Tielens Johan, Iven Johny, De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken,
Economische hogeschool diepenbeek, 1976, Eindeverhandeling tot het bekomen van de graad 
van licentiaat in de handels- en bestuurswetenschappen, promotor: Prof. dr. Y. Vanden Berghe.

   

Technische noot voor de publicatie van deze thesis op internet: onderlijnde teksten werden in vet gedrukt omdat onderlijning op het internet meestal een link aanduidt. De voetnoten die per hoofdstuk waren gegroepeerd worden op het einde van de tekst geplaatst en volgen de een na de ander numeriek op. De tekst vormt één bestand en kan alsdusdanig in z'n geheel of in delen (inzwarten) geprint worden. De overeenkomstige voetnoten bij gedeeltelijk printen dienen achteraan de tekst opgepikt.

  

Inhoud

Voorwoord.

0.        Inleiding.

0.0.     De motivatie.
0.1.     Het publiek, dat wij willen bereiken met deze eindverhandeling. 
0.3.     Het uitgangspunt. 
0.4.     De doelstelling en de formulering van het probleem. 
0.5.     Het onderzoek.

          
Noten

1.        Situatieschets en enkele problemen van de Kempische steenkoolnijverheid vóór 1970.

1.0.      De toestand van de Limburgse steenkoolmijnen tot 1.1.1964.
1.0.0.   De steenkoolmijn van Zwartberg. 
1.0.1.   De steenkoolmijn van Beringen.
1.0.2.   De steenkoolmijn van Waterschei
1.0.3.   De steenkoolmijn van Helchteren-Zolder
1.0.4.   De steenkoolmijn van Eisden.
1.0.5.   De steenkoolmijn van Winterslag.
1.0.6.   De steenkoolmijn van Houthalen.
1.0.7.   Nabeschouwing.

           Noten

1.1.      Korte schets in verband met de evolutie van de steenkolennijverheid tusnen 1950 en 19 70.

1.1.0.    Algemene ontwikkelingslijn Kempische steenkolennijverheid
1.1.1.
    Energieverbruik
1.1.2.    Een overzicht van de evolutie van het steenkolenverbruik en de steenkolen-productie in België.
1.1.3.    Bondige formulering van de problematiek in het Kempisch steenkoolbekken.

1.1.3.0. De cokeskolen.
1.1.3.1. Enkele problemen.
1.1.3.2. Evolutie Kempische- en de
de Zuiderbekkens

1.1.4.   
Bespreking van de drie volgende voorname punten

          Noten

1.2        De sluiting van de steenkoolmijn van Houthalen.

1.3.       De sluiting ven de steenkoolmijn te Zwartberg.

1.3.0.    Waarom werd de steenkoolmijn van Zwartberg gesloten?
1.3.1.    De aanleiding tot de staking tegen de mi jnsluiting 
1.3.2     De chronologie van de mijnstaking.
1.3.3    .Enkele kenmerken van de mijnstaking.
1.3.4.    Het herklasseringsakkoord.

            Noten

1.4.       De oprichting van de "M.V. Kenpense Steenkoolmijnen" te Houthalen.

           
Noten

2.        De voornaamste oorzaken

2.0.      Enkele voorafgaande bemerkingen.

2.0.0.    Waarom staakten de mijnwerkers?
2.0.1.    Objectieve-  en subjectieve factoren. 

2.0.2.    De algemene situatie in de kolennijverheid en de oorzaken.

2.0.3.    Voornaamste oorzaken:loonniveau en -evolutie

2.1.      De loonevolutie en het loonniveau.

2.1.0.    De belangrijkste, directe oorzaak
2.1.1.    De loonevolutie van 1960 tot 1969.

2.1.1.0. De evolutie van de Belgische Mijnwerkerslonen.
2.1.1.1. De loonevolutie in België en andere EEG-landen.
2.1.1.2. De loonevolutie in het Kempens Bekken en de Zuiderbekkens.
2.1.1.3. De loonevolutie in de steenkoolnijverheid en een aantal andere nijverheidssectoren.

2.1.2.    Wat dachten de mljnverkers over de loonevolutie

Noten

2.2.       De arbeidsvoorwaarden.

2.2.0.    Arbeidsomstandigheden

2.2.1.    Het algemeen klimaat.

2.2.1.0. Werkonzekerheid
2.2.1.1. Een periode gekenmerkt door een toename van werkstakingen.
2.2.1.2. Het probleem van de gastarbeiders. 
2.2.1.3. De vakbonden

2.2.2.    De werkvoorwaarden,

2.2.2.0. De veiligheid.
2.2.2.1. De arbeidssatisfactie.

            Noten

3.         De staking.

3.0.      Inleiding.
            Noten
3.1.      Aanleiding.
           
Noten
3.2.      Feitenrekonstruktie.
(Noten na elk dagverslag) Voor detail per dag zie linkermenu
3.3.      Epiloog.

3.3.0.   Mislukking van de wasrschuwingsstaking van 6 maart 1970.
3.3.1    Een groot succes voor de staking voor loonaanpassing (juni 1970).
3.3.2.   Nieuwe stakingen begin septenber.

3.4.      Enkele processen van de stakingsleiders voor de rechtbank.

3.4.0.   Chris Hertoghen. 

3.4.0.0. 4 Mei Hasselt. 
3.4.0.1. 25 Kei Hasselt. 
3.4.0.2. Uitspraak op 1 juni Hasselt.

3.4.1.    Gerard Slegers.

3.4.1.0. 5 Juni Hasselt.

3.4.2.    Désiré Dylst.

3.4.2.0. 5 Juni Hasselt.
3.4.2.1. 11 Juni Tongeren.

4.          Bespreking van de voornaamste beweginger in de staking.

4.0.      
Het PK en MM waren actief tijdens de staking
4.1.       Mijnwerkersmacht   (MM).

4.1.0.    M.M. vanaf de eerste stakingsdag  
4.1.1.    De ontwikkeling van het SVB en aanverwante groepen.

4.1.1.0. De Vereniging der Vlaanse Studenten (VVS).
4.1.1.1. De SVB.
4.1.1.2. Derde Wereld Beweging (DWB).

4.1.2.     Ontstaan ven Mijnwerkersmacht
4.1.3.     Rol in het konflikt.
4.1.4.     De lessen van MM uit de staking.


4.1.4.0.  Het belang van de strijd in de fabrieken.
4.1.4.1.  Waarvoor vecht de arbeidersklasse
4.1.4.2.  Evaluatie van de staking. 

4.1.5      De organisatie van MM

4.1.5.0.  Waarom is MM ontstaan?
4.1.5.1.  Welk is de houding van MM tegenover de vakbonden?
4.1.5.2.  Rol van de studenten.
4.1.5.3.  De kracht van MM.
4.1.5.4.  Hoe moet MM georganiseerd worden?

4.1.6.    Verdere ideologische groei van MM tot de oprichting van AMADA.

4.2.       Het Permanent Komutee (PK). 

4.2.0.    Met Gerard Slegers aan tafel 
4.2.1.    Gerard Slegers. 
4.2.2.    "Wie is en wat wil de stakingsraad" (PK)?
4.2.3.    Het ontstaan en de evolutie (tot eind 1970) van. het PK.
4.2.4.    Het PK en de VZL.
4.2.5.    Het PK en de VU.
4.2.6.    De leden van het PK.
4.2.7.    De vergaderingen van het PK.
4.2.8.    Het doel en het eisenprogramma.
4.2.9.    De invloed vm het PK onder de mijnwerkers tijdens de mijnstaking.
4.2.10.  De financiën van het PK.
4.2.11.  Het standpunt van het PK tegenover andere organisaties in de staking.
4.2.12.  De politieke lijn van het PK.

5.          Besluit

5.0.       Wat het onderzoek betreft.
5.1.       Wat de inhoud betreft.

6.          Bijlagen.

Lijst der geraadpleegde werken

  

   

"Ons vertrekpunt is het volk van ganser harte te dienen en onszelf nooit van de massas te scheiden; in alle gevallen te vertrekken van de belangen van het volk, en niet van iemands eigenbelang of de belangen van een kleine groep."

Mao Tse Toeng, 24 april 1945.

   

Voorwoord.

We bestuderen een sociaal conflict, omdat deze problemariek ons het meest aansprak binnen de waaier van keuze-onderwerpen.

Wij verwachten dat bepaalde delen uit deze eindverhandeling enig practisch nut hebben. Wij hopen verdienstelijk geweest te zijn voor de mijnwerkers en de arbeidersorganisaties met deze historische studie over de strijd van de Limburgse mijnwerkers. Onze thesis biedt een aantal inzichten en gegevens, die de lezer wellicht onbekend zijn. Binnen onze mogelijkheden hebben we gestreefd naar een zo goed mogelijk onderzoek, maar we zijn ons bewust van de tekortkomingen en beperkingen.

We waarderen de hulp, die we kregen van allerlei personen bij het vervullen van onze taken. Deze speciale waardering gaat uit naar Renders August, Hertogen Robert, Slegers Gerard, Leyssens Francis en Vanreusel Arnaut.

We danken Agnes, Rita en Joke voor het typwerk.

De samenwerking met Yvan Van Den Berghe is verrijkend geweest. Wij apprecieerden zijn vlijmscherpe kritieken.

    

0. Inleiding

Als iemand iets schrijft, dan richt hij zich tot een bepaald publiek, doet hij dit met bepaalde bedoelingen en heeft hij daar zijn redenen voor.  evens kiest hij een zeker uitgangspunt en dit in overeenstemming met zijn publiek, zijn doeleinden en zijn motivatie

Er is een verbondenheid tussen deze vier genoemde elementen.

0.0. De motivatie.

Wij bestuderen een arbeidersprobleem. Wij zijn een arbeiderszoon en een middenstanderszoon en wonen in een arbeidersmilieu.  Vele vrienden zijn arbeiders en we hebben contacten met mensen en organisaties, die zich inzetten voor de arbeiders. Deze maatschappelijke situatie brengt ons in contact met arbeiders en confronteert ons met hun problemen, waardoor wij ons verbonden voelen met de arbeiders en interesse hebben om dieper in te gaan op hun problemen.

Vanuit deze maatschappelijke situatie vingen we onze studies aan de Economische Hogeschool aan. Tijdens de studies nam de spontane geinteresseerdheid toe en werd zij verankerd door de opgedane wetenschappelijke inzichten. Wij zien het als doel van onze opleiding en als taak van ons later beroep, de situatie van de arbeiders te bestuderen, hun problemen mogelijkerwijze op te lossen en hun situatie te verbeteren.

Waarom verkiezen we een Limburgs mijnwerkersprobleem? Lange tijd zijn mijnwerker en arbeider in Limburg synoniemen geweest, omdat er geen andere nijverheid dan de steenkoolnijverheid bestond. Ook nu nog is de kolennijverheid belangrijk temidden de andere Limburgse industriën. Onze maatschappelijke situatie speelt hier eveneens een rol: onze familie is ten dele een mijnwerkersfamilie en we leven in een omgeving, waar veel mijnwerkers wonen. Dit wordt onder andere verklaard door de geografische ligging van onze woongemeenten: Heusden, de woongemeente van Tielens Johan, is gelegen tussen de mijnen van Zolder en Beringen; terwijl Diepenbeek, de woongemeente van Iven Johny, in de onmiddellijke nabijheid van het Genkse ligt.

Dit is één van de redenen waarom we een Limburgs mijnwerkersprobleem  als onderwerp van de eindverhandeling genomen hebben.  Daarnaast zijn er practische consequenties: het onderzoeks- en veldwerk worden aanzienlijk vergemakkelijkt, omdat de documentatie i.v.m. dit onderwerp en verschillende bevoorrechte getuigen ter plaatse te vinden zijn.

We bestuderen niet alleen de arbeidsvoorwaarden en de levensomstandigheden van de Limburgse mijnwerkers gedurende een bepaalde periode.  We gaan eveneens na hoe de mijnwerkers getracht hebben een voor hen onbevredigende situatie om te buigen in een meer bevredigende situatie. In 1970 hebben de mijnwerkers van het Kempisch steenkolenbekken deze transformatie trachten te verwezenlijken bij middel van een staking (1). Het is voor ons leerrijk na te gaan of een staking een efficiënt middel is om arbeiderseisen af te dwingen.

Een ander motief om een staking te analyseren is dat bij een staking van betekenisvolle omvang en duur, de standpunten van alle politieke partijen, de syndicaten, de buitensyndicale groeperingen en het standpunt van de basis zelf duidelijk geformuleerd en verkondigd worden en de publieke opinie bereiken.

Dit is vooral het geval bij een wilde staking. We kunnen enerzijds de wensen van de meerderheid der arbeiders leren kennen en anderzijds de houding van de diverse hogervermelde organisaties tegenover die wensen observeren. Uit een eventuele vergelijking tussen beide aspecten kunnen we zien wie op de meest juiste manier de belangen van de arbeiders verdedigt.  Een wilde staking is meestal complexer, rijker aan ervaring en van een hoger politiek niveau dan een door de vakbond georganiseerde staking. Daarom is ze boeiender en nuttiger om te bestuderen. Ze is complexer, omdat er mogelijk een groter aantal participanten aan deelnemen of mee betrokken zijn.  Naast de vakbonden en het werkgeverssyndicaat of de patroon zijn er nog de regering, de politieke partijen, de drukkingsgroepen, andere sociale klassen (2) zoals bijvoorbeeld de middenstand,  en bepaalde sociale groepen (2), zoals studenten en scholieren. In tegenstelling hiermee is er de erkende  staking, waar slechts de syndicaten en de patroon of  het VBO tegenover elkaar  staan; hier kan eventueel een tussenkomst zijn van overheidswege.

Ze is rijker aan ervaring voor de  stakers, de betrokken groeperingen  en de observators, waartoe wij  behoren.  Ze is inderdaad ervaringrijker, omdat de arbeiders in zulke staking zelf moeten strijden opdat hun problemen zouden opgelost worden.  Bij een erkende staking daarentegen regelen de vakbonden practisch alles zelf in naam van en voor de arbeiders.  Ze is van hoger politiek niveau, omdat de arbeiders strijden tegen het patronaat, de vakbondsleiding en eventueel de staat.  Het kan de vorm aannemen van een politieke staking, waarin de arbeiders dan geconfronteerd worden met allerlei politieke problemen, terwijl het bij een door de vakbonden georganiseerde staking om louter professionnele eisen gaat.

Wij hebben deze Limburgse mijnstaking indirect als scholier, als vriend van jonge mijnwerkers, als familielid van mijnwerkers meegemaakt en we voelen ons emotioneel betrokken met deze gebeurtenis in onze omgeving.

Waarom verkiezen we de mijnstaking van 1970?

Over deze staking bestaat veel niet verwerkte informatie zoals pamfletten, kranten, brochures, parlementaire verslagen, statistische gegevens, tijdschriften, jaarverslagen,....  Het was een wilde staking, waarbij alle steenkoolmijnen van het Kempisch bekken betrokken waren. De staking van 1970 was een langdurige strijd, die grote gevolgen had.  Er was een deelname van verschillende bewegingen met sterk uiteenlopende ideologiën en sociaal-politieke visies. T. van Overstraeten (3) noemde haar de "Grote Staking".

Het betreft eveneens een tamelijk recente staking, die we zelf indirect meemaakten en we kennen bijgevolg vele bevoorrechte getuigen persoonlijk.

