk maken». 

Op vijf jaar tijd daalde het aantal mijnwerkers in de Kempen met achtduizend vijfhonderd. In 1957-1958 waren er nog 42.000. In 1963 telde men er nog 33.500. Geregeld komen er in de kranten berichten over de kolenstocks die blijven liggen en de «dag verlet» die wordt  ingevoerd... Ondertussen stoot ook de Limburgse landbouw arbeidskrachten uit. En brengt elk jaar een nieuwe groep jonge arbeiders voor de winketten van de personeelsdiensten.

De aktieve bevolking van Limburg neemt telkenjare met ongeveer drieduizend eenheden toe. In 1961 bereikte de jonge leeftijdsklassen tot 14 jaar 32,6 t.h. van de totale bevolking. Dat is veel meer dan in de andere provincies, waar men spreekt van 21 tot 25 t.h. Ook nu de eenzijdige ekonomische opbouw van Limburg wordt doorbroken en nieuwe industrie in snel tempo aanrukt, vinden vele arbeiders  geen werk in eigen streek. Zij trekken in groeiend aantal naar andere provincies of naar het buitenland. In 1947 gingen ongeveer 20.000 Limburgers elders werken ; in 1961 was hun aantal al tot 34.000 gestegen. Daarvan waren er 14.000 in de provincie Luik aan het werk (waar zij, zoals iedereen weet, de arme Franstaligen dagelijks in het Nederlands terrorizeren...). Ongeveer 9.850 trokken er naar Nederland en 1.950 vonden werk in Duitsland.

De jongste jaren hebben Duitse bedrijven niets onverlet gelaten om in Limburg te rekruteren. Arbeiders trekken niet alleen naar Aken en Keulen, maar ook verder de Rijn over. Zij verdienen er een flink loon en het gebeurt niet zelden dat aanwervers tussen de plooien door nog een extra-blauw briefje kunnen overhandigen. Dat is mooi, maar wie zegt dat het kan blijven duren ? Een definitieve oplossing voor de Limburgse arbeiders is het zeker niet.

Meer autonomie gevraagd

«De jongste vijf jaren, vertelt gouverneur Roppe, zijn er bij ons weten een zestigtal nieuwe industriële bedrijven, met tezamen ongeveer 12 000 arbeidsplaatsen, in onze provincie bijgekomen. (Daarvan waren er 13 Belgische, één met gemengd Belgisch-vreemd kapitaal, 23 Nederlandse, 8 Duitse, een Amerikaans-Duitse en 7 Amerikaanse bedrijven.) De totale investeringen bedragen acht tot tien miljard Belgische frank.»

«Waar werden zij opgericht ?»

«Zeven nieuwe bedrijven vestigden zich te Genk, zes te Tessenderlo, twee te Lommel, één te Lanaken, drie te St.-Truiden en drie te Tongeren. De overige, meestal kleinere bedrijven zijn harmonisch gespreid over de gehele provincie. Wij waren blij dat zij niet zomaar in het wilde weg werden neergegooid, maar door een goede planning verdeeld.»

«Welke sektor kwam het meest aan de beurt ?» 

«De metaalverwerking, met inbegrip van de productie van radio- en televisietoestellen, neemt onder de nieuwe vestigingen de eerste plaats in :  17 bedrijven met ongeveer 7.500 arbeidskrachten. Op de tweede plaats komt de sektor textielvezels en konfektie : 26 bedrijven en ongeveer 2.100 arbeidskrachten. Daarna is er de chemische sektor  (glas, kunststoffen, cosmetica), met zes bedrijven en 1.400 personeelsleden.» Gouverneur   Roppe   pleit   natuurlijk niet voor een aparte ekonomische politiek in elke provincie, maar hij is wel een overtuigd voorstander van een zeer grote bewegingsvrijheid op gebieden, die van onmiddellijk belang  zijn voor de bevordering van de algemene vooruitgang. De gewesten kunnen zelf het best beslissen waar industrieterreinen moeten worden aangelegd,  waar de woonzones moeten komen, en dies meer. Hij gelooft ook dat zij de jongste jaren op dat gebied meer dynamisme en inzicht aan de dag hebben gelegd dan de centrale instanties. 

«De overdreven centralizatie heeft zeer dikwijls de uitvoering van verantwoorde projekten vertraagd en bemoeilijkt», zegt hij. «De wrijvingsverschijnselen zouden grotendeels verdwijnen bij het invoeren van een echte decentralizering, zowel voor konceptie als uitvoering. Overleg en een bepaald toezicht blijven nodig, maar dit veronderstelt ook dat men in de centrale diensten de ideeën en plannen van de gewesten ernstig opneemt. Er worden te veel voorstellen en plannen van de gemeenten in Brussel terzijde gelegd of afgewezen zonder dat  men zich zelfs de moeite doet om overleg te plegen. Verder is er het enorme tijdverlies : elk plan, elke uitgave voor industriezones, moet in Brussel worden goedgekeurd. In het gewest wacht men soms weken en zelfs maanden op een beslissing die om konkrete redenen dikwijls dringend is. Voor dat lange  wachten komt er ook geen verklaring.»

Betere wegen

«Welke openbare werken acht u noodzakelijk om de verdere ekonomische ontwikkeling van Limburg mogelijk te maken ?»

Op die vraag springt gouverneur Roppe op en haalt een kaart van de provincie. Met enige verontwaardiging en veel vuur begint hij een uiteenzetting over de loop van de Boudewijnsnelweg, die Luik ten nadele van Limburg heeft bevoordeeld. Nu wordt de aanleg van de Limburgse sektie van de E39, lopend van Lummen naar Boorsem, zeer dringend. Deze weg moet van Antwerpen naar Aken snellen en de rechtstreekse verbinding tot stand brengen tussen de industriebekkens van Antwerpen, Limburg, Nederlands-Limburg, Aken en Keulen. Onze buurlanden staan ons aan hun grenzen al op te wachten. Ook voor een leek is het onmiddellijk duidelijk, welk enorm belang deze weg voor de provincie heeft. Toch hebben andere belangen hem destijds van de kaart kunnen houden...»

Het voornaamste probleem

De toon van gouverneur Roppe wordt nog vuriger als hij over het onderwijs in zijn provincie spreekt: «Voor mij is het nu ongetwijfeld het voornaamste probleem, zegt hij. Het hoger onderwijs zal beslissen over de toekomst van Limburg. Jammer genoeg zijn wij tot nog toe niet geslaagd in onze pogingen om meer universitaire mogelijkheden te veroveren... Ik benijd niemand wat hij bezit of heeft gekregen, maar ik kan niet genoeg de nadruk leggen op de nieuwe kansen die onze provincie biedt.» «Ons technisch onderwijs is sinds de oorlog in belangtijke mate uitgebouwd, in de breedte zowel als in de diepte. Toch moet een verdere inspanning worden geleverd om de kwaliteit nog te verhogen en aan te passen aan de nieuwe noden. Inzake deelneming aan het universitair onderwijs hebben wij een grote achterstand. Dat is nu onderhand wel algemeen geweten ! In 1961 trof men in Limburg slechts 16,62 universiteitsstudenten aan op duizend jonge lieden uit de leeftijdsklasse van 18 tot en met 25 jaar. Voor het gehele land is dat cijfer 32,11 t.h. Daarom dringt Limburg zo sterk aan op universitaire candidaturen in de provincie. De psychologische en sociale weerstanden zouden daardoor gemakkelijker overwonnen worden, terwijl de kosten van het onderwijs zouden dalen.»

  

II "Stille Protestbetoging"

In de loop van de zomer 1965 werd het kolenvraagstuk in België zeer akuut. Geregelde berichten over het groeien van de onverkochte voorraden en het opnieuw invoeren van werkloosheidsdagen in Limburg maakten de bewoners van de mijnstreek ongerust. In juni 1965 betreurde het Kolenbureau in zijn verslag over het jaar 1964, dat de bevoegde overheid, ondanks herhaalde waarschuwingen, de overdreven import liet voortduren, terwijl de eigen export zowel als het verbruik daalden. In de eerste helft van juli 1965 deed de Limburgse Ekonomische Raad een «dringend beroep op de politieke autoriteiten van het land ten einde : 1. maatregelen te treffen om de afzet van de huidige kolenproduktie te verzekeren ; 2. een duidelijke steenkolenpolitiek op halflange termijn vast te leggen ; 3. de inspanningen voor de industrializering van Limburg in versneld tempo voort te zetten». De inhoud van deze klachten en verzoeken vormde het leidmotief van talrijke beschouwingen en reportages, die in de loop van de volgende maanden in de pers verschenen. Op het einde van de zomer stond het voor iedereen vast dat er nieuwe mijnsluitingen zouden komen. Het Kolendirectorium voorzag in een aantal in zijn rapport over de vooruitzichten voor 1960-70, rapport dat voor advies werd overgemaakt aan de provinciale raden en aan de Nationale Raad voor de Kolenindustrie en dat door de Limburgse vakbondleiders als nadelig voor de provincie werd afgewezen. Volgens «Het Volk» van 15 september 1965 zou er ook een Kempense mijn dicht moeten, maar wist men nog niet welke en zou dat nog niet in1966 gebeuren. Ondertussen werd er te Zolder een fabriek voor synthetische anthraciet opgericht, die de 16de september plechtig door Prins Albert werd geopend. Grote titel in «Het Volk» van 17 september : «Eindelijk valorizatie van Kempische kolen». — «Misschien te laat», zei de verslaggever in zijn tekst. De 3de december 1965 gingen honderd Limburgse mijnwerkers in Brussel een «stille protestbetoging» houden tegen de sluiting van de mijn te Houthalen. Een dergelijke manifestatie had in het voorjaar al te Hasselt plaats gehad. Namens het gemeentebestuur van Houthalen werd aan eerste-minister Pierre Harmel een nota overhandigd, waarin werd uiteengezet hoe de groei van de bevolking (meer dan 14.000 inwoners) en de uitbouw van deze grote gemeente hoofdzakelijk bepaald was door de uitbating van de kolenmijn, de enige grote onderneming op haar grondgebied. De mijn van Houthalen was de jongste van het land (eerste kolenlagen ontgonnen in 1939). Einde 1963 telde zij meer dan 5.000 arbeiders, bedienden en kaderpersoneel. De 1ste juni 1964 moest zij fuzioneren met de mijn van Helchteren-Zolder, met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat jaar, «voorgesteld als het enige middel om de verdere uitbating der mijn te verzekeren». De 1ste december 1965 bleven er nog 1.932 werknemers over. En de produktie moest worden stopgezet de 31ste december van dat jaar. De nota beschrijft als volgt de weerslag op de gemeente : «Door de vermindering van het inkomen der belastingen op personeel, drfijkracht en grondbelastingen zal de gemeente in 1966 een minder-inkomen hebben van ± 4.000.000 fr en zal zij voor de eerste maal een begroting kennen met een belangrijk deficiet. (± 4.000.000).

De meeste gemeentelijke belastingen bereiken het plafond. Daarenboven zouden zij grotendeels ten laste vallen van een belangrijke groep der bevolking — middenstanders en kleine nijverheid — welke thans reeds een gevoelige weerslag ondervinden van de sluiting op hun zakencijfer.

De financiële last der gemeente wordt bezwaard door het feit dat de mijnnijverheid zich terugtrekt van alle hulpverlening aan sociale, kulturele en sportieve organizaties, die door haar mede in het leven werden geroepen, in het voordeel van haar personeelsleden. Kerken - scholen - ontspanningsinstellingen, waren eigendom van de Mijnen en zouden thans moeten aangekocht worden door kerkfabriek, schoolkomitees of op te richten verenigingen, welke voor deze aankopen alweer een beroep doen op de gemeentelijke overheid.

Blijft eveneens het sociale probleem, — de zorg om de plaatsing der afgedankte arbeiders en bedienden, het probleem der pendelaars — meer dan 300 —, het grote probleem der middenstanders en kleine zelfstandige bedrijven die kapitalen investeerden, welke thans minder renderen of dienen te verdwijnen — zo bijvoorbeeld :

- Werkplaatsen  voor  herstellingen ;
- De houtverwerkende bedrijven ;
- Aannemerijen ; enz...

Ook hier komen werkplaatsen vrij.

Van 1.12.1964 tot 1.4.1966 zal HOUTHALEN meer dan 4.000 werkplaatsen verloren hebben.» Het gemeentebestuur, dat herinnert aan de steun van de provinciale  instanties en van het ACV en het ABVV, geeft in de nota ook een samenvatting van zijn wensen. Houthalen moet officieel erkend worden als een ontwikkelingsgebied. Er moeten  een  aantal faciliteiten toegekend en openbare werken uitgevoerd worden. Totnogtoe is er volgens de nota op dat gebied zo goed als niets gebeurd : «Wij worden aan ons lot overgelaten. De traagheid waarmede wij behandeld worden, de onzekerheid die blijft en blijft duren, maken een goed beleid der gemeente onmogelijk.» De nota maakt verder een vergelijking met «andere landgedeelten». Voor de omschakeling van het (Waalse) bedrijf Gilson (2.000 werknemers) werd in 25 miljoen EGKS- en 25 miljoen fr. regeringshulp voorzien. Voor Houthalen (5.100 werknemers, van wie reeds meer dan 3.000 uitgeschakeld, in een streek met een groeiende aktieve bevolking) : twee keer 15 miljoen fr. Een deskundige en een studiebureau kregen opdracht voor het bedrijf Gilson naar oplossingen te zoeken, terwijl het Ministerie van Ekonomische Zaken de wachttijd voor zijn rekening nam. In Houthalen: geen deskundige, geen studiebureau, geen wachttijd. Deze nota is typisch voor de geestesgesteldheid en de problemen van de gehele Kempische mijnstreek. De onrust groeit nog wanneer bekend wordt dat Zwartberg zal moeten sluiten en dat een jong bedrijf als de katoendrukkerij te Lommel bedreigd is. Op initiatief van de syndikaten hebben er een proteststaking en -meeting plaats, resp. de 17de december te Zwartberg en de 19de december te Balen-Neet.

 
III. Sluiting en rekonversie
De 22ste december 1965 houden zeven ministers in Brussel een perskonferentie, waarop de sluiting van zes kolenmijnen en een rekonversieplan voor de mijngebieden worden medegedeeld. Ziehier een uiteenzetting, overhandigd aan de pers
Kolensanering en rekonversie der mijnstreken
Deel 1 - De kolenkrisis, oorzaken en gevolgen

De teruggang van de Belgische steenkolennijverheid : De Europese ekonomie kent reeds gedurende verscheidene jaren een ware omwenteling op energiegebied. Hoewel het totaal energieverbruik voortdurend toeneemt zijn het niet de steenkolen die hiervan op de eerste plaats profiteren. (Het aandeel van de steenkolen is van 97% vóór 1940 tot 60% gedaald in ons verbruik van primaire energie).

Bovendien dreigt het aandeel van de Belgische steenkolen in ons kolenverbruik snel te dalen ten gunste van ingevoerde steenkolen, daar deze in België afgeleverd minder duur kosten dan de steenkolen uit onze eigen mijnen. Het gebruik van plaatselijke steenkolen in de fabrieken van de Borinage kost heden ten dage duurder aan de verbruikers in de Borinage dan Amerikaanse steenkolen te kopen, hoewel laatstvermelde over de Atlantische Oceaan moeten worden vervoerd. Een ton kookskolen kost heden te Antwerpen afgeleverd 200 fr. minder dan een ton van dezelfde steenkolen ex-Kempense mijn.

Inkrimping van de Belgische produktie sedert 1957. Onder de Westerse landen is het waarschijnlijk ons land dat als eerste de gevolgen van de steenkolenkrisis heeft ondervonden, waarbij de nationale produktie in de jongste 10 jaren van 30 tot 20 miljoen ton daalde. Er zijn heden nog 54 mijnen in bedrijf tegen 122 in 1956 : één der zeven Kempense mijnen verdween in een hergroeperingsoperatie en in de Waalse bekkens werden 67 mijnen gesloten. De werkgelegenheid daalde met 67.500 eenheden in 10 jaar (waarvan 7.500 in de Kempen en 60.000 in de Waalse bekkens).

Wederoptreden van de krisis : de buurlanden. Na een periode van betrekkelijke kalmte in 1962 en 1963 is de toestand wederom rampspoedig geworden en van maart 1965 af heeft de E.G.K.S. de partnerlanden machtiging verleend wederom hun toevlucht te nemen tot een beleid van subsidiëring der mijnen. In België moest bv. in 1965 meer dan een miljard aan subsidies worden verleend.

Doch de subsidiëring vormt geen duurzame en toereikende oplossing : de produktie kan niet langer op haar huidig peil worden gehandhaafd daar ze niet meer volledig wordt afgezet.

Hoewel de voorraadvorming tijdig enige mogelijkheden bood, kan ze toch niet als een definitieve oplossing worden overwogen : In alle Europese landen werd heden besloten tot definitieve inkrimping van de produktiecapaciteit : de onderscheiden regeringen hebben onlangs doen weten dat hun kolenproduktie zou worden verminderd met 11% in Duitsland (15 miljoen ton), 12,5% in Groot-Brittannië (25 miljoen ton) en met 14% in Frankrijk (6,6 miljoen ton). De Nederlandse regering heeft zelfs officieel aangekondigd dat belangrijke staatsmijnen geleidelijk zouden gesloten worden tussen april 1966 en begin 1969.

De toestand in België : De Belgische kolenindustrie is uiteraard niet ontkomen aan deze nieuwe golf van Europese moeilijkheden.
In 1965 zijn 25 Belgische kolenondetnemingen deficitair vóór aflossing, op 32 bedrijven die momenteel nog in exploitatie zijn (terwijl het land slechts 17 deficitaire mijnen kende in 1964 en 6 in 1964). En de toestand wordt snel slechter : bijna al onze mijnen hebben in het derde trimester verliezen genoteerd die hoger lagen dan die van de eerste twee trimesters 1965. De evolutie van de verliezen van een Luikse mijn — de GOSSON — vormt een zeer duidelijk voorbeeld : met een verlies van 360 fr. per ton voor de eerste twee trimesters 1965, van 755 voor het derde trimester en van 1.030 fr. voor de maand october 1965.

De voorraden stijgen voortdurend en bedragen m­menteel meer dan 2.250.000 ton (tegen 1.500.000 ton begin 1965 en ca. 500.000 ton voor 1964). In de jongste tijd bleek het speciaal de kooksafzet (Kempen) te zijn die de meeste zorgen baarde : de Kempense voorraden stegen met 20 a 25.000 ton per week.

Deel 2 Maatregelen ter sanering van de toestand

Het is in deze moeilijke omstandigheden dat de regering haar kolenpolitiek voor 1966 heeft moeten bepalen. Zij heeft dit gedaan nadat zij alle aspekten van het probleem met zorg heeft overwogen (toestand en vooruitzichten voor de  rekonversie van de diverse streken, de noodzakelijkheid om de produktie te verminderen tot het  niveau  van  de  afzetmogelijkheden terwijl een minimum-zekerheid voor de nationale bevoorrading diende behouden te worden). Daarom heeft de regering voor 1966 besloten : 

1°) dat 26 deficitaire mijnen zouden gesubsidieerd worden, waarvan de kosten geraamd werden op 1 miljard 600 miljoen fr. voor het komende jaar ; 
2°) dat de subsidiëring zal ophouden voor 6 mijnen die een globale produktiecapaciteit hebben van 2 miljoen 400 duizend ton.

De subsidiëring zal ophouden op de data en voor de mijnen hieronder vermeld :
- 1  februari  1966 :
   - voor Gosson te Luik ;
   - voor de zetel Espérance van de steenkolenmaatschappij van de Borinage.
- 1 juli 1966:
   - voor de mijn van de Boubier te Charleroi ;
   - voor de  maatschappij van «Ans-Rocour» te Luik.
- 1 oktober  966 :
   - voor de Kempense mijn van Zwartberg ;
   - voor de zetel van Tertre van de Mijnen van de Borinage.

In totaal moet de sluiting van deze mijnen de gehele produktie verminderen met 1 miljoen 75 duizend ton in 1966. Men heeft voorzien dat deze verminderingen voldoende zullen zijn om de onhoudbare vermeerdering van de kolenstocks tegen te gaan, terwijl men van 1967 af hoopt te kunnen beginnen met een verkoop van de stocks. De regering heeft geen maatregelen genomen die de kolenpolitiek zouden binden na 1966, dit wegens de wisselvalligheid van de toekomst van de Belgische mijnen. Geen enkele beslissing werd genomen voor andere dan de zes voornoemde mijnen (in tegenstelling met hetgeen de jongste dagen in de pers werd vermeld), maar men moet redelijk aannemen dat de sanering van de toestand van de Belgische kolenindustrie niet volledig zal geregeld zijn door de voorziene produktievermindering voor 1966.

Deel 3 - Maatregelen voor de rekonversie der mijnstreken

Dit programma vormt een onverbreekbaar geheel met een systematisch en krachtig beleid voor de herklassering der arbeiders en voor de industriële omschakeling der getroffen streken.

Het betreft hier een formele belofte die tot uitdrukking werd gebracht in de Regeringsverklaring en die werkelijkheid wordt door de navolgende maatregelen :

1° Herklassering der arbeiders. Wat de herklassering der arbeiders betreft moet er eerst aan worden herinnerd dat de mijnwerkers genieten van het gezamenlijk door de E.G.K.S. en door België verleende biezondere stelsel der wederaanpassingsvergoedingen. Gedurende het jaar dat volgt op het ontslag zijn de arbeiders aldus verzekerd van het behoud van hun huidig loon, waardoor uiteraard een zo kort mogelijke termijn verondersteld wordt inzake het uitwerken van een oplossing op gebied van herklassering en rekonversie.

Dit gezegd zijnde, zal de regering het aanwerven van arbeidskrachten in het buitenland verminderen of stopzetten zodanig dat de herklassering in de naburige mijnen zal zijn verzekerd. Het overgaan naar andere industrieën zal in de hand worden gewerkt door een passende beroepsomscholing. In elk der kolenbekkens zullen hedennamiddag en morgen streekvergaderingen worden belegd om samenhangende en systematische herklasseringsprogramma's op te stellen in samenwerking met de plaatselijke industrieën.

2° Het stimuleren van investeringen. Alle traditionele middelen ter stimulering van investeringen zullen nog meer dan in het verleden worden aangewend, om het maximum aan faciliteiten te verlenen aan de investeerders die op korte termijn nieuwe fabrieken in de in verval verkerende mijnstreken wensen op te richten. Bovendien zullen echter nieuwe instrumenten voor een nóg grotere stimulering worden voorbehouden aan nieuwe fabrieken in de om te schakelen mijnstreken. Een wetsontwerp tot verlening van extra-steun teneinde de rekonversie der in verval verkerende mijnstreken te bespoedigen, kwam gereed. Krachtens deze nieuwe wet kunnen de in de mijnstreken gebouwde fabrieken, buiten de normaal bij de bestaande wetten voorziene regionale steunverleningen nog de volgende extra-steun verkrijgen :

a) bepaalde uitzonderlijke kredietvoorwaarden waardoor de rente op leningen voor investeringen tot 5% gedurende 5 jaar kan worden verminderd (en zelfs geheel kan worden opgeheven gedurende 2 jaar voor de meest interessante gevallen).

b) speciale rekonversiepremies :  d.w.z. subsidies  «à fonds perdus»  in verhouding  hetzij  tot een gedeelte van de eigen inspanning van de investeerder hetzij tot een bepaalde som per nieuwe werkgelegenheid in de bedoelde streken, vóór een bepaalde datum.

Bovendien wordt erin voorzien de vrijstelling te verzekeren der verkochte meerwaarden die normaal gesproken belastbaar zijn, wanneer dit bedrag zal worden aangewend om in de om te schakelen mijnstreken opnieuw te worden geïnvesteerd.

De Regering bevestigt aldus in de samenvoeging te voorzien van de traditionele regionale steunverlening met het verstrekken van speciale steun, de voorrang die ze verleent aan de economische omschakeling der getroffen mijnstreken zowel in Wallonië als in Vlaanderen.

Uiteraard betekent deze prioriteit geenszins dat de investeringen in bepaalde nog onvoldoende ontwikkelde streken niet zullen blijven genieten van de hun traditiegetrouw door de regering verleende aanmoedigingen.

3° Aanleg van industrieparken. Het net van industrieparken beantwoordt nu reeds aan de behoeften in sommige der getroffen streken. Maar in andere moet dit net worden uitgebreid en de regering heeft terzake de nodige beslissingen getroffen.

a) een groot industriepark zal door de staat worden aangelegd in de streek van Luik. Het is zeer gemakkelijk bereikbaar door zijn ligging aan de autosnelweg en bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid der Luikse mijnen waarvan de leefbaarheid het minst verzekerd is.

b) voor de Kempen werd een tweeledige beslissing getroffen die voorziet enerzijds in de aanleg van een industriepark te Houthalen en anderzijds in de uitrusting van een industrieterrein te Lanaken, met het oog op een belangrijke investering die er 500 nieuwe werkgelegenheden moet scheppen. Deze zones respektievelijk gelegen op12 km ten westen en op 20 km ten oosten van Genk (waar een mijn zal gesloten worden) zullen natuurlijk de industriële vestigingsmogelijkheden in de reeds bestaande zone te Genk verruimen. Herinneren wij eraan dat, nu reeds, de nieuwe, onlangs opgerichte ondernemingen te Genk, namelijk Ford en Allegheny-Longdoz, een geweldige industriële concentratie, in volle ontwikkeling uitmaken, 

c) In het Centrum, zal een bijkomende zone aangelegd worden. De studie met betrekking tot de juiste ligging van deze zone wordt thans beëindigd.

4° Verbetering van de infrastruktuur. De regering heeft besloten dat zij haar investeringsinspanningen zal koppelen aan een biezondere inspanning op het gebied van de infrastruktuur in de mijnstreken.

Een programma van openbare 'werken en de biezondere inspanningen op het gebied van de huisvesting moeten een onmisbaar element uitmaken bij de oriëntering van investeringen naar deze streken.

5° Regeringsinspanningen op het gebied van de industriële prospektie. De regering wenst uitdrukkelijk de aandacht te vestigen van de zakenwereld op de buitengewone voordelen die verbonden zijn aan de investeringen die werkgelegenheid scheppen in de mijnbekkens, door de samenvoeging van de traditionele nationale steunverlening, van de speciale nationale hulp met de biezondere hulp die de E.G.K.S. eveneens bereid is te verlenen.

Deze oproep zal enerzijds gericht worden tot de grote internationale ondernemingen door het zenden naar het buitenland van speciale afvaardigingen geleid door een lid van de regering, maar anderzijds zal de regering zich ook wenden tot de Belgische industrieën en tot onze zakenkringen, waarbij gewezen zal worden op hun verantwoordelijkheid bij de rekonversie van de mijnstreken.

Het is normaal dat de formule «Ekonomie in gemeenschappelijk overleg» een effectieve samenwerking van de privésektor bij de oplossing van de grote nationale ekonomische problemen inhoudt.

De regering zal aldus het initiatief nemen om een aantal personaliteiten uit de industriële en financiële kringen samen te brengen op een Rondetafelkonferentie over de rekonversie en de industrializering die binnenkort zal bijeengeroepen worden.

Het geheel van deze maatregelen getuigt van de wil van de regering om de ekonomische heropleving van de mijnstreken te doen slagen. De nieuwe aangewende middelen zijn van aard om de problemen volkomen te benaderen zodanig dat er volgens haar geen twijfel bestaat dat ze spoedig tot voelbare resultaten zullen leiden.

De regering legt de nadruk op de volstrekte aanvullende aard van deze positieve maatregelen voor de omschakeling en sanering van onze mijnen, opgelegd door de evolutie van de europese kolenmarkt.» Tot daar de officiële tekst.

Om de uiteenzetting volledig te maken, een citaat uit «De Nieuwe Gids» van 23 december 1965 :

«Wat de infrastruktuurwerken betreft, werd een volledig overzicht gegeven van alle mogelijke werken, waarvan een groot deel reeds op de begroting 1966 voorkomen, maar die thans zullen worden gestimuleerd. Het gaat o.a. om de aanleg van industrieparken in Houthalen, in Halleur bij Luik, een verbreding van het Albertkanaal om de industriezone van Tessenderlo uit te breiden, een zone tussen Charleroi en La Louvière , e.a.

Minister Spinoy verklaarde echter dat die speciale inspanningen de inspanning voor de andere gewesten die moeten worden ontwikkeld, niet zal verminderen. Minister Leburton verklaarde dat in 1966 een berijdbaar vak van 20 kilometer Waalse autoweg zal klaar komen tussen Fleurus, Mons en Jemappe, terwijl ook de werken tussen Luik en Namen worden voortgezet. Mevr. De Riemaecker gaf de volgende cijfers over de woningbouw in de drie getroffen provincies, over 1965 en 1966: 3.098 woningen voor 1,214 miljard frank in de Borinage ; 3.627 woningen in Luik voor 1,425 miljard frank en 2.597 woningen voor 898 miljoen frank in Limburg.»

IV De spannig stijgt

De 23ste december 1965 had te Hasselt een manifestatie plaats, ingericht door het Syndicaal Komitee voor Rekonversie van het ACV, in samenwerking met het ABVV en de liberale vakbonden. Zwartbergse mijnwerkers trokken door de voornaamste straten naar het goevernementsgebouw en droegen slogans tegen de invoer van Amerikaanse kolen en voor nieuwe werkgelegenheid. Sommige slagzinnen waren gericht tegen een Limburgse minister. Er gebeurden enkele incidenten.

Ondertussen had in de zaal van de provinciale raad een vergadering plaats, op initiatief van de regering. Afgevaardigden van de vakbonden, de nijverheid, de Limburgse Ekonomische Raad en politieke mandatarissen namen er aan deel. Uit protest tegen het feit dat de aangekondigde rekonversiemaatregelen ontoereikend waren en dat de sluiting van Zwartberg werd besloten met miskenning van de betrokkenen en zonder verantwoording van de keuze, verlieten de afgevaardigden van het ACV de zaal. De ABVV-vertegenwoordigers bleven, maar sloten zich bij de ACV-zienswijze aan.

Na de uiteenzettingen van minister Pierson, de h.Denis, sekretaris-generaal van het Ministerie van Arbeid, en minister De Saeger, legde de h. Renotte, direkteur-gérant van Zwartberg, een verklaring af. Hij zei, bevoegd te zijn om namens de Raad van Beheer van zijn maatschappij mede te delen, dat Cockerill-Ougrée de mijn van Zwartberg niet wenste te sluiten. Volgens «Het Volk» van 24 december 1965 verklaarde de h. Renotte : «De resultaten zijn van die aard dat het onzin zou zijn deze mijn te sluiten. Ik geloof dat men zich vergist en dat men de resultaten van de kolenmijn van Zwartberg niet goed heeft onderzocht of niet heeft willen onderzoeken. De reden daartoe ken ik niet. De voorzitter van de Raad van Beheer van mijn maatschappij heeft mij een half uur geleden nog gezegd dat Cockerill-Ougrée de hele produktie van de mijn van Zwartberg in het jaar 1966 zal afnemen». De h. Fraeters, lid van het Kolendirectorium, replikeerde dat Cockerill-Ougrée niet meer in staat is, de voortbrengst af te nemen, maar de h.Vesters, voorzitter van Fedechar en van de Associatie der Kempense Mijnen, deelde de mening van de h. Renotte : Blijft men kolen invoeren, dan moeten er mijnen dicht, maar in geen geval Zwartberg. Hij kreeg de indruk dat men alleen een evenwicht tussen Vlaanderen en Wallonië zocht.

De CVP-senator Leynen, die op de vergadering had gewezen op de grote weerklank van de maatregelen in Limburg, publiceerde de 26ste december in «Het Belang van Limburg», waarvan hij hoofdredakteur is, een open brief aan de Eerste-Minister : «We zijn verplicht te verduidelijken dat het niet bij deze eerste oprisping van bitterheid zal blijven, als de regering haar programma met betrekking tot Limburg spoedig niet fundamenteel herziet».

In «Het Volk» van 27 december 1965 meldde de Limburgse redakteur Maurits Standaert dat er in de leiding van de maatschappij Cockerill-Ougrée grote onenigheid over Zwartberg heerste : eensdeels was er het standpunt van mensen als de h. Renotte, anderdeels dat van een groep die Zwartberg op de sluitmgslijst had doen weerhouden. De onenigheid zou o.m. betrekking gehad hebben op de kwaliteit van de kolen, kwaliteit die pas achteraf als één van de criteria voor de sluiting zou zijn beschouwd.

De 28ste december 1965 publiceerden de kranten een herderlijk schrijven van Mgr van Zuylen, bisschop van Luik, en Mgr Heuschen, hulpbisschop, gericht tot hun Limburgse diocesanen. De bisschoppen wezen op de speciale toestand van Limburg en vroegen dat «indien men tot mijnsluitingen moet komen, men deze zou doen voorafgaan door efficiënte rekonversiemaatregelen en dat men geleidelijk en planmatig zou te werk gaan en door het vastleggen van bepaalde investeringskredieten, die over het nodige aantal jaren worden gespreid, zoveel mogelijk alle onrust en onzekerheid zou wegnemen». De Luikse bisschoppen zeiden nog : «In de jaren die onmiddellijk op de oorlog volgden, hebben de Limburgse mijnen, ingevolge het kompensatiestelsel, er veel toe bijgedragen om in andere gewesten van ons land de mijnindustrie op gang te houden en aan duizenden een werkgelegenheid te helpen bezorgen. Is het dan niet billijk dat in deze pijnlijke omstandigheden heel het land een inspanning zal doen om ook Limburg te helpen en aan deze jonge en wilskrachtige provincie gelijke bestaanskansen te verzekeren ?»

De 30ste december 1965 zond het Syndicaal Komitee voor Rekonversie, opgericht in de schoot van ACV-Limburg, zijn programma aan de bevoegde minister. Het vroeg dat het volledig inkomen van de ontslagen werknemers tenminste twee jaar zou worden gewaarborgd. Het vroeg ook herscholingscentra, een biezondere plaatsingsdienst, prioriteit voor openstaande betrekkingen, waarborgen voor pensioen, verzekering en huisvesting. Zwartberg mocht volgens dat programma niet in 1966 worden gesloten, aangezien de omschakeling niet tijdig meer kon gebeuren. In Zolder-Houthalen mochten om die reden in 1966 geen afdankingen meer gebeuren. Verder vroeg het Komitee «zonder verwijl een klaar en precies ontwikkelingsplan», waarbij  de vertegenwoordigers van de werknemers moeten    betrokken  worden. De «ééndagspolitiek» moest worden vervangen door een «kolenpolitiek voor de  toekomst»,   terwijl de kredietenverdeling rechtvaardig moet gebeuren tussen het Waalse en Vlaamse kolenbekken o.m. rekening gehouden met «het procentueel belang van deze werkplaatsen in het geheel van de tewerkstelling in het betreffende bekken». Ondertussen werden talrijke moties tegen de sluitingen bekendgemaakt, o.m. van deLimburgse ingenieurs en de gemeenteraad van Genk. De 26ste december organizeerde de Vlaamse Volksbeweging in Genk een protestbetoging   (autokaravaan). De 10de januari richtten de CVP-parlementsleden van het arrondissement Turnhout een brief aan de Eerste-Minister, waarin zij protesteerden tegen de bevoordeling van Wallonië (1.300.000 inwoners van Wallonië zullen van de  rekonversie  genieten, amper 240.000  in Limburg). De brief vraagt een gelijkwaardige behandeling van de Zuiderkempen, waar minder werkgelegenheid is dan in alle mijngebieden en waar bovendien 2.500 naar Limburg pendelende mijnwerkers wonen.

Het ACV-standpunt werd de 15de januari toegelicht op een bijeenkomst van AC V-militanten op het domein Hengelhoef, waar o.m. nog werd gezegd dat het rekonversiekomitee bereid was met andere sociale groeperingen samen te werken. De Ekonomische Raad voor Vlaanderen deelde in dat weekeinde als zijn standpunt mede, dat de rekonversie en expansie éérst moeten gebeuren in streken waar overschot aan arbeidskrachten is. Ook de Zuiderkempen en de Westhoek mogen niet vergeten worden. Het Vlaams Ekonomisch Verbond verdedigde eenzelfde standpunt en beklemtoonde dat de huidige rekonversieplannen voorrang aan Wallonië schonken : «Het V.E.V. vestigt de aandacht op het feit, dat ondanks de sterke druk, die vanuit het Vlaamse land op de regering werd uitgeoefend in de jaren der grote werkloosheid, door de regering nimmer een duidelijke voorrang voor de Vlaamse gebieden aanvaard geworden is. Er werd toen steeds goed afgewogen, dat de maatregelen niet voordeliger zouden uitvallen voor één der twee taalgemeenschappen. Vandaar het zoeken naar evenwicht tussen de ontwikkelingsgewesten : Borinage tegenover Zuiderkempen, Westhoek, enz. Zo kwam een algemene expansiewet (17 juli 1959) tot stand, naast een regionale wet (18 juli 1959), die echter slechts weinig supplementaire voordelen bood. Nu de aandacht, vooral politiek, op Wallonië wordt gericht, moet plots de regionale wet versterkt worden, maar nog slechts overwegend in één richting. De politieke weerslag van een gelijkaardige maatregel kan niet uitblijven.

De nieuwe gewestelijke politiek kan slechts aanvaard worden in de optiek van gelijke behandeling van beide landgedeelten, zoals dit ook in de wetgeving van 1959 het geval was.

Deze gelijke behandeling  kan  o.m.  bereikt worden door :

1) Het toekennen van gelijke voordelen, o.m. ook in de Zuiderkempen, de Westhoek en Oudenaarde-Ronse ;
2) Het waarborgen dat de oriëntatie van de investeerders niet eenzijdig naar Wallonië gebeurt, zoals dit in het verleden meermaals het geval was, maar wel op basis van zuiver economische factoren ;
3) Het stopzetten van elke expansie die moet gevoed worden met een aanvoer van buitenlandse arbeidskrachten.»

Dit standpunt werd door de kranten uitvoerig weergegeven en vooral door de oppositie sterk beklemtoond. «Het Laatste Nieuws» van 20 januari 1966 zette er op pagina 1 een grote kop boven : «Voorrang voor Wallonië».

In Luik werd de 19de januari betoogd door achtduizend arbeiders : tegen de verhoging van de belastingen en de bijdragen voor de ziekteverzekering, maar ook tegen de mijnsluitingen. De christelijke en de socialistische vakbonden vormden er een «gemeenschappelijk front», zoals ook elders in Wallonië. De Luikse mijnwerkers begonnen de 19de januari ook een staking van 24 uur.

 
V Het drama
Het weekeinde van 22 en 23 januari 1966 kende twee manifestaties. De eerste werd op zaterdag 22 januari ingericht door de Vlaamse Volksbeweging, onder het motto «Limburg wil werk» en had plaats te Zwartberg. De tweede, eveneens te Zwartberg, werd georganizeerd door het ACV en men deed er de overtuiging op, dat de arbeiders heftig zouden reageren indien er ontslagbrieven zouden komen. Die overtuiging kreeg men ook bij het lezen van krantenreportages en interviews met de Limburgse syndikale leiders. Het maandelijks rapport van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening-Limburg (konfidentieel, maar toch tot de pers doorgedrongen) kon de gemoederen moeilijk kalmeren. Volgens De Standaard van 24 jan. 66 spreekt het «over «enkele tientallen» die werk zullen vinden in andere mijnen. Anderen zullen aangewezen zijn op pendelarbeid. Bij Ford-Genk bieden zich nu reeds iedere dag 50 personen per dag aan, daar waar maximum 50 personen per week kunnen worden aangeworven. Philips Lommel kan met moeite zijn arbeidspotentieel in stand houden, Philips Hasselt heeft in enkele maanden tijds 400 personen afgedankt. Een Nederlandse katoendrukkerij te Lommel met 250 arbeidskrachten heeft sluiting aangekondigd. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening-Limburg voorziet dan ook een gevoelige stijging van de werkloosheid.» Op 27 januari werd de afgifte van de eerste ontslagbrieven te  Zwartberg gevolgd door een zitstaking beneden in de mijn en een staking op de bovengrond. Vrijdag 28 januari was de mijn door de staking verlamd. Zeven- tot negenhonderd mijnwerkers verbleven  in de ondergrond  en werden bevoorraad  door winkeliers en andere inwoners van Hoevezavel. Een eerste incident ontstond toen de direkteur-gérant Renotte aan de ingang van de mijn licht werd mishandeld. Zaterdag 29 januari hadden er incidenten plaats te Hasselt. Toen de burgemeester van de Limburgse hoofdstad weigerde, een kollekte voor de mijnwerkers te laten houden aan de kerkpoorten, besloot een groep uit Genk 's zaterdags al naar Hasselt te gaan en zonder toelating een inzameling te verrichten. Dit werd onmogelijk gemaakt door de rijkswacht. Op zondag 30 januari trok een groep Volksunie-leden, die had aangekondigd in Moeskroen te  gaan manifesteren, onverwacht naar Genk en hield er een optocht die leidde tot een botsing met de rijkswacht. Nadien ontstond er aan de mijn een samenscholing van mijnwerkers, die eveneens op incidenten met de gendarmerie uitliep.

Op maandag 31 januari ontvingen de stakers enige geldelijke steun van een Waalse delegatie. Zij weigerden in te gaan op voorstellen van syndikale vrijgestelden, die er op neerkwamen het werk te hervatten indien de opzeggingen een maand werden uitgesteld. Omstreeks de middag trokken groepen stakers naar Winterslag, om ook daar het werk stil te doen leggen. Bij botsingen met de rijkswacht vielen er enkele gekwetsten. Daarna begaven de stakers zich naar Waterschei, waar opnieuw incidenten plaats hadden en het eerste dodelijke slachtoffer te betreuren was. Dezelfde avond zou een tweede slachtoffer vallen.

Op 1 februari ontstond er een «goodwill-komitee, (een vijftal mijnwerkers) dat bemiddelend trachtte op te treden.

Er volgden nog twee onrustige, woelige dagen. Op 2 februari hadden incidenten plaats te Winterslag en Opglabbeek en werd een algemene staking aangekondigd. In de nacht van woensdag op donderdag werd dan een akkoord bereikt tussen de vakbonden (vertegenwoordigd door ACV-voorzitter Cool en ABVV-voorzitter Major), het Kolendirectorium (de hh. Evalenko en Fraeters), goeverneur Roppe van Limburg, en de regering (premier Harmel, de ministers Segers, Bertrand, Anseele en Servais). Het akkoord steunde op het eerder tussen de provinciale raad van advies van het Kolendirectorium en de vakbonden bereikte akkoord en bevatte volgende punten :

1. De reeds gegeven vooropzeggingen aan de arbeiders van de voorbereidende werken worden ingetrokken. Deze arbeiders kunnen thans, op verzoek van andere mijnen overgeplaatst worden, als zij zelf hiertoe bereid zijn. Met dit doel zullen de personeelsdiensten van andere mijnen in afspraak en onder toezicht van de syndikale afgevaardigden zich aanbieden op de kolenmijn van Zwartberg. Hierbij zal ook de medische dienst van Zwartberg aanwezig zijn.

2. Voor de bedienden die slechts 12 maanden of minder vooropzeg hebben, wordt deze vooropzeg met een maand verlengd.

3. Een reeks sociale  waarborgen  werden  reeds bekomen. Andere, waarvoor de wetgeving  dient te worden aangepast, zullen volgen.

Om het geheel van waarborgen betreffende de bestaanszekerheid van de werknemers te precizeren, vragen de verantwoordelijke instanties aan de vakbonden een maand tijd. Na bespreking hebben de vakbonden dit voorstel aanvaard op voorwaarde dat hun de verzekering werd gegeven dat er vóór 1 maart 1966 geen afdankingen zouden plaats hebben. De sociale waarborgen omvatten volgende punten : 

1. De bedienden en arbeiders die huizen bewonen van de kolenmijn kunnen daar blijven wonen gedurende een jaar na het verstrijken van de vooropzeg.
2. De leningsvoorwaarden van de speciale bijkomende bouwleningen blijven behouden.
3. Voor alle bedienden ouder dan 60 jaar wordt vervroegd pensioen toegestaan.
4  De groepsverzekering  kan worden voortgezet op eigen initiatief of ontvangen tegen de afkoopwaarde.
5. Mindervalide werklieden en mindervalide bedienden zullen zo lang mogelijk in dienst worden gehouden, ook na de officiële datum van de sluiting, gedurende de likwidatieperiode (deze likwidatieperiode kan tien jaar duren).
6. Voor hen die weder tewerkgesteld zouden worden tegen een lagere wedde, zal het verschil tussen de huidige en de toekomstige wedde gedurende de periode van vooropzeg bijbetaald worden.
7. Op de mijn zal een kontaktman van de officiële instanties aanwezig zijn, aan wie de personeelsleden hun moeilijkheden kunnen voorleggen.
8. De bedienden  kunnen eventueel  in  openbare besturen geplaatst worden met een biezonder kontrakt.
9. Een uitgebreid plan wordt uitgewerkt voor de herscholing der arbeiders.
10. De mogelijkheid wordt onderzocht om in het kader van de E.G.K.S.-tussenkomst het referentieloon te verhogen, de vergoeding voor het verlies van gratis kolen te vermeerderen, de E.G.K.S.-vergoeding zelf te verlengen voor bepaalde personeelsleden die minder gemakkelijk kunnen herplaatst worden.
11. Op de E.G.K.S.-vergoedingen zal door de regering een voorschot worden gegeven.
12. De mijnwerkers die een bouwlening hebben aangegaan bij een door de Staat erkende financieringsmaatschappij,   zullen blijvend kunnen genieten van de extra-voordelen.»

Op 3 februari werd bekendgemaakt dat tussen de h. Pierson, Belgisch Minister van Ekonomische Zaken, en het hoge gezagsorgaan van de EGKS, een overeenkomst was gesloten,  «waarbij aan België een lening toegestaan wordt van  750 miljoen fr., die bestemd is voor de financiering van werken van infrastruktuur nodig om de Borinage en in het Centrum nieuwe bedrijven op te richten, die in staat zullen zijn aan de door de mijnen ontslagen arbeiders werk te bezorgen». (...) «Aan de andere zijde, zo zegt het desbetreffende Belga-bericht, was het hoge gezagsorgaan het met de Belgische minister eens om onmiddellijk een diepgaande studie te wijden aan de omschakeling van zekere Limburgse streken, die in 1966 door de sluiting van de mijnen getroffen werden». Verder werd vernomen dat de Hoge Autoriteit een eerste maatregel voor wederaanpassing had goedgekeurd : 43,5 miljoen Belgische frank werden toegekend voor de 3.000 afgedankte arbeiders van Tertre en Espérance. De sluiting van Tertre was voorzien voor 1 februari, die van Espérance voor 1 oktober 1966 - datum waarop ook Zwartberg had moeten sluiten. Over een beslissing i.v.m. de wederaanpassing in Limburg meldden de kranten niets. Op donderdag 3 februari werden de twee slachtoffers van de incidenten in Limburg ten grave gedragen. Het werk herbegon.

 
VI Mijnalarm

Terwijl de toestand in de Kempense mijnstreek naar het dramatische hoogtepunt evolueerde, voltooide Maurice De Wilde zijn «Mijnalarm». De bedoeling was aanvankelijk, enkel het Kempense probleem te behandelen, maar men achtte het beter, het onderwerp te verruimen en er ook Wallonië, met name de Borinage, in te betrekken.

De h. De Wilde begon het werk op 8 januari en legde er de laatste hand aan op 31 januari. Hij genoot de medewerking van de cameramen Gust Geens, Joos Leyman, André Laroche en Jos De Cock. De montage werd verzorgd door Tony Verbruggen. Benevens een aantal niet met name genoemde mijnwerkers, werden door de h. De Wilde geïnterviewd (in alfabetische volgorde) :  de hh.

- Baudour,  ACV-sekretaris  voor  Bergen-Borinage
- Bury, ABVV-sekretaris voor de Borinage
- Marcel Cox, ACV-voorzitter Limburg
- René  Evalenko, voorzitter van het  Directorium voor de Kolennijverheid
- Jan Gerits, ondervoorzitter ACV-Limburg
- Jacques Harvent, Waalse mijnwerker
- August  Husson,  provinciale sekretaris Centrale der Mijnwerkers van het ABVV voor het Kempens bekken
- Dr Neesen, direkteur van de Limburgse Ekonomische Raad
- Mare A. Pierson, Minister van Ekonomische Zaken
- John van Waterschoot, professor aan de universiteit te Leuven.

De enquête moest worden uitgezonden op 2 februari. Na een eerste censuur, die bepaalde uitlatingen deed schrappen, werd de uitzending uitgesteld tot 4 februari en daarna verboden. Ten slotte kwam zij toch op het scherm, maar dan een maand later, op 4 maart, en aangevuld met een interview van de (ontslagnemende) vice-premier Spinoy.