Kortom, deze staking voldoet aan alle hogervermelde voorwaarden.

Dit is onze motivatie. Dit zijn de redenen waarom wij "De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken" als onderwerp van onze thesis kozen.

  

0.1. Het publiek, dat wij willen bereiken met deze eindverhandeling.    

Het begrip "maatschappij" kan op duizend en één manier gedefinieerd worden, omdat men duizend en één uitgangspunten kan kiezen. Wij kiezen in dit geval de communicatie tussen personen en of organisaties als uitgangspunt.  "Een maatschappij is een communicatiestructuur, waarin enerzijds kennisvragende systemen en anderzijds kennisproducerende systemen aanwezig zijn; de uitwisseling van de kennis tussen beide systemen gebeurt veelal door kennisverbindende systemen." (4)

Wij zijn, bij middel van deze eindverhandeling, deels kennisproducerend systeem, deel kennisverbindend systeem. Wij zijn kennisproducerend systeem naast zovele andere personen en organisaties.  Andere kennisproducerende systemen zijn (elk op hun terrein, elk met hun eigen motivatie en doelstellingen): de BSP-CVP-regeringsformatie, het parlement, de provinciale overheid, de syndicaten, de politieke partijen, BOB en rijkswacht, de mijnwerkers, de Limburgs Economische Raad, enz.. Met betrekking tot bepaalde feiten zijn alleen wij kennisproducerend systeem: bv. niemand heeft ooit de ontwikkeling en het karakter van het Permanent Komitee bestudeerd zoals wij dit zullen doen. Onze uitgangspositie, onze visie, onze methode om tot kennis te komen,... is met betrekking tot zekere feiten en houdingen anders dan deze van de andere kennisproducerende systemen.

Wij zijn eveneens kennisverbindend systeem. Alle ongeordende, verspreide informatie, die vaak de publieke opinie niet bereikt bundelen en synthetiseren we; we leggen verbanden, interpreteren en beoordelen deze informatie.

Wie is kennisvragend systeem? Tot wie richten we ons? We richten ons tot de arbeidersklasse in het algemeen en tot de mijnwerkers In het bijzonder.  Richten wij ons rechtstreeks tot de mijnwerkers? Misschien, als de conclusies uit dit onderzoek voldoende relevant zijn om direct aan de mijnwerkers over te maken, dan zullen we onze besluiten samenvatten in een vlugschrift en onder de mijnwerkers verspreiden.  Maar we richten ons hoofdzakelijk onrechtstreeks tot de mijnwerkers en arbeiders, langs alle organisaties, die beweren de mijnwerkersbelangen te verdedigen.  Specifiek voor de mijnstaking van 1970  zijn dit de volgende organisaties: het ABVV en de Centrale der Mijnwerkers en het ACV en de Centrale der Vrije Mijnwerkers (CVM); de Vriendenkring Zwartberg Limburg (VZL); de toenmalige groeperingen die inmiddels een partij geworden zijn: de Socialistische Jongewacht (SJW), nu Revolutionaire Arbeidersliga-Socialistische Jongewacht (RAL-SJW) en Mijnwerkersmacht en sympatiserende bewegingen hierrond, nu verenigd in Alle Macht aan de Arbeiders (AMADA); de talrijke occasionele verenigingen, wiens levensduur niet veel langer was dan de duur van de mijnstaking, waaronder voornamelijk het Permanent Stakings-komitee en het Scholierenfront; de politieke partijen VU, PVV, BSP, CVP en KPB.  Wij richten ons ook direct en indirect tot alle sociaal geïnteresseerde intellectuelen.

Wij kregen geen duidelijke taakstelling van het kennisvragend systeem, zoals dat wel eens gebeurt bij studenten, die een thesis schrijven voor een bepaald bedrijf of andere organisaties.

Wij hebben ook geen taakstelling gevraagd. Wij onderzoeken in deze eindverhandeling situaties en problemen, waarvan wij vermoeden dat zij relevant zijn voor het kennisvragend systeem.  Verder in deze inleiding zullen we omschrijven welke deze problemen en toestanden zijn. Wij veronderstellen dat het kennisvragend systeem m.b.t. het onderzoek van de te behandelen onderwerpen, m.b.t. de over te brengen informatie, volgende kwaliteitseisen stelt:

- juistheid en volledigheid
- niet tendentieus, wetenschappelijk
- nauwkeurigheid in relatie tot de beoogde doelstellingen
- relevantie (het kennisvragend systeem moet hieruit iets kunnen leren om in de toekomst efficienter te kunnen werken).

We menen dat alle subsystemen van het kennisvragend systeem zullen appreciëren dat we "de waarheid", de zo getrouw en objectief mogelijke weergave van de feiten en standpunten nastreven.

Dit betekent echter geenszins dat we geen oordelen, die so wie so waarde-oordelen zullen zijn, uitspreken. Doch bij de beoordeling van een standpunt of van een organisatie gaan we uit van een zo wetenschappelijk mogelijke studie van de feiten. De beoordeling zal niet waardevrij zijn, zij zal subjectief  zijn, omdat we ons duidelijk richten tot, en op het standpunt stellen van, de mijnwerkers. Wij  menen dat waardevrijheid en ongebondenheid niet haalbaar, niet reëel zijn. Het belangrijkst, volgens ons, is dat wijzelf en de lezers van deze thesis duidelijk de wetenschappelijke, objectieve studie van de feiten en de subjectieve beoordeling van de standpunten weten te onderscheiden.

Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat er een nauwe samenhang is tussen onze motivatie en onze keuze van het kennisvragend systeem.  Er is eveneens een stevige verbondenheid tussen de keuze van het publiek, dat wij willen bereiken met deze thesis en ons uitgangspunt.

0.3. Het uitgangspunt.

We stellen ons op het standpunt der mijnwerkers-stakers. Ons uitgangspunt bepaalt wat we als probleem ervaren en zullen onderzoeken.

0.4. De doelstelling en formulering van het probleem

Onze doelstelling is de feiten en de achtergronden van de mijnstaking van 1970 te kennen. Deze thesis is grotendeels een historische studie.

In het derde hoofdstuk geven we een vrij preciese weergave van de gebeurtenissen, die zich tijdens de staking in januari-februari 1970 afspeelden. We onderzoeken een ganse stakingsbeweging. We beginnen met de aanleiding van de staking, die zich situeert in de periode midden 1969-aanvang 1970, te onderzoeken.  De overgang van de aanleiding naar de feitelijke gebeurtenissen van de staking gebeurt geleidelijk. De bestudering van de feitelijke gebeurtenissen staat centraal in het derde hoofdstuk. Vervolgens besteden we enige aandacht aan de feiten na de eigenlijke staking.  Daarna volgen enkele korte, losse nabeschouwingen.

Het vierde hoofdstuk is een logisch vervolg van het derde. We geven enkele nadere beschouwingen omtrent de twee voornaamste buitensyndicale groeperingen, die de staking geleid hebben.

Om enig inzicht te krijgen In de mijnstaking en de houding van de diverse stakingsparticipanten moeten we de achtergronden van de gebeurtenissen in 1970 analyseren. We dachten dat het goed zou zijn de lezer deze inzichten te geven vooraleer hij de lectuur van hoofdstukken drie en vier aanvat.  De achtergronden van de mijnstaking worden behandeld in de eerste twee hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt het algemeen kader geschetst, waarbinnen de Limburgse mijnstaking kon of moest plaatsgrijpen. We geven enkele krachtlijnen aan, die de toestand in de Belgische- en Kempische steenkoolnijverheid beheersten, zowel op sociaal als economisch gebied.  In het tweede hoofdstuk gaan we in op de meer directe, mogelijke oorzaken van de staking.  Vooral de loonevolutie en de werkomstandigheden verdienen hier onze aandacht.

Tielens Johan schrijft het derde hoofdstuk, het besluit en het deel over Mijnwerkersmacht van het vierde hoofdstuk. Iven Johny schrijft de inleiding, het eerste en het tweede hoofdstuk en het deel over het Permanent Komitee van het vierde hoofdstuk.

Bij de aanvang van het onderzoek stellen we ons een aantal vragen, waarop we in de loop van de thesis een antwoord moeten vinden. We stellen dus een aantal hypothesen, die we toetsen. We zullen deze vragen bevestigend of ontkennend beantwoorden of de hypothesen aanvaarden of verwerpen.  De hiernavolgende lijst met vragen bevat niet alle vragen, die we ons stellen. De lijst tracht een beeld te geven van het soort vragen, dat we moeten beantwoorden en heeft niet de pretentie volledig te zijn. 

- Zijn de mijnen privé- of publieke bedrijven?
- Was de mijnsector een bloeiende sector?
- Wat gebeurde er in de staking van 1966?  Had deze staking een invloed op de staking van 1970?
- Wat is de NV Kempische Steenkoolmijnen?
- Voelden de mijnwerkers reeds lang aan dat er een staking zou uitbreken?
- Lagen de mijnwerkerslonen in de Kempen lager dan in andere mijnen of nijverheidstakken?
- Waren de arbeidsvoorwaarden in de mijn slecht?
- Waaruit bestonden de voornaamste oorzaken van de staking?
- Wat vormde de aanleiding van de staking?
- Wat gebeurde in de staking van 1970?
- Wie leidde de staking van 1970?
- Welke groeperingen en partijen stonden achter de mijnwerkerseisen?
- Hoe ontstonden en werkten het Permanent Komitee en Mijnwerkersmacht?  
-
Welke politieke lijn volgden deze stakingskomitees?
- Hebben wij de vragen, die we ons stelden, goed beantwoord ?

0.5. Het onderzoek.

Nadat we een algemene indeling in hoofdstukken vastgelegd hadden in overleg met de begeleider, stelden we ons bij elk hoofdstuk een aantal vragen. Vervolgens zochten we informatie, die ons zou toelaten de vragen te beantwoorden en een dieper inzicht te krijgen in de problematiek. Na doorname van de literatuur, de cijfergegevens of de interviews stelden we een gedetailleerder schema op per hoofdstuk en we schreven uit wat we wisten uit het literatuuronderzoek en het veldwerk.  Volgens dit algemeen stramien verliep het onderzoek.

Voor het eerste hoofdstuk baseerden we ons voornamelijk op:

- de interne documentatie van het ACV (documenten van de overheid, studies van het Kolendirectorium, eigen studies, onderzoeken van de mijndirecties), de NV Kempische Steenkoolmijnen en de Volksunie (documenten van de regering en de VU, parlementaire verslagen,...), 
- de officiële publicaties van financiële groepen en allerlei organisaties, zoals de Limburgs Economische Raad, het Kolendirectorium, het Belgisch Kolenbureau, 
- de klassieke werken over de steenkoolnijverheid van Pinxten K. en Moons J., 
- statistische gegevens van het NIS en de Administratie van het Mijnwezen (Ministerie van Economische Zaken),
- socio-politieke uitgaven, o.a. Centre de Recherche et d' Information Socio-Politiques (CRISP) en L' année sociale.

De informatie, die we gebruikten voor het tweede hoofdstuk betreft vooral:

- statistieken van het Kolendirectorium, het Bureau der Statistiek der Europese Gemeenschap, Administratie van het Mijnwezen, NIS, LER,
- de officiële loonstudie,
- publicaties van het ACV en de CVM,
- literatuur over syndicale actie en gastarbeid.

Voor hoofdstuk drie maakten we gebruik van alle Belgische kranten, die verschenen in de stakingsperiode en van de uitgaven van de vakbonden, partijen en groeperingen, die bij de staking betrokken waren.

Interviews met bevoorrechte getuigen leverden ons voldoende materiaal op om het vierde hoofdstuk te schrijven.

Noten

(1) Een staking is een tijdelijke collectieve neerlegging van het werk door meerdere werknemers, met de bedoeling alzo druk uit te oefenen op de patroons, en of de vakbondsleiding en of de staat om betere arbeidsvoorwaarden of een verbetering van de algemene sociale situatie te bekomen. Een wilde of spontane staking is een onaangekondigde, niet door de vakbond(en) gesteunde en georganiseerde staking. Een politieke staking is een staking, die gericht is tegen de wetgevende macht.
(2) We definiëren een klasse als een bepaalde groep individuen, die op basis van hun positie in het maatschappelijk productieproces, binnen een bepaalde historische periode, gemeen­schappelijke economische, sociale en politieke belangen heeft. Een sociale groep verschilt van een klasse door het feit dat de groep niet rechtstreeks een positie in het productieproces  inneemt.
(3) T. van Overstraeten is hoofdredacteur van "WIJ. Vlaams-nationaal" en schreef in 1970 het boek "De Grote Staking."
(4) Deze definitie is een collegedictaat van Faché A. in het kader van de cursus Methodologie, gedoceerd aan de EHL.

1. Situatieschets en enkele problemen van de Kempische steenkoolnijverheid vóór 1970.

  

"Mijnheer Heylen uit Diest 
voor zover wij weten 
is jouw drama te Zwartberg 
haast vergeten. 
Dat je sinds februari '65
na ik weet niet hoeveel kogels in je buik 
grootinvalide bent 
is slechts weinigen bekend, 
maar dat je sinds die dag in je strijd 
om een zekere boterham
haast geen enkele schadeloosstelling bekwam 
daar denken wij het onze van. 
Want je stond aan de verkeerde kant 
toen er werd gevlamd 
en dat is heel erg 
in dit kleine kikkerland 
waar men heel snel vergeet
en van een slecht verleden niet weet.
Heel erg
mijn kleine dwerg,
want viel je in '50 dan had je nog een ideaal
je was tegen de koning en dus sociaal
en knielde je even later in je strijd
om een zieltje meer
dan was de CVP er nog en die maakte van
jou een heer.
Maar in jouw geval,
maar in jouw geval
gold niet hun gelal.
Alleen je eigen brood verdomd
en dat was al.
Want daarom val jij mijnheer,
het klinkt makaber deze keer
en verschrikkelijk
slapjes op je vormloze benen neer.
En daarom val jij mijnheer
deze keer
slapjes op je benen neer."

EXODUS, april 1970.

De bedoeling van dit hoofdstuk is niet dat we de evolutie van  de  Kempische  steenkolennijverheid tot 1970 beschrijven. Dit is niet alleen onmogelijk, maar ook niet nodig, niet nuttig in het kader van deze thesis.

Wij stelden ons bij de bestudering van de mijnstaking van 1970 vragen i.v.m. bepaalde toestanden en enkele problemen omtrent de steenkolennijverheid in Limburg. We denken dat sommige oningewijde lezers zich dezelfde vragen zouden kunnen stellen en daarom besloten we ze op te lossen. Het zijn vragen zoals:   Welke mijnen zijn er in de Kempen? Welke zijn de financiële groepen, die deze mijnen controleren? Welk is de verhouding tussen de mijnnijverheid en de staalindustrie? Welke soorten steenkool worden geproduceerd?

Belangrijke gebeurtenissen hebben plaatsgegrepen in de geschiedenis van de Limburgse mijnen en mijnwerkers vóór 1970. Het is noodzakelijk enig inzicht te hebben in deze gebeurtenissen om de mijnstaking van 1970 te kunnen begrijpen.

We behandelen achtereenvolgens volgende onderwerpen :

- de toestand van de Limburgse kolenmijnen tot 1964, waarbij we voornamelijk nagaan welke financiële groepen de steenkoolmijnen bezitten en beheren,
- een korte schets van de evolutie i.v.m. de Kempense steenkolennijverheid van 1950 tot 1970,
- de sluiting van de mijn te Houthalen in 1964,
- de sluiting van de mijn te Zwartberg in 1966,
- de oprichting van de N.V. Kempische Steenkoolmijnen in 1967.

1.0. De toestand van de Limburgse steenkoolmijnen tot 1.1.1964.

"De Voorzienigheid had deze bron van rijkdom diep onder de heide verborgen maar, dankzij het genie van Professor Guillaume LAMBERT, werd zij in 1876 gevonden en het hardnekkig doorzetten van zijn leerling André DUMONT liet toe de rijkdom in 1901 te bereiken (1), zo luidde het bij de viering van het vijftigjarig bestaan van de steenkoolmijnen in 1957.

Op 2 augustus 1901 ontdekte A. Dumont de steenkolen te As. Tien jaar later bestonden er vijf steenkolenmijnen in Limburg. (2)

 

1.0.0. De steenkoolmijn van Zwartberg.

Enkele industriële vennootschappen J. Cockerill, Charbonnages Espérance et Bonne-Fortune, Charbonnages de Patience et Beaujonc en het consortium Wittouck-Thorn-Masy verkrijgen op 25 oktober 1906 de aangevraagde mijnconcessies (3). Deze maatschappijen behoorden tot de oprichters van de steenkoolmijn van Zwartberg. Op 26 februari 1907 werd "S.A. pour l'Exploitation de la Concession charbonnière des Liégeois en Campine" gesticht. Het aanvangsaandelenkapitaal bedroeg 12,5 miljoen BF. (4) 

Op 16 november 1929 was Zwartberg geen zelfstandige maatschappij meer (5): zij fusioneerde met de medeoprichter J. Cockerill (6).

Société Générale bezat ongeveer één vijfde van het kapitaal van J. Cockerill. (7)

Op 27 juni 1955 fusioneerden volgende maatschappijen: J. Cockerill, Compagnie des Fers Blancs et ôles à Froid "FERBLATIL" en Ougrée-Marihaye. Zij vormden de groep S.A.Cockerill-Ougrée met zetel te Seraing,   waarvan de steenkoolmijn van Zwartberg voortaan deel zou uitmaken. (8)

Dit impliceerde dat Zwartberg na 1955 rechtstreeks afhing van de Luikse staalnijverheid. 

De steelkoolmijn van Zwartberg ontgon aanvankelijk een concessie (9) over een oppervlakte van 4180 ha onder de gemeenten As, Genk, Houthalen, Meeuwen, Niel-bij-As, Opglabbeek, Opoeteren, Wijshagen en Gruitrode. (10)

1.0.1. De steenkoolmijn van Beringen.

De vijf explorerende vennootschappen in Beringen waren S.A. de Recherches et d'Exploitation du Nord de la Belgique, S.A. des Charbonnages des Propriétaires de Coursel-Heusden, S.A. Miniere du Nord-Est belge en vooral de Société Campionoise de Recherches et d'Exploitation de Houille en de S.A. de Recherches Minières dans la Campine Limbourgoise (11). Deze laatste maatschappij was in handen van de Société Générale, de Duitse groep Vendel, Mirabaud et Cie. en Société Elen-Asch. In 1906 werden de concessies door de regering toegestaan. (12) Op 23 februari 1907 besloten de exploratievennootschappen samen de exploitatievennootschap S.A. des Charbonnages de Beeringen te vormen. Oorspronkelijk bedroeg het aandelenkapitaal 25 miljoen BF, doch dit groeide vlug aan - zoals bij alle andere mijnen trouwens - tot 800 miljoen BF in 1950. (13)

De belangrijkste Belgische aandeelhouder van de steenkoolmijn te Beringen was de Société Générale, die bijna één tiende van het aandelenportefeuille bezat (14). Beringen was hoofdzakelijk in handen van Frans kapitaal, vertegenwoordigd door de drie industriële groepen (hoogoven- en cokesbedrijven) Compagnie des Aciéries de la Marine et d'Hornécourt,  Société des Haute-Forunaux et Fonderies de Pont-à-Mousson en Société des Forges et Ateliers du Nord et de l'Est en de Aciéries de Micheville. Deze twee laatste maatschappijen, met zetel te  Parijs, waren de belangrijkste Franse aandeelhouders.(15)

De vijf belangrijkste beheerders waren : Cavallier, Baboin, Stein, Brun en Jaumet (1957) (16).

De  steenkoolmijn van Beringen begon een concessie te ontginnen van 4950 ha , die zich uitstrekte onder delen van de gemeenten Beringen, Koersel, Beverlo, Tessenderlo, Oostham, Heppen, Paal, Lummen, Heusden.(17)

 

1.0.2.  De steenkoolmijn van Waterschei.

Eén maatschappij verrichtte de exploratiewerken :  S.A. de Recherche et d'Exploitation van 1898 tot 1901, Nouvelle Société  d'Elen-Asch vanaf 1903 (18).

Deze laatste maatschappij verkreeg in 1906 een concessie van 2950 ha, onder de gemeenten As, Genk,  Maasraechelen, Opgrimbie en Zutendaal (19). Op 18 juni 1907 werd de exploitatiemaatschappij S.A.  Charbonnages André Dumont sous Asch gesticht met een inbreng van Société d'Elen-Asch.

Het aandelenkapitaal bedroeg 15 miljoen BF. In 1920 veranderde deze maatschappij haar benaming en werd N.V. Kolenmijnen André Dumont.(20)

Société Générale was de grootste aandeelhouder in deze mijn : met haar 40.000 aandelen vertegenwoordigde ze één tiende van het totaal aandelenkapitaal. Ook de Providence, de Bank van Brussel en groep Coppée bezaten een aanzienlijk aandelenportefeuille (21). Belangrijke beheerders waren Renders, Jourdain, Stein, Saille en Dubois (22).

1.0.3. De steenkoolmijn van Helchteren-Zolder.

De N.V. der Steenkoolmijnen van Helchteren en Zolder werd op 26 januari 1907 opgericht voor de exploitatie van de in oktober 1906 bekomen concessies (23)

De totale geconsedeerde oppervlakte bedroeg 7060 ha en strekte zich uit onder de gemeenten Helchteren, (24) Heusden, Houthalen, Koersel, Zolder en Zonhoven.

Het aanvangskapitaal bedroeg 15 miljoen BF, doch dit groeide vlug aan tot in de honderden miljoenen (25) door de steun van de Mijn van Winterslag, Hauts- Fornaux et Fonderies de Pont-à-Mousson, Forges de la Providence, de Aciéries Réunies de Burbach-Eich-Dudelange (26) (ARBED), de Bank van Brussel, ...

De voornaamste aandeelhouders waren de industriële groepen ARBED (Luxemburg, staalnijverheid) en de Charbonnages de Mariemont-Bascoup (Waalse steenkolenmijnen), de holding BRUFINA en de Société Générale (27). Belangrijke beheerders waren Orban, Guinotte, Goffinet, Chomé, Warocqué en Culot (28).

1.0.4. De steenkoolmijn van Eisden.

Drie prospectiemaatschappijen werden in 1902 opgericht. Les Exploitants et Propriétaires Réunis pour Explorations Minières dans le Nord de la Belgique , Les Propriétaires Unie pour la Recherche et l'Exploitation Houillère en Belgique en Les Charbonnages de la Meuse. (29)

Zij verkregen de concessie G. Lambert ( 2740 ha ). Twee andere exploratiemaatschappijen Société de Recherches des Charbonnages du Nord de la Belgique en Société Civile l'Oeteren verkregen in 1906 de concessie Sainte-Barbe ( 2170 ha ).

Deze vijf maatschappijen fusioneerden en op 22 juni 1907 werd de N.V. der Kolenmijnen Limburg-Maas opgericht.

De geconcedeerde oppervlakte bedroeg dan 4910 ha, gespreid onder de gemeenten Eisden, Maasmechelen, Rotem, Dilsen, Stokkem, Lanklaar, Vucht, Leut en Meeswijk. Het aanvangskapitaal bedroeg 30 miljoen BF. Dit kapitaal groeide, vooral bij de belangrijke kapitaalsverhoging van 1952 : van 150 miljoen BF tot 1 miljard BF (30).

Er was een gemengde Frans-Belgische invloed in de N.V. der Kolenmijnen Limburg-Maas. Van Franse zijde dienen we nogmaals de drie grote staalbedrijven te vermelden : Hauts Fourneaux et Fonderies de Pont-à-Mousson (d.i. de belangrijkste Franse participant), Aciéries de Micheville en Forges de la Marine et d'Hornécourt-De Frans invloed was hier veel geringer dan in de mijn van Beringen. De holding BRUFINA bezat immers bijna één zesde van het aandelenkapitaal en de groep Coppée had ook een aanzienlijk aandelenportefeuille (31).

De mijnen van Winterslag (1912) en Houthalen (1923) werden enkele jaren later dan de andere mijnen (1907) opgericht.

1.0.5. De steenkoolmijn van Winterslag.

S.A. des Charbonnages de Ressaix en Société Minière de Pitteurs-Hiégaerts kregen op 3 november 1906 de concessie van Genk-Zutendaal en Winterslag ( 3900 ha en 960 ha ), die zich uitstrekte onder de gemeenten Genk, As, Maasmechelen, Zutendaal en Opgrimbie (32).

S.A. des Charbonnages de Ressaix zou deze concessie uitbaten.

In november 1912 stichtte de Franse groep Schneider en S.A. des Charbonnages de Ressaix de N.V. der Kolenmijnen van Winterslag. (33)

De twee belangrijkste participanten in deze mijn waren de Franse groep Schneider en de groep Coppée langs Belgische zijde, de Franse invloed was hier sterker dan in Eisden, doch niet zo sterk dan in Beringen. Ook de deelneming van de Waalse steenkoolmijn van Ressaix was opvallend (34).

Later zou de mijn van Winterslag hetzelfde lot ondergaan als deze van Zwartberg : de N.V. der Kolenmijnen van Winterslag werd opgekocht door N.V. Espérance-Longdoz en de mijn was daarna een afdeling van deze vennootschap (35).

1.0.6. De steenkoolmijn van Houthalen.

De N.V. der Kolenmijnen van Houthalen werd in 1923 opgericht en had een concessie van 3250 ha , die zich uitstrekte onder de gemeenten Houthalen, Zolder, Zonhoven en Hasselt (36). De steenkolenwinning ving pas in 1939 aan; vijfentwintig jaar later bestond de N.V. der Kolenmijnen van Houthalen reeds niet meer. Het aanvangskapitaal bedroeg 35 miljoen BF. (37) 

De grootste participant in deze mijn was Société Générale, die bijna één vierde van het totaal aandelenkapitaal bezat. Ook de ijzer- en staalnijverheid was geintereseeerd in de mijn van Houthalen : Forges de Clabecq en de drie Franse bedrijven Pont-à-Mousson, Hornécourt en Micheville (afgekort) bezaten aandelen.

1.0.7. Nabeschouwing.

1.0.7.0. We merken op dat er een zeer sterke financiële concentratie in de Kempische steenkoolnijverheid was. De Société Générale was ongetwijfeld  de grootste aandeelhouder. De holdings BRUFINA en groep Coppée waren eveneens voorname aandeelhouders, naast enkele groten uit de ijzer-  en staalnijverheid,  zoals ARBED, Providence,  Pont-à-Mousson, Micheville en Hornécourt. De maatschappijen, die de Kempense steenkoolmijnen controleerden, waren ook de grote aandeelhouders in het Zuidelijk steenkoolbekken.

1.0.7.1. We stellen een nauwe verbondenheid vast tussen de Kempische steenkolen- en de Waalse ijzer- en staal-nijverheid. De Providence, Cockerill-Ougrée, Eepérance-Longdoz, Arbed, Forges de Clabecq, Schneider, Pont-à-Mousson, Micheville en Homécourt hadden een aanzienlijk aandelenportefeuille. De grote holdings, voornamelijk Société Généerale, die de Belgische steenkoolnijverheid kontroleerden waren eveneens de grote aandeelhouders in de staalnijverheid. Deze industriële- en financiële participanten richtten de Kempische steenkolen altijd naar de cokes- en ijzer- en staalnijverheid.

Deze steenkoolverbruikende sectoren genoten alzo zeer grote voordelen; hun grond- en hulpstoffenvoorziening was verzekerd binnen de nationale grenzen. Deze verhoudingen bepaalden gedeeltelijk de problemen van de steenkolenwinning in Limburg; ze hadden bijvoorbeeld een grote invloed bij de loononderhandelingen in 1970.

1.0.7.2. Tussen 1961 en 1971 had het Directorium voor de Kolennijverheid een tamelijk grote invloed in het beheer der Limburgse steenkoolmijnen. Het Kolendirectorium had een ruime bevoegdheid en verscheidene taken.

Het Kolendirectorium kon beslissingen treffen, die door het Ministerie van Economische Zaken konden bindend verklaard worden voor de verschillende beheerraden der steenkoolmijnen en was verder bevoegd om aanbevelingen en adviezen te formuleren. Tot haar zestien taken behoorden o.a. 
- prijsschalen, verkoopsvoorwaarden en contracten op lange termijn registreren, goedkeuren en zo nodig vaststellen 
- in- en uitvoerpolitiek uitstippelen 
- de door de bedrijven te volgen politiek bepalen in overleg met de bevoegde departementen.(39)

Er was een nauwe binding tussen de verschillende maatschappijen, die de mijnen uitbaatten, het Kolendirektorium en het Ministerie van Economische Zaken en Energie.

1.0.7.3. Het is opvallend dat de aandeelhouders "franssprekende" kapitalisten uit Frankrijk en Wallonie zijn. Dit is van belang om de geëngageerdheid van de vlaamsnationalisten van de Volksunie in de staking van 1970 te begrijpen.

1.0.7.4. We merken op dat de oprichters, de eerste aandeelhouders van de verschillende Kempische uitbatings-maatschappijen industriële bedrijven (ijzer- en staalnijverheid, bestaande steenkoolmijnen) waren; later mengden de holdings zich in de financiële toestand van de Limburgse mijnen.