Wij laten de tekst van «Mijnalarm» volgen zoals hij werd uitgezonden. De hh. Baudour, Bury, Evalenko, Harvent en Pierson spraken Frans. Hun verklaringen worden hier in het Nederlands weergegeven, waarbij wij steunen op de in de uitzending gebruikte ondertitels. Omwille van de authenticiteit worden alle interviews gepubliceerd zoals zij werden uitgezonden, zonder taalkundige verbeteringen.

De enquête

Inleiding door Maurice De Wilde, uitgesproken in de studio :

Een goeie avond, dames en heren. Wij hebben Panorama voor de eerste maal in zijn bestaan voorbehouden aan de behandeling van één enkel probleem, omdat het van zulke omvang en zulk belang voor onze nationale gemeenschap is geworden, dat omzeggens de hele openbare opinie er mee is begaan : het vraagstuk, of beter gezegd, het drama van de mijnsluitingen. Vooraf wensen wij enige uitleg te verstrekken over de door ons gevolgde werkwijze. In de eerste plaats zenden wij onze enquête uit als een dossier, waarin de onderscheiden standpunten door de betrokkenen zelf worden uiteengezet. Het is verder onze zorg geweest bij het openen van dit dossier alle betrokken partijen aan het woord te laten. Daarom hadden wij ons eveneens gewend tot de direktie van de mijn Zwartberg en van de Charbonnages du Borinage te Quesmes. Onder de Waalse mijnbekkens hadden wij voor ons onderzoek inderdaad de Borinage   gekozen, omdat deze streek in Wallonië het ergst getroffen is. Beide vertegenwoordigers van de mijnpatroons hebben er echter de voorkeur aan gegeven zich van elke verklaring te onthouden (2). De gestelde vragen zijn van zulke aard, dat wij Minister Pierson van Ekonomische Zaken op ons initiatief in het Frans hebben geïnterviewd, opdat hij zijn standpunt  met de nodige nuances zou kunnen weergeven. Dezelfde overweging hebben wij gehad bij het interview met René Evalenko, voorzitter van het Directorium voor de Kolennijverheid. Tijdens het programma zal U voor elke in 1966 te sluiten mijn het verlies per ton te zien krijgen. Het betreft ongetwijfeld zeer benaderende en tevens aanvaardbare  gegevens, welke wij voor U  hebben samengesteld.(3)

Tenslotte weze onderstreept, dat de voorkomende verklaringen werden opgenomen vóór de ernstige incidenten tijdens de jongste dagen. Dit gezegd zijnde, kan het mijnalarm gegeven worden.

Terwijl beelden worden getoond van een afdaling in een mijn, weerklinkt een sirene en komt de titel «Mijnalarm» op het scherm, gevolgd door een aantal statistieken.

Energieverbruik

                   Aandeel petroleum   Aandeel steenkolen
Vóór 1940                    3%                97%
Heden                        40%               60%

Belgische steenkolenproduktie

1955                  30 miljoen ton
1965                  20 miljoen ton

Aanqroei opgeslagen steenkolenvoorraden

1964                     500.000
Begin 1965          1.500.000
Thans                 2.250.000

Aantal mijnzetels in bedrijf

1956                           122
1965                             54

Gemiddelde opbrengst per mijnwerker (in kgr post) - 1965

Duitsland                         2.810
Frankrijk                          2.040
Italië                              2.900
Nederland                        2.250
België                             1.860
Europese Gemeenschap     2.460

Gezamenlijke kolenproduktie 1965

            Met verlies           Met winst
                  87,5%              12,5%

Belgische mijnvennootschappen

          Verlieslijdend       Winstmakend
               19                      20
               15                      22
               25                       9

Mijn Gosson - Kessales (Luik) - Verlies per ton 1965

Eerste en tweede kwartaal   360 Fr
Derde kwartaal                   755 Fr
October                          1.030 Fr

Toelagen aan de Belgische mijnen sedert 1945

Meer dan 60.000.000.000
(Zegge en schrijve : meer dan 60 miljard frank)

De h. De Wilde interviewt de h. Baudour 

De Wilde : Mijnheer Baudour, U is de gewestelijke sekretaris van het Algemeen Christelijk Vakverbond voor Bergen-Borinage. Waarom mislukt onze kolenpolitiek sedert het bestaan van de EGKS ? 
Baudour : Wel, om te beginnen is het een zaak van lagen. Onze kolenlagen zijn veel moeilijker dan die van andere Europese landen en vooral van de Verenigde Staten.  Men moet er rekening  mede houden dat onze kolennijverheid tussen 1921 en  1951, jaar waarin de EGKS werd opgericht, door tolmuren werd beschermd. Thans kosten onze kooks 200 fr meer dan de Amerikaanse en 140 fr meer dan de Duitse.

Terwijl wij luchtopnamen van mijnen zien, horen wij een korte kommentaar.. Daarna verschijnen,  op de  mijnbeelden, statistie­ken betreffende gesloten mijnzetels. 

De Wilde : Vijf Waalse en één Limburgse mijn zullen in de loop van 1966 moeten sluiten, aangezien zij geen toelagen meer zullen ontvangen.

BOUBIER (Charleroi) - 1965
            Aantal werknemers             Verlies per ton
                    1.044                             280 fr

TERTRE - 1965
            Aantal werknemers             Verlies per ton
                    1.887                             200 fr 

ESPERANCE (Bergen) - 1965
             Aantal werknemers             Verlies per ton
                      854                              200 fr

ANS-ROCOUR (Luik) - 1965
                 Aantal werknemers             Verlies per ton
                      498                              100 fr

GOSSON-KESSALES (Luik) 1965
                 Aantal werknemers             Verlies per ton
                    1.375                             650 fr

ZWARTBERG - 1965

              Aantal werknemers             Verlies per ton
                     4.217                             60 fr

De h. De Wilde interviewt de h. Pierson, Minister  van Ekonomische Zaken.

De Wilde : Mijnheer de Minister, volgens welke kriteria werden de te sluiten mijnen gekozen ? 
Pierson
: Volgens twee verschillende maar evenzeer dwingende kriteria : eensdeels het ondraaglijk verlies van sommige, vooral Waalse mijnen, anderdeels de ophoping van voorraden, vooral in de Limburgse mijnen.

Wij zien beelden van kolenmijnen en van een protestbetoging te Zwartberg.

De Wilde : Over de getroffen maatregelen betoonde men om te beginnen al in Limburg een verregaand ongenoegen. Onder meer de Ekonomische Raad van Vlaanderen en het Vlaams Ekonomisch Verbond onderstreepten daarbij, dat bij rekonversie en expansie het Vlaamse en het Waalse landgedeelte gelijkmatig moeten behandeld worden en dat EERST moet gedacht worden aan die streken, waar een overschot van arbeidskrachten is.

Over de beelden schuiven thans enkele statistieken over gesloten mijnzetels, daling van werkgelegenheid en buitenlandse arbeiders.

Gesloten mijnzetels van 1956 tot 1965

             Kempense             Waalse

               1 op 7              67 op 115

Daling werkgelegenheid in de mijnen van 1956 tot 1965

                    Kempense             Waalse
1956                49.200              108.700
1965                32.800                45.900
                        8.400                62.800
                           5,6%                 41,2%

Buitenlandse arbeiders in de mijnen

                     Kempense             Waalse
Belgen                54%                   22%
Buitenlandse        46%                   78%

Hierop volgt een reeks interviews. 

De Wilde : Dr. Neesen, U is de direkteur van de Limburgse Ekonomische Raad. Wat betekenen de steenkolen voor Limburg ?
Dr. Neesen : Er zijn in Limburg honderdduizend arbeidsplaatsen. Daarvan zijn er 85.000 werkgelegenheden voor mannen. En op die 85.000 :32.000 in de mijnen. Dat wil zeggen dat ongeveer 37% van de totale mannelijke werkgelegenheid in de mijnen is. Dat cijfer bedraagt in Henegouwen circa 15% en in de provincie Luik ongeveer 7%. Er is dus geen enkele provincie in België waar de mijnnijverheid zo belangrijk is.

De Wilde: Heren Cox en Gerits, jullie vertegenwoordigen het Algemeen Christelijk Vakverbond. Welke bedenkingen maakt U bij de mijnsluitingen ? 
Cox : Mijnheer De Wilde, wij staan hier in Limburg voor 37.000 pendelarbeiders en tot vervelens toe moet ik het nu misschien opnieuw herhalen, dat ook de bevolkingsaangroei, de natuurlijke bevolkingsaangroei het sterkst is hier in deze provincie en dat ingevolge die natuurlijke bevolkingsaangroei, wij elk jaar opnieuw staan voor 3.000 werkgelegenheden die normaal zouden  moeten bijkomen. En wij vragen ons
werkelijk af,  of wij hier in dit gewest aangewezen zijn om eeuwig pendelarbeiders te moeten blijven.

Volgende  interviews zijn  opgenomen bij de uitgang van de mijn te Zwartberg. De h. De Wilde ondervraagt mijnwerkers.


- Wat denkt ge over de mijnsluiting hier in Zwartberg ?
- Ja, dat gaat een katastroof zijn voor ons allemaal.
- Wat ga je nu doen ?
- Daar zijn  geen  nevenbedrijven of  niks  niet, 
mijnheer.

* * *

- En in andere mijnen, geraakt ge daar niet meer binnen ?
- Ja, zou dat een oplossing zijn, gelijk ze zeggen ? Achter enige jaren die ander ook toedoen. Dat is
geen oplossing niet.

* * *

- Hoeveel jaren hebt ge nu al dienst ?
- Vijfentwintig, zesentwintig  jaar.
- En wat ge je doen daarna ?
- Dat weet ik ook niet. Weet ik niet. Doppen. Ik weet dat ook niet.
- ... En wat zegt ge daarvan, van die sluiting ?
- Ja, dat zou niet mogen zijn voor ons. Wij moeten werk hebben hier hé.

* * *

- Ja, wat willen wij, mensen van 54 jaar, nog ergens anders gaan werken ? Dat bestaat niet hé.
- Begint gij al rond te kijken ?
- Neen, neen. Absoluut niet. Wij laten ons hier buitenzetten en dan moeten ze ons natuurlijk iets ver­
goeden, daar is niets aan te doen.

* * *

- Is er geen mogelijkheid in andere mijnen ?
- Ja   een paar mensen, wat is laat ons zeggen een
honderd mensen. Wat is  dat? En waar gaan de andere rest naartoe, die andere vierduizend ? En voor de bedienden hebt ge juist hetzelfde.

* * *

- Wat denkt gij ?
- Ja, ik zie er weinig goeds in, vermits men voorziet
op de Kolengemeen... op de heu... gemeenschap en directorium, men voorziet slechts een plaatsing van tussen dit en twee maanden van tweehonderd ondergronders. Ik spreek van ondergronders nog maar. Waar gaat men met die andere mensen heen ?

* * *

- Ze hebben veel te veel kolen, ze voeren hem in van Amerika. Maar achter tien jaar is hier misschien geen mijn niet meer, dan zegt de Amerikaan en de Duits, ja, de kolen gaan opslaan, ze moeten toch kolen hebben. En dan, wie is het slachtoffer ? De kleine man. En de grote man, die heeft zijn tessen goed gevuld en die kan vooruit, dat is mijn gedacht.

* * *

- Ik ben 46 jaar, waar kunt ge nog ergens werk vinden ? In een fabriek hebben ze niemand nodig, onproduktief, ge boert achteruit, wel, wat gaat ge beginnen ? Wij hebben gebouwd op verminderde interest. Blijven die waarborgen, of wat is dat, moeten wij meer huishuur gaan betalen ? Dat weten wij niet.
Waar zijn onze waarborgen ? Wij worden op straat gezet. En dan ?

* * *

- Van waar zijt gij ? Ik ben van Kerkrade.
- Dat is in Nederland ?
- Jawel.
- Hoelang werk je al hier ?
- Anderhalf jaar. (Hierna is kennelijk een stuk weggeknipt)
- 't Is een mijn die verlies lijdt.
- Neen, volgens mij niet.
- Zestig frank per ton.
- Verlies ?
- Ja.
- Dat schrijven ze. Dat is ook zo.
- Wij weten allemaal dat de Cockerill de kolen, die zijzelf fabriceert, ook zelf kan gebruiken, maar als hij ze voor zestig frank goedkoper kan krijgen van Amerika, dan moet die onze mensen allemaal werkloos en brodeloos zetten. En de huisgezinnen ? Ge moet niet enkel aan de mannen denken, maar ook aan de vrouwen en kinderen, aan de huizen, de mensen die huizen gebouwd hebben, op geld van Cockerill, waar blijven die mensen ? Al deze mensen die hier werken, die 4.500 man, niet alle 4.500 man kunnen gezet wor­
den, er zullen ook werklozen bij zijn. En die werklozen, die moeten ook weer gesteund worden. Waarom nou dat geld van Amerika wat ze betalen én het geld wat de werklozen moeten hebben, waarom die mensen niet hun arbeid laten door laten gaan ? Nu betalen wij nog veel meer voor de kolen.
- De kolen van Amerika kosten 200 fr. goedkoper.
- En buiten al die werklozen dan die betaald moeten worden ?
- Men zou die opvangen in andere industrieën, zegt men.
- Zeg u. Waar blijven dan die mensen van vijftig jaren ? Die worden nergens meer aangenomen. Tot vijfendertig, kijk overal elke krant na. Die anderen, die kunnen gaan houtje  hakken. Waar krijgt men daar nog een omscholing voor, die niet anders met de handen gewerkt hebben dan aan de kolen en aan de stenen ? Waar ? Geen één mens zou dat kunnen.
- Ik vind  dat  de  regering  een  verkeerde  politiek
voert.
- In welke zin ?
- In welke zin ? Dat zij vreemde kolen inveren. En
hier...
- Maar ze zijn goedkoper.
- Ze zijn niet goedkoper.
- Tweehonderd frank.
- Hier een winstgevende mijn, een moderne mijn,
de modernste van Limburg, de meeste opbrengst.
- Zwartberg.
- Zwartberg. En die wordt gesloten !
- Lijdt zestig frank per ton verlies.
- Neen, ze lijdt geen verlies, ik geloof het nooit, een moderne mijn... Veel produktie wordt er gedolven.
- Kan ze niet verkopen, die produktie.
- Jawel, maar Zwartberg heeft toch praktisch geen stock ?
(Ook hierna is kennelijk een stuk weggeknipt)

Einde van de interviews te Zwartberg. Er volgt thans een montage van passages uit gesprekken met diverse deskundigen. 

De Wilde : Waarom wordt eveneens  de mijn van Zwartberg in 1966 gesloten ?
Minister Pierson : Wel, omdat de Kempense mijnen die thans ongeveer 90 tot 95% van de kooks vertegenwoordigen, 1.400.000 ton voorraden moeten opslaan, die wekelijks nog met 20 tot 25.000 ton aangroeien. Wanneer kolen onverkoopbaar zijn, dient de produktie aan de afzetmogelijkheden aangepast te worden, en daarom wordt een Kempense mijnzetel gesloten. Waarom Zwartberg ? Omdat de Kempen vetkolen A en vetkolen B voortbrengen. Een mijn zoals Winterslag lijdt meer verlies dan Zwartberg, doch produceert goede kookskolen, terwijl de Zwartbergkolen met kolen van andere kwaliteiten moeten gemengd worden. Die andere kwaliteiten zouden blijkbaar Amerikaanse kolen of kolen uit andere landen zijn, waardoor het noodzakelijk wordt, onder de Kempense mijnen diegene aan te duiden waarvan de sluiting het meest wenselijk is voor de ekonomie.

* * *

Baudour : De mijn van Zwartberg produceert kolen van zeer slechte kwaliteit. Zij koeken samen als méringuegebak ! In de kooksovens dienen de Zwartbergkolen gemengd met 50% kwaliteitskolen om kooks voor de ijzer- en staalnijverheid op te leveren.

* * *

Minister Pierson : Anderdeels is er een kriterium van de lokalizatie : te Genk zijn er drie mijnen. Bijgevolg : als men één hiervan als slachtoffer kiest, begunstigt men des te meer de herklassering van de arbeiders.

** *

De Wilde : Waarom is Cockerill-Ougrée niet meer bereid de hele produktie van Zwartberg af te nemen ? 
Dr Neesen : Eenvoudig omdat zij voor haar staalproduktie goedkopere kolen wil hebben.

* * *

De Wilde: Mijnheer Husson, U is de provinciale sekretaris van de Centrale der Mijnwerkers van het Algemeen Belgisch Vakverbond voor het Kempisch bekken. Welke bedenkingen maakt U bij de jongste reeks mijnsluitingen ?
Husson : De sluiting van de mijn Zwartberg is onverantwoord. Na Houthalen is het de tweede politieke sluiting van een Kempische kolenmijn. Dit om het tegengewicht te vormen voor het sluiten van zekere Waalse mijnen. Ik zeg wel, een politieke sluiting, want ekonomisch is ze onverantwoord. 
De Wilde : Lijden de Limburgse mijnen dan geen verlies ?
Husson : De Limburgse mijnen lijden over het algemeen geen verlies, ze kunnen hun produktie afzetten tegen baremaprijzen voorzien door de EGKS. Het is dus geen deficiet.

De Wilde
: Wanneer is een mijn deficitair, mijnheer
Neesen ?
Dr. Neesen : Ik denk dat een mijn deficitair is als
de opbrengst van haar produktie ligt beneden de produktiekosten.

De Wilde : Is het waar dat de Limburgse mijnen hun kolen onder de EGKS-schalen verkopen ? 
Evalenko (voorzitter van het Directorium voor de Kolennijverheid) : Ik moet u eerst zeggen dat er geen EGKS-schalen zijn. In elk EGKS-land zijn er nationale schalen. In sommige gevallen verkopen de Limburgse mijnen inderdaad onder onze huidige prijsschaal.
De Wilde : Hoe is die schaal ?
Evalenko : De Belgische schaal ligt in werkelijkheid zeer hoog, vooral voor de Kempense vetkolen, en daarom moeten de Kempense mijnen korting toestaan.
Husson : Wanneer nu het directorium zegt dat ze wel deficitair zijn, dan steunen deze zich enkel op de gegevens van het kolenpatronaat en van financiële instellingen die, volgens ons, absoluut onbetrouwbaar zijn. 

* * *

Evalenko : Het Directorium gebruikt inderdaad gegevens van de boekhouding der mijnbedrijven. Doch zij worden geregeld en bestendig gekontroleerd. Van 1 januari 1966 af is de mijnboekhouding en de kontrole erop volkomen gereglementeerd krachtens een besluit van 18 mei 1965. 

* * *

Husson : Voor het ogenblik zijn de Limburgse mijnen verplicht de helft van hun produktie te verkopen tegen prijzen lager dan het barema. zelfs gaande tot de Amerikaanse prijzen. Er heeft steeds een verschil bestaan, een onderscheid bestaan tussen de Limburgse en de Waalse mijnen. Men is zelfs zo ver gegaan, vroeger, tot het instellen van een kompensatiefonds, waardoor er miljoenen dienden afgestaan, afgedragen te worden door de Limburgse mijnen aan de Waalse mijnen, om deze in leven te houden.

* * *

Evalenko : Er heeft inderdaad tot augustus 1949 een kompensatiestelsel bestaan, dat in sommige gevallen de leefbaarheid van sommige Waalse mijnen heeft vergemakkelijkt, maar dit kompensatiesysteem is afgeschaft, ik herhaal het, sinds augustus 1949.

* * *

Husson : Er werden miljarden gestoken in de Waalse mijnen en deze hebben er zelfs gebruik van gemaakt om kolen op de markt te brengen tegen prijzen ver beneden het officieel barema en de Limburgse kolenmijnen zijn dan noodgedwongen moeten volgen en hebben hetzelfde gedaan.

* * *

De Wilde : Is het waar dat de Limburgse kolenprijzen een hele tijd abnormaal laag werden gehouden ? Minister Pierson : Dat geloof ik niet. Het beste bewijs is dat de Limburgse mijnen tot 1962 goede ontvangsten boekten en, als ik mij niet vergis, tot in 1962 dividenden hebben uitgekeerd.

* * *

Evalenko :  Zulke vraag heeft geen zin. Hoewel de Limburgse mijnen wegens de toegepaste prijzen sedert enkele jaren geen winst meer maken, liggen hun prijzen toch beduidend boven de marktprijzen. Zo komt het dat de Belgische verbruikers, de ijzer- en staalnijverheid dus, bijna 1 miljard fr. meer betaalt dan wanneer zij Amerikaanse kolen zou kopen.

** *

Husson : Waarom een koolmijn sluiten met een zogezegd verlies van 60 fr. en één in leven te houden, waar het bewezen is dat er een verlies is van 600 fr. per ton, in Wallonië ?

* * *

De Wilde : Wat is de kern van de moeilijkheden van de Limburgse mijnen ?
Dr. Neesen : De kern op dit ogenblik is het feit, dat de kwaliteit van de kolen niet kan verkocht worden. Het is dus niet zozeer een probleem van prijs maar van kwaliteit.

* * *

De Wilde: Volgens Limburgse kringen wordt in Limburg een gezonde mijn gesloten, terwijl in Wallonië ongezonde mijnen blijven bestaan. Men zou dus om andere dan ekonomische redenen handelen. 
Evalenko: Zulks is volstrekt onjuist. De regering heeft louter technische en ekonomische overwegingen gehad : ofwel zijn de kolen van de veroordeelde mijnen onverkoopbaar, ofwel zijn ze te duur en zijn de verliezen van de betrokkenen dus te hoog.

* * *

Minister Pierson : Er zijn 2,5 miljoen ton voorraden in België, de ene helft in de Zuiderbekkens, de andere helft in de Kempen. De Kempen produceren slechts kookskolen, het Zuiden anthraciet en stoomkolen. Het sluiten van alle Waalse mijnen vergemakkelijkt de afzet van de Kempense kolen niet. De toelagen voor een Kempense mijn worden dus om zuiver ekonomische redenen stopgezet.

Gerits (ACV-Limburg) : Wij hebben daarbij stellig de indruk dat er een niet te verantwoorden onderscheid en diskriminatie gemaakt wordt in deze aangelegenheid tussen het Kempisch en het Waalse bekken. Men heeft tot nu toe nog altijd geen objektieve verantwoording gegeven voor de sluiting van Zwartberg. Zwartberg is één van de minst verlieslijdende mijnen van het land. Zwartberg is één van de best geoutilleerde mijnen, niet alleen van het land, maar zelfs van gans West-Europa. 
De Wilde : Maar kan men vetkolen B kwijtgeraken ? 
Gerits : Het is een probleem, maar alleszins is het zo, dat er nog steeds een aantal tonnen vetkolen B uit Amerika ingevoerd worden en anderzijds zijn er bevoegde techniekers die beweren — en aan de hand van ernstige studies bewijzen — dat mits de nodige aanpassingen in de ondergrond, zelfs in Zwartberg, in gunstige omstandigheden vetkolen A, die gevraagd worden, kunnen geproduceerd worden. 
De Wilde : Er wordt evenwel aangevoerd dat als de Limburgse mijnen deficitair zijn, dus niet rendabel meer zijn, dat men ze geleidelijk dan maar moet sluiten.
Gerits : Men zou inderdaad zeggen dat dit een ekonomische wet is, waaraan niet te ontkomen is. Maar wat stellen wij vast ? Dat men aan nieuwe bedrijven, om hen aan te lokken, ook financiële voordelen geeft, dat men daar ook staatsgelden aan besteedt. Wat stellen wij vast ? Dat in de zuivelsektor bijvoorbeeld, men sinds vele jaren belangrijke staatstoelagen geeft om die sektor in leven te houden. 
De Wilde : Maar men kan melk niet goedkoper invoeren, en kolen wel.
Gerits : Dat is natuurlijk een heel pertinente vraag, die nochtans niet wegneemt dat op grond van sociale
motieven, en daarop moeten wij toch als vakbond de nadruk leggen, dat op grond van sociale motieven, het volgens ons verantwoord en noodwendig is, dat men overheidsgelden nu zou bijbrengen om deze mijn van Zwartberg ook als uitbatingszetel te behouden.

* * *

De Wilde : Mijnheer de Minister, men zal zich ongetwijfeld niet tot deze reeks sluitingen beperken. Welke mijnen kunnen in de komende jaren nog gesloten worden? Zal men vóór 1970 nog een derde Kempense mijn sluiten ?
Minister Pierson : U kent de voorstellen van het Directorium : onze produktie nog vóór 1970 van 20 tot 15 a 15,5 miljoen ton inkrimpen. De huidige sluitingen betreffen slechts 2.400.000 ton. Vóór 1970 moeten dus waarschijnlijk nog andere mijnen worden gesloten. Voor het Zuiden geldt het verlies als kriterium. Voor de Kempen voorziet het Directorium geen andere sluiting vóór 1970. Na 1970 kan ik niets voorspellen.