  

Noten

(1) N.V. KOLENMIJNEN VAN WINTERSLAG, "Winterslag 1907-1957", Brussel, 1957, p. 10
(2) Er zijn in België drie grote steenkoolbekkens :
- de Bekkens van Henegouwen : Borinage (Mons), Centre en Charleroi-Namur,
- het Bekken van Luik
- het Kempens Bekken 
Zie bijlage 1.
(3)  N.V.  C0CKERILL-0UGREE, "Zwartberg 1907-1957",   ?,   1957, p.   15-17 
(4)  N.V.   COCKERILL-OUGREE,  a.w., p.18
(5)   MOONS J., " De economische structuur van de Kempische  Steenkolennijverheid. Volume I. De bedrijfseconomische Structuur", Limburgs Economische Raad, Hasselt 1957,p.15
(6)   N.V. COCKERILL-OUGREE, a.w., p.19
(7) MOONS J., a.w., p. 15
S.A. SOCIETE GENERALE, "Verslag 1950", Brussel, 1951, p.107
S.A.  SOCIETE GENERALE,"Verslag  1952",Brussel,1953,P-117
(8)   MOONS J., a.w., p.15, N.V. COCKERILL-OUGREE, a.w. , p.19, 
GROUPEMENT des HAUTS-FOURNEAUX et ACIERIES BELGES, 
"Rapport Annuel 1957", Brussel, 1957, p-70
(9)   Zie bijlage 2.
(10)  Interne documentatie A.C.V.
N.V.  COCKERILL-OÏÏGREE,   a.w.,   p.17
PINXTEN K.,   "Het Kempische Steenkolenbekken",  N.V. Standaard,  Brussel-Antwerpen-Leuven-Gent,   1937,   p-27.
(11) N.V. KOLENMIJNEN VAN BERINGEN, "Gouden Jubileum 1907-1957",  ?,  1957, p-8
(12) N.V. KOLENMIJNEN VAN BEHINGEN, a.w., p.7
(13) N.V. KOLENMIJNEN VAN BERINGEN, a.w., p.8
(13) MOONS J., a.w., p. 13
(14) MOONS J., a.w. p. 14
S.A. SOCIETE GENERALE,  "Verslag 1950", Brussel, 1951,P-107
S.A. SOCIETE GENIRALE,  "Verslag 1952",Brussel, 1953,P-117
S.A. SOCIETE GENERALE,  "Verslag 1960", Brussel, 1961,P-137
(14) S.A. SOCIETE GENERALE, "Verslag 1966", Brussel,1967,p.128
(15)  MOONS J., a.w., p. 15-16
GROUPEMENT des HAUTS-FOURNAUX et ACIERIES BELGES,a.w.,
(16) Interne documentatie ACV
(17) Interne documentatie ACV
N.V. KOLENMIJNEN VAN BERINGEN,a.w., p. 7 
PINXTEN K., a.w., p. 27
(18) N.V. KOLENMIJNEN ANDRE DUMONT, "Kolenmijn André Dumont 1907-1957", Brussel, 1957, p.13-16
(19) Interne documentatie ACV
N.V. KOLENMIJNEN ANDRE DUMONT, a.w., p. 16 
PINXTEN K., a.w. , p. 27
(20)  N.V. KOLENMIJNEN ANDRE DUMONT, a.w., p. 16    
(21)  MOONS J., a.v. p. 15
S.A. SOCIETE GENERALE, "Verslag 1950»,Brussel,1951, p.1O7 
S.A. SOCIETE GENERALE, "Verslag 1952",Brussel,1953, p.117 
S.A. SOCIETE GENERALE, "Verslag 1960",Brusssel,1961, p.137 
S.A. SOCIETE GENERALE, "Verslag 1966",Brussel, 1966, p.128
(22)  Interne documentatie ACV
N.V. KOLENMIJNEN ANDRE DDMONT, a.w., p. 55 
(23) N.V. der KOLENMIJNEN HELCHTEREN-ZOLDER, "Helchteren & Zolder 1907-1957",N, 1957, p. 18 
(24) Interne documentatie ACV
PINXTEN K., a.w., p. 27
(25) MOONS J., a.w., p. 13
N.V. der KOLENMIJNEN HELCHTEREN-ZOLDEE, a.w., p.18
(26) N.V. der KOLENMIJNEN HELCHTEREN-ZOLDER, a.w., p.18-21
(27) MOONS J., a.w., p.15
(28) Interne documentatie ACV
N.V. der KOLENMIJNEN HELCHTEREN-ZOLDEE, a.w. p.81-82
(29) N.V. LIMBURG-MAAS, "5Oe Verjaring 1907-1957", Luik-Brussel, 1957, p. 9-10.
(30) N.V. LIMBURG-MAAS, a.w.p. 7-13
PINXTEN K., a.w., p. 27
MOONS J., a.w. p. 13
Interne documentatie ACV
(31) MOONS J., a.w., p. 15-16
GROUPEMENT des HAUTS-FOURNEAUX et ACIERIES BELGES, a.w. 
Interne documentatie ACV
(32) Interne documentatie ACV
PINXTEN K., a.w.,  p.  27
N.V. der KOLENMIJNEN VAN WINTERSLAG,  "Winterslag 1907-1957",  Brussel, 1957, p.15-16
(33)N.V.   der KOLENMIJNEN VAN WINTERSLAG,   a.w.,  p.22
(34) MOONS J.,   a.w.,   p.15
(35) DIRECTORIUM VOOR DE KOLENNIJVERHEID,  "Verslag 1964", Brussel  1965,  laatste pagina.
(36) PINXTEN K., a.w., p. 27
Interne documentatie ACV
(37) MOONS J., a.w., p. 13
(38) MOONS J., a.w., p. 14-15
S.A. SOCIETE GENERALE, "Verslag 1950", Brussel 1951, p.107
S.A. SOCIETE GENERALE, "Verslag 1952", Brussel, 1953, p.117
S.A. SOCIETE GENERALE, "Verslag 1960", Brussel, 1961, P- 137
S.A. SOCIETE GENERALE, "Verslag 1966", Brussel, 1967 p. 128
(39)  Wet van 16.11.1961 tot instelling van een Directorium voor de Kolennijverheid; verschenen in het Belgisch
Staatsblad-van 23.11.1961, 160 (S.E. 1961) Nr. 1 p.1-12.

   

1.1. Korte schets in verband met de evolutie van de steenkolen-nijverheid tussen 1950 en 1970

1.1.0. In deze afdeling geven we de algemene ontwikkelingslijn van de Belgische, en in het bijzonder van de Kempische steenkolennijverheid aan. We wensen te benadrukken dat dit geen detailanalyse is. Het onderzoek is niet zeer diepgaand, omdat dit niet noodzakelijk en of onmogelijk is in het kader van deze thesis.

We beschouwen de periode 1950-1970, omdat in 1950 de verslechtering in de steenkoolnijverheid aanvatte. Dit betekent niet dat er geen problemen waren vóór 1950, doch deze problemen waren niet van fundamenteel structurele aard.

1.1.1. Als gevolg van de stijging van de levensstandaard nam het energieverbruik sterk toe tussen 1950 en 1970. Het aanbod van energie onderging grondige wijzigingen gedurende deze periode: zo overspoelen bijvoorbeeld de aardolie van het Midden-Oosten en het aardgas van Europa op korte tijd onze energiemarkt. De transportmiddelen veranderden en de transportkosten daalden relatief tussen 1950 en 1970, waardoor het mogelijk werd deze nieuwe en andere energiedragende stoffen (bv. Amerikaanse steenkool) tegen tamelijk lage prijzen aan te voeren. Deze evolutie m.b.t. de energievoorziening, die zich op wereldvlak voltrok, bracht met zich mee dat de aardolie in 1970 de eerste plaats innam in de dekking der energiebehoeften: in 1950 stond de steenkool op de eerste plaats.

Gedurende deze energie-omschakelingsperiode werd de steenkoolnijverheid in West-Europa, in België, in de Kempen met grote problemen geconfronteerd.

1.1.2. Een overzicht van de evolutie van het steenkolenverbruik en de steenkolenproductie in België.

We bespreken niet de evolutie op wereldvlak of op EEG-vlak. We beperken ons tot de toestand in België, alhoewel de Belgische situatie beïnvloed wordt door de evolutie en beslissingen getroffen buiten de landsgrenzen.

Vanaf 1950 tot het einde van de periode, die wij bestuderen, is de toestand van de Belgische steenkolennijverheid - doorheen conjunctuurschommelingen, die de weerslag van de structurele crisis soms verzachtten, soms versterkten - permanent verslecht.

    

Tabel 1. Het zichtbaar brutoverbruik van primaire energie in België 1950-1970.

 

1950

1955

1960

1965

1970

 

(1)

(2)

(1)

(2)

(1)

(2)

(1)

(2)

(1)

(2)

Steenkool

24.454

88,66%

25.996

80,84%

23.299

69,23%

23.121

54,24%

18.927

32,20%

Aardolie

2.971

10,77%

5.885

18,30%

10.137

30,12%

19.293

45,26%

34.133

58,08%

Netgas (3)

10

0,04%

62

0,19%

50

0,15%

66

0,15%

5.456

9,28%

Electriciteit

100

0,36%

147

0,46%

102

0,30%

92

0,22%

225

0,38%

Bruinkool

47

0,17%

69

0,21%

65

0,19%

56

0,13%

30

0,05%

Totaal

27.582

100,0%

32.159

100,0%

33.653

100,0%

42.628

100,0%

58.771

100,0%

(1) In 1000 ton steenkoolequivalent (= 7.000 kcal per kg).
(2) Aandeel van de verschillende soorten energiedragers in % van het totaal.
(3) In de cijfers van 1970 is aardgas inbegrepen (het aardgasverbruik vangt in oktober 1966 aan in België) 

Bron: Ministerie voor Economische Zaken - Administratie voor Energie

Bovenstaande tabel leert ons dat het verbruik van primaire energie in twintig jaar totaal veranderde. Vooral de eerste twee rijen van tabel 1 verdienen onze aandacht. Het steenkolenverbruik stabilizeerde in de jaren 1950-1955; uit de tabel blijkt dat vanaf I960 een forse daling ingezet werd. 

In feite was reeds in 1958 een dieptepunt bereikt. (1) Het aardolieverbruik steeg aanzienlijk tussen 1950 en 1955, doch vanaf 1960 kunnen we van een "hollende" aardolieconsumptie spreken. 

Tussen 1950 en 1970 is het totaal energieverbruik meer dan verdubbeld (+ 313,1%), terwijl het steenkolenverbruik aanzienlijk daalde (- 22,6%) en de aardolieconsumptie meer dan vertienvoudigde (1148,9%). Het hoeft nu geen verwondering meer te wekken dat deze evolutie noodlottige gevolgen voor de steenkolenindustrie gehad heeft.

In deze evolutie over twintig jaar kunnen we drie perioden onderscheiden.

De eerste periode (1950-1959) zouden we de periode van de onverwachte neergang willen noemen. In 1952 werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (E.G.K.S.) opgericht (2) . Deze oprichting situeerde zich in de tijd van de heropbouw na de oorlog, toen er een groot energietekort was. De funktionarissen van de E.G.K.S. stuurden aan op grote investeringen in de kolenindustrie, zodat de productie met volle kracht zou kunnen ontwikkeld worden. (3) Uit tabel 1 blijkt dat in deze periode het aardolieverbruik aanzienlijk toenam en de steenkoolverkoop stagneerde (steenkolen-stooks in 1958 : 7,8 miljoen ton). België sloot in 1959 een overeenkomst af met de E.G.K.S., waarbij de afzondering van de Belgische kolenmarkt voor drie jaar verkregen werd. Deze overeenkomst bepaalde eveneens dat België tijdens de afzonderingsperiode een aantal mijnen met een totale capaciteit van 9,5 miljoen ton moest sluiten, (4)

De tweede periode (1960-1963) is de afzonderings- of eerste saneringsperiode. Tijdens deze drie jaar werden 29 ontginningszetels gesloten, allen in het Zuiderbekken, in het kader van hogervermelde overeenkomst. Deze sanering, de afzondering en de strenge winter van 1962-1963 hadden tot gevolg dat de voorraden op hun normaal niveau terugvielen (ongeveer 1 miljoen ton). (5)

In 1961 werd het Directorium voor de Kolennijverheid opgericht.

De derde periode (1964-1970) is een tweede crisisperiode. Vanaf 1964 nam de invoer van energiedragende stoffen toe ; de Amerikaanse steenkool was goedkoper geworden dan de Europese (6), de aardolie werd nog concurrentieler dan hij al was en de invoer van de aardgas ving aan. De situatie van de Belgische steenkoolindustrie werd zoals in de andere E.E.G.­landen als hopeloos aanzien.

De, van dan af gevoerde, politiek was in enkele woorden de volgende : de sanering wordt doorgezet, doch in een langzamer tempo, zodat sociale onrusten en regionale scheeftrekkingen kunnen vermeden worden; ondertussen worden de resterende mijnen gesubsidieerd (7).

In alle jaarverslagen van de E.G.K.S. en het Kolen-directorium tijdens de periode 1964-1970 werd de problematiek van de saneringspolitiek uitvoerig behandeld.

In een studie van 12 september I964 "Propositions pour une politique charbonnière à moyen terme 1964-1970" schreef het Kolendirectorium onder andere dat 

- de afzetmogelijkheden verminderd waren sinds 1963 en dat een nieuwe vermindering te voorzien was voor 1965 
- het aandeel van de Belgische kolen in het totaal steenkolenverbruik moest verminderen
- een programma van productievermindering moest opgesteld worden, terwijl de steenkoolinvoer op ongeveer hetzelfde niveau moest blijven  (7,4 miljoen ton). 
- een subsidieringspolitiek moest gevoerd worden voor de mijnen, die niet onmiddellijk  zouden moeten gesloten worden.

De voorstellen, die het Kolendirectorium in deze studie deed, werden door de regering aanvaard. (8)

De saneringspolitiek in de steenkoolnijverheid, opgezet door het E.G.K.S., het Kolendirectorium en de regering trof in 1964 voor het eerst de mijnen van het Kempens bekken. In 1964 werd de mijn van Houthalen gesloten zonder noemenswaardige moeilijkheden; in 1966 werd de mijn van Zwartberg gesloten, wat gepaard ging met ernstige sociale onlusten; in 1967 wou de regering de mijn van Beringen sluiten, doch zag van haar plannen af onder druk van het verzet van de mijnwerkers en de lokale bevolking.

We menen te mogen opmerken dat de beslissingen en maatregelen van de E.G.K.S. en het Kolendirectorium gebaseerd waren op korte termijnanalyses en -redeneringen. We vinden dat fundamentele beslissingen m.b.t. de steenkolennijverheid moeten gebaseerd zijn op ernstige en diepgaande lange termijnonderzoeken.

De door externe factoren gedetermineerde evolutie en de door nationale en supranationale overheden gevoerde politiek leidde tot de volgende situatie.

 

Tabel 2. Enkele gegevens met betrekking tot de Belgsiche steenkoolnijverheid.

Jaar

Produc-

Aantal ont-

Aantal tewerkgestelde arbeiders

Ondergronds

Subs.

Subs.

 

tie in

gin. zetels

arbeiders per 31/12 (*)

rendement

mln. BF

BF/ton

 

1000 t.

op 31-12

Ondergr.

Bovengr.

Totaal

kg per dag

 

 

1950

27.320

156

94.240

41.611

135.851

1.014

823

30,1

1955

29.978

127

114.542

35.835

150.377

1.148

1.651

55,2

1960

22.645

75

77.333

24.828

102.161

1.577

787

35

1965

19.786

54

57.467

17.606

75.073

1.374

1.124

57

1970

11.362

24

27.720

9.676

37.396

2.630

3.871

340,7

(*) Het aantal tewerkgestelde arbeiders is het gemiddelde aantal aanwezige arbeiders per arbeidsdag. Het rendement in 1950 is op een andere grondslag berekend dan in de daaropvolgende jaren. Bron: Ministerie van Economische Zaken. Administratie voor Energie.

In een periode van twintig jaar werden 132 mijnen gesloten en gingen 98.2455 arbeidsplaatsen verloren in de Belgische steenkoolnijverheid. Niettegenstaande een rendementsstijging van 259,3% werd de productie gevoelig verminderd en stegen de totale subsidies met 470,3%

We geven kort de voornaamste oorzaken aan, die geleid hebben tot deze ongunstige ontwikkeling in de kolennijverheid. We onderscheiden voornamelijk twee factoren.