* * *

De Wilde : Waarom werden er in het Centrum geen mijnen gesloten ?
Baudour : De toestand aldaar kan worden vergeleken met deze in de Borinage, doch hij is verslecht ingevolge de sluiting van de fabrieken Gilson, waardoor 2.000 ijzer- en staalarbeiders zonder werk vielen. Nog andere bedrijven hebben moeilijkheden, zodat het psychologisch klimaat in het Centrum nog slechter is dan in de Borinage. Ware een mijn in het Centrum gesloten, dan zou waarschijnlijk een kleine revolutie zijn ontstaan.

Minister Pierson : Nee. De regering heeft moeten rekening houden met de mogelijkheden van rekonversie en herplaatsing. In het Centrum waren de voorwaarden niet gunstig.

* * *

De Wilde : Hoe beoordeelt U de rekonversiepolitiek van de regering ?
Evalenko : Men kan beslist zeggen dat de regering voor de eerste maal een reeks maatregelen heeft uitgewerkt, die de vereiste voorwaarden bieden voor de wederopleving van de getroffen streken.
Baudour : Wij wantrouwen ministerverklaringen. Sedert de sluitingen met ingang van 1957 heeft men ons vele beloften gedaan.

* * *

Gerits : Het rekonversieplan van de regering bestempelen wij als improvizatie, bestempelen wij als een uitdaging aan de Limburgse bevolking en als ééndagspolitiek.

* * *

De Wilde : Waarom stelt de overheid op halflange termijn geen programma op tot produktiebeperking en sluiting, dat zij openhartig met de leidende kringen in de bekkens bespreekt, zoals in Nederland ? 
Minister Pierson : Dat heeft de regering ook gedaan, aangezien zij het Directorium heeft belast met het opmaken van de «Vooruitzichten 1966-1970», die met de voornaamste betrokkenen werden besproken en in juli en augustus jl. voorgelegd aan de Provinciale Raden voor de Steenkolennijverheid van Henegouwen, Luik en de Kempen.

* * *

Gerits : Het komt erop neer, dat men ons beloofd heeft, een aantal wegen en bruggen te maken, bruggen die 25 jaar geleden in de oorlog vernield geworden zijn en dus op het ogenblik reeds mochten hersteld zijn. Een typisch voorbeeld ook in dat verband is het feit, dat men wist op dat ogenblik, dat er kans bestond dat een Maastrichtse papierfabriek zich zou vestigen in Lanaken. Dan heeft men maar plots een industrieterrein  in Lanaken willen aanleggen ; men heeft verklaard dat in Lanaken een industrieterrein zal erkend worden, dat men er staatssubsidies voor zal geven en achteraf stellen wij vast dat het best mogelijk is, dat zelfs die papierfabriek niet zal komen. Wij menen dat een rekonversie slechts kan gebeuren aan de hand van een klaar en duidelijk en rustig bestudeerd plan en wij hebben daarvoor een reeks van belangrijke werken, waarbij de E-39, de autosnelweg E 39 voor ons op de eerste rangorde komt. 

* * *

Husson : De rekonversieplannen van de regering zijn voor mij volledig utopie. Het Belgisch kapitalisme investeert zeker niet voor rekonversie in eigen land. Wij zouden dus enkel kunnen rekenen op investeringen uit het buitenland, zo wij het volledig kolonialisme van Amerika aanvaarden.
Baudour : Wij hopen dat het initiatief van de kapitalisten zal wakker schieten, want totnogtoe was het diep ingeslapen. De streek van Bergen heeft van 1932 tot 1959 geen enkele nieuwe onderneming gekend.
De Wilde : Investeert het Belgisch kapitalisme dan niet?...
Baudour: Het investeert slechts in eigen land in winstgevende industrieën, in de zware nijverheid, in de ijzer- en staal- en in de scheikundige industrie. Vergeet niet, dat het reusachtige kapitalen in het buitenland heeft belegd, o.m. in de USA en Canada,
waar het aanzienlijke participaties heeft gekreëerd of genomen in belangrijke produktievennootschappen.
Evalenko : Wanneer men van de Staat méér verlangt, nl. dat hijzelf nieuwe fabrieken opricht, dan moet men konsekwent zijn, dat wil zeggen dat de Staat dan over de onontbeerlijke middelen daartoe moet beschikken.

* * *

De Wilde : Acht U de werkwijze in Nederlands-Limburg beter ?
Dr. Neesen : Ik vind dat wij van die werkwijze veel kunnen leren, omdat men daar plant op een langere termijn, bv. voor de sluitingen twee jaar voorziet en er dus op voorhand de nodige rekonversiemaatregelen treft.

* * *

Minister Pierson : Wij begonnen met de rekonversie in 1959. Nederland heeft troeven die wij niet bezitten. Het heeft aardgas en plukt nu de resultaten van een onmiddellijk na de jongste wereldoorlog vastgelegde industrialisatie-inspanning. Wij moeten het Nederlandse voorbeeld volgen, wat de huidige regering ook doet.

* * *

Evalenko : Werkelijk, de Nederlandse rekonversie kan voor ons geen voorbeeld zijn en zij wordt trouwens in Nederland zelf betwist. Daarom wens ik niet te antwoorden.

* * *

De Wilde : Professor van Waterschoot, U is een deskundige in de regionale ekonomische problematiek van ons land. U heeft de vrees uitgesproken dat het wetsontwerp inzake rekonversie het noodzakelijke regionaal evenwicht tussen de Vlaamse en Waalse gewesten voor jaren beduidend zou kunnen verstoren.

Van Waterschoot : Inderdaad, mijnheer  De Wilde, volqens het bestaande koncept gaat de enorme ekonomische inspuiting die voorbereid wordt, gedurende jaren een bevoorrechte  situatie scheppen niet  voor een klein deel, maar voor praktisch het ganse Waalse industriegebied, terwijl slechts een relatief klein gedeelte, een deel van Limburg, langs Vlaamse zijde in aanmerking komt. De voorziene steunmaatregelen zijn inderdaad zo krachtig, de krachtigste die ooit gehanteerd werden in onze ekonomische politiek, dat ze mijns inziens, automatisch een ruim deel van alle industriële projecten in de eerstkomende jaren naar die rekonversiegebieden zullen zuigen. In bevolkingstermen schat ik dat het bestaande koncept ongeveer 50% van de Waalse bevolking rechtstreeks ten goede komt tegen wel geen 10% van de Vlaamse. Het is, mijns inziens, onaanvaardbaar dat het industriële patroon in België, dat tientallen jaren lang werd scheef getrokken door de gevestigde financiële en industriële machten, nu opnieuw zou verwrongen worden onder het motto van een rekonversiepolitiek die wel, zogezegd, geaxeerd is op de Waalse mijngebieden, maar waarbij men in  feite hoopt het ganse Waalse industriebekken te betrekken.

In de volgende reeks interviews komen Italiaanse mijnwerkers aan het woord. Ook één Waalse arbeider wordt ondervraagd. De opnamen werden gemaakt buiten het terrein van de «Charbonnage de l'Héribu» te Quesmes, in Wallonië. De tv-ploeg mocht niet op het terrein zelf filmen. De interviewer is de h. De Wilde. De gesprekken gebeurden in het Frans.

- Jullie hebben er mee gedaan, jongens ?
- Ja, voor vandaag toch.
- Wat denken jullie van de sluiting ?
- Wat wil U dat we denken? Dat men er mee gedaan maakt ! Nu we ongelukkig zijn, nu we 7, 8, 10 jaar in de mijnen hebben gewerkt en ziek zijn, nu laat men ons vallen, kent men ons niet meer. Daarmee is alles gezegd.
- In de gezinnen heerst nu droefheid, want het is niet de eerste maal, dat wij onze pakken maken. Ik spreek hier namens alle mijnwerkers. Wij zijn het beu, onze pakken te moeten maken. "Wij vragen niet dat men de mijnen laat bestaan om de mensen te laten sterven.
- Is er geen plaats in andere mijnen ?
- Maar mijnheer, luister eens, alle mijnen in deze streek zijn gesloten. Waar wil U dat we heengaan ?
- Wel, naar Luik of Charleroi ?
- Naar Luik ? Maar dan moeten we weer weg. Bijna ieder van ons heeft hier een huis gekocht, hier in de
Borinage. Wij  voelen ons evenzeer Borain als de anderen. Wij wensen enkel te kunnen voortwerken
tot... Misschien een andere metode van sluiting toepassen ? Ik weet het niet.
- En U wenst niet terug te keren naar Italië ? U wil hier blijven ?
- Och, luister mijnheer, terug naar Italië... Ik ben hier zeer jong gekomen. In Italië moet ik mijn leven herbeginnen. Want na 15 jaar ben ik het hier nu gewoon. Ik heb mij hier gevormd.
- Wat verlangt U dan, wat hoopt U dan ?
- Vooreerst dat de regering haar beloften houdt. In plaats van de mijnen op korte termijn te sluiten, moet
zij eerst werk voor ons voorzien, moet zij ons vergoeden voor onze dienstjaren en ons werk in de streek
bezorgen.

* * *

- Men heeft ons rekonversie beloofd, maar over rekonversie spreekt men enkel wanneer alle mijnen worden gesloten. Reeds sedert tien jaar spreekt men van rekonversie, maar totnogtoe werd er niets in die zin gedaan. 

* * *

- Hoe oud is U ?
- 42, 43 jaar. Mijn longen zijn in de derde graad aangetast. 1100 percent.
- Oh la la.

* * *  

- Nu ik al veertien jaar hier ben, nu onze gezondheid...
- ...een beetje aangetast is...
- Een beetje? Voor drievierde aangetast is... Nu, nu sluit men de mijnen.
- U is nog jong om al aangetast te zijn.
- Ik ben 32 jaar.
- En reeds aangetast ?
- Ja ja, ik ziet al tot daar vol stof.

* * *

- Ik ben de jongste hier, ik ben 28.
- En uw longen ?
- Ik heb de tweede graad van silicose.

* * *

- U houdt van uw mijn ?
- Zoals van mijn huis, want zij is mijn brood. Zij is het brood van mijn gezin en van de winkeliers. Wij doen iedereen leven. En de dag dat wij elders zullen moeten gaan — ik weet niet of wij zullen gaan — dan zullen wij liever vechten dan te vertrekken.
- Spijt het u de mijn te moeten verlaten ?
- Ongelooflijk veel, mijnheer, ongelooflijk, omdat ik
er mijn ganse jeugd heb doorgebracht. Ik zou willen blijven. Waarom niet ? Het is een vak zoals een ander. Ik ben fier mijnwerker te zijn. Denkt u dat het elders beter gaat ? Dat geloof ik echt niet. 

* * *

Een Borain : Luister, mijnheer, het duurt nu al jaren, jaren en nog eens jaren dat men spreekt van sluiten, nog eens sluiten en altijd maar sluiten. Maar zeker is, dat men nooit rekonversie in de ware zin van het woord heeft overwogen. Het staat voor iedereen vast, dat sommige buurlanden die voor dezelfde feiten stonden, naast hun kolenmijnen nevenbedrijven hebben opgericht om met de uit de kolen gehaalde bijprodukten nieuwe werkgelegenheden te scheppen waardoor de mijnwerkers gemakkelijk konden herplaatst worden. Hier heeft men kolen gedolven om ze eenvoudigweg te verbranden. En daarmee uit. 

* * *

- Ik zou er dit nog willen aan toevoegen, mijnheer. Als de regering een volgende maal nog eens een terdoodveroordeling moet uitspreken, dat zij ons dan niet met Kerstmis en Nieuwjaar zulk slecht nieuws bezorgt. Ik betreur ook ten zeerste — en U mag er zeker van zijn dat ik het in de volgende vergadering van de ondernemingsraad zal opwerpen — ik betreur zeer, dat men U heeft belet op het terrein van de mijn te komen. Wij  hebben  toch  niets  te verbergen ?  Wij kennen toch de mijn en ik zie niet in hoe het mogelijk is dat men U buiten de mijn heeft gehouden en dat men de wachten op U heeft durven afsturen. Wij zijn toch beschaafde mensen, mijnheer, in 1966.
- Waarom zou men ons de toegang hebben ontzegd ?
- Mijnheer, ik weet het niet, maar ik meen dat vandaag iedereen de armen heeft gekruist en bevreesd is geweest zijn verantwoordelijkheid op te nemen. De televisie komt toch niet onze mijnen sluiten ! Integendeel. Ik geloof dat zij ons helpt om onze wensen aan alle kijkers bekend te maken.
- Wij hopen, mijnheer, dat de ministers Servais en Pierson hun beloften voor alle mijnwerkers van de Borinage zullen houden. En ik bedank u.
- En dat men ons zo lang mogelijk aan het werk laat! Wij wensen niet de armen te kruisen. Wij willen werken. Wij willen ons brood verdienen!
- En nog eens : wij  zijn het beu onze pakken te moeten maken. Men zou bijna zeggen dat wij zigeuners zijn, die met hun ... heu ... dinges ... altijd maar van hier naar daar trekken. Wij zijn het beu. Wij willen hier blijven !

Het probleem van de herplaatsing wordt verder behandeld in volgende passages uit de interviews met diverse personaliteiten.

De Wilde : Verwacht U geen moeilijkheden inzake herplaatsing van de door de sluiting getroffen  arbeidskrachten ?
Minister Pierson : Er kunnen moeilijkheden zijn en de regering zal trachten deze te overwinnen, maar vergeet niet dat het mijnpersoneel tamelijk vlug wisselt. Telkenjare verlaten 15.000 arbeiders deze nijverheid, die toch zeker niet aangenaam is. Ze moeten door buitenlandse arbeiders worden vervangen. Welnu, wanneer enkele mijnen met 7 a 7.500 ondergrondse arbeiders worden gesloten, volstaat het de inwijking van vreemde arbeidskrachten te vertragen of stop te zetten tot de ondergrondse arbeiders in andere kolenindustrieën zijn herplaatst.

* * *

Husson:  Wij verwachten moeilijkheden voor herplaatsing van minstens de helft van de arbeidskrachten van de mijn Zwartberg of circa 2.500. 
De Wilde : Kunnen zij niet opgenomen worden door andere mijnen ?
Husson : Nee, dat zal zeker niet het geval zijn voor de bedienden, het bovengronds personeel en de gehandicapten wegens een arbeidsongeval of beroepsziekte. (4)
De Wilde : Volgens statistieken blijkt, wordt aangevoerd, dat het aantal mijnarbeiders dat een beroep heeft moeten doen op de steun van de overheid en van de EGKS klein is ?
Husson: De statistiek gebruikt men voor wat hij waard is, voor mij is het geschiedenis. En wij vergelijken een statistiek gewoon met een vrouw, waarvan men nooit de werkelijkheid te zien krijgt. 

* * *

Evalenko : Ik geloof zelfs, dat de ontslagen arbeiders van Zwartberg nog niet zullen volstaan om de tekorten in de andere mijnen van de streek te vullen. Men spreekt bijvoorbeeld van moeilijkheden voor de bedienden. Welnu, onder de 200 bedienden van Zwartberg zullen er krachtens de bestaande wetgeving slechts 15 een opzeg van 3 tot 12 maanden krijgen, terwijl de 185 andere met 15, 18, 21 en 24 maanden

* * *

Baudour : In de Borinage is elke sluiting rampspoediq omdat wij zeer weinig industrie hebben en de werkloosheid zich uitbreidt. De herplaatsing zal altijd veel moeilijker zijn in de Borinage.

* * *

De Wilde : Maar wat heeft men totnogtoe voor deze arbeidskrachten voorzien ?
Minister Pierson : Welke arbeidskrachten ? 
De Wilde : Zij die ingevolge de sluiting beschikbaar komen.

Minister Pierson : Vooreerst bestaat de mogelijkheid hen in de buurmijnen te herklasseren, wat vergemakkelijkt wordt door het remmen of stopzetten van de inwijking. Nog andere mogelijkheden biedt de rekonversie, die toch sedert verscheidene jaren werd aangevat. Dank zij de wetten inzake ekonomische hulp worden tegen einde 66 in het Luikse en de Borinage nieuwe werkgelegenheden verwacht. Talrijke mogelijkheden worden ook verwacht in de Kempen. Ik heb bv. de verzekering tot aanwerving van 600 tot 1.000 man bij Ford te Genk en 250 bij Philips te LommeL. Ik heb nog andere voorstellen en wij zetten onze besprekingen voort opdat naast de kolennijverheid deze andere mogelijkheden worden benut.

* * *

De Wilde : Volgens statistieken van het kolendirectorium zouden er geen al te grote problemen zijn inzake herplaatsing ?

Gerits : Dat is inderdaad de stelling van het Kolendirectorium. Men vergeet daarbij, dat statistieken niet bij machte zijn om weer te geven het menselijke leed en de menselijke drama's die wij hier reeds sinds zovele maanden beleven in de mijnstreek, in de Kempen. Een mijnbediende bv., die aan de helft van zijn wedde ergens herplaatst wordt. Volgens officiële statistieken is die brave man herplaatst, maar in feite blijft voor die man een persoonlijk en familiaal drama. Wij hebben het geweten dat mensen omwille van dergelijke omstandigheden hun kinderen hun studiën  ebben moeten doen stopzetten. Dat zijn zaken die niet in officiële statistieken uitgedrukt worden en in die zin zijn deze zeker misleidend. Anderzijds is het zo, dat wij betwisten dat de berekeningen, die door het Kolendirectorium vooropgesteld zijn in verband met de mogelijkheden van herplaatsing van de mensen betrokken bij een mogelijke sluiting van Zwartberg, wij betwisten de juistheid van die berekeningen. En met ons alle verantwoordelijken, ook patronale instanties in Limburg ; dit is nog deze week bevestigd geworden.

* * *

De Wilde : Oordeelt U dat de krisis van de Belgische kolenmijnen nog kan opgelost worden ? 
Husson : De Belgische steenkolenkrisis in het algemeen aanzie ik als onoplosbaar.

* * *

De Wilde : Kan een eenheidsmaatschappij nog een oplossing brengen ?
Dr. Neesen : Geen definitieve oplossing, maar wel een verzachting en een verbetering van sommige aspekten van het probleem.

* * *

Evalenko : Zeker en ik hoop dat zij er zo spoedig mogelijk komt, omdat zulks veel gemakkelijker een oplossing kan  bieden voor de sociale, technische en handelsproblemen.  En daarom hoop ik dat de fuzie een voldongen feit zal zijn.

* * *

Minister Pierson : Een eenheidsmaatschappij is zeker wenselijk. Of de Staat hieraan moet deelnemen, hangt af van de voorwaarden der desgevallende partners. Het vraagstuk wordt thans door de regering onderzocht en men ondervraagt de regering niet over haar bedoelingen.

* * *

Baudour : Wel, ik geloof dat deze vraag niet meer gesteld moet worden, omdat er met de mijnen geen geld meer te winnen is. Alle socialisten of vooruitstrevende kristenen, die aan volledige of halve nationalizering dachten, wensen niet meer dat de Staat of de gemeenschap aan de exploitatie van de mijnnijverheid deelneemt, omdat het nog slechts om een mislukte nationalizering kan gaan.

* * *

De Wilde : Wat denkt U over de nationalizering ? 
Bury (gewestelijk sekretaris ABW, Borinage) : Wij zijn zeker te vinden voor de nationalizering, maar zeker niet van de kolenmijnen. Men nationalizeert geen verliezen. Het kongres van het ABVV, onze kongressen hebben de nationalizering van de energie geëist, en in dat geval moeten dan maar ook de kolenmijnen worden genationalizeerd. Het ABVV van de Borinage en de Centrale van de Mijnwerkers zullen zich echter tegen de sluiting van de mijnen niet meer verzetten.

* * *

De Wilde : Biedt een gemengde eenheidsmaatschappij geen gevaar ?
Husson : Dit gevaar is uitgesloten door het feit dat er aan de mijnen is opgelegd een éénvormige boekhouding, waarin al de elementen voorkomen die in rekening kunnen gebracht worden voor het berekenen van de kostprijs, wat tot op heden nooit het geval is geweest. Men moest gewoon de feiten aannemen, die door de patroons ter beschikking werden gesteld om de kostprijs vast te stellen.
De Wilde : Hoelang heeft dat stelsel bestaan ? 
Husson : Dat stelsel heeft bestaan tot op heden. Stel u voor dat bij de berekening van de kostprijs voor de kolen in aanmerking werden genomen de uitbating van een casino, het in standhouden van een muziekmaatschappij, het in standhouden van een symfonie, het in standhouden van voetbalploegen en zo meer, daarbij nog de auto van madame van de gerant, plus enkele andere hooggeplaatsten en dit alles met chauffeur.

* * *

De Wilde :  Gelooft U dat verlieslatende mijnen in ons land dividenden hebben uitgekeerd ? 
Dr. Neesen : Ik meen dat dividenden alleen werden uitgekeerd door mijnen die winsten maakten. 
De Wilde : Er wordt nochtans aangevoerd, dat van 1950 tot 1960 tien miljard subsidies en negen miljard dividenden werden uitgekeerd. Die dividenden zouden dus volgens U enkel zijn uitbetaald door winstmakende mijnen ?
Dr. Neesen : Inderdaad, deze dividenden werden uitgekeerd op het ogenblik, of beslist liever, op het ogenblik dat die mijnen winsten maakten. 
De Wilde : Heeft de verlieslatende en gesubsidieerde mijn van Beringen dan in 1963 geen dividenden uitgekeerd ?
Dr. Neesen : Inderdaad, Beringen heeft in 1963 dividenden uitgekeerd, maar die dividenden hadden betrekking op een jaar waarin winst werd gemaakt en de uitkering ervan is uitgesteld geworden, omdat op dat ogenblik de mijn likwiditeitsmoeilijkheden had. Achteraf, toen die likwiditeitsmoeilijkheden verbeterd waren, heeft men dan beslist het dividend uit te keren met vertraging.
De Wilde : Dus toch op een ogenblik waarop verlies bestond ?
Dr. Neesen : Tenminste gedurende een jaar waarin achteraf dus gebleken is dat er verlies gemaakt werd. De Wilde : Heeft de verliesmakende en gesubsidieerde mijn van Zwartberg ook geen dividenden uitgekeerd ?
Dr. Neesen : Zwartberg is geen onafhankelijke vennootschap maar maakt deel uit van de grote vennootschap Cockerill-Ougrée, en Cockerill-Ougrée in haar geheel heeft regelmatig dividenden uitgekeerd, inderdaad.
De Wilde : Terwijl ze subsidies kreeg voor haar mijn te Zwartberg ?
Dr. Neesen : Ook wanneer ze subsidies kreeg voor Zwartberg. 

* * *

Husson : Dit is enkel mogelijk door het feit dat de kontrole op de holdings en op de vennootschappen in België totaal onvoldoende is.

* * *

De Wilde : Zou men toelagen zijn blijven uitkeren aan mijnmaatschappijen, die niettegenstaande hun tekorten toch dividenden hebben uitgekeerd ? 
Minister Pierson : Er werden — maar dat gebeurde vóór mijn tijd en vóór 1965 en ook nog vóór de hervatting van de toelagenpolitiek begin 1965 — er werden sommige technische toelagen aan winstmakende mijnen uitgekeerd. Ik ken die zaak niet in biezonderheden. Doch sedert de nieuwe toelagenpolitiek, welke begin 1965 door de EGKS werd goedgekeurd, zullen nog enkel verlieslatende mijnen toelagen ontvangen. Aangezien zij verlieslatend zijn, mogen zij geen dividenden uitkeren. Volgens het eind december 1965 door de regering vastgelegd programma zullen slechts verlieslatende mijnen toelagen ontvangen. Ongelukkig is 87,5% van onze kolenproduktie verlieslijdend en nauwelijks 12,5% winstgevend. 
De Wilde : Is het waar dat tussen 1950 en 1960 voor 10 miljard fr toelagen en voor 9 miljard fr dividenden werden uitbetaald ?
Minister Pierson : Tussen welke jaren ? 
De Wilde : Tussen 1950 en 1960.
Minister Pierson : Dat is juist, dat is juist. Volgens de ramingen die ik heb gemaakt, doch de begunstigden zijn niet noodzakelijkerwijze zij die dividenden of aandelen in de winst hebben uitgekeerd. 
De Wilde : Maar zulks is mogelijk ? 
Minister Pierson : De Staat heeft inderdaad voor de kolennijverheid de door U aangehaalde opoffering gebracht en het is juist, dat sommige maatschappijen de door U vermelde som van aandelen in de winst en dividenden hebben uitbetaald. Ik heb die berekening zelf gedaan. Doch deze politiek heb ik nooit goedgekeurd en zal ik nooit voeren !