Ten eerste, de structurele omschakeling,die zich voltrok in de gnergiemarkt. waarbij de vroeger dominerende steenkolen plaats moest ruimen op een recente, meer gediversifieerde markt, waarbij aardolie een dominante rol ging spelen. In de periode 1950-1970 heeft de aardolie de steenkolen vervangen in alle verbruiksectoren, waar de steenkolen aan geen specifieke behoeften beantwoordde. (9) M.b.t. de substitutie van de steenkolen door andere energiedragende stoffen zou het nuttig zijn een onderscheid te maken tussen huisbrand- en cokeskolen, maar daar gaan we niet verder op in omdat deze bespreking ons te ver zou leiden.

Ten tweede, de hoge kostprijs van de steenkolen, als gevolg van de ongunstige geologische eigenschappen (grote diepte, smalle en onregelmatige steenkolenlagen) op de eerste plaats en het hoge aandeel van de loonkosten in de totale kostprijs (ongeveer 60%) op de tweede plaats (10).

Er is een nauwe samenhang tussen beide factoren. De substitutieproducten namen een belangrijke plaats in bij het energieverbruik, omdat ze merkelijk goedkoper zijn dan de steenkolen. De kostprijs van de steenkolen was vooral hoog wegens de slechte geologische omstandigheden, waarin de exploitatie plaatsvond en wegens de ongunstige kostprijsstructuur - die op haar beurt een gevolg is van de slechte geologische omstandigheden.

Elke loonstijging had een opmerkelijke invloed op de kostprijs. Dit schiep problemen, vooral omdat de lonen in de mijnen sneller stegen dan de productiviteit, niettegenstaande de trage loonstijgingen rekening houdend met de algemene economische toestand en sociale overwegingen. Bijvoorbeeld tijdens de periode 1959-1967 nam het ondergronds rendement met 51% toe (van 1388 kg tot 2102 kg ) en de bruto-uurlonen in absolute cijfers stegen met 111% (van 32,98 BF tot 69,73 BF). (11) Het rendement was laag omwille van de slechte geologische eigenschappen, die de mechanisering bemoeilijkten en omwille van de tewerkstelling van gastarbeiders, die niet vertrouwd waren met de zware arbeid in de mijnen (zij waren veelal afkomstig  van het platteland). (12)

De hoge kostprijs maakte dat de Belgische steenkolen duurder was dan de kolen uit Amerika vóór 1970 (13), alhoewel de lonen in de VSA hoger konden zijn dan in België. Doch in Amerika waren zeer goede geologische omstandigheden : in sommige gevallen kon men aan dagbouw doen.

1.1.3. Bondige formulering van de problematiek in het Kempisch steenkoolbekken.

De situatie in het Kempens bekken is niet fundamenteel verschillend van de algemene Belgische toestand in de steenkoolnijverheid. Toch zijn er bijkomstige verschillen.

Het specifieke van de Kempische problematiek wordt hier kort uiteengezet.

De toestand in het Kempisch steenkoolbekken werd voornamelijk bepaald door het kolentype dat er geproduceerd wordt.

1.1.3.0. De cokeskolen.

De Kempische mijnen hebben steeds voornamelijk industriekolen voortgebracht, d.w.z. vette steenkolen A en vette steenkolen B. In Wallonië werd voornamelijk huisbrandkolen ontgonnen, t.t.z. magere kolen en antraciet.

De vette kolen A werden ontgonnen in Eisden, Waterschei en Winterslag; de vette kolen B werden ontgonnen in Zwartberg, Beringen, Helchteren-Zolder, Houthalen en Eisden. (14)

Alle Kempische mijnen produceerden in het totaal ongeveer 40% vette kolen A en 60% vette kolen B. (15) Vette steenkolen A werden gevraagd als cokeskolen voor de staalindustrie. Vette steenkolen B werden gevraagd in de vroegere gasfabrieken. Deze twee kolentypen werden op het einde van de beschouwde periode practisch niet meer gebruikt als huisbrandkolen. De afvalproducten konden verwerkt worden in de electrische centrales. (16)

1.1.3.1. Enkele problemen.

De afvalproducten van handelsproducten, zoals fijnkolen en geklasseerde kolen konden aan electriciteitscentrales geleverd worden. Doch daar verminderde het gebruik ondanks de jaarlijkse stijgingen van het electriciteitsverbruik (17), vooral omwille van de hoge transportkosten (18). De centrale van Waterschei was in dit opzicht zeer belangrijk.

Sinds 1962 hadden de electriciteitscentrales zich verbonden de ganse beschikbare hoeveelheid "laagwaardige producten" af te nemen. Na enige tijd hadden de centrales een prijsgelijkschakeling met andere energiebronnen gevraagd : de "vrije calorie". Vanaf september 1970 werd deze gelijkschakeling toegepast, hetgeen de inkomsten van de Kempische (en Waalse) mijnen verlaagde (19).

De vette kolen B werd aanvankelijk vooral aan de gasfabrieken geleverd. Beschouwen we even de toestand op de gasmarkt.

Na de tweede wereldoorlog nam de behoefte aan gas fel toe en deze behoefte werd vooral gedekt door cokesovengas. De vraag naar gas oversteeg het aanbod in de jaren 1950-1965. Daarom werd het noodzakelijk grote hoeveelheden aardolieproducten te verwerken tot gas en werd overgegaan tot de bouw van gascentrales. Dit gas was duur, alhoewel het het cokesovengas zou kunnen vervangen. Toen eind 1966 aardgas in België ingevoerd werd, wijzigde de structuur van de gasmarkt totaal. Het aardgas zou bijna alle andere gassoorten in de nabije toekomst gaan vervangen, zowel voor huishoudelijk als voor industrieel verbruik. (20) (21) 

Deze totale ommekeer in de gasmarkt had voor gevolg dat de traditionele gassen vele van hun typische afzetmarkten verliezen. De gasfabrieken zullen verdwijnen na 1967. De steenkoolmijnen schakelden dan over naar een cokes, die ze verkregen door menging van vette steenkolen B en 3/4 magere steenkolen. De staalindustrie stond echter huiverachtig tegenover deze cokes, die ze als cokes van slechte kwaliteit beschouwden. (22)

De vette steenkolen A is een typische kolen voor de staalnijverheid. Hij werd gevraagd door de cokesindustrie, die de cokeskolen verkookst tot cokes, bestemd voor de ijzer- en staalnijverheid.

Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat de typische Kempense specialiteit, nl. de vette kolen, onder invloed van de evolutie op de energiemarkt, alleen nog toekomst had als cokeskolen voor de staalnijverheid. Doch hier stelden zich in de periode 1950-1970 ook problemen.

Ten eerste. De afzet van cokeskolen hing practisch totaal af van de toestand van de Waalse ijzer- en staalnijverheid. In 1950 werd 3107 duizend ton cokes aan de ijzer- en staalindustrie geleverd op een totaal van 4625 duizend ton geproduceerde cokes (d.i. 6750 en in 1970 was dat 7015 duizend ton op een totaal van 8663 duizend ton geproduceerde en ingevoerde cokes (d.i. 80,97%).

 

Tabel 3. Cokesbalans - in duizend ton

Afzet                Jaar

1950

1955

1960

1965

1970

Middelen

 

 

 

 

 

Productie

4.625

6.610

7.539

7.333

7.131

Invoer

-

215

225

693

1.532

Totaal

4.625

6.825

7.764

8.026

8.663

Afzet

 

 

 

 

 

Ijzer- en staalindustrie

3.107

4.958

5.789

6.127

7.015

Overige industriën

593

644

661

743

666

Overige verbruikers

592

502

369

333

136

Binnenlandse afzet

4.292

6.103

6.819

7.173

7.817

Uitvoer

523

776

988

919

713

Totale afzet

4.815

6.879

7.807

8.092

8.530

Bron : Ministerie van Economische Zaken - Administratie voor Energie

  

Tabel 4.   Cokesverbruik in de ijzer- en staalindustrie   (*)

Aanduiding                              Jaar

Eenheid

1952

1955

1960

1965

1970

Productie vanruw staal

106 ton

5,1

5,9

7,2

9,2

12,6

Productie van ruw ijzer

106 ton

4,8

5,3

6,5

8,4

10,9

Verbruik van cokes per ton ruw ijzer

kg

858

891

852

658

586

Bron : Bureau voor statistiek der Europese Gemeenschap. 
(*) Statistische gegevens hieromtrent zijn beschikbaar vanaf 1952, na het ontstaan van de E.G.K.S.

 

Ingevolge de technische verbeteringen van de productieprocedees.gedurende de hier beschreven periode verminderde het cokesverbruik per ton ruw ijzer. Dat had een negatieve invloed op de Kempense steenkoolleveringen aan de cokesindustrie. Doch door de productiestijging in de ijzer- en staalnijverheid is het totale cokesverbruik toch blijven toenemen. (23)

We dienen hier ook te wijzen op de moeilijkheden in de cokesindustrie, die een ongunstige invloed hadden op de afzet van de Kempense mijnen. Als gevolg van de concurrentie van petroleum- en later van aardgas op de gasmarkt ontstonden er moeilijkheden bij de verkoop van cokesgas. Deze situatie remde de investe ringen in de cokesindustrie. (24)

Ten tweede. Uit tabel 3 blijkt dat het verbruik in de overige industriën ongeveer constant gebleven is tussen 1950 en 1970. Het betrof hier vooral een zeer specifiek gebruik. We merken toch een felle vermindering van het cokesverbruik bij de N.M.B.S. op, wegens de electrificatie van het spoorwegnet. Het cokesverbruik verminderde eveneens bij de kleine industriën, die bijna volledig overschakelden op petroleumproducten. (25)

De consumptie van de overige verbruikers is voortdurend verminderd tussen 1950 en 1970 en vertoonde de neiging te verdwijnen. Hier liggen voornamelijk twee redenen aan ten grondslag : de vermindering van het aantal mijnwerkers omwille van de rationalisering in de mijnen deed het eigen verbruik, d.w.z. de leveringen aan personeel, dalen; het kolenverbruik van particulieren verminderde omdat ten gevolge van de technische vooruitgang de kolenkachels door centrale verwarming met petroleumproducten vervangen werden.

Ten derde. Uit tabel 3 blijkt eveneens dat er zich in 1970 een invoersaldo voordeed i.p.v. het traditionele uitvoersaldo. Deze ontwikkeling zette in vanaf 1967. De voornaamste redenen hiervan zijn :

- de te geringe investeringen in de cokesindustrie (zie hoger),
- de hoogconjunctuur, die de productie in de ijzer­ en staalnijverheid bevorderde,
- de verkoopsdaling aan buitenlandse klanten, die overschakelden op de goedkopere Amerikaanse steenkool. (26)

Ten vierde. De concurrentie van de goede en goedkope Amerikaanse vette steenkolen heeft vanaf 1966 een grote invloed gehad op de economisch-financiële positie van de Kempische steenkoolmijnen.

De steeds gevoerde politiek van de Belgische regeringen t.o.v. de concurrentie met cokeskolen is de volgende geweest : "De Belgische cokesfabrieken moeten hun bevoorrading in cokeskolen kunnen bekomen aan de best mogelijke voorwaarden, vermits de ijzer- en staalnijverheid, één der voornaamste sluitstukken van onze economie, zowel in het Noorden als in het Zuiden van het land, des te meer competitief moet zijn daar zij nagenoeg drie vierden van haar productie exporteert."(27)

Dit is zeer belangrijk.

De Kempische mijnen hebben lange tijd hun cokeskolen geleverd aan prijzen, die overeenkwamen met de kolenprijzen van het Ruhrgebied, die toen de laagste prijzen binnen de E.G.K.S.-landen waren. Mede door invoerrestricties voor niet E.G.K.S.-lidstaten werd alzo de afzet van cokeskolen verzekerd. Ondertussen werden de Amerikaanse vette kolen goedkoper dan de Kempische vette kolen en sommige West-Europese landen (Nederland, Italië, Frankrijk) gingen lange termijncontracten aan met derde landen, vooral de Verenigde Staten. Opdat de concurrentiele positie van de Belgische staalnijverheid niet zou in het gedrang komen werd vanaf 1966 geleidelijk een politiek gevoerd van gelijkschakeling der Kempische cokeskolenprijzen met de Amerikaanse prijzen. (28)   De gelijkschalingsprijs bedroeg in 1966 ongeveer 650 BF, in 1967 690 BF, in 1968 715 BF, in 1969 725 BF en in 1970 800 BF per ton. De gemiddelde prijs van de ingevoerde Amerikaanse steenkool lag vóór 1970 op iets minder dan 800 BF/ton cif loshaven voor lange termijncontracten. (29) Dit betekent m.a.w. dat de Kempense cokeskolen aan lagere prijzen dan de Amerikaanse verkocht werd en dat de staalnijverheid extra bevoordeligd werd.

Het gevolg van de gevoerde politiek was dat de Kempische steenkoolmijnen supplementaire verliezen leden, die door supplementaire toelagen dienden gecompenseerd te worden. Deze laatste factor is zeker niet de minst belangrijke.

1.1.3.2. We moeten wel opmerken dat ondanks hogervermelde problemen, de Kempische kolennijverheid in de periode '1950-1970 een gunstiger ontwikkeling doormaakte dan de mijnen in de Zuiderbekkens. Dit wordt duidelijk als we even de evolutie van enkele parameters beschouwen. We baseren ons hierbij op statistieken van de Administratie van het Mijnwezen en de Limburgs Economische Raad en op de jaarverslagen van het Directorium voor de Kolennijverheid. De steenkolenproductie daalde in België tussen 1950 en 1970; de productie in de Kempen bleef ongeveer op hetzelfde niveau (rond de 10 miljoen ton per jaar), terwijl de productie in de Zuiderbekkens sterk daalde, vooral tussen 1957 en 1960. Vanaf midden 1966 ligt de productie in Limburg hoger dan in Wallonië. Het aantal ingeschreven ondergrondse mi.jnwerkers vertoont voor België een dalende tendens tijdens hogervermelde periode; de dalende curve is voor de Kempen echter veel vlakker dan voor de Zuiderbekkens. 

Het ondergronds rendement steeg practisch voortdurend voor het rijk- uitgezonderd de neerwaartse pieken in 1958 en 1964. Het ondergronds rendement in kilogram per arbeider lag voor het Zuiden steeds beneden het rijksniveau; voor de Kempen lag het steeds boven het rijksniveau.

Tussen 1950 en 1970 werden 132 ontginningszetels gesloten in België, waarvan 130 in Wallonië en 2 zetels in de Kempen.

1.1.4. De bespreking van de drie volgende voorname punten.nl. de sluiting van de mijnen van Houthalen en Zwartberg en de oprichting van de N.V. Kempische Steenkoolmijnen, moet gezien worden tegen de achtergrond van de heersende problematiek, in de Belgische-, en in het bijzonder in de Kempische steenkoolnijverheid, in de zestiger jaren.