* * *

De Wilde : Hoe is de balans van ons kolenverleden ? 
Bury : Die balans is bedroevend en ik stel mij voor, dat men niet meer de fouten van het verleden zal begaan, zoals in deze streek. 
De Wilde : U bedoelt ?
Bury : Honderden miljoenen fr. investeren en dan tot deze trieste verlatenheid komen zoals nu in de Borinage ! U bevindt zich in een verlaten mijn. Er werden hier nog voor honderden miljoenen werken uitgevoerd, nauwelijks enkele maanden vóór de sluiting van deze mijn.

* * *

De Wilde : Ziet U nog een oplossing ? 
Baudour: Er is geen oplossing meer. Wij hebben reeds een aantal sluitingen achter de rug. Wij hebben ons  zwart brood gegeten en ik beklaag oprecht de Limburgers, die nog duizenden mijnwerkers hebben. Want hoewel de mijn onze broodwinning is geweest, waarin onze grootvaders, vaders en ooms hebben gewerkt,  is de mijn niettemin een grote oorzaak van ellende. Als wij bedenken dat wij hier jonge mijnwerkers hebben van 26, 27, 28, 35 jaar, die reeds gepensioneerd zijn, wel, dan kunnen wij de gedachte niet van ons afzetten, dat onze bevolking, eenmaal verlost van de mijnen, van haar grootste zorg zal bevrijd zijn. Als syndikalist van de Borinage wens ik, dat de mijnen zo spoedig mogelijk worden gesloten, aangezien zij toch dicht moeten. En daarom beklaag ik de Limburgers, die nog hun zwart brood moeten eten. Maar zij mogen zich niet tegen ons keren en gaan denken, dat de Waalse arbeiders de schuld van hun ongeluk zijn. Vergeet niet, dat dank zij de Waalse arbeiders de Kempense kolenmijnen konden ontgonnen worden. Wij, Waalse arbeiders, wij Borains, blijven hopen in de toekomst. Wij hebben vele kinderen en wij eisen van de overheid en van de privé-bedrijven, dat zij ons de middelen verschaffen om hun werk te geven. 

* * *

De Wilde : En wat moet er dan gebeuren ? 
Cox : Mijnheer de Wilde, de beslissing Zwartberg moet herzien worden. De kolenmijn van Zwartberg mag niet in 1966 gesloten worden; en ten tweede, wij staan erop dat er eerst de fuzie van alle Kempische mijnen moet gerealiseerd worden, vooraleer dat er verder kan uitgemaakt worden wat er met Zwartberg moet gebeuren. En ten derde, de kolenpolitiek op lange termijn, die moet NU, werkelijk NU worden bepaald. Men mag dat niet meer uitstellen. En ten vierde, vooraf moeten er zeer duidelijke waarborgen aanwezig zijn en vastgelegd worden omtrent de bestaanszekerheid van diegenen die bedreigd worden, vooraleer men een aanvang kan maken en mag maken aan de likwidatie van Zwartberg. En ten vijfde, mijnheer De Wilde — ik had daar misschien best mee begonnen — eerst en vooral moet er uitvoering gegeven worden aan wat de regering zelf vastgelegd heeft en vooropgesteld heeft in haar regeringsverklaring, nl. dat de nodige rekonversie moet voorzien zijn, vooraleer over te gaan tot nieuwe verdere mijnsluitingen. 

* * *

De Wilde : Jacques Harvent, U is een ondergrondse mijnwerker. Hoe oordeelt U over de sluiting ? 
Harvent: Zij is te brutaal aangekomen. Eerst moest de rekonversie van de Borinage een feit zijn, eer men die nieuwe situatie kon aanbrengen. 
De Wilde : En welk gevoel bestaat er nu onder de mijnwerkers ?
Harvent: Een gevoel van verlatenheid, van onrust, bijna van vertwijfeling. Aangezien U van de BRT is, denk ik aan onze Vlaamse kameraden, die elk dag 2, 3 uren trein doen om hier met ons te komen werken. Zij komen ons leed en onze vreugde delen, en nu onze onrust en vertwijfeling. Deze Vlaamse werkmakkers, die nu al 20 jaar in de Borinage hun brood komen verdienen, zijn zoals wij in hun gezondheid aangetast en eisen waarborgen voor nu en later. 
De Wilde : Hoe ziet U de toekomst van de kolenmijnen ?
Harvent: O, ik zie ze zeker niet rooskleurig in. Er is voor de kolenmijnen geen toekomst meer. 
De Wilde : Waarvoor strijdt U nu ? 
Harvent: Ik strijd, dat wil zeggen, wij strijden voor werk, voor ons dagelijks brood. Werk geeft ons brood, maar in de Borinage is er geen werk meer en ons dagelijks brood is in gevaar.
De Wilde : Welk gevoel hebben de mijnwerkers nu ? 
Harvent : Welk gevoel ? Een gevoel van opstand. Ik durf zeggen dat de ganse streek nu bezield is met een gevoel, dat ik zelfs niet onder woorden kan brengen. De ganse streek staat klaar om iets te doen, iets dat ik uit vrees niet kan beschrijven. Misschien een uitbarsting van wanhoop. En daarom ben ik bang voor de toekomst, voor wat er gaat gebeuren.

EPILOOG

Tot hier de enquête, zoals zij op het scherm kwam. Bij de uitzending werd er volgend interview met de heer Spinoy, toenmalig vice-premier en belast met de ekonomische koördinatie, aan toegevoegd. Het begon met een inleiding van de h. De Wilde, in de studio.

De Wilde : De vrees van Jacques HARVENT, de Waalse mijnwerker, voor hetgeen ging gebeuren, is bewaarheid geworden. Diezelfde vrees hebben wij aangevoeld toen wij bij het samenstellen van onze enquête, dagenlang te midden van de vertwijfelde mijnwerkers hebben gestaan. Daarom hadden wij onze enquête «Mijnalarm» genoemd, met de hoop dat dit alarm zoveel mogelijk zou gehoord worden en ergens zou blijven naklinken. Want tijdens ons verblijf in de mijnstreken hadden wij de onrust, vooral in het Limburgse bekken, zienderogen voelen stijgen. Toen begin februari ons klaarliggend verslag verwacht werd op het ogenblik en in de vorm zoals wij hadden gepland, is het mijndrama gebeurd. Er zijn slachtoffers gevallen wier nagedachtenis wij hier wensen te eren, want die nagedachtenis blijft in ons leven. Ons afgewogen dossier is toen gesloten gebleven. De nochtans achteraf aan de omstandigheden aangepaste  enquête werd niet  uitgezonden. Heden, een maand later, heeft U ons onderzoek, nog steeds in de aangepaste vorm, kunnen zien en horen. Ondertussen rusten slachtoffers in Limburgse grond, maar nog vele wonden moeten geheeld worden. Daartoe is ons aller medewerking vereist. Zullen de wonden geheeld worden door het akkoord dat werd bereikt vóór de jongste regering aftrad, een akkoord dat volgende punten omvat : de datum van sluiting van de mijn van Zwartberg zal vastgesteld worden volgens de mogelijkheden van herplaatsing van het personeel ; zohaast mogelijk zal met de overplaatsingen een aanvang worden gemaakt ; de produktie van Zwartberg zal verminderd worden in verhouding tot het personeel dat de mijn verlaat. Voor de bedienden en kaderpersoneel zal de opzeg verlengd worden in verhouding tot de periode tijdens welke  de  kolenwinning  nog wordt voortgezet. Hoever men met de uitvoering van dit akkoord is gevorderd, zegt U vice-premier Spinoy.

Minister Spinoy : Ik ga U dadelijk op die vragen zo precies mogelijk antwoorden, maar misschien mag ik vooraf toch een bedenking maken. Ik heb die reportage gezien en ik wens U, Mijnheer De Wilde, te zeggen, dat ik ze uitstekend vind. Zij heeft mij ontroerd om de menselijke aspekten die men er in teruggevonden heeft, om de poging die met deze reportage gedaan is om dat probleem over al zijn facetten te belichten en omdat men ook de arbeiders o.a. zelf gelegenheid gegeven heeft te reageren op wat er gebeurde. Ik vond dat dus werkelijk een allerbeste reportage.

Dit gezegd zijnde, de vraag die U mij stelt wil ik als volgt beantwoorden. De staat is natuurlijk zelf niet geroepen om nieuwe bedrijven op te richten, dat is niet zijn taak. De regering schept de voorwaarden die de vestiging van nieuwe bedrijven vergemakkelijken en in de hand werken. En in dat opzicht heeft de regering een aantal besluiten genomen, werden prospectiereizen gedaan in de vreemde, in de Verenigde Staten contacten gelegd, in meerdere andere Europese landen ook, die werkelijk de zekerheid geven dat, wat rekonversie aangaat, men in de eerstkomende maanden belangrijke, ik zou durven zeggen, spectaculaire resultaten zal bereiken.

De Wilde: Kan U ons de jongste cijfergegevens verstrekken in verband met de herplaatsing van de arbeiders in de getroffen mijnen zowel in Limburg als in Wallonië ?

Minister Spinoy : U weet dat de herplaatsing van die mijnwerkers niet een probleem is dat zich stelt vanaf de dag waarop men tot sluiting van een kolenmijn besluit. Er verloopt daar een zekere termijn. Daar komt bij dat er een aantal mijnwerkers zijn die voor herplaatsing niet in aanmerking komen, die wensen op rust te gaan. Een ander aantal, een vrij aanzienlijk, die nodig blijven voor de aftakeling van de kolenmijn die een zekere tijd aanloopt.

Nu is de toestand de volgende. Voor de kolenmijnen «Espérance» en «Gosson» is het zo dat voor de eerste, «Espérance», slechts 261 arbeiders moesten worden op andere bedrijven overgeschakeld. Daar blijven er nog 98 voor dewelke een job moet worden gevonden. Voor «Gosson», waar er 939 in aanmerking kwamen voor overplaatsing en overschakeling, moeten er nog ruim 600 worden geplaatst, 650 zowat. Voor Zwartberg is de toestand precies de volgende : Er zijn daar, laten we zeggen, 4.000 mensen te herplaatsen. Zowat 10% gaan, hetzij te werk blijven aan de aftakeling van de kolenmijn of zijn ziek of zullen verkiezen te worden op rust gesteld omdat ze de leeftijd hebben bereikt. Nu is het zo dat de Limburgse kolenmijnen die in de streek van Zwartberg gevestigd zijn, ieder jaar 3.100 mijnwerkers aanwerven, nodig hebben. Er komt  bij   dat de  privé-ondernemingen in Limburg, (uit een onderzoek dat zeer nauwkeurig gedaan werd door de dienst voor plaatsing van de arbeiders, is dat gebleken) in de loop van dit jaar nog 1.500 tot 2.000 arbeiders zullen aanwerven. Aan de hand van de ervaring die men opgedaan heeft, uit de ondervraging van de eerste zowat 900 arbeiders van Zwartberg, is gebleken dat het percentage van diegenen die wensen in de kolenmijnen tewerkgesteld te blijven, ruim zal gedekt worden door de behoeften, door de vraag zelf van de kolenmijnen uit de omgeving en dat anderzijds het percentage van diegenen die bij deze gelegenheid naar een andere nijverheidstak wensen over te gaan, eveneens ruim zal gedekt worden door de vraag van de nijverheid buiten de kolenmijnen. 

De Wilde :  Welk is precies de cijfertoestand voor Limburg ?

Minister Spinoy : Wel, op dit ogenblik is het zo dat 148 arbeiders de mijn verlieten voor verschillende redenen, 84 reeds in andere kolenmijnen werden overgeplaatst, 63 op het punt staan naar andere kolenmijnen te worden overgeheveld en 62 een betrekking vonden in andere nijverheidstakken in de streek.

- Dat maakt samen dus ?
- Dat maakt samen nu reeds verworven 294.
- En wat de andere Waalse mijnen betreft ?
- Wel, daar is de toestand zo : Eerst en vooral zijn zijn we nog niet bij de datum van de sluiting van deze kolenmijnen. Men is daar nochtans nu al bezig, in samenwerking met de betrokkenen, diensten en organisaties, om de overschakeling van de arbeiders naar andere bedrijven voor te bereiden. En bovendien mag ik er wel aan toevoegen, natuurlijk,  (dit is van zeer groot belang), dat wat de regering over de over­ schakeling van arbeiders naar andere bedrijven gezegd heeft, geldig blijft. Ook voor de kolenmijnen die over afzienbare tijd in Wallonië, volgens de ramingen, zullen worden gesloten. 

Interventie van De Wilde in de studio : Zullen de wonden geheeld worden door de overeenkomst die de aftredende Minister voor Ekonomische Zaken, Pierson, te Luxemburg, met het Hoog Gezagslichaam van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal heeft gesloten ? Deze overeenkomst moet nog door de ministerraad van de EGKS worden goedgekeurd. Hierbij wordt de Belgische regering een lening toegestaan van 750 miljoen Belgische frank tot financiering van infrastruktuurwerken om nieuwe bedrijven op te richten in de Borinage en het Centrum. Aan de omschakeling van Limburgse streken die in 1966 door mijnsluiting werden getroffen, zal een diepgaande studie worden gewijd.

De Wilde : Mijnheer de vice-premier, de EGKS-lening van 750 miljoen frank werd besteed aan de Borinage en het Centrum, waarom wordt geen gedeelte van die 750 miljoen frank voorbehouden aan de omschakeling van de getroffen Limburgse mijnstreek ?

Minister Spinoy : Wel, laat ik U zeggen, die 750 miljoen hebben betrekking op een dossier dat werd ingediend in mei 65 zowat, nadat wij gedurende drie jaar met de EGKS van gedachten hadden gewisseld over de mogelijkheid bij te dragen tot de omschakeling en meer bepaald tot de modernisering van de infrastruktuur van die oude mijngebieden. Dat besluit werd nu genomen. Dat besluit is natuurlijk genomen, niet met het oog op de realisaties in een bepaalde streek, maar teneinde de regering middelen te verschaffen om de infrastruktuur in oude mijnge­bieden te moderniseren.

De Wilde : Volgens de keuze van de regering ? 
Minister Spinoy :  Dat is volgens de keuze van de regering, en ik moet er aan toevoegen — dit is nog wel het belangrijkste voor Limburg — dat buiten wat gedaan wordt, eventueel door de EGKS, de regering zelf met eigen middelen van de buitengewone begroting, zelfs van gewone begroting  ook al kan optreden. Wij gaan een programma hebben voor het tot stand brengen van industriegebieden en in het Noorden, in Lanaken, waar intussen reeds een belangrijk bedrijf zich gaat vestigen dat met 500 mensen zal starten; de uitbreiding van de zone van Genk en bovendien de oprichting, ook weer door de regering, van de zone van Houthalen. Daar komt ook nog bij dat de staat ook nog veel andere miljoenen uitgeeft aan de uitbreiding en de modernisering van de infrastruktuur die voor Limburg toch helemaal nog  niet kwaad is. Men bedenke slechts dat die autosnelweg toch een belangrijk element is dat tot de rekonversie van de streek bijdraagt.

De Wilde : Maar waarom precies geen gedeelte van die 750 miljoen frank voor Limburg ? 
Minister Spinoy : Wel, ik heb al gezegd, de regering beschikt over die 750 miljoen en zal er de bestemming van bepalen. En ten tweede, en dit is van het grootste belang, de regering heeft reeds besluiten genomen en in uitvoering gesteld waardoor een zeer groot aantal miljoenen aan de infrastruktuur, in zeer brede zin, aan Limburg worden besteed.

De Wilde : Het Hoog Gezagslichaam van de EGKS verklaarde zich bereid tussenbeide te komen in de omschakeling van 7.200 Belgische mijnwerkers. Als eerste maatregel werd 43 en een half miljoen frank voorbehouden aan de mijnwerkers van Tertre en Espérance en 18 miljoen frank aan deze van Gosson-Kessal. Hoeveel werd aan de mijnarbeiders van Zwartberg voorbehouden ?
Minister Spinoy : Ik veronderstel dat men weet hoe de zaak in mekaar zit. Als de Gemeenschap voor Kolen en Staal één frank besteedt voor de premies tot omschakeling naar andere aktiviteiten, dan voegt de Belgische regering daar telkens één frank aan toe. Zodanig dat over het ganse land alle mijnwerkers die in dezelfde toestand komen, natuurlijk dezelfde voordelen hebben. Gedurende vier maanden ontvangen ze de verzekering 100% van hun loon te hebben dat ze in de mijn hadden, de vier daaropvolgende maanden 80 en de vier verdere  maanden  60%. Nu werden de kolenmijnen in Wallonië, die twee andere kolenmijnen, daar de eerste twee, vroeger, voordien gesloten, zodat natuurlijk de bundel Zwartberg pas later werd ingediend. Maar om de zaak heel duidelijk te maken, geef ik de volgende cijfers : de arbeiders van de kolenmijnen van de Borinage, Espérance en Tertre zullen gezamenlijk als vergoedingen voor wederomschakeling 87 miljoen ontvangen, deze van Gosson-Kessal 36 miljoen en deze van Zwartberg 130 miljoen. 

De Wilde : Oordeelt U niet, Mijnheer de Vice-Premier, dat men met de rekonversie in de Limburgse mijnstreek wel wat te laat is gekomen ? 
Minister Spinoy : Wel, eerlijk gezegd, ik geloof niet dat men dat mag beweren. Men is in Limburg sedert jaren bezig,  niet met de rekonversie maar met een waarachtige industrialisatie. Om tal van redenen, die ik hier niet ga vermelden, was die trouwens nodig. Maar de resultaten van dat industrialisatiewerk zijn op dit ogenblik toch merkwaardig. Men denke aan die grote onderneming die zich te Genk heeft gevestigd en waar men automobielen assembleert. Men denke, die gebruikt nu al 7.000 arbeiders en die zal er in de komende paar jaar nog enkele duizenden meer aanwerven. Men denke aan chemische bedrijven, men denke aan   metaalbedrijven, de vervaardiging van edelstaal. Men denke aan electronische ondernemingen die belangrijk zijn en die stuk voor stuk nog geroepen  zijn tot een belangrijke  ontwikkeling  in de allereerste komende jaren. Zodanig dat men kan zeggen dat daar een grote inspanning is gedaan. En dat men die natuurlijk moet voortzetten. Want men heeft terecht onderlijnd dat Limburg ieder jaar, als gevolg van zijn demografische evolutie, zowat 2 a 3.000 jonge mensen meer op de arbeidsmarkt brengt. 
De Wilde : En is die industrializatie toereikend om de aangroei op te vangen, en ook om de vrijgekomen mijnarbeiders op te vangen ?
Minister Spinoy : Zoals die er nu uitziet, kan men zeggen dat we daar resultaten hebben bereikt die de volledige tewerkstelling zullen kunnen behouden. Maar het spreekt vanzelf dat het werk tot industrializatie van Limburg niet ten einde is, zo min trouwens als in bepaalde andere gewesten van ons land, en dat Limburg blijft behoren tot deze gewesten en als provincie dan, die de biezondere zorg van alle regeringen zullen blijven uitmaken.

De Wilde : Tenslotte, Mijnheer de vice-premier, hoe ziet U de toekomst van ons kolenbeleid en van de streken die door de mijnsluitingen werden getroffen ? 
Minister Spinoy : Wel, ziet U, de produktie van kolen gaat eigenlijk overal achteruit. Wij staan daar voor een Europees verschijnsel. De Britten hebben besloten hun jaarlijkse productie met zowat 20 miljoen ton te verminderen. De Duitsers zullen 15 tot 20 miljoen ton minder voortbrengen in de eerstkomende paar jaar. De Nederlanders hebben besloten kolenmijnen te sluiten, de Fransen zullen hun produktie in de eerstkomende drie jaar met 10% verminderen. Het feit is dat het energieverbruik in Europa voortdurend toeneemt. Het is trouwens tegelijk het gevolg en het bewijs van de toenemende ekonomische aktiviteit. Maar terwijl het energieverbruik toeneemt, vermindert overal het verbruik van kolen, omdat men zoekt naar de energiebron die de meest ekonomische is en dit in het perspektief van algemeen belang, van noodzakelijk concurrentie met de voorgebrachte produkties, met deze van andere landen en van andere continenten. Het is in dat  perspektief dat wij het ganse probleem, helaas, moeten bekijken. Ik ga er nu aan toevoegen dat wij in de laatste weken eigenlijk nog een verergering van de toestand in ons land hebben geconstateerd. In de mate waarin wij onze kolenproduktie verminderen, zijn er zekere van onze buren, Nederland, Duitsland, die hun invoer in ons land van niet alleen huisbrand maar ook nijverheids-, vette kolen, verhogen. Zodanig dat wij staan, ondanks de vermindering van de produktie, voor een toename van de stocks, voor een toename van de voorraden op de kolenmijnen. Wij staan daar voor een waarachtig probleem waarvoor wij beroep gedaan hebben op de Gemeenschap van Kolen en Staal en waar maatregelen moeten genomen worden, opdat men inderdaad ons zou toelaten de schikkingen die wij getroffen hebben, doeltreffend te laten zijn, en door een gemis aan verstandhouding in afspraak binnen de gemeenschap nog niet voor erger toestanden zouden komen te staan.

De Wilde : Heeft U het op dit ogenblik over de eventuele vermindering van invoer van vreemde kolen ? Minister Spinoy : Dat is precies wat ik bedoel. Wat wij overeengekomen zijn te vragen, is dat de Hoge Autoriteit zou gebruik maken van het art. 37 van het verdrag van Rome, dat toelaat maatregelen te nemen tot bescherming, tot het instellen van een zekere bescherming van de eigen, van de binnenlandse kolenmarkt. Maar nu wil ik er nog aan toevoegen dat natuurlijk de toekomst van een provincie als Limburg, de verdere toekomst, niet in de uitbreiding van de produktie van kolen is gelegen. Ik veronderstel dat men dit toch wel nu zeer goed beseft, maar dat veeleer deze toekomst in een verdere industrialisatie — en industrializatie in een zin van een zo groot mogelijke differentiëring van de te vestigen technieken en be drijven — gelegen is. Maar laten we tegelijk realist zijn. De kolenproduktie in Limburg heeft nog een zekere toekomst en om deze in de grootst mogelijke voorwaarden veilig te stellen, in de best mogelijke voorwaarden te laten verlopen, bevelen wij de fusie van de nog bestaande kolenmijnen aan. Mag ik er aan herinneren dat de regering in '62, in midden '62, deze fusie aan de kolenmijnen heeft aanbevolen en dat op dat ogenblik de  kolenmijnen zelf dergelijke operatie van de hand hebben gewezen. Men dacht dat ze niet noodzakelijk was. Ik zou haast zeggen : toen dachten velen nog integendeel. Het is de regering die daar gelijk heeft gehad en wij drijven nu weer naar deze fusie die wij willen plaatsen in het perspektief van algemeen belang, in het perspektief van de ekonomische ontwikkeling van Limburg, benevens dus, de verdere industrialisatie waarover ik met nadruk sprak. Over het geheel zou ik willen zeggen, ieder van ons beseft wel dat wij nu ook in Limburg moeilijke momenten doormaken. Wie zou niet begrijpen wat het betekent als een  kolenmijn gesloten wordt en als daarbij zowat 4.000 mensen met hun families zijn betrokken. Maar ik zou willen eindigen met deze overtuiging uit te spreken : Wij kunnen allemaal samen dat probleem oplossen, er zijn mogelijkheden, er zijn kansen, wij willen die, én door onze samenwerking zullen wij bereiken wat toch eigenlijk de doeleinden van ons allemaal zijn : Maken dat er in Limburg gelegenheid is voor goed bezoldigde en voor stabiele arbeid die toch de twee hoofdvoorwaarden zijn voor een volk als onze Limburgse landgenoten, dat in een toenemende welvaart leven wil.

Slotinterventie van De Wilde in studio : Hiermee sluiten wij het dossier van de teloorgang van de mijnnijverheid, een tragische periode in de geschiedenis van de welvaartstaat, een periode die wel zeer diepe sporen zal nalaten.

 
VII Censuur, uitstel, verbod

Maandag 31 januari 1966 legt Maurice De Wilde de laatste hand aan de enquête.

Dinsdag 1 februari wordt de enquête aan de rechtstreekse oversten van De Wilde getoond. Bij uitzondering zal de uitzending «Panorama» volledig aan «Mijnalarm» worden gewijd. Diezelfde dag verneemt men dat er in Limburg doden zijn gevallen.

Woensdag 2 februari toont men de enquête aan de BRT-direktie. Dit gebeurt in een uitzending «in gesloten keten», die ook door BRT-personeel kan worden bekeken. Er wordt gevraagd, een paar kleine maar «agressief» geachte passages uit antwoorden van geïnterviewden te schrappen, 's Avonds, twee uur voor de uitzending, wordt beslist het programma te vervangen door onderwerpen uit Rwanda en Denemarken. Aan De Wilde wordt medegedeeld, dat «Mijnalarm» op vrijdag 4 februari, daags na de begrafenis van de slachtoffers in Limburg, op het scherm zal komen.

Donderdag 3 februari meldt de journalist Huib Dejonghe in De Standaard dat «Mijnalarm» werd verboden en dat de verantwoordelijke BRT-instanties zijn gezwicht voor druk «van hogerhand». Diezelfde dag houdt men in de BRT de uitzending tegen van het radiomagazine «Actueel», gewijd aan de gebeurtenissen in Limburg. Het Komitee van de Belgische Vereniging van Radio- en Televisiejournalisten protesteert tegen beide beslissingen.

Vrijdag 4 februari wordt «Mijnalarm» niet uitgezonden, na een tussenkomst vanwege de regering.

Woensdag 23 februari wordt in Studio1 van de BRT aan Maurice De Wilde de Bert Leysen-prijs uitgereikt. Deze prijs, hem nog vóór de incidenten toegekend, bekroont zijn reportage over de staking van de Antwerpse havenkapiteinsdienst: «Fooien in de haven». De Wilde klaagt in een toespraak de censuur aan. In extremis was voorzien «Mijnalarm» deze avond uit te zenden, maar, zo zegt De Wilde, «zelfs dat zal niet gebeuren».

Maandag 28 februari deelt de raad van beheer van de B.R.T. mede dat «Mijnalarm» op herhaald aandringen van de regering werd uitgesteld en dat de enquête, «aangevuld met gegevens omtrent de jongste ontwikkeling van het probleem», eerstdaags zal worden uitgezonden.

Vrijdag 4 maart zendt de BRT te 21u05 de enquête uit. De coupures blijven gehandhaafd. Er wordt een epiloog aan toegevoegd, bestaande uit het interview met de vice-premier.

Vrijdag 18 maart verschijnt in de kranten het antwoord van de h. De Clerck, minister-staatssekretaris voor de Nederlandse kultuur, op een parlementaire vraag over de enquête.

Dinsdag 22 maart wordt de «Prijs van de TV-kritiek 1965» overhandigd aan Maurice De Wilde voor zijn reportages «Fooien in de haven» en «Der Ludwig ist besser.»

Wat werd er weggelaten ?

Een drietal korte passages werden uit «Mijnalarm» geschrapt. De eerste kwam voor in het interview met een Nederlandse mijnwerker uit Kerkrade te Zwartberg. Volgens verscheidene getuigenissen zei de arbeider dat «alle syndikaten» schuld hadden aan de komende werkloosheid, omdat men de zaak anders had moeten aanpakken toen men te Houthalen begon te sluiten. Blijkbaar bedoelde de mijnwerker dat men niet tijdig de voorafgaande rekonversie als voorwaarde voor de mijnsluitingen heeft geëist of doorgedreven.

De twee andere passages werden geknipt uit het interview met de h. Cox, voorzitter ACV-Limburg, en de h. Husson, sekretaris van de Centrale der Vrije Mijnwerkers (ABVV), Limburg. Het  weekblad «Humo» gaf in zijn nummer 1327 (12 tot 19 februari 66) een versie die algemeen is aanvaard : «De ACV-er Cox verweet de regering haar ééndagspolitiek en waarschuwde in ongezouten bewoordingen voor de gevolgen. «Als de regering niet op haar beslissing terugkomt», zei de man, «dan vechten we het op de straat uit. Wij laten het er deze keer niet bij zitten. Liever gaan we strijdend ten onder...» Een oude syndikalist van het A.B.V.V., de mijnwerker Husson uit Beringen, zei ronduit : «In het Centrum durven ze geen mijnen te sluiten. Waarom niet ? Omdat ze bang zijn voor de Walen. Die zouden direkt een revolutie ontketenen. Maar wij, Limburgers, zijn altijd veel te braaf geweest». Tot daar het weekblad «Humo». In de verklaring van de h. Cox zou ook, volgens een ander getuigenis, gezinspeeld zijn op de eensgezindheid met het A.B.V.V.

Wie kwam tussenbeide ?

Uit de versies die in de pers zijn verschenen, kan men opmaken dat de direktie van de B.R.T., hoewel vol lof over de objektiviteit en de waarde van de enquête, besloot de «agressieve» passage uit het interview met de Limburgse ACV-voorzitter en die uit het gesprek met de Nederlandse arbeider weg te laten. Ook de uitlating van de h. Husson over het veel te braaf zijn van de Limburgers moest verdwijnen. Tegen een beslissing van zijn hiërarchische overheid had  M. De Wilde geen verhaal. Na een tweede visie, waarop de h. De Wilde niet aanwezig was, maar blijkbaar wel een regeringsvertegenwoordiger, werd ook nog een andere passage over het «al te brave Limburg» weggelaten.

De uitzending van «Mijnalarm» werd uitgesteld na een verzoek van minister-staatssekretaris De Clerck. Volgens M. Ruys in «De Standaard» van 4 februari vreesde de minister «dat sommige harde uitspraken van vakbondsleiders en mijnarbeiders olie op het vuur zouden gieten, vooral ook omdat de uitzending zou plaatshebben de avond vóór de begrafenis van de slachtoffers der wanordelijkheden». De h. Ruys voegde er aan toe, dat van regeringswege ook rekening zou gehouden zijn met het feit dat Limburgse syndikalisten op dat ogenblik niet wensten aan hun verklaringen van een paar weken geleden te worden herinnerd.

In Het Laatste Nieuws van 12 februari, (waarvan de direkteur, de h. A. Maertens, ondervoorzitter van de raad van beheer van de B.R.T. is), werd gezegd: «In de loop van maandag 31 januari vielen (...) twee doden in Genk, waardoor de toestand in Limburg zorgwekkend verergerde.
Wegens deze omstandigheden werd het door het bestuur van de B.R.T. wenselijk geacht de uitzending van het programma over de mijnsluitingen uit te stellen. In overleg met het beheersorgaan werd besloten het uit te zenden op vrijdag, 4 februari in aansluiting bij het nieuws. Deze beslissing was in overeenstemming met de wet.
Normaal had men vrijdag de uitzending mogen verwachten, aangezien de toestand in Limburg weer rustiger geworden was en in de namiddag de overeenkomst van de vakbonden met de regering betreffende de sluiting van de mijn was goedgekeurd. Nochtans werd het programma van Maurice De Wilde vrijdagavond niet uitgezonden ingevolge een brief van de regeringscommissaris bij de B.R.T. aan het bestuur. In deze brief werd gevraagd, het programma niet uit te zenden om redenen van opportuniteit en openbare orde. Het B.R.T.-bestuur heeft onmiddellijk gehoor gegeven aan dit verzoek van de regering en heeft, zonder raadpleging van de beheersorganen, de uitzending geschorst. Hier werd de wet dus overtreden.» «Het Laatste Nieuws» zei verder nog : «Men kan gissen naar de waarachtige redenen van de bezwaren, die de regering had tegen de uitzending van het programma.
Er komen in het programma b.v. vraaggesprekken voor met Limburgse vakbondsleiders — opgenomen vóór de staking en de incidenten — waarin kritiek werd uitgeoefend en eisen werden gesteld. Dergelijke taal werd ingevolge de incidenten door deze vakbondsleiders niet meer gevoerd en het zou hen niet bepaald aangenaam geweest zijn op vrijdag 4 februari te horen, wat zij vroeger hadden gezegd. Anderzijds waren er ook bezwaren tegen het feit, dat het standpunt van de overheid alleen door Franstaligen uiteengezet werd, o.a. de h. Evalenko, voorzitter van het Kolendirectorium, daar geen Vlaams regeringslid zou bereid gevonden zijn, dit te doen.» Tot daar «Het Laatste Nieuws».

VIII Mocht de regering tussenkomen?

Heeft de regering door haar tussenkomst de wet op de B.R.T. overtreden ?
Op deze vraag gaf Mr. M. Croonenberghs volgend antwoord in zijn rubriek «Levend Recht» in «De Standaard» van 9 februari 1966.

«Indien wij goed ingelicht zijn, beantwoordt de volgende versie van de feiten aan de werkelijkheid. Oorspronkelijk was de uitzending voorzien voor woensdag 2 februari, doch die dag werd zij op verzoek van de minister-staatssekretaris voor de Nederlandse kultuur uitgesteld tot vrijdag 4 februari. Ook die dag kwam zij niet op het scherm, ditmaal op bevel (schriftelijk of mondeling ?) van de regering. De vraag is of deze, door die laatste maatregel, haar bevoegdheid niet te buiten gegaan is en, meer speciaal, of zij de wet van 18 mei 1960 houdende organizatie van de Instituten der Belgische Radio en Televisie heeft overtreden.

Geen vetorecht

Artikel 28, paragraaf 1 van deze wet schrijft voor dat de nieuwsuitzendingen van elk der instituten (het Nederlands- en het Franstalige) in een geest van strenge objektiviteit moeten gehouden worden, doch zonder enige voorafgaande censuur van de regering. Die tekst is klaar en duidelijk. De regering noch een van haar leden mogen hun veto stellen tegen de formulering of het in beeld brengen van het nieuws ; zij mogen die evenmin naar hun oogmerken of goesting vooraf doen wijzigen.

Censuur na de uitzending is wél toegelaten, ofschoon het in dat geval een beetje gek klinkt van «censuur» te spreken. Wij zouden het liever zo formuleren dat, na een uitzending, tuchtmaatregelen kunnen getroffen worden.

Paragraaf 2 van hetzelfde wetsartikel voorziet inderdaad dat het de instituten verboden is uitzendingen te geven die strijdig zijn met de wetten of met het algemeen belang, met de openbare orde of met de goede zeden, of die een belediging uitmaken voor andermans overtuiging of voor een vreemde Staat. Hier wordt juist het tegenovergestelde bedoeld van een «voorafgaande» censuur, vermits anders het verbod van zodanige censuur absoluut geen zin zou hebben. Paragraaf 2 kan pas post factum worden toegepast. Indien een uitzending heeft plaats gehad die in strijd was met de wetten, met de openbare orde, enz., kunnen, in het kader van het statuut van het personeel van de instituten, tegen de direktie of de verantwoordelijke personeelsleden tuchtstraffen worden opgelegd door de bevoegde overheid.

Wat is nieuws ?

Nu weten wij wel dat over de juiste draagwijdte van het woord «nieuwsuitzendingen» getwist wordt. Geeft de titel waaronder een bepaald gedeelte van een radio- of TV-programma wordt uitgezonden de doorslag, of is het de inhoud van hetgeen ten gehore gebracht of vertoond wordt die primeert ? Indien de eerste interpretatie juist is, kan de direktie van de BRT elke uitzending, — ook al heeft ze betrekking op gebeurtenissen die weken oud zijn of al is ze strijdig met de wet, het algemeen belang of de goede zeden, — onder de titel «nieuws» programmeren ten einde aldus te ontsnappen aan censuur en aan de toepassing van paragraaf 2 van artikel 28. Ons lijkt het dan ook logisch dat niet het «hoe», doch het «wat» bij de bepaling van het woord «nieuws» in aanmerking moet genomen worden. In welke vorm of onder welke benaming ook gegeven, is «nieuws» het bekend maken van gebeurtenissen, verklaringen of toestanden die tot dan toe nog niet of ternauwernood bekend waren. Om in journalistenjargon te spreken : al wat «heet van de naald» kan worden gepubliceerd, dus zo vlug mogelijk nadat het gebeurd is, is nieuws, of het nu staat onder de rubriek «gebroken armen en benen» of op de kunstpagina.

In verband met radio en TV zouden wij daarvan een voorbeeld willen geven, ook enigszins «heet van de naald». Wanneer wordt aangekondigd dat de regering haar ontslag heeft aangeboden, dan is dat uiteraard «nieuws». Doch wanneer de dag daarna, of zelfs een paar dagen later, een overzicht wordt gegeven van de moeilijkheden die tot de krisis hebben geleid, van de kommentaar daarover van politici en van de pers, van de reakties van politieke en beroepsverenigingen, dan is dat ook nog nieuws. Al die feiten, onthullingen en beschouwingen zijn inderdaad tot dan toe bij de oningewijden, dus bij de grote massa, onbekend.

En als dat nu gebeurt in de vorm van een reportage of enquête, tijdens of na de «nieuwsberichten» (in enge zin) doet niet ter zake : het blijft nieuws.

Kontrole op instellingen van openbaar nut 

De Instituten der BRT zijn Instellingen van Openbaar Nut. Zij worden uitdrukkelijk vermeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954, dat ze klasseert in de kategorie B.

Deze wet richt de kontrole in van de instellingen van openbaar nut die zij opsomt.

Die van de kategorie B zijn, naar luid van art. 9 van de wet dat door een later Koninklijk Besluit (18-12-57) niet werd gewijzigd, onderworpen aan het toezicht van de minister van wie zij respektievelijk af hangen. Voor de Nederlandse uitzendingen van de BRT is dat thans de minister-staatssekretaris voor de Nederlandse Kultuur.

Het toezicht wordt uitgeoefend door bemiddeling van een regeringskommissaris.

Deze kan zich binnen drie dagen verzetten tegen de uitvoering van elke beslissing (van de instelling die hij kontroleert) welke hij strijdig acht met de wetten, met de statuten of met het algemeen belang. Hij moet zijn verzet (verhaal of beroep) aanhangig maken bij zijn minister. Intussen wordt de uitvoering van de betwiste beslissing geschorst. De minister moet dan binnen vijftien dagen, die ook de dag van de beslissing beginnen te lopen, uitspraak doen. Anders wordt de beslissing definitief en is dus het verzet van de regeringskommissaris zonder gevolg.

Kon de minister zich op deze wetsbeschikking beroepen om, bij middel van de voorgeschreven procedure, de uitzending van de Zwartbergenquête te verbieden ?

Het lijdt niet de minste twijfel dat hij dat niet kon. Wanneer twee wetsbeschikkingen ogenschijnlijk tegenstrijdig zijn, moet normaal de jongste in datum, — in dit geval dus die van 1960, — worden toegepast. Daarenboven voorziet de wet van 18-5- 1960 in feite een uitzondering op de algemene voorschriften van die van 16 maart 1954 en die uitzondering zou hoegenaamd geen zin, geen betekenis hebben indien toch de algemene regel kon worden toegepast. Kortom, indien de regering steeds art. 9 van de wet van 1954 kon inroepen, had men evengoed het verbod van de voorafgaande censuur in de wet van 1960 kunnen weglaten. Doch dat verbod bestaat nu eenmaal en het moet dus, volgens de traditionele regels van de uitlegging van wetteksten, zo worden geïnterpreteerd dat het een betekenis en een doel heeft.

In zijn advies over het wetsontwerp dat tot de wet van 1960 op de BRT heeft geleid, heeft de Raad van State trouwens niet de minste alluzie gemaakt op een echte tegenstrijdigheid tussen het verbod van enige regeringscensuur en de normale kontrole die de regering op grond van de wet van 1954 op de BRT kan uitoefenen. Wat wel het beste bewijs is dat dit verbod primeert.

Oplossing van het konflikt

Het zou ons zeer verwonderen, moest de regering in het hier besproken geval haar toevlucht hebben genomen tot art. 9 van de wet van 1954. Meer waarschijnlijk is dat zij haar beslissing heeft gesteund op haar eigen, enge, dubieuze en onlogische opvatting van het begrip «nieuwsuitzending».

De vraag is dan hoe een dergelijk konflikt kan worden opgelost.

Wij kennen daarvoor slechts twee metodes en het zijn allebei paarderemedies. De regering zou over haar beslissing kunnen geïnterpelleerd worden en het parlement zou een motie van afkeuring (wantrouwen) kunnen stemmen. Onze lezers zullen wel begrijpen dat dit een bijna louter teoretische oplossing is. De direktie van de BRT zou ook het verbod naast zich kunnen leggen en de uitzending toch kunnen programmeren. Indien dan tuchtsankties zouden getroffen worden en het geschil aanhangig werd gemaakt bij de Raad van State (wegens overschrijding van macht, door de regering gepleegd), zou de R.v.S. verplicht zijn de diskussie over de betekenis van het woord «nieuwsuitzendingen» in de een of andere zin door te hakken.

Indien het nooit zover komt, zal de regering het verbod van voorafgaande censuur vrij willekeurig kunnen overtreden.

  

IX Reacties

In het licht van het Zwartberg-drama kreeg de regeringstussenkomst in de B.R.T. een biezonder aspekt. Bovendien was het de eerste keer dat het probleem van de vrije informatie in radio en televisie op zulke frappante wijze tot uiting kwam. Het incident werd in de pers dan ook breedvoerig behandeld. Hier volgen enkele typische reakties :

- «Wij leven in 1966. Het is niet alleen om «à la page» te blijven dat men moet aandurven ook kontroversiële problemen op het kleine scherm te brengen, zelfs al is er een winnende en een verliezende partij. Het is ook omdat er een vertrouwen gegroeid is bij het kijkend publiek, een vertrouwen dat ondermijnd wordt door de TV te verplichten de kop in het zand te steken.»  (Gazet van Antwerpen, 4.2.66)

- «Het Komitee van de Belgische Vereniging van Radio- en Televisiejournalisten stelt vast dat het verbod in strijd is met  de statuten :  « Hierdoor is de B.R.T. niet in staat geweest  haar informatieve rol naar behoren te vervullen, vooral aangezien de verboden reportage in plaats van opruiend, veeleer kalmerend  zou  gewerkt  hebben. Het  komitee  van  de B.V.R.T.V.J. wijst voorts op het gevaar voor de vrije uitoefening van het stakingsrecht en van het beroep van Radio- en Televisiejournalist dat geboden wordt door de visie van uitgezonden aktualiteitsfilms door afgevaardigden van ministeries in de lokalen van de B.R.T.» (Citaat uit Volksgazet, 5.2.66)

- «In het licht van deze beslissing van de regering, krijgt het vriendelijk verzoek van (minister) De  Clerck en zijn ontroerende zorg  om  het  algemeen welzijn een héél nieuwe betekenis. Het zal nu wel iedereen duidelijk zijn, dat het een zuiver stukje sinistere komedie is geweest, de regering heeft schrik gekregen, omdat zij als trieste verliezer uit het mijnavontuur is gekomen. De zorg van De Clerck is vooral een politieke zorg geweest». (...) Paul van den Bussche...   «had vrijdagavond  zonder blikken of  blozen De Wilde's reportage toch moeten uitzenden. In de veronderstelling dat zij hiertoe de moed zou hebben gehad,  kon de regering tegen hem achteraf een maatregel treffen. Van den Bussche had zich dan kunnen verdedigen met het argument dat er geen voorafgaande censuur op de berichtgeving mag zijn. De zaak zou door de Raad van State onderzocht moeten worden. Van den Bussche zou (in naam van de vrije meningsuiting in een demokratisch land) gelijk hebben gekregen en dan zou er meteen een definitieve uitspraak over het probleem bestaan. Zolang de Raad van State zich over de kwestie niet heeft uitgesproken, blijven de TV-reporters overgeleverd aan de politieke willekeur...» ('t Pallieterke 10.2.66)

- «Op enkele maanden tijd is het (na het Belgisch dorp op de W.T. te New York en de Universitaire Expansie) zijn derde reportage die niet mag worden uitgezonden. Zijn grootste fout en vergissing is telkens zijn objektiviteit». ('t Pallieterke,  10.2.66)

- «Verder kan men bij deze hele affaire de bedenking maken dat de regering heel vlug is om met haar spitsvondigheden inzake rechtsbepalingen uit te pak ken wanneer een uitzending  ook maar eventjes de arbeiders aan het woord wil laten. Tegen laster in de omgekeerde zin — en ook buiten het kader van de eigenlijke nieuwsuitzending geprogrammeerd — hebben wij  haar helaas nog nooit  horen  protesteren.»
(De Rode Vaan, 10.2.66)

- «Het feitenmateriaal in de  reportage opgenomen getuigt van een objektiviteit die aan het programma zeker geen opruiend karakter geeft. Uit de interviews blijkt bv. ook dat de Limburgse mijnwerkers niet weten dat de geproduceerde kolen van slechte kwaliteit zijn en dat de mijnen met een zeker verlies werken». 
«De Nieuwsdienst en de direkteur-generaal hebben in dit geval blijk gegeven van een opvallend gebrek aan verantwoordelijkheidszin. De direktie van de Nieuwsdienst moet voor zulk een enquête geen hoger­geplaatste alarmeren en de directeur-generaal mag niet zwichten voor regeringsdruk.
«Een anekdote over «opruiende taal» : dezelfde avond dat de reportage wegviel kwam er in de tweede nieuwsuitzending (van de TV) een interview met de heren Cool en Major. In dit interview verklaarde de heer Major dat de onlusten veroorzaakt werden door het VNV. — De Volksunie ? vroeg de reporter beleefd. — Dat is juist hetzelfde, zei de heer Major. Waaraan de heer Cool toevoegde dat hij een pamflet in zijn zak had dat «opruiend» was. — En welke is de bron, vroeg de reporter. De PVV, zei de heer Cool. Dit werd wél uitgezonden. (De Nieuwe, 11.2.66)

— Na te hebben betoogd dat er geen juridische grond is voor een regeringstussenkomst, (zie ook hoofdstuk VII), zegt Het Laatste Nieuws : «Het wordt nu stilaan tijd, dat deze kwestie van de regeringsbemoeiingen in de uitzendingen van de B.R.T. in het reine getrokken wordt en indien de wetsbepalingen voor sommige gezagsdragers niet duidelijk genoeg zouden zijn, dan moet het parlement verzocht worden de wet te verduidelijken. In afwachting zou het B.R.T.-bestuur zich echter dienen te houden aan beslissingen van de beheersorganen — zeker na tussenkomsten van overheidswege — daar deze alleen over de bevoegdheid beschikken om over de uitzendingen te oordelen». (Het Laatste Nieuws, 12.2.66)

- «Een van de meest onheilspellende nevenverschijnselen van de tragische gebeurtenissen in Limburg was de hardnekkigheid waarmee de regering trachtte, de demokratische vrijheid van meningsuiting en meningsvorming te onderdrukken door radio, TV en pers aan de korte band van een ongenadige censuur te leggen». (WIJ, 12.2.66)

- «Helaas heeft de Zwartberg-tragedie eens te meer bewezen dat de B.R.T. een doodgewone regeringszuil is, wèl bij machte om haar reporters naar het einde van de wereld te sturen om eens een hartig woordje te spreken over dingen die ver genoeg van ons afliggen (èn ongevaarlijk zijn. Dus géén Vietnam bvb). Voor het overige gedraagt de B.R.T. zich als een verlengstuk van de Wetstraat, van de syndikaten en de heersende kliek, als een trouwe dienares van het gezag, een gewillige hetaere in de tempel van het driekleurige, driepartijïge vaderland» (...) «De Vlaamse kijkers hebben tot 3 februari moeten wachten om de waarheid te vernemen over Zwartberg. Niet via de BRT, maar via de Nederlandse Televisie in een speciale editie van het (VARA) nieuwsmagazine : «Achter het nieuws». Daar kregen de stakers eindelijk net zogoed het woord als de gendarmerie­officieren, de ooggetuigen van de schietpartijen en de woordvoerders van de «officiële versie». Dat zal de BRT wellicht niet beletten zich bij de eerste de beste gelegenheid weer smalend uit te laten over «het land van de zuilen». Hadden wij ze maar.» (Jef Anthierens, «Humo», 1327, 12-19.2.66) — «Als er twee doden en tientallen gewonden ge­vallen zijn, zijn deze omstandigheden ABNORMAAL, en dan is het niet alleen het volste RECHT maar tevens de PLICHT van gelijk welke regering in de eerste plaats in te staan voor de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van verder bloedvergieten. Om het maar eens klaar en duidelijk te zeggen : WIJ ZIEN LIEVER TWEE BRT-PROGRAMMA'S SNEUVELEN DAN NOG MEER LIMBURGSE MIJNWERKERS!» (De Loerejas, «Vlaams Weekblad», 12.2.66)

- «Er was vooraf al een eerste verzoek van de regering geweest. De B.R.T. werd aangeraden deze TV-reportage niet uit te zenden op de vooravond van de begrafenis van de in Limburg gevallen slachtoffers. De verantwoordelijken in de B.R.T. waren hier gevoelig voor. Volkomen terecht. Zij schorsten de uitzending en het was dan ook normaal dat voorgesteld werd, de reportage uit te zenden na de begrafenis, wanneer in de mijnstreek de rust was weergekeerd. Op dat ogenblik heeft de regering formeel verbod gegeven de reportage uit te zenden. Dit was duidelijk een politieke beslissing, laatste toevlucht van elke diktator of zwakkeling. Het was, in verband met de onafhankelijkheid van radio en TV in ons land, ook een uiterst belangwekkende beslissing, die dan ook op zijn minst verbazing, maar vooral verontwaardiging heeft gewekt». (...) «Wij staan hier zeer duidelijk voor een tekort in het huidige B.R.T.-statuut. Door een verschillende interpretatie aan de wettekst te geven, is de onafhankelijkheid van de B.R.T. geenszins gewaarborgd. In werkelijkheid zou de verantwoordelijkheid over de berichtgeving, zowel als over alle andere programma's, aan de B.R.T.-direktie moeten worden overgelaten. Wie dit niet aanvaardt, acht deze leiding onbevoegd. Het is een vernedering die wij als direkteur-generaal niet graag zouden ondergaan». (De Volksmacht, 9.2.66)

- «Nog een staaltje van BRT-objektiviteit : de radio- en tv-journalisten hebben na een onderzoek over de gecensureerde radio- en televisiereportage protest aangetekend tegen deze willekeurige houding van de BRT. Dit protest werd overgemaakt aan het persagentschap Belga. Maar meteen kwam een nieuw verbod op de BRT : het protest mocht niet voorgelezen worden, noch op de radio noch op de televisie. Gelukkig konden de dagbladen nog aan censuur ontsnappen, zodat men het protest toch te weten kwam.» (De Nieuwe, 18.2.66)

- In het debat werd ook aandacht geschonken aan andere feiten i.v.m. de persvrijheid : «In ons blad van woensdag hebben wij reeds geprotesteerd tegen het feit dat naar aanleiding van de tragische gebeurtenissen in Limburg is overgegaan tot een huiszoeking in het domicilie van onze fotograaf de h. Jan Prenen. Telegrafisch werd daartegen ook protest aangetekend bij de minister van Justitie en bij de prokureur van Tongeren. Het bleek inderdaad dat het parket van die stad de kwestieuze opdracht aan de gerechtelijke politie te Antwerpen had gegeven. Dat er een «vergissing in de persoon» was bij de gerechtelijke instanties verandert niets aan het feit dat wij hier voor een onduldbare inbreuk op het beginsel van de persvrijheid staan. De metode alleen reeds is typisch. Men richt zich niet tot het dagblad dat de opdracht geeft aan haar fotograaf, maar gaat zijn huis doorzoeken met al de onaangenaamheden die daaraan voor een vreedzaam gezin verbonden zijn. De grond van de zaak is kennelijk dat het gerecht zich de macht toeëigent of foto's van wanordelijkheden die gebeurlijk de ordemachten in het gedrang kunnen brengen, uit de cirkulatie te doen verdwijnen. Men handelt alsof het ongeoorloofd zou zijn als persfotograaf beelden op te nemen die de overheid om bepaalde redenen niet welgevallig zouden kunnen zijn.» (Gazet van Antwerpen,  5.2.66)
Het blad protesteerde verder tegen de houding van de ordediensten tegenover de persfotografen in de loop van de manifestaties.