 

Noten

(1) WEERTS P., "De energievoorziening in België in de periode van 1950 tot 1970" in "Basisstatistieken over de kolennijverheid", ?,?, 1974», P. 19.
(2) De E.G.K.S. trad in werking op 23 juli 1952. De leden zijn België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Italië
en West-Duitsland. Men wilde een economische unie vormen door te beginnen met de integratie van enkele  sleutelindustriën. De Hoge Autoriteit (9 leden) was het belangrijkste orgaan met supranationaal gezag. Op 1 juli 1967 fusioneerden de uitvoerende organen van E.G.K.S., Euratom en E.K.S.. De E.G.K.S. zal uiteindelijk volledig opgaan in de E.E.G..
Uit: BAETEMAN L., DELOOZ H.K., MEGANCK J., "Algemene econo­mie", Uitgeverij De Garve Antwerpen, 1970, p. 343
(3) Interne documentatie A.C.V. : Nota over het energie­beleid, Ministerie van Economische Zaken. WEERTS P., a.w., p. 19
(4) Interne documentatie van het A.C.V.: Nota over het energie­beleid, Ministerie van Economische Zaken. WEERTS, P., a.w. p.20. EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL, HOGE AUTORITEIT, "Zevende algemeen verslag over de werkzaamheden van de Gemeenschap", Luxemburg, 1959, p. 47-88
(5) WEERST P., a.w. p. 20
EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL,  HOGE AUTORI­TEIT,   "Algemeen verslag over de  werkzaamheden van de Gemeenschap",   Luxemburg,   1963,p.   96-113, 229-300,442-450
(6) M.b.t. de concurrentie die de Belgische steenkolen ondervond van ingevoerde steenkolen kunnen we het volgende
vermelden.  Vóór  1953 was  er geen probleem. In februari 1953 werd gemeenschappelijke markt voor steenkolen ge­
opend  (invoer uit E.G.K.S.-landen).  Vanaf  1958 werd Amerikaanse  steenkool  ingevoerd  tegen lagere prijzen dan die  van de binnenlandse  steenkool.  Vanaf  1966 werden de Belgische steenkoolprijzen gealigneerd op de Amerikaanse.
(7) Interne documentatie Volksunie. WEERTS P., a.w., p. 20
EUROPESE GEMEENSCHAP VOOS KOLEN EN STAAL, HOGE AUTORI­TEIT, "Algemeen verslag over de werkzaamheden van de Gemeenschap", Luxemberg, 1964, p. 61-68, 97-111, 123-129, 130-136.
EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL, HOGE AUTORITEIT, "Algemeen verslag over de werkzaamheden van de Gemeenschap", Luxemburg, 1966, p. 71-110, 119-126, 129-133, 149-153, 329-332.
(8) SPITAELS L., LAMBERT S., "L'année sociale 1966", Brussel, 1967, p. 166-169.
(9) Interne documentatie ACV
Dit blijkt tevens uit de steenkoolbalansen, gepubliceerd door het Ministerie van Economische Zaken en de E.G.K.S.
(10)  SPITAELS G., LAMBERT S., "L'annëe sociale 1966", Brussel, 1967, p. 1616-162.
Interne documentatie ACV
Interne documentatie N.V. Kempische Steenkoolmijnen.
(11)  We kiezen de periode ''959-1967 omdat dit een periode was met geringe loonstijgingen en aanzienlijke technische verbeteringen en ook omdat we voor die periode cijfers vonden.
De cijfers m.b.t. het rendement zijn ontleend aan de interne documentatie van de N.V. Kempische Steenkoolmijnen
en de cijfers m.b.t. de lonen vonden we in het jaarverslag van het Kolendirectorium van 196? op blz. 63.
(12) Interne documentatie N.V. Kempische Steenkoolmijnen.
(13) Dit werd althans beweerd in officiële kringen, alhoewel de Volksunie argumenten had, die niet in deze richting wezen.
(14) Zie bijlage 3.
(15) Interne documentatie N.V. Kempische Steenkoolmijnen.
(16) Interne documentatie N.V. Kempische Steenkoolmijnen.
(17) Het totaal electriciteitsverbruik in België bedroeg in 1950 7811,6 GWh, in 1955 10464,6 GWh, in 1960 13395,9 GWh, in 1965, 19136,3 GWh en in 1970 27708,9 GWh. (BRON : Bedrijfsfederatie der Voortbrengers en Verdelers van Electriciteit in België).
(18) We merken op dat er altijd weinig nevenbedrijven in het Kempens steenkoolbekken geweest zijn. De voorkomende nevenbedrijven zijn o.a- een electrische centrale te Waterschei en een gemengde centrale voor de valorisatie van steenkool.
(19) Interne documentatie Volksunie.
(20) Zie bijlage 4
(21) WEERTS P., a.w., p. 24-26.
(22) WEERTS P., a.w., p. 25
Interne documentatie N.V. Kempische Steenkoolmijnen.
(23) Interne documentatie N.V. Kempische Steenkoolmijnen en A.C.V.
(24) WEERTS P., a.w., p. 22
(25) Interne documentatie N.V. Kempische Steenkoolmijnen.
(26) Interne documentatie N.V. Kempische Steenkoolmijnen WEERTS P., a.w., p.22.
(27) Overheidsdocument uit de interne documentatie van de V.U.
(28) Ondertussen werden ook de kolenprijzen van het Ruhrgebied gealigneerd op de prijzen, die golden in niet E.G.K.S.-landen.
(29) Overheidsdocument uit de interne documentatie van de V.U.

   

1.2. De sluiting van de steenkoolmijn van Houthalen.

De sluiting van de mijn van Houthalen is niet van grote betekenis geweest. Deze paragraaf is alleszins de minst belangrijke in het eerste hoofdstuk. De onbelangrijkheid van deze sluiting is waarschijnlijk de reden waarom we zeer weinig informatie hierover vonden.

Het Directorium voor de Kolennijverheid schreef in haar jaarverslag van 1964 dat de meeste maatschappijen in 1964 begrepen hadden dat het tijdperk van de gemakkelijke oplossingen definitief voorbij was voor het Kempens bekken (1).

In 1964 werd in het kader van de door de regering gevoerde saneringspolitiek de eerste Limburgse mijn gesloten.

Waarom werd de jongste steenkoolmijn, de mijn van Houthalen gesloten? Op deze vraag kunnen wij geen duidelijk antwoord geven. Geologische factoren, en hiermede nauw verwante factoren van technische aard hebben alvast een grote rol gespeeld. (2)   Vele mensen met een vlaams-nationalistische overtuiging (3) geloven dat er slechts één reden kon zijn : er waren reeds talrijke Waalse mijnen gesloten; de regering moest nu eindelijk een  Limburgse mijn sluiten. (4)

Alhoewel iedereen spreekt van de "sluiting" van de mijn van Houthalen is dit niet helemaal juist. De voorheen zelfstandige N.V. Kolenmijnen van Houthalen werd opgeslorpt door de N.V. Kolenmijnen van Helchteren-Zolder. Op 30 december 1963 startte de verenigingsprocedure. Beide hogervermelde maatschappijen bereikten vlug een akkoord (5), dat goedgekeurd werd door het Kolendirectorium. Dit akkoord werd bij Ministerieel Besluit van 29.5.1964 bindend verklaard. De "N.V. Kolenmijnen van Helchteren-Zolder en Houthalen" werd op 30 juni 1964 opgericht, met terugwerkende kracht op 1 januari 1964 (6).

Deze opslorping of sluiting bracht geen ernstige sociale conflicten met zich mee. Er werden immers zeer weinig mijnwerkers en bedienden afgedankt. Enkele honderden mijnwerkers bleven in Houthalen werken. Andere mijnwer kers en vooral bedienden werden overgeplaatst naar Zolder. (7)

De mijnwerkers betoogden éénmaal te Hasselt. Dit was een rustige betoging, georganiseerd door de vakbonden. De volgende mijnsluiting in de Kempen zou een veel tragischer verloop kennen....

 

Noten

(1) DIRECTORIUM VOOR DE KOLENNIJVERHEID, "Verslag 1964", Brussel 1965, p.78
(2) Interview A.C.V.
(3) Deze mensen speelden een belangrijke rol in de recente gescheidenis van de Kempische steenkoolmijnen.
(4) "Op 25 september 1964 schreef het Waalse MPW-blad "Combat" dat de Minister van Economische Zaken Spinoy van­wege het Kolendirectorium een vertrouwelijk dossier had ontvangen, waarin de namen stonden van de mijnen, die dienden gesloten te worden. Deze lijst bevatte ook de namen Houthalen en Zwartberg; het MPW-blad zie trouwens waarom: "Om een goede indruk te maken en niet de schijn te verwekken dat alleen Waalse mijnen getroffen werden, overweegt men de eventuele sluiting van Houthalen en Zwart­berg in de Kempen". Geciteerd uit het witboek van de Volks­unie over Zwartberg, p.15- Interview Slegers G.
(5) Dit wordt onder meer verklaard door het feit dat de S.A. Societé Générale in beide maatschappijen aandelen bezat.
(6) DIRECTORIUM VOOR DE KOLENNIJVERHEID, "Verslag 196'*",P-8i!
(7) Zie bijlage 5.

 

1.3. De sluiting van de steenkoolmijn te Zwartberg.

De sluiting van de mijn van Zwartberg en de staking, die veroorzaakt werd door deze sluiting vormen één van de meest tragische en revolutionaire periodes in de geschiedenis van de Kempense steenkoolmijnen en in de Limburgse arbeidersgeschiedenis. Wij kunnen echter in het kader van deze thesis geen grote aandacht besteden aan deze gebeurtenissen, alhoewel zij grote aandacht verdienen. Wij bestuderen de gebeurtenissen van januari-februari 1966 en hun achtergronden louter in functie van hun belang voor de staking van 1970.

Noodgedwongen moeten we ons beperken tot een bondig overzicht m.b.t. de oorzaken van de mijnsluiting, de aanleiding tot de staking, de cronologie en enkele kenmerken van de staking en het voornaamste resultaat van de staking. 

 

1.3.0. Waarom werd de steenkoolmijn van Zwartberg gesloten?

Begin 1965 maakte het Kolendirectorium een studie, waaruit onder andere bleek dat in 1966 een steenkoolmijn in het Kempens bekken zou moeten gesloten worden. Het Kolendirectorium preciseerde niet welke Kempense mijn moest sluiten. (1) 

Op 22 december 1965 kondigde Eerste Minister Harmel, in naam van de regering, (2) aan dat de subsidiering voor zes mijnen zou stopgezet worden in de loop van het jaar 1966 : Gosson (Luik) en Espérance (Borinage) op 1 februari 1966, Boubier (Charleroi) en Ans-Rocour (Luik) op 1 juli 1966, Tertre (Borinage) en Zwartberg (Kempen) op 1 oktober 1966. (3)

De Belgische steenkoolproductie zou daardoor met ongeveer 1.100.000 ton verminderen in 1966; voor 1967 betekent dit een productievermindering van ongeveer 2.460.000 ton. In 1966 zouden ten gevolge van de aangekondigde sluitingen ongeveer 10.000 mijnwerkers afgedankt worden, waarvan een 4.300-tal in Zwartberg, 4.100 in Luik en 3.200 in Charleroi en Borinage. (4)

Dit betekende dat ongeveer 7.500 ondergrondse mijnwerkers, 1.900 bovengronders en 400 bedienden moesten afgedankt worden, waaronder ongeveer 3.200 ondergrondse mijnwerkers, 800 bovengronders en 200 bedienden en ingenieurs te Zwartberg. (5)

De Eerste Minister kondigde eveneens aan dat in 1966 bijgevolg nog 26 deficitaire steenkoolmaatschappijen van de resterende 32 zouden gesubsidieerd worden voor 1,6 miljard BF. (6)

Alzo werd in het kader van de saneringspolitiek de tweede Limburgse mijn gesloten.

Deze regeringsbeslissing is erg gekritikeerd geworden. De regering zelf heeft nooit verantwoord waarom de mijn van Zwartberg in 1966 werd gesloten. Welke motieven kan zij gehad hebben om de steenkoolmijn van Zwartberg te sluiten? 

Slegers G. (7)  had een bondig antwoord : "Kijk, de regering moest vijf mijnen in Wallonië sluiten. Een 4.000 à 5.000 mijnwerkers werden afgedankt. Nu wilden ze natuurlijk ook een mijn in Limburg sluiten. En ja, in Zwartberg werkten toen iets meer dan 4.000 arbeiders. Daarom verkoos de overheid de mijn van Zwartberg." Alhoewel dit antwoord een zekere waarheid kan bevatten lijkt het ons toch te simplistisch.

Spitaels G. vermoedde dat vooral technisch-economische criteria en de afzetmogelijkheden van de in Zwartberg geproduceerde steenkool voor de overheid doorslaggevende argumenten waren voor de sluiting van de Kempische mijn Cockerill-Ougrée, daar waar de exploitatieverliezen en subsidies de belangrijkste criteria waren voor de sluiting van de mijnen in Wallonië. (8) Dit antwoord vinden wij evenmin onjuist, doch het is onvolledig en vooral vaag.

De Centrale der Vrije Mijnwerkers (ACV) begreep niet waarom Zwartberg zou gesloten worden en vond de beslissingen van het Kolendirectorium tegenstrijdig. "Wie even de zaken nuchter bekijkt kan er werkelijk niet meer aan uit. Enerzijds is er de verantwoordelijkheid van de betreffende Beheerraad; ... . Toch wijst zulke veranderlijkheid op een "wispelturigheid" die er niet doorkan wanneer het lot van zovele mensen op het spel staat.

Daarnaast is er natuurlijk de verantwoordelijkheid vai het Kolendirectorium, dat van nu af aan reeds de geschiedenis zal ingaan als "het directorium der tegenstrijdige studies en der tegenstrijdige conclusies". Begrijpe wie kan. En tenslotte is er de verantwoordelijkheid van de regering. ... En hier staan we zeker voor een zogenaamde "verkeerde" bezuiniging."(9) 

Wij kunnen niet met volledige zekerheid stellen welke de ware criteria voor deze regeringsbeslissing geweest zijn. Misschien zal de publieke opinie de gebezigde criteria nooit achterhalen. Wij kunnen wel nagaan wat de mogelijke criteria zouden kunnen geweest zijn.

We stellen enkele jaren voor 1966 een snelle verslechtering van de exploitatieresultaten van de Kempische steenkoolmijnen vast : het globaal gemiddeld verlies steeg met 65 BF/ton tussen 1963 en 1965. Dit houdt een zeer grote procentuele stijging in.(10) Doch wij vinden dat de beslissing tot sluiting van een mijn niet louter mag gebaseerd zijn op cijfers i.v.m. financiële resultaten. Ook zuiver economisch is dit een verkeerde zienswijze, omdat men slechts een zeer korte periode beschouwt. Als we resultaten- en rendementscriteria hanteren, dan zijn er trouwens veel argumenten, die voor het openhouden van de mijn van Zwartberg pleiten.

De Kempische steenkoolmiinen waren rendabeler dan de mijnen in Wallonië (11) en zij behoorden tot één der drie meest rendabele mijnbekkens van West-Europa. Onder de Kempische mijnen was de mijn van Zwartberg, na deze van Beringen, de meest rendabele. Tussen begin 1964 en begin 1965 haalde Zwartberg een rendement van 1900 tot 2023 kg per dag per arbeidskracht. (12) Dit hoog rendement dankte de steenkoolmijn aan zijn moderne uitrusting (12*) en het gering aantal bovengronders.

Zwartberg was de enige Kempische mijn, die in 1964 nog winst maakte, 8 miljoen BF.

Een ander mogelijk criterium zouden de afzetmogelijkheden kunnen zijn. Er zijn cijfers, die wijzen op een afzetprobleem voor de Zwartbergse steenkolen, doch er zijn ook feiten, waaruit men kan besluiten dat er geen problemen qua afzet waren. In de periode 1965-1966 was er een toename van de voorraden van 20.000 à .50.000 ton per week in het Kempisch steenkoolbekken. De mijn van Zwartberg bracht vette kolen B voort. We wezen er onder 1.1. op dat er afzetproblemen voor deze kolen waren, omdat zij niet geschikt zijn voor verkooksing. Hierbij dienen wij op te merken dat, als we alleen de Kempische mijnen, die vette kolen B produceren, beschouwen, we vaststellen dat de Zwartbergse kolen de hoogste kostprijs (742 BF/ton) hadden. (13)

Spitaels G. schreef dat de S.A. Cockerill-Ougrée besliste 450.000 ton minder steenkool af te nemen dan voorheen omwille van de hoge kostprijs. Voor de voorraad, die zo ontstond, bestonden geen andere afzetmogelijkheden. (14) V.Z.L. en V.U. zijn het hier niet mee eens. Dylst D., voorzitter van V.Z.L., vertelde ons : "Ingenieur X, die in de mijn van Zwartberg werkte, had vóór de 22ste december 1965 vernomen dat de mijn van Zwartberg zou gesloten worden. Toen hij dit mededeelde aan Dhr. Renotte, directeur van de steenkoolmijn, kon deze laatste het niet geloven. De directeur zei dat Cockerill-Ougrée zóveel steenkolen nodig had dat Zwartberg de vraag niet kon beantwoorden. Bijgevolg was Ougrée genoodzaakt Amerikaanse kolen bij te bestellen. Er zouden dus zeker geen afzetmoeilijkheden geweest zijn. Wat moeten we geloven : cijfers of een getuigenis? 

Als technocratische economen hebben we twee factoren-groepen onderzocht : enerzijds rendement/exploitatie­resultaten/subsidies en anderzijds afzetmogelijkheden. Laat ons nu enkele sociale bedenkingen hieraan toevoegen De Kempische steenkoolmijnen hadden een relatief grote betekenis voor Limburg, bijvoorbeeld in vergelijking met het Zuiderbekken. Als we alleen de mannelijke arbeidsbevolking beschouwen, dan werkten in Limburg 37,5% der arbeidskrachten in de steenkoolmijnen; voor Henegouwen bedroeg dit 15% en voor Luik 7%- In het Kempens bekken was de mijn van Zwartberg tamelijk belangrijk : ongeveer 4.200 mijnwerkers werkten in deze steenkoolmijn, d.i. 12,4% van het totaal van de Limburgse mijnwerkers. (15)

Limburg had een jonge en snel groeiende bevolking. In zes jaar (1959-1965) steeg het aantal arbeidskrachten met gemiddeld 3.350 eenheden per jaar, terwijl het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen in die periode met gemiddeld 1.750 eenheden per jaar steeg. (16) In zulke siutatie een belangrijke plaatselijke nijverheid op korte termijn afbouwen is sociaal onverantwoord.

Na deze korte sociaal-economische beschouwing is het moeilijk een aantal factoren aan te duiden, die duidelelijk pleiten voor de sluiting van de mijn van Zwartberg. Er zijn wel een aantal factoren die het voortbestaan van de mijn eisen. Misschien zijn er geen sociaal-economische motieven geweest en werd de mijn van Zwartberg gesloten op basis van politieke overwegingen van de toenmalige regering.

Op basis van bovenstaande feiten en cijfers besluiten wij dat de mijnsluiting sociaal-economisch onverantwoord was. Elke reëele aktie van de mijnwerkers en hun representatieve en andere organisaties tegen de sluiting vinden wij bijgevolg verantwoord.

 

1.3.1. De aanleiding tot de staking tegen de mijnsluiting.

Verscheidene situaties en feiten gaven de directe aanleiding tot staking. Wij geven hier een korte, misschien onvolledige opsomming.

1.3.1.0. De voornaamste oorzaak van de staking was de sluiting van de steenkoolmijn en de afdanking van 4.268 arbeiders; 3.254 ondergronders, 784 bovengronders en 230 bedienden. De mededeling van de sluiting gebeurde plots, onverwacht en zonder voorafgaandelijke inspraak van bepaalde organen, zoals de Gewestelijke Adviesraad voor het Kempens Bekken (17), de Limburgs  Economische Baad, de provincieraad, de mijndirectie,  vakbonden en de mijnwerkers zelf. (18) De mijnwerkers waren psychologisch totaal onvoorbereid op de sluiting.

De sluiting werd niet gemotiveerd door de regering. De mijnwerkers begrepen niet waarom de steenkoolmijn van Zwartberg dicht moest, gezien de recente investeringen en modernisering. De meerderheid der mijnwerkers ervaarde de sluiting als onredelijk en onlogisch. Zij konden niet anders dan besluiten dat het  een politieke beslissing betrof. (19)

Bij vele mijnwerkers bestond de gerechtvaardigde vrees, dat zij na hun afdanking blijvend werkloos zouden blijven. We merken de ongunstige leeftijdsstructuur bij het mijnpersoneel op : 1.705 ondergronders waren jonger dan 35 jaar en 1.463 ondergronders waren ouder dan 35 jaar, 187 bovengronders waren jonger dan 35 jaar en 557 bovengronders waren ouder dan 35 jaar. D.w.z.  dat 2.020 op 3.912 mijnwerkers ouder waren dan 35 jaar. (20)

Voor deze mensen is het fysisch of psychologisch onmogelijk zich aan te passen in andere mijnen of een andere nijverheidssector.

De mijnwerkers stonden wantrouwig tegenover de beloften inzake reconversie.

1.3.1.1. De strijdbare houding van sommige delegees, bedienden, dokwerkers en vreemdelingen.

De mijn van Zwartberg had de laagste syndicalisatie graad van alle Kempische mijnen. (21) Dit kon onder meer verklaard worden door de gemoedelijke en vriendschappelijke sfeer, die er in de mijn van Zwartberg heerste tussen bedienden en mijnwerkers. Als de mijnwerkers problemen of klachten hadden i.v.m. hun loon, kinderbijslag, werkomstandigheden, en dergelijke, dan klopten zij aan bij de bedienden of ingenieurs. Deze laatsten trachten dan de moeilijkheden op te lossen. De bedienden vervulden in feite de dagelijkse taak van de vakbonden in de mijnen. Vanuit deze optiek meenden de mijnwerkers dat ze geen vakbond nodig hadden. (22)

De Zwartbergse bedienden waren zeer strijdbaar, misschien zelfs strijdbaarder dan de mijnwerkers. (23) De weinig talrijke delegees, overwegend ACV-ers, waren eveneens tamelijk strijdbaar. Zij vochten voor de mijnwerkers om hun sympathie te winnen. De provinciale secretaris van het ACV verklaarde in Mijnalarm : "Is het niet beter strijdend te sterven,  dan zich met de feiten neer te leggen?" (24) Zoals verder zal blijken was de vakbondsleiding toch niet strijdbaar genoeg volgens de mijnwerkers. Er was een verschil tussen hun woorden en hun daden. Na de crisis aan de Antwerpse dokken kwamen een tweehonderdtal dokwerkers in de steenkoolmijn van Zwartberg werken. Zij vertegenwoordigden ongeveer 5% van het aantal tewerkgestelde mijnwerkers en hadden een zekere invloed. Deze dokwerkers-mijnwerkers hadden een hoger politiek bewustzijn, een grotere ervaring in arbeidersstrijd en waren strijdbaarder dan de  Limburgse mijnwerkers. (25)

Vele gastarbeiders hadden een nog groter ervaring in arbeidersstrijd en waren nog politieker bewuster. We hoeven slechts te herinneren aan de internationale situatie onmiddellijk voor en na de tweede wereldoorlog : Spanje, Griekenland, Yoegoslavië.

Dit alles wordt duidelijker als we de lijst van de zeer zwaargewonden, die zouden vallen  onder de staking, even overlopen. (26) Vier van de zeven zwaargewonde mijnwerkers zijn dokwerker of vreemdeling: Margarino Angel (Spanje), Arcila Antonio (Spanje), Wouters Frans (Antwerpen) en Van Hecken Theo (Wilrijk). Zij streden in de eerste linie.

1.3.1.2. Vele mijnwerkers stonden wantrouwig tegenover de kapitalisten in het algemeen en de S.A. Cockerill-Ougrée in het bijzonder en tegenover "de dikkoppen in Brussel". (27)

De idee dat de belastingbetaler subsidies moest spijzen, terwijl Cockerill voor miljoenen franken dividenden uitkeerde leefde onder de Limburgse bevolking en de mijnwerkers. M. De Wilde vroeg aan de Minister van Economische Zaken in "Mijnalarm" of het waar was dat de Belgische mijnen tussen 1950 en 1960 : voor ongeveer 10 miljard BF subsidies ontvingen en voor 9 miljard BF dividenden uitkeerden. Minister Pierson kon dit niet helemaal ontkennen, doch zei  dat hij ook niet akkoord was met deze politiek. (28)

1.3.1.3.  De mijnwerkers werden vóór of tijdens de staking nooit degelijk geïnformeerd. De mijndirectie en de directie van S.A. Cockerill-Ougrée spraken mekaar tegen. (29)

De overheid gaf geen informatie.

De vakbonden hadden de beweging onder de mijnwerkers niet in handen, ze verspreidden niet zo veel informatie of hun informatie werd niet gelezen. De Volksunie verspreidde naast goede informatie, ook tendentieuze of eenzijdige berichten. De bedienden en ingenieurs vergrootten de verwarring.

1.3.2. De chronologie van de mijnstaking.

1.3.2.0. De eigenlijke staking greep plaats tussen 27 januari en 8 februari 1966. Het was dus geen langdurige staking.

1.3.2.1. De staking kan ingedeeld worden in een aantal periodes met duidelijke breekpunten. (30)

De eerste periode was een voorspel : van 22.12.1965 tot 23.1.1966. Deze periode ving aan bij de officiële aankondiging van de sluiting van de mijn van Zwartberg. (31) De pers reageerde. De mijnwerkers reageerden ook; op 23 december werd te Zwartberg en te Hasselt betoogd en ontstonden relletjes; op 26 december en 15 januari werden betogingen met autokaravaan georganiseerd door het "Aktiekomitee der Mijnstreek" ; op 21 januari protesteerden mijnwerkers te Hasselt, waar zich incidenten voordeden; op 22 januari greep een rustige betoging, ingericht door de Vlaamse Volksbeweging (33), plaats te Genk.

De "vooraanstaanden" reageerden eveneens d.m.v. verklaringen en moties : gouverneur Roppe, directeur van de mijn van Waterschei Vesters, directeur van de mijn te Zwartberg Renotte, bisschop Van Zuylen, Volksunie­partijbestuur, Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereni­ging, ACV-Limburg-voorzitter Cox, ABVV-Limburg-voorzitter Husson, ministers, .... Er grepen verschillende vergaderingen op hoger niveau plaats. Onder de mijnwerkers heerste een sfeer van algemene verontwaardiging, woede, opstandigheid. 

De twee periode was de periode van de oververhitting: van 23.1.1966 tot 27.1.1966. Zondag, 23 januari was de strijddag van het ACV te Hengelhoef. Het ACV was tegen de sluiting en dreigde met een staking, indien één mijnwerker zou afgedankt worden. (34)

De derde periode was de eigenlijke staking : van 27.1.1966 tot 31.1.1966.

Woensdag, 26 januari werden 165 bedienden en 29 ingenieurs in vooropzeg geplaatst; donderdag, 27 januari kregen 160 mijnwerkers hun ontslagbrief. De mijnwerkers waren woedend, verscheurden de ontslagbrieven, gingen spontaan in staking en 1.040 mijnwerkers-ondergronders bezetten de mijn. Op die manier begon de morgenpost de staking, de eerste bedrijfsbezetting in de sociale geschiedenis van Limburg.

Vrijdag, 28 januari worden de bezetters na een klein incident door 900 andere mijnwerkers afgelost. De vakbonden trachten het conflict op te lossen of "de staking te breken", zoals de mijnwerkers het uitdrukten. De syndicale afgevaardigden erkenden tamelijk vlug de staking en betaalden de stakingsgelden uit, alhoewel de vakbonden de staking niet onder controle zouden krijgen. De vakbonden onderhandelden over een herklasseringsakkoord. De mijnwerkers kozen echter een onafhankelijk "Goodwill-Komitee", (36) dat samen met de vakbonden zou onderhandelen tijdens de staking.

Ondertussen hadden woelige gebeurtenissen plaats in en rond de mijnstreek. De plaatselijke bevolking en vooral de vrouwen en kinderen van de mijnwerkers namen aan de manifestaties deel. Op 29 januari gingen de. stakers, waarvan velen vergezeld van vrouw en kinderen, naar Hasselt een geldomhaling doen; het kwam tot ernstige incidenten tussen rijkswachters en mijnwerkers. Op 30 januari ontstaan er bij een "Vlaamse" betoging, waaronder eveneens vrouwen en kinderen, ernstige incidenten te Hoevezavel en Zwartberg. Op maandag, 31 januari vertrokken ongeveer 1.000 mijnwerkers te Zwartberg om de solidariteit van de mijnwerkers van Winterslag en Waterschei af te dwingen. Hierbij deden zich de ernstigste incidenten voor : de rijkswacht schoot verscheidene mensen neer;  twee stierven onmiddellijk (37).

De vierde periode was de epiloog : van 1.2.1966 tot 8.2.1966. Op 1 februari

- ontving de koning twee mijnwerkers, één dokter, één priester en één middenstander, die de vorst vroegen
zijn invloed aan te wenden om de rijkswachtinterventies in de mijnstreek stop te zetten,
- vervingen paracommando's de rijkswacht op gevaarlijke punten,
- moesten een 3.000 a 4.000 Waalse mijnwerkers, die hun collega's kwamen vervoegen in de strijd, tegen gehouden worden, 
- deden Gouverneur Roppe en Mgr. Heuschen oproepen tot bezinning,
- hadden incidenten plaats te Winterslag,
- betoogden studenten en scholieren te Hasselt en te Leuven,
- werd een protocolakkoord i.v.m. de herklassering van afgedankte mijnwerkers afgesloten, dat de volgende
dag goedgekeurd werd.

Op 2 februari betoogden studenten te Leuven en te Gent. De mijnen van Winterslag en Zwartberg lagen nog stil. Op 3 februari, "de zwarte donderdag", werden de slachtoffers begraven. Er waren manifestaties te Winterslag, Mol en Gent. Toen, bij een betoging te Hasselt, studenten de rijkswachtkazerne aanvielen, kwam het tot ernstige incidenten, waarbij gewonden vielen. De volgende dagen was het rustig aan de mijnen. Onder druk van de omstandigheden aanvaardden de mijnwerkers het akkoord en de volgende maandag, 7 februari, was er een gedeeltelijke werkherneming te Zwartberg. 

Op 8 februari was de staking gedaan. 

Op 10 februari trad de regering af.