- «Luidens een bericht in De Nieuwe (5) heeft de minister van justitie de directeur-generaal van de BRT om inzage verzocht van alle filmbanden voor het tv-journaal over Zwartberg.
Het parket kan alleen beslag leggen op werkelijk gebruikt materiaal, dat tot het publiek domein behoort. Voor filmstroken die niet zijn gebruikt, geldt de regel dat ze als archiefstukken voor niemand buiten de B.R.T. worden vrijgegeven.
Het is overigens niet het enige onduidelijke bericht over de verhouding tussen de regeringsinstanties en de B.R.T. in verband met de geschiedenis van Zwartberg. Hebben de parlementscommissies van binnenlandse zaken in de filmvertoning die door de minister van binnenlandse zaken werd aangeboden, iets meer te zien gekregen dan wat op het tv-scherm is vertoond ? De BRT zit er in dat geval alleszins voor niets tussen». (De Standaard, 12.13.2.66)

- «Voor de eerste maal is voor een korrektionele rechtbank een film beschouwd als geldig bewijsmateriaal voor een misdrijf. De rechtbank van Tongeren besloot, op grond van een BRT-film over de stakingsincidenten in Zwartberg, dat een hoofdonderwijzer deelgenomen had aan de beschadiging van een rijkswachtvoertuig.
Eerder had de Kamer van Inbeschuldigingstelling bij het Hof van Beroep in Luik reeds in dezelfde zin beschikt.

Voor de journalisten betekenen die rechterlijke uitspraken een ongewenste komplikatie : voortaan kunnen zij, vooral in gevallen van al dan niet gewelddadige manifestaties, ook tegen hun zin hand- en spandiensten verrichten voor de gerechtelijke overheid. Tevens staan zij in de toekomst bloot aan het gevaar dat het parket zal proberen de hand te leggen op de vruchten van hun beroepsarbeid, ook als die niet werden gepubliceerd. Men kan zelfs verder vooruitzien, en vrezen dat reeds de politie, met het oog op de vergemakkelijking van een eventueel optreden van het parket, zal proberen de hand te leggen op het fotomateriaal van de pers.

Luidens de strikte wet is overigens elke burger verplicht tot medewerking aan de vervolging van aanslagen tegen de openbare veiligheid, op het leven of op partikuliere eigendom (art. 30 van wetboek van strafvordering). Het is te hopen dat het gerecht die verplichting in hoofde van journalisten niet te ruim zal gaan interpreteren, althans niet zolang het wettelijk niet mogelijk is voor de journalist het beroepsgeheim in te roepen.»  (De Standaard, 25.3.66)

X "Recht op informatie"

Woensdag 23 februari 1966 werd in Studio 1 van de BRT te Elsene de Bert Leysen-prijs voor de tv, seizoen 1964-65, uitgereikt.

Onder de talrijke aanwezigen bevonden zich  Mgr van Waeyenbergh,  Mevrouw   Leysen, gouverneur Roppe  van  Limburg, en vele BRT-journalisten en perslui. Direkteur-generaal Van den Bussche riep de nagedachtenis van de eerste direkteur van de Vlaamse televisie op. Prof. Florquin bracht verslag uit. De jury hield veertien uitzendingen over,   waaruit ten slotte «Fooien in de Haven» werd gekozen. Dit programma van Maurice De Wilde werd «een flinke, direkte, levensechte, nerveuze, eerlijke reportage, een voorbeeld van  superieure  informatie» genoemd. De voorzitter van de jury, goeverneur Declerck van Antwerpen, lid van de Raad van Beheer van de B.R.T., loofde eveneens de grote kwaliteiten van De Wilde en voegde eraan toe, dat de reporter zich niet door het geval Mijnalarm mocht laten ontmoedigen, omdat men soms rekening moet houden met de omstandighe­en en er nergens zoangstvallig over de vrijheid wordt gewaakt als in de B.R.T.

Maurice De Wilde hield volgende toespraak : «Mevrouw Leysen, Monseigneur, Excellentie, Heren Leden van de Jury, Dames en Heren, Het is voor mij een voorrecht door mijn werk te kunnen bijdragen tot het levendig houden van de nagedachtenis van de eerste direkteur van de Vlaamse Televisie en aldus tot de verwezenlijking van zijn ideaal: de groei naar volwassenheid van ons volk. Het moet voor Mevrouw Leysen en haar kinderen wel een biezondere morele steun betekenen te weten, dat het korte leven van onze betreurde direkteur door de jaren heen als voorbeeld en stimulans blijft gelden. Het is gewis een uitzonderlijk toeval te noemen, dat de Bert Leysen-prijs dit jaar te beurt valt aan één van de pogingen van de TV-nieuwsploeg om een waarheidsgetrouw beeld op te hangen van hetgeen men «delikate gevallen» pleegt te heten, een uitzonderlijk toeval wanneer men denkt aan hetgeen de jongste weken en nog eens de jongste dagen is voorgevallen.

En het is werkelijk maar uit eerbied voor de nagedachtenis van Bert Leysen, uit eerbied voor hen, die zijn achtergebleven, zijn weduwe en zijn kinderen, uit eerbied voor de Stichting Bert Leysen, dat ik U hier vanavond toespreek.

Bij de toekenning van deze prijs heeft U hulde willen brengen aan de openhartigheid en de gevatheid, waarmee een BRT-journalist bij zijn onderzoek wel eens kan te werk gaan, hoe moeilijk zulks ook moge zijn. Wanneer aan het streven naar openhartigheid een prijs wordt toegekend, dan moet openhartigheid in ons huidig bestel wel een biezonder verschijnsel zijn. En nochtans lijkt mij de openhartige, eerlijke informatie de conditio sine qua non van de BRT-nieuwsverstrekking te moeten zijn. De BRT wendt zich immers niet tot een bepaald publiek, tot een bepaalde overtuiging en geestesinstelling, maar tot het hele publiek, tot alle overtuigingen en alle geestesinstellingen. Haar afstand nemen van elke groep en van elke overtuiging is een noodzaak om aanspraak te kunnen maken op het vertrouwen van het hele publiek, een vertrouwen waarmee de BRT-nieuwsverstrekking valt of staat.

Want het publiek heeft recht op informatie, heeft recht op de feiten, op de nauwkeurige en volledige kennis van de gebeurtenissen, vermits we allen uit vrije wil hebben ingestemd met de verklaring van de Rechten van de Mens. Dat recht van het publiek op de feiten kan slechts bestaan, wanneer aan de noodzakelijke vereisten van waarheidsgetrouwheid en objektiviteit wordt voldaan. En zo het recht op informatie met het oog op het algemeen belang aan beperkingen dient onderworpen,  dan moeten deze beperkingen klaar en duidelijk worden ingeschreven in de wet, opdat zij niet zouden worden overgelaten aan de beoordeling van een tijdelijke gezagsvorm met alle gevolgen vandien, doch voorrecht zouden blijven van de instelling, die voor de uitvaardiging van de wet is aangesteld. Die  instelling dient dan enkel  nog er voor te zorgen, dat de door haar uitgevaardigde wetten worden toegepast. Want het helpt niet een fundamentele norm in beginsel te erkennen, wanneer deze in de praktijk geen bestaansrecht krijgt. Het vertrouwen van het publiek in de BRT-nieuwsverstrekking wordt verspeeld, zo de BRT het hoofd in het zand steekt, aan de feiten voorbijgaat of deze achternahinkt, tekort schiet in haar informatie-opdracht en niet in eer en geweten de strijd voert voor eerlijke informatie, voor waarheidsgetrouwheid en toegewijdheid aan het werkelijk algemeen belang, hoe pijnlijk zulks voor sommige groepen of sommige personen ook moge zijn. Het beeld van de onwrikbare rots in de stormende branding wil me niet verlaten. Een drietal weken geleden heeft de TV-nieuwsafdeling één jaar na de thans geprijsde «Fooien in de Haven» een wel uiterst zware morele slag gekregen in haar moeizame maar zo noodzakelijke opgang naar volwaardige informatie. Zo'n zware slag, dat mag gevreesd worden, dat ze er niet meer van recht komt. Terwijl alle andere organen van nieuwsverstrekking vrijuit naar de achtergrond van de pijnlijke gebeurtenissen in de mijnstreken peilden, heeft de Vlaamse Televisie op dit vlak het zwijgen er aan toe gedaan, terwijl zij precies dan haar bloedeigen opdracht moest vervullen.

Het is voor hen, die meenden van volwaardige objektieve informatie in BRT-verband hun levenstaak te kunnen maken,  een onzeglijk pijnlijke tijd geweest. Pijnlijk, omdat zij  hebben moeten ervaren, dat hetgeen zij brachten, de omzetting   van headlines in levend nieuws, het bekendmaken van gebeurtenissen, verklaringen en toestanden, die totdantoe nog niet of tenauwernood bekend waren, door sommigen zelfs niet als nieuws werd beschouwd. Het bekijken en aanhoren van het «Mijnalarm» zou nochtans in dit geval zeker van het tegendeel moeten overtuigen. Is het nieuws dan enkel te vinden in het Staatsblad, heeft men zich daarbij afgevraagd. Pijnlijk, omdat de eerbied voor andermans mening en het inzicht in de menselijke feilbaarheid nog niet is verworven. Pijnlijk, omdat men heeft gemeend, dat ik bereid zou zijn de waarheid tekort te doen. Pijnlijk, omdat de streng objektieve weergave van de feiten geen zendtijd kreeg. Pijnlijk, omdat de BRT-informatie deerlijk is gesneuveld. Pijnlijk, omdat op beginselen niet stand werd gehouden. Pijnlijk, omdat de  BRT-mensen moeten lezen, dat hun vertrouwde huis een doodgewone zuil is, een verlengstuk van hier en van ginder, en dat zijzelf onderworpen en onmachtige sukkelaars zijn, die niet de naam van journalist verdienen. Elke ware journalist in dit land zal diep gekwetst zijn geweest. De velen, die zulks met hun spontane reakties hebben bewezen, hebben meteen aangetoond, dat ze hun kollega's van radio en televisie naast zich als gelijkwaardige partners wilden behouden.

Nog was een flauw licht aan de donkere, troosteloze einder gaan gloren, toen de BRT overwoog de mijn­enquête nog in extremis op de dag van deze prijsuitreiking, hedenavond na de voetbalwedstrijd, weliswaar met drie weken onvergeeflijke vertraging, maar dan toch nog uit de kooi te laten. Maar zelfs dat zal niet gebeuren. Wij kunnen het dus in ons land meemaken, dat een prijs wordt uitgekeerd voor openhartigheid, wanneer die openhartigheid dezelfde dag met een derde verbod van uitzending de mond wordt gesnoerd. En iedereen laat maar begaan. De gezagskrisis zit diep.

Het weloverwogen «Mijnalarm» zal dus niet gehoord worden en nergens blijven naklinken. Tragische gebeurtenissen hebben inmiddels zelf voor het alarm gezorgd. Want ook daar helpt het niet het hoofd in het zand te steken. Het mijndrama is gebeurd. Onder de vertwijfelde mijnwerkers zijn slachtoffers gevallen, wier nagedachtenis in ons blijft leven en die wij hier wensen te eren. In de mijnstreken zijn diepe wonden geslagen, want daar is het allerergste gebeurd. Ook bij ons. Mogen daarom allen, die in enig verband voor de leefbaarheid van de informatie via radio en televisie moeten instaan, zich nauwgezet er van rekenschap geven, dat de weg van de gemakkelijkheid nog nooit de goeie oplossing heeft gebracht en dat afwimpelen van verantwoordelijkheid nemen door steeds maar uit te stellen hun allen duur kan te staan komen. Wanneer een knoop niet kan uiteengerafeld worden, moet men hem doorhakken. Wanneer een huisdokter het niet aankan, moet hij de chirurg er bij halen, wil hij de stervende nog redden. Mogen de verantwoordelijken, wanneer het gewoel is uitgestorven en men dan ten slotte toch altijd alleen achterblijft, in eer en geweten de ware betekenis van het geschapen precedent overwegen. Er moet een grote strijd gestreden worden. Maar wie zal deze voeren ? Enkelen hebben zich bij die strijd reeds uitgeput en vragen aflossing.

Geachte leden van de jury, ik kan het U niet genoeg zeggen, dat de geest van Bert Leysen te allen prijze moet levendig gehouden worden, want volwassen zijn we zeker nog niet.»

XI Lof en kritiek

De toespraak van Maurice De Wilde werd langdurig toegejuicht. In de meeste kranten vond zij een grote weerklank. De B.R.T.-redaktiesekretaris werd vrij al­emeen gefeliciteerd omdat hij, zoals «Humo» (nr 1330) zei, «de eerste is geweest onder de B.R.T.-men-sen die publiek heeft durven zeggen wat er al jarenlang wordt gefluisterd».

F. Grootjans schreef in «De Nieuwe Gazet» van 25.2.66 : «Het is niet de eerste keer dat de regering poogt de wet, die het statuut van de B.R.T. vastlegt, te omzeilen. Zo ziet men de regering onder allerlei voorwendsels de haar bij de wet toegemeten zendtijd voortdurend uitbreiden, terwijl ze ook nog onder verkapte vorm probeert de openbare opinie te beïnvloeden. Het wordt de hoogste tijd aan dit alles paal en perk te stellen». De h. Grootjans noemde het protest van De Wilde «een verklaring die door iedere journalist zal worden onderschreven» en zei verder nog : «Het is een tekst, die door iedere televisiekijker dankbaar zal worden begroet. Want hij is niet alleen gegroeid uit het levendig besef der journalistieke zending en opdracht, maar tevens uit een echte eerbied voor zijn publiek. Het komt in ons land, jammer genoeg, te weinig voor dat vooraanstaanden, in moeilijke omstandigheden, hun verantwoordelijkheid durven opnemen.»

Wie greep eigenlijk in ?

Naar aanleiding van de toespraak ontstond opnieuw een polemiek over de vraag, wie eigenlijk de uitzending van «Mijnalarm» had verboden.

«Maurice De Wilde heeft met dit alles te veel en te weinig gezegd», schreef Eric Vertonghen in «Het Volk» van 25.2.66 en hij deelde het resultaat mee van een door hem ingesteld onderzoek : «Een eerste maal werd de uitzending uit de eter gehouden bij beslissing van direkteur-generaal Van den Bussche. Hij handelde met kennis van zaken en naar ons oordeel met reden. Hij had de uitzending «gevizioneerd» en geoordeeld dat het in de gegeven omstandigheden de avond vóór de begrafenis van de slachtoffers der mijnincidenten — niet aangewezen was door deze uitzending — zij het ongewild — de gemoederen verder op te hitsen. De volgende ochtend evenwel was het verbod algemeen bekend en toen greep ook minister Spinoy in. Zonder de uitzending gezien te hebben, verbood hij kategoriek: «Die uitzending gaat niet door». Hoe er ook geargumenteerd werd, de h. Spinoy bleef stug bij zijn besluit. Hij riep verscheidene personen in het geweer, o.m. goeverneur De Clerck, die in de raad van beheer zijn veto stelde tegen de uitzending. Toen te elfder ure beslist werd dat de uitzending toch de eter in zou gaan op de avond dat Maurice De Wilde de Bert Leysen-prijs in ontvangst zou nemen, kwam een ander minister tussenbeide, met name de h. Pierson, die allerlei bezwaren maakte van technische aard. En een derde maal sneuvelde «Mijnalarm».»

Daarover door het blad ondervraagd, zei de h. Spinoy («Het Volk» van 26.2.66) : «Ik heb die uitzending niet verboden. Men heeft mij enkel een advies gevraagd en ik heb mijn advies gegeven. Ik heb die reportage over Zwartberg niet gezien, maar mijn kollega minister Pierson heeft ze gezien. Hij heeft mij gezegd dat de reportage van De Wilde zeer goed was, zeer realistisch en zeer evenwichtig. De kwaliteit was onberispelijk en dit is een hulde aan de r­porter die ze  gemaakt heeft.  Maar zulke  reportage zou kunnen uitgezonden worden op een moment, dat de bevolking nog onder de indruk is van allerlei gebeurtenissen en dat zij gevolgen zou kunnen hebben die de reporter niet heeft bedoeld. Minister Pierson heeft mij geschreven wat hij erover dacht. Men moet oordelen op welk ogenblik zulke reportage opportuun of niet opportuun is. De rest zal ik wel regelen met De Wilde persoonlijk.»

De krant zegde verder, dat de bezwaren tegen de reportage o.m. ook steunden op het feit dat er Franse interviews in voorkwamen.

Er weze overigens aan herinnerd dat minister Spinoy, bij de voorbereiding van de enquête, zijn medewerking had geweigerd.

Het weekblad «Ons Land» van 26.3.66 schreef van zijn kant o.m. : «Is dat felle dankwoord van Maurice De Wilde, dat alle journalisten van de geschreven pers opnieuw naar de pen deed grijpen, voor de Raad van Beheer van de BRT aanleiding geweest om snel een andere koers te gaan volgen ? Het heeft er de schijn van, want vier dagen later (28 februari) kwam die raad in vergadering bijeen en werd besloten dat de reportage uiteindelijk toch zou worden uitgezonden. Maar... alvorens tot die uiteindelijke uitzending over te gaan, werd in de gauwte nog maar eens inbreuk gepleegd op artikel 28, want op 2 maart werd de reportage alweer gevisioneerd, nu voor Minister Spinoy. Deze kon zich nu niet blijven verzetten en stemde toe, daarbij echter als voorwaarde stellend dat direct na de uitzending een interview met hem zou volgen. Op dat «verzoek» werd ingegaan. Waarom ? Waarom liet men na de uitzending één man aan het woord en dit gedurende twintig minuten ? De Wilde zelf stelde voor dan ook nog enkele andere mensen iets te laten zeggen, maar dat werd hem verboden.

Veto?

In het weekblad «De Nieuwe» (25.2.66) werd gezegd dat Maurice De Wilde, vóór het begin van de plechtigheid der prijsuitreiking, door goeverneur Declerck, lid van de Raad van Beheer van de B.R.T., en door een direkteur van de televisie, de h. Nic Bal, werd terzijde geroepen. Zij «gaven hem de raad de voorbereide toespraak niet te houden.» Volgens het blad vertrok de goeverneur onmiddellijk na de toespraak van De Wilde.

Naar aanleiding van dit verslag en van de berichten over het «veto», zond de h. Declerck een brief aan «De Nieuwe» en aan «De Nieuwe Gazet» (resp. op 4.3.66 en 2.3.66 verschenen). Aan beide publikaties schreef de gouverneur o.m. het volgende : «Van een veto van mijnentwege kon er geen spraak zijn ; ik ben eenvoudig lid van de raad van beheer en heb dus één stem op tien. De raad van beheer is pas op maandag 28 februari bijeengekomen, hetzij vier weken na de genomen beslissing. Daar ik echter niet gewoon ben mijn verantwoordelijkheden te ontvluchten heb ik weliswaar bij de overhandiging van de Bert-Leysen-Prijs op woensdag 23 februari de heer M. De Wilde vriendelijk bezworen de zaak niet te dramatiseren. Mijn ambt van Goeverneur der Provincie Antwerpen heeft mij voldoende met wilde stakingen vertrouwd gemaakt om mij de overtuiging te geven dat op bepaalde momenten de voorkeur moet gaan naar de groene tafel, eerder dan naar het forum. Ik heb dan ook publiek verklaard dat ik op het ogenblik der Zwartberg-rellen de zelfde beslissing zou hebben genomen in het belang van de openbare orde, er rekening mede houdend dat in de eerste plaats pacificatie der geesten en een praktische oplossing moest worden nagestreefd.

Het spijt mij dat de heer M. De Wilde dit niet heeft willen inzien. Hij zou moeten weten dat ook staatsmanswijsheid tot de kwaliteiten van een goed journalist zou dienen te behoren. Over de uitreiking van de Bert-Leysen-Prijs zelf wil ik niet verder uitwijden ; waar ik er van beschuldigd word na het «dankwoord» van de heer M. De Wilde weggelopen te zijn, moet ik dit grif toegeven : ik heb mij gespoed om de match Anderlecht-Real Madrid bij te wonen ! Ik heb er in de frisse avondlucht kunnen over nadenken dat, als voorzitter van een jury, Sint-Niklaas spelen niet noodzakelijk een komfortabele situatie is.» Ook het weekblad «Humo» publiceerde een brief met dezelfde strekking.

De goeverneur voegde er o.m. aan toe : «Sommigen zwijgen in alle talen en laten de aanvallen zich op mijn persoon koncentreren : blijkbaar is het gemakkelijker dat iemand als bliksemafleider of als zondebok wordt gebruikt». Verder zei hij nog : «Volgens uw artikel zou mijn stellingname geleid hebben tot gejouw. Slechts de aanwezigheid van mevrouw Leysen en van haar kinderen zou dit hebben verhinderd. Mij goed, ik zou het daarvoor niet gelaten hebben. Ook ik weet wel dat het een gemakkelijke plooi geworden is alles wat van overheidswege komt misprijzend weg te vagen. Waar wij daarmede op lange termijn naar toe gaan is een andere vraag.» (...) «Waar om opportuniteitsredenen een tijdelijke maatregel genomen werd, die thans zovele verdedigers van «waarheid» en «objektiviteit» in het gelid brengt, hoop ik dat zij er ook nog zullen bij zijn wanneer in de B.R.T. met andere «taboes» moet afgerekend worden.»