 

1.3.3. Enkele kenmerken van de mijnstaking. (38)

1.3.3.0. De staking brak spontaan uit en werd na enkele dagen door de vakbonden erkend. De staking werd niet door een organisatie georganiseerd of geleid. Er heerste zelfs een tamelijk anti-syndicalistische stemming. Tijdens de V.V.B.-betoging van zondag, 22 januari zongen de betogers op het wijsjes van "Broeder Jaoob":

"Syndicaatje, syndicaatje,
Slaapt gij nog                   (2 x)
Hoor de klokken luiden        (2 x)
Bim bam bom"                   (2 x)

De Volksunie en de Vlaamse Volksbeweging, en later het Goodwill-Komitee wakkerden deze anti-syndicale stemming aan. De V.U. en V.V.B, steunden de stakers (39) doch verwierven nooit de daadwerkelijke leiding. Het democratisch verkozen Goodwill-Komitee, dat bestond uit twee bedienden, twee ondergronders en twee bovengronders was de enige min of meer representatieve mijnwerkersorganisatie. Maar dit komitee werd opgericht tijdens de staking om te onderhandelen in naam van de mijnwerkers, omdat de syndicaten volgens de stakers geen harde houding aannamen aan de ronde tafel. Ook het Goodwill-Komitee leidde in feite de staking niet.

De stakers lieten zich dus niet leiden door traditionele organisaties, doch richten zelf in de staking een komitee op, dat dan de leiding nog niet geheel kon afdwingen. 

1.3.3.1. Konservatieve partijen, zoals de P.V.V. en de V.U. steunden de staking en wisten enige invloed te verkrijgen. (40)

Alle middelen werden gebruikt om die invloed te verkrijgen : zo stopte de P.V.V. bijvoorbeeld propaganda­materiaal in de voedselpaketten, die aan de bezetters in de mijn werden bezorgd.

1.3.3.2. Studenten en scholieren betuigden hun solidariteit met de stakende mijnwerkers. Meestal deden zij dit d.m.v. eigen betogingen en akties. Er waren echter ook studenten, die te Zwartberg aktief waren tussen de stakers.

Sommige studenten, uiteraard een kleine minderheid, doorliepen in Zwartberg hun eerste leerschool tussen de mijnwerkers. In 1970 zouden ze terugkomen. 

1.3.3.3. De staking ging gepaard met een bezetting van de steenkoolmijn. Bij de aanvang der staking begon de .. bezetting. Een bedrijfsbezetting was een enig feit in Limburg, anno 1966. 

1.3.3.4. De mijnstaking was niet algemeen in het Kempens bekken. De mijnwerkers van de mijn van Zwartberg staakten allemaal. Alhoewel aanvankelijk in de mijnen van Waterschei en Winterslag een woelig klimaat heerste, bleven de mijnwerkers werken. (41) Nadat de Zwartbergse mijnwerkers op 31 januari de solidariteit gingen vragen aan de andere Genkse mijnwerkers, was de volgende dag de staking volledig te Winterslag en gedeeltelijk te Waterschei.

Na de begrafenis van de gesneuvelde mijnwerkers hernamen de niet-Zwartbergse mijnwerkers het werk.

De mijnwerkers van Beringen, Zolder en Eisden stonden buiten de staking. In de Zuiderbekkens waren solidariteitsbewegingen. De harde repressie en de houding van de vakbondsleiding waren factoren, die het loskomen van de solidariteit remden.

1.3.3.5. De bedienden en ingenieurs speelden een opmerkelijk belangrijke rol in de staking.

1.3.3.6. De plaatselijke bevolking, overwegend middenstanders en mijnwerkers, nam aktief deel aan de akties van de Zwartbergse mijnwerkers. De middenstanders voorzagen bijvoorbeeld de bezetters van voedsel. Ze namen ook deel aan straatakties. Ook de kinderen speelden een aanzienlijke rol in de straatakties. Zo werden op 22 januari de doodsklokken van de Kerk van Zwartberg geluid, een betoging met schoolkinderen in mijnwerkersuniform vertrok. De tweede stakingsdag, 28 januari, kwamen schoolkinderen onder leiding van een priester aan de mijningang bidden voor de mijnwerkers.

1.3.3.7. De regering oefende perscensuur uit tijdens de staking. Sommige BRT radio- en TV-uitzendingen werden verboden. We geven de opvallendste voorbeelden. De TV-enquête "Mijnalarm" van M. De Wilde werd verboden. Nadat De Wilde publiek protesteerde, werd de uitzending in gewijzigde versie een maand na de staking uitgezonden.

Toen, op 31 januari, de rijkswacht verscheidene mensen neergeschoten had, deelde men in de BRT-nieuwsberichten van 19 uur alleen de dood van Jan Latos mee.

Bij de begrafenis op 3 februari werd de uitzending van een reportage over de mijnstreek in het radioprogramma "Aktueel" verboden.

1.3.3.8. Het uiterst harde optreden van de rijkswacht kenmerkte de mijnstaking. We geven enkele feiten ter illustratie.

Op 29 januari wilden de stakers een geldomhaling en voedselinzameling doen te Hasselt. CVP-burgemeester Meyers weigerde hiervoor een toelating te geven. De mijnwerkers kwamen met hun vrouw en kinderen naar Hasselt. Zij werden op de kanaalbrug te Hasselt opgewacht door rijkswachters. Deze hindernis schrikte de vastbesloten mijnwerkers niet af. Er ontstond een gevecht tussen mijnwerkers en rijkswachters rond 15 uur, dat duurde tot bijna 18 uur. De rijkswacht trad hard op en schoot traangasgranaten af om de mijnwerkers met hun vrouwen en kinderen te verjagen. Bij deze incidenten vielen enkele gekwetsten.

De volgende dag, zondag 30 januari, vertrok een verboden solidariteitsbetoging (ongeveer 400 deelnemers), ingericht door een tiental Vlaamsgezinde verenigigen, vanuit Genk naar Zwartberg. Na enkele kleinere schermutselingen in de Winterslagstraat en op Hoevezavel, kwam het op de spoorwegbrug (Weg naar Opglabbeek-M. Habetslaan) bij Hoevezavel tot een ernstige botsing tussen rijkswacht en betogers. Er werd hard gevochten : de rijkswachters schoten traangasgranaten af en spoten water, de manifestanten gooiden met stenen. Een rijkswachter gooide een traangasgranaat in een winkel, waarin zich kinderen bevonden. (42)

Twee kinderen werden geëntoxiceerd. Als gevolg van dit bruut optreden namen de woedende toeschouwers aan de gevechten deel. De mijnwerkers kwamen vanuit de richting van de mijn ter hulp. De rijkswacht zat klem en moest het onderspit delven. Enkele honderden manifestanten bereikten de mijn van Zwartberg, waar betogers en stakers doorheen het hek elkaar begroetten. Plotseling chargeerde de rijkswacht en schoot traangasgranaten af. Betogers en stakers verzetten zich hevig : de mijnwerkers gooiden met stenen en dakpannen, zaagden dennen af en twee afsluitingsmuren werden beschadigd.

Een tiental rijkswachters werden gewond. Toen het traangas via het ventilatiesysteem tot in de ondergrond van de mijn doordrong, waren de rijkswachters verplicht het schieten stop te zetten. Door bemiddeling van Volksunie-mandatarissen kon een bestand worden afgesloten. Na enige tijd staan er duizenden mensen voor de mijn. Het ACV had de bevolking opgeroepen voor een bijeenkomst, waar deze vakbond het akkoord wilde meedelen dat beide syndicaten bereikt hadden. Ook via de radio werd gemeld dat de vakbonden de mijnwerkers zouden aansporen maandag het werk te hervatten, zonder dat de mijnwerkerseis "geen mijnsluiting" was ingewilligd.

Onder de massa werd gefluisterd dat de vakbonden een akkoord aanvaard hadden, dat bepaalde dat de mijn op 1 oktober 1966 zou sluiten, maar dat de afdankingen één maand uitgesteld zouden worden. Dit gerucht werkte als olie op het vuur en gaf aanleiding tot nieuwe gevechten. De rijkswachters moesten  zich terugtrekken en er werden enkele   rijkswachtwagens in brand gestoken.

De volgende dag,  maandag 31 januari, riepen de vakbondsleiders op het werk te hervatten.  De mijnwerkers
gaven geen gevolg aan deze oproep. Integendeel, zij ondernamen harde akties : de spoorlijn Hasselt-Eisden
werd geblokkeerd d.m.v. stenen en het rioleringswater werd naar de spoorlijn afgevoerd, telefoon- en electriciteitsdraden werden doorgesneden.. De rijkswacht bezette de electriciteitskabines. Rond het middaguur vertrokken 500 à 1.000 stakers (43) naar de mijn  van Winterslag waar ze het werk wilden stilleggen. Hierbij kwam het  tot hevige lijf-aan-lijf-gevechten tussen stakers en rijkswachters, vóór de mijningang. De rijkswachters schoten met traangasgranaten en later met kogels op de stakers. Jef Heylen werd dodelijk getroffen. Enkele mijnwerkers wisten door te stoten tot op het grondgebied van de mijn van Winterslag, waar ze de transportband doorsneden en een electriciteitskabel doorzaagden. De rijkswacht bezette de mijn. Toen de veldslag voor de mijn beëindigd was, mocht een mijnwerkersdelegatie na afspraak met de rijkswachtoverste de mijn binnengaan om de solidariteit van hun collega's te vragen. De Zwartbergse en Winterslagse mijnwerkers besloten de mijn stil te leggen. De schietpartij had de meerderheid der mijnwerkers niet afgeschrikt en zij trokken verder naar de mijn van Waterschei. Onderweg moesten straatstenen, signalisatietekens, electriciteitspalen en bomen het ontgelden. De mijnwerkers versperden de mijningang met mijnhout. Op de mijn van Waterschei aan de machinekamers en electriciteitscentrale wachtte de rijkswacht te stakers op. Voor de mijningang werd afgesproken tussen stakers en rijkswachters dat een kleine delegatie mijnwerkers de mijn mocht betreden. De delegatie vroeg de mijnwerkers van Waterschei in staking te gaan, doch deze laatsten weigerden op dit voorstel in te gaan. De betogers besloten dan de mijn te bestormen. Een veldslag brak los. De rijkswachters, die aangevallen werden door de betogers, schoten met traangasgranaten. Toen het traangas opgebruikt was, kwam het tot lijf- aan-lijf-gevechten.

De rijkswachters, die duidelijk in de minderheid  waren, kregen versterking. Zij begonnen te schieten. (44)

Het kwam tot zeer chaotische gevechten, waarbij verschillende zwaargewonden vielen. Jan Latos werd door twee kogels getroffen en overleed in het ziekenhuis. Laat in de avond was er een grote menigte, waaronder vele niet-mijnwerkers, samengestroomd rond de plaats der incidenten. De sfeer was gespannen en de mensen waren woedend, maar zij lieten niet duidelijk blijken. Zonder enige directe aanleiding chargeerde de rijkswacht en zij schoot met traangasgranaten en kogels. Onder de gewonde viel één dode : Valere Sclep werd vermoord.

De doden en "zeer zwaargewonde" (45) slachtoffers van 31 januari waren :

- Een rijkswachter, schedelbreuk veroorzaakt door een slag met een stuk hout op het hoofd.
- Mevr. Blommaerts-Souvereyns, huisvrouw, Watersehei, schotwonde aan het hoofd met schedelbreuk als gevolg (was in verwachting),
- Yigit Hulusi, mijnwerker, Zwartberg, schotwonde aan de knie,
- Arcila Antonio, Spaanse mijnwerker, schotwonde aan de linkerdij,
- Margarino Angel, Spaanse mijnwerker, Zwartberg, schotwonde aan de rechterbil,
- Wouters Frans, mijnwerker, Antwerpen, schotwonde in de onderbuik,
- Heylen Jozef, mijnwerker, Diest, schotwonde in de buik met blijvende verlamming als gevolg,
- Van Hecken Theo, mijnwerker, Wilrijk, schotwonde in de rug met verlamming van de onderste ledematen als onmiddellijk gevolg en de dood als later gevolg ( + 18.5.1973),
- Latos Jan, Hongaars mijnwerker, Winterslag, schotwonden  in  rug en buik veroorzaakt door twee kogels, die op korte afstand werden afgevuurd, met de dood als gevolg,
- Sclep Valère, bediende te  Hasselt, Waterschei, wonde aan het  hoofd  veroorzaakt  door een traangasgranaat met de dood als gevolg.

1.3 .4. Het herklasseringsakkoord.

De mijnwerkers waren er niet in geslaagd de sluiting van de mijn te beletten. Het voornaamste, direct en louter materieel resultaat van de staking was het herklasseringsakkoord van 1 februari. We geven achtereenvolgens een korte schets van de toestand vóór de staking, een niet-aanvaard akkoord tijdens de staking en het definitieve akkoord.

1.3.4.0. Het Kolendirectorium had een bepaald plan opgemaakt i.v.m. bet verloop van de afdankingen. Er werden weinig concrete maatregelen voorzien voor reconversie (46) en herklassering van de afgedankte mijnwerkers. De regering vertrouwde voornamelijk op "het dynamisme van de arbeidsmarkt". Dit optimistisch standpunt was zogezegd gebaseerd op historische gegevens : op een totaal van 40.000 mijnwerkers, die sinds 1958 afgedankt werden, waren er eind 1965 nog slechts 552 werkloos en 758 genoten nog E.G.K.S.-hulp. (47) 

Hierbij vergaten de verantwoordelijken van de steenkoolnijverheid  echter dat deze afdankingen gebeurden in Wallonië,  waar de algemene sociaal-economische, demografische toestand  fundamenteel verschilde van de toestand in Limburg.

Het  probleem was aanvankelijk het volgende :  4.212 mensen moesten afgedankt worden, waarvan 3.193 onder­
grondse mijnwerkers,  794 bovengrondse mijnwerkers, 189 bedienden  en 36  ingenieurs (48). Er werd bij de afdankingen een onderscheid gemaakt tussen drie categoriën : mijnwerkers, bedienden, ingenieurs, waarbij de laatste  twee groepen bevoordeligd werden.

De bediende zouden een vooropzeg krijgen, waarvan de duur tussen de drie maanden en de drie jaar zou bedragen (49) De ingenieurs zouden, een vooropzeg genieten van minstens één jaar en maximum drie jaar. (50) De mijnwerkers zouden onmiddellijk ontslagen worden, volgens volgend door het Kolendirectorium opgesteld schema: (51)

Van de 5.987 mijnwerkers zouden ongeveer een 3.200-tal arbeiders werkelijk moeten geherklasseerd worden. Als gevolg van de normale personeelsafloop, pensionering en de veiligheids- en ontmantelingswerken zouden ongeveer 800 mijnwerkers niet voor de herklassering in aanmerking komen.

De mijnen van Winterslag, Waterschei en Eisden zouden in 1966 en 1967 ongeveer 2.500 mijnwerkers per jaar aanwerven. Deze mijnen zouden geen gastarbeiders aanwerven zolang de ondergrondse mijnwerkers van Zwartberg niet geherklasseerd waren. Tevens benadrukten de verantwoordelijken de aanwezigheid van Ford Werke A.G. en Allegeny-Longdoz in het Genkse. (52) 

We merken echter op dat de meerderheid der mijnwerkers niet voldeed aan de kwaliteitseisen, die de Limburgse nijverheid op de arbeidsmarkt stelde. Vele mijnwerkers waren niet gezond of gehandicapt, niet geschoold en hadden een kritieke