Het weekblad replikeerde dat de goeverneur op de plechtigheid een beslissing heeft verdedigd «die hij niet zelf getroffen had, waarover de Raad van Beheer zich op dat ogenblik nog niet had uitgesproken, maar waarmee hij zich wel solidair verklaarde. Wanneer het niet duidelijk is waar het wild zit, schiet de jager naar de plaats waar hij geritsel hoort. Indien de Raad van Beheer de zaak Zwartberg belangrijk genoeg had geacht om er een extra-vergadering voor te beleggen, dan zou men deze dubbelzinnige en verwarde situatie vermeden hebben. Dan had de Heer Declerck openlijk namens de Raad van Beheer het officiële standpunt uiteen kunnen zetten. In een dergelijk geval had alleen kwaadwilligheid de Heer Declerck als zondebok uit de groep kunnen pikken». Over de passage betreffende het misprijzen voor de overheid, zei het blad : «Als op een regenachtige dag de mensen met een paraplu op straat lopen, regent het dan omwille van de paraplu's of zijn de paraplu's er omwille van de regen?»  (...)  «In een land waar alles zo doordrongen is van politiek» (...) «moet het onvermijdelijk tot een gezagskrisis komen».

«Ziekte»

In verscheidene publikaties (o.m. «'t Pallieterke» van 3.3.66 en «Ons Land» van 26.3.66) werd er op gewezen dat men de kern van de zaak-Mijnalarm moest zoeken in de passages over de subsidies en de dividenden. In die optiek zou de rest maar een voorwendsel zijn geweest om te verhinderen dat enig licht werd geworpen op een situatie waarvoor de h. Spinoy verantwoordelijk werd geacht en waarover de h. Pierson enkele harde woorden had uitgesproken. Anderen vestigden de aandacht op de scherpe verklaring van prof. van Waterschoot i.v.m. de bevoordeling van Wallonië.

In zijn uitgave van 5.3.66 stelde het weekblad «Links» vast dat «de ganse pers — uitgenomen de socialistische» breedvoerig over het geval-De Wilde handelde en brede uittreksels, zoniet de integrale tekst van de rede publiceerde. «Links» verwees naar de tussenkomst van twee socialistische ministers bij de B.R.T. en voegde er aan toe : «Wat wij echter betreuren is dat de Beheerraad van de B.R.T. zich op geen enkel ogenblik verzet heeft tegen de ongeoorloofde inmenging van de regering en thans, a posteriori, deze inmenging dekt en goedpraat. Er is dus in de B.R.T. zelfs geen censuur nodig. Wanneer de regering de wens uitdrukt dat een uitzending «in het belang van de openbare orde» verboden wordt, plooit de direkteur-generaal  en knikt  de beheerraad. Dat  gebeurt niet achter het ijzeren gordijn, maar bij ons. In elk geval stelt zich in de B.R.T. een kwestie van politiek machtsmisbruik en willekeur, waartegen het scherpste verzet moet opgaan. Dat socialistische ministers zich daaraan bezondigd hebben, verergert het geval nog. Ons socialisme is ziek en Zwartberg is in menig opzicht een revelator van die ziekte geweest.» In «Volksgazet» werd het nieuws van de prijsuitreiking en wat er mee te maken had, kort weergegeven. In het weekblad «ABC» werd de lof van De Wilde gemaakt en de censuur afgekeurd.  In het «Vlaams Weekblad» had men het over een verbitterd man vol rancune die «onder één hoedje speelt met de extremisten en de Volksunionisten» en blijkbaar geen besef heeft voor de  verantwoordelijkheden van wie voor orde en rust instaan. In «Vooruit» werd de thesis verdedigd dat er geen regeringsveto was geweest en zei E. Parez (in het blad van 5.3.66), na een lange uiteenzetting, dat het protest van De Wilde «veeleer een explosie was van jarenlang opgekropte ergernis over de vele onaanvaardbare toestanden, die wij reeds zolang in het B.R.T.-huis aanklagen en die hun oorzaak vinden in de klerikalizatie van een instituut dat er een voor alle Vlamingen zou moeten zijn».

«Méér dan een kreet»

In het Nederlandse socialistische dagblad «Het Vrije Volk» (28.2.66) werd door de Brusselse korrespondent, n.a.v. de toespraak van De Wilde, de situatie in de B.R.T. als volgt geschetst : «Mogelijk was Maurice De Wilde wat te opgewonden. Maar het is buiten kijf, dat hij de gevoelens vertolkte van vrijwel alle journalisten van de B.R.T., de Nederlandse en de Franse dienst. Want de waarheid IS, dat de nieuwsgaring in de Belgische radio al lang niet meer vrij is. België heeft, ondanks het fraaie statuut, een staatsradio- en televisie».

Het Nederlandse blad vervolgde : «De journalistieke diensten van de B.R.T. zijn verplicht te streven naar absolute objektiviteit.  Dat  is voor een  zogenaamde «nationale omroep»  normaal. Aangezien men alle stromingen van het volk heet te vertegenwoordigen, kan geen eigen mening gegeven worden. (De «zuilen» komen in België regelmatig aan bod in speciale uitzendingen van partijen en groepen).» «De journalisten van de B.R.T. hebben allerlei systemen bedacht om voor en na toch een eigen oordeel te laten doorschemeren, vooral als het gaat om niet-nationale gebeurtenissen. Men gebruikt dan termen als «Velen menen dat...» «Betrouwbare  zegslieden merkten op, dat...» «Het lijkt er op dat ...» Met het binnenlandse nieuws kan men vrijwel niets beginnen. Regelmatig, dag in dag uit, wordt pressie uitgeoefend. Nog zeer onlangs maakten we een frappant geval mee. Een journalist wordt bij een gezaghebbend politicus  geroepen.  Hem  wordt er op gewezen, dat de vorige avond een verklaring van een oppositieleider was uitgezonden zonder herhaling van de verklaring van de klagende politicus. «Dat mag niet meer voorkomen.»

«Minuten en sekonden worden gemeten bij het maken van verslagen, zegt Het Vrije Volk. Als twee politieke partijen tegelijkertijd een bijeenkomst houden, wordt tot op de sekonde nagegaan hoeveel zendtijd aan beide wordt besteed. «Hoe weet een regeerder of andere politicus eigenlijk dat men iets gaat uitzenden ? Er hoort immers geen censuur vooraf te zijn ? Het antwoord is eenvoudig : spionage. De politieke partijen hebben vertrouwensmannen op alle afdelingen, ze  worden getipt over alles wat er in radio en tv gebeurt of gaat gebeuren. «Men kan de situatie aldus samenvatten : de journalisten maken ervan wat ze kunnen, met gebruik van al hun vakkennis. Maar wat ze kunnen doen, blijft ver onder de maat van wat mogelijk zou moeten zijn in een demokratie. De «feesttoespraak» van Maurice De  Wilde was dan  ook meer dan een incidentele kreet. Die toespraak was een alarm».

Harde les

Het weekblad «'t Pallieterke» van 3.3.66 noemde de redevoering van De Wilde «een harde les» voor «de grote bazen en de direkteurs» : «De Wilde heeft vorige week gedaan, wat niemand onder hen ooit heeft gedurfd. Het is erg, dat het initiatief weer eens van onderaan moet komen». In het weekblad «De Post» van 6.3.66 werd, onder de kop «Het verraad van de Clercken», o.m. gewezen op een verklaring van minister De Clerck volgens wie de BRT het censureren heeft «uitgelokt door de aandacht van regeringskommissaris Depondt op het programma te vestigen en met schrikogen te vragen «of dat wel mag ?» Interessant is ook dat de regering Harmel met het verbieden van de reportage gezondigd heeft tegen de wet van 1960 die zich tegen voorafgaandelijke censuur keert. Deze wet is een wet Harmel...», aldus De Post.

XII De Uitzending

Maandag 28 februari kwam de raad van beheer van de B.R.T. in vergadering bijeen. Volgend communiqué werd nadien uitgegeven :

«In een mededeling van de raad van beheer van de BRT dringt deze erop aan, aan de hand van de aktualiteit, de staatsburgerlijke en politieke voorlichting te verzorgen, in een geest van strenge objektiviteit en evenzeer voor de radio als voor de televisie. De jongste voorbeelden van dergelijke TV-uitzendingen zijn : in januari een bespreking onder personen van verschillende strekkingen oyer de balans van het concilie en in februari een reportage oyer de sluiting van steenkolenmijnen, nu ook in Limburg, en over de economische omschakeling in de getroffen gebieden. Na de tragische gebeurtenissen in de mijnstreek heeft de regering aan het instituut herhaaldelijk laten weten dat zij in de gegeven omstandigheden deze uitzending niet opportuun achtte in het belang van de openbare orde.
De verantwoordelijke instanties van de BRT hebben, na rijp beraad, aan deze wenk gevolg gegeven en de uitzending van het objektief programma «Mijnalarm» telkens uitgesteld.
In plenumvergadering bijeen, heeft de Raad van Beheer beslist de reportage eerstdaags uit te zenden : zij zal aangevuld worden met gegevens omtrent de jongste ontwikkeling van het probleem.
»

De uitzending had plaats op vrijdag 4 maart en de aanvulling bestond dus, zoals men weet, uit een interview met minister Spinoy. De reakties in de pers waren zeer gunstig. Jo Röpcke gaf er in «De Nieuwe» van 11.3.66 als het ware de samenvatting van :

«Onze verwachtingen werden (...) nog overtroffen. Eens te meer heeft Maurice De Wilde laten zien welke heldere, sterke geest hij is. Zijn enquête was :

DUIDELIJK : cijfers werden ons getoond in overzichtelijke schema's ;
SYSTEMATISCH : aan elk van de betrokkenen werden dezelfde vragen gesteld ;
SPANNEND : de tegengestelde antwoorden werden na elkaar gemonteerd ;
DIRECT :  nooit werd toegegeven aan jacht  op effecten, alle overtolligheden werden weggeknipt;
VERSTANDIG :  Maurice De Wilde weet met korte, heldere interventies iedereen, die meent  zich een onjuistheid te kunnen veroorloven op zijn plaats te zetten ;
ONTHULLEND : niemand krijgt de kans er doekjes om te winden ; zo worden er schokkende waarheden gezegd ; 
SOBER: elke tremolo werd geweerd: toen  minister Spinoy in gevoelstermen over de «werkloze arbeiders»  sprak,  vroeg De Wilde tot tweemaal  toe «cijfers» ;
OPBOUWEND : er werd om een oplossing voor het probleem gevraagd : alle betrokkenen gaven een ander antwoord ;
GEVOELIG: ondanks De Wilde's  gehechtheid aan feiten klonk doorheen het hele programma een menselijke toon ; precies omdat de kijker via exacte gegevens de menselijke tragiek kon doorgronden, werd het programma op bepaalde ogenblikken zo ontroerend ;
RITMISCH :  de enquête was een geregelde opeenvolging van hamerslagen ;
KALM : het objektieve oog bleef steeds even kalm en afstands waarnemen ; de reporter liet zich geen enkel ogenblik meeslepen ;
EFFICIËNT : De Wilde werkt niet als een mens, maar als een detector, een machine die alle elementen opspoort en achterhaalt, ook de gevoelselementen ;
OBJECTIEF van A tot Z.

Tot besluit nog dit : nu we het programma hebben gezien, begrijpen we dat velen de moed niet hadden om de waarheid in beeld te brengen. De angst woog zwaarder dan de eerlijkheid. Want deze enquête was precies het objectief proces van een korrupte en hypokriete maatschappij. Een proces waarin aan het einde de minister, onbewust, als flagrant bewijs optrad.» In «Het Volk» van 7.3.66 schreef Maurits Standaert o.m. : «Wij hebben de «aangepaste» tv-reportage «Mijnalarm» van Maurice De Wilde eindelijk mogen zien en wij hebben verbaasd gestaan over wat er niet en wat er als nawoord werd uitgezonden. Wij waren aanwezig toen de interviews van de kristelijke syndikale leiders van Limburg werden opgenomen en wij hebben gehoord wat zij gezegd hebben. Wij weten ook dat deze syndikale leiders erop aangedrongen hebben dat hun interview en vooral de passus, waar zij het aktieplan der vakbonden uiteenzetten, integraal zou worden uitgezonden, omdat het nuttig zou zijn dat de openbare opinie in Limburg en vooral in Zwartberg zou zien en horen op welke wijze de vakbonden — trouwens ook het A.B.V.V. — de belangen van het personeel van Zwartberg wilden verdedigen. Deze passus werd geweerd. Wij weten niet of de h. De Wilde zelf zijn reportage in die zin omgevormd heeft. Wij zouden het betreuren, want de moed die hij aan de dag heeft gelegd in deze kwestie, heeft hem de sympatie en de bewondering bezorgd van alle con-traters van de pers.»

De verslaggever vraagt verder, waarom een aftredende minister «post factum» een meeting mocht komen houden en trouwens betwistbare verklaringen over de herplaatsingsmogelijkheden afleggen. In «De Nieuwe Gazet» van 7.3.66 schreef A. Vranken dat men «in het zeer objektieve werk» vruchteloos heeft gewacht «op datgene dat de grondslag moet zijn geweest voor het verbod van uitzending. Zoals «Mijnalarm» thans werd getoond, heeft inderdaad niemand iets kunnen ontdekken dat de gespannen toestand te Zwartberg nog had kunnen verscherpen.»

In «'t Pallieterke» van 10.3.66 werd betoogd dat het incident niet gesloten is : «De kern van de zaak is, dat de weinige goedmenenden in de BRT-beheerorganen een krachtproef met de regering opzettelijk hebben ontweken. Omdat ze er zo goed als zeker van waren, dat ze die proef via de Raad van State prompt zouden verliezen. En dat zou betekenen, dat de BRT voortaan helemaal de speelbal van de regering zou worden». Toch hadden zij het volgens het weekblad moeten wagen : «Als de BRT-journalisten in opstand komen en (een deel van) de pers hen steunt, dan moet de definitieve stoot van de BRT-direktie zélf komen. Het zijn onze illustere regeerders die schrik moeten krijgen voor de BRT en niet omgekeerd». Dergelijke opmerkingen zijn er in de loop van het incident meermaals gemaakt, bv. in de «Gazet van Antwerpen» (28.2.66) : «Toen de B.R.T.-direkteur-generaal de eerste maal de uitzending van «Mijnalarm» verdaagde, was dit wellicht nog aanvaardbaar, vooral wanneer men veronderstelt, dat de direkteur-generaal niet op één of ander politiek advies handelde. Anders was het echter toen twee socialistische ministers zich achtereenvolgens inzetten om de uitzending te beletten. Hier was de tussenkomst van buitenuit te vergelijken met politieke censuur op een dagblad. Alleen waren de reflexen niet, wat ze vanwege gelijk welke Belgische krant  zouden  geweest zijn.» Het blad stelde in hetzelfde artikel de vraag, of de raad van beheer niet méér gedepolitizeerd moet worden : «Wat een tweede vraag niet uitsluit, nl. of sommige politieke mandatarissen zich niet best zouden bezinnen over de konsekwenties van het censuur-precedent. Wie onze demokratie aanvaardt, aanvaardt haar ook in het essentieel element der vrije berichtgeving. Degenen die haar in de berichtgeving beknotten, schenden de neus en het aanschijn van het regime dat hen heeft grootgemaakt».

«De Jongsocialist» (nr 2, maart 66, Ninove) stelde vast: «Uit deze uitzending bleek : dat de mijnwerkers zo woedend waren en strijdlustig (de gesprekken werden opgenomen vóór de relletjes) dat de uitleg van de regering voor het ontstaan van de woelingen («ze werden veroorzaakt door opruiers van de Volksunie en de PVV») duidelijk uit de duim gezogen was».

Typisch voor de weerklank van het incident - «Mijnalarm» was het feit dat het nieuwsbureau Belga voor het eerst in zijn geschiedenis een relaas heeft gebracht over een TV-uitzending. Ondertussen ontving Maurice De Wilde talrijke brieven, kaarten en telegrammen van kijkers die hem gelukwensten.

 

XIII Uitleg van de Minister

Door senator Jorissen werd op 9 februari 1966 aan de minister-staatssekretaris voor de Nederlandse kultuur de volgende parlementaire vraag gesteld : «Graag zou ik van de geachte Minister vernemen waarom de T.V.-uitzending over Zwartberg van Maurits de Wilde, op woensdag 2 februari l.l. verboden werd ?
Eveneens zou het me interesseren te weten of het juist is dat zelfs een gezuiverde versie van de uitzending verboden werd ?
Was dit omdat uit de uitzending duidelijk bleek dat de regeringsversie over de gebeurtenissen te Genk vals was ?
Wil de geachte Minister me eveneens laten weten welke T.V.-uitzendingen zoal gecensureerd worden ?» De minister gaf volgend antwoord (Bulletin van Vragen en Antwoorden, 15.3.66)

«Luidens de wet van 18 mei 1960 houdende organizatie van de Instituten der Belgische Radio en Televisie «is het de instituten verboden uitzendingen te geven die strijdig zijn met de wetten of met het algemeen belang, met de openbare orde of met de goede zeden, of die een belediging uitmaken voor andermans overtuiging of voor een vreemde Staat» (art. 28, § 2). Anderzijds heeft artikel 23 van dezelfde wet de kontrole op sommige instellingen van openbaar nut, zoals die geregeld is door de wet van 16 maart 1954, op de B.R.T.-Instituten toepasselijk gemaakt. Welnu, artikel 9 van laatstegenoemde wet kent aan de bevoegde minister het recht toe zich tegen de uitvoering van iedere beslissing te verzetten die hij met de wet, de statuten (van de instelling) of het algemeen belang strijdig acht.

Hieruit volgt dat de regering vooraf kan tussenkomen om radio- of T.V.-uitzendingen te verbieden die de bevoegde minister oordeelt met het algemeen belang strijdig te zijn.

De B.R.T.-wet heeft ter zake geen nieuwigheid ingevoerd. De wet van 18 juni 1930 op de stichting van het Belgisch Nationaal Instituut voor Radio-Omroep (N.I.R.) hield een zelfde regime in wat de regeringstussenkomst betreft (zie o.a. arrest van de Raad van State in zake Brasseur van 27 juni 1950). Wel echter heeft de B.R.T.-wet van 1960 op het stuk van de nieuwsuitzendingen, een belangrijke uitzondering op het stelsel van de regeringsinmenging voorzien.

Luidens artikel 28, § 1. van deze wet worden de nieuwsuitzendingen «in een geest van strenge objektiviteit en zonder enige voorafgaande censuur van de regering gehouden».

De geplande T.V.-uitzending over de mijnsluitingen in ons land, hoorde niet tot de «nieuwsuitzendingen» zoals die door de wet van 18 mei 1960 zijn voorzien. Wanneer immers in verband met een fel omstreden aktualiteitsprobleem, de verschillende standpunten worden uiteengezet, gaat men het raam van de «nieuwsuitzending» te buiten. Wie zijn persoonlijke opinie in verband met het aktueel gebeuren verdedigt, brengt geen nieuws meer, maar doet aan bewijsvoering, of zoals de Nederlanders het noemen, aan «opiniering».

Ter zake heeft de regering geoordeeld dat in het klimaat van sociale woelingen die ons land, begin februari, heeft gekend, de T.V.-uitzending over de mijn-sluitingen niet opportuun was.

Ik moge hierbij in herinnering brengen dat de uitzending, op de vooravond van de begrafenis van de twee slachtoffers van Zwartberg moest plaatshebben. Tevens was het zo dat, door een samenloop van omstandigheden het officiële standpunt inzake de mijnsluitingen uitsluitend door Franstalige woordvoerders, uiteengezet werd.

De tussenkomst van de regering die door redenen van opportuniteit en van openbare orde was ingegeven, had dus met de inhoud zelf van de uitzending niets te maken. Dit blijkt te meer uit het feit dat de uitzending, zij het met vertraging, op vrijdag 4 maart is doorgegaan.»

 

XIV Dank

Dinsdag 22 maart 1966 ontving Maurice De Wilde te Aartselaar de prijs van de Vlaamse tv-kritiek voor zijn reportages «Fooien in de Haven» en «Der Ludwig ist besser». De prijs werd hem toegekend «om het doordringend en intrinsiek karakter van zijn werk en om zijn oprecht streven naar de grootst mogelijke objektiviteit». Eervolle vermeldingen werden verleend aan Paula Semer en Piet De Valkeneer. In zijn dankwoord zei Maurice De Wilde o.m. : «Vrienden van de TV-kritiek, alvorens ik U mijn dank uitspreek voor Uw prijs van hedenavond, wens ik U eerst mijn erkentelijkheid te betuigen om een andere reden, die men niet zo licht kan vergeten. Ter gelegenheid van het geval om het «Mijnalarm» heeft U bewezen hoezeer Uw kollega's van de BRT op U moeten kunnen rekenen, willen zij hun taak naar behoren vervullen. Door de ruime weerklank, die U zo spontaan aan de wederwaardigheden van het geval heeft gegeven,  hebben de vrijheid van de pers en Uw BRT-kollega niet volledig aan het kortste eind getrokken. Zonder Uw sterke hand ware de BRT-journalist onherroepelijk kopje onder gegaan en niet meer boven gekomen.

U heeft bij het geval aangetoond, dat de solidariteit onder de mensen van de pers, of ze nu hun leven hebben afgestemd op de gedrukte, de radio- of de TV-pers, een machtig wapen kan zijn bij de verdediging van de essentie zelf van hun bestaan en van dit van alle mensen : de vrije meningsuiting. U heeft meteen een klaar en duidelijk antwoord verstrekt aan de enkelen, die de noodzaak van het bestaan der TV-critiek onbegrijpelijkerwijze miskennen, terwijl ze het de meest vanzelfsprekende zaak ter wereld vinden, dat er kommentatoren bestaan voor andere takken van de menselijke bedrijvigheid. Ik meen, dat zij deze maal voldoende redenen hebben gekregen om zonder verdere aarzeling de levensnoodzakelijkheid van de TV-kritiek volwaardig te erkennen. Vrienden van de TV-pers, U heeft door Uw optreden in de tweede plaats niet de minste twijfel er over laten bestaan, dat U de BRT-nieuwsman als een volwaardig journalist beschouwt en dat zijn werk, of het nu op de redaktie wordt uitgeoefend of in de vorm van reportage of enquête tot uiting komt, door zijn inhoud nieuws is, wanneer het maar gebeurtenissen, verklaringen  of  toestanden  bekend  maakt, die  totdantoe nog niet of tenauwernood bekend waren. En zeggen, dat zij, die zulke opvatting van het nieuws betwisten, er nooit zouden aan denken de rubriek «gebroken armen en benen» de hoedanigheid van nieuws te ontzeggen.

Anderdeels oordelen sommige vooraanstaanden, dat het journalist-zijn niet kan verenigd worden met de hoedanigheid van vast benoemd personeelslid van de BRT. Alsof de journalist in los verband bij machte zou zijn om in ons gemonopoliseerd radio- en TV-bestel zijn onafhankelijkheid te vrijwaren en risiko's te kunnen lopen bij de verdediging van hetgeen het publiek van hem verwacht en waarop het ook recht heeft. De enige vrijheid, waarover de losse medewerker beschikt, is de vrijheid om het niet meer te doen. Slechts de toestand van vast personeelslid en de daardoor verworven positie verleent de BRT-journalist nog enigszins de mogelijkheid om zich voor de goeie zaak in de strijd te werpen, zo hij maar voor die goeie zaak alles op het spel wil zetten.»

  Noten

(1) Zo begon Gaston Durnez in «De Standaard» van 11 juli 1965 een reportage over het tema «Vlaanderen Nu» en met als eerste titel: «Provincie van de toekomst tussen hoop en onrust». Deze reportage, steunend op een interview met gouverneur Roppe en op door hem verstrekte gegevens, brengt een samenvatting van de ekonomische en sociale problematiek in Limburg op de vooravond van de ernstige beslissingen en uitbarstingen. Daarom nemen wij hier, bij wijze  van inleiding, het voornaamste gedeelte op.
(2) Men moet verder weten dat ook vice-premier Spinoy zijn medewerking weigerde.
(3) Deze cijfers waren voor de publieke opinie grotendeels nieuw en revelerend.
(4) De gehandicapten en zieken hebben nu een passende betrekking, maar als zij op een andere mijn solliciteren, moeten zij een medisch onderzoek ondergaan en lopen zij kans geweigerd te worden, aldus het getuigenis van mijnwerkers. Anderdeels vrezen b.v. opzichters verplaatst te worden als gewone arbeiders, en zelfs meer zullen opgezegd worden. Vanzelfsprekend zal tijdens deze perioden werk voor hen moeten gevonden worden.
(5) 11.2.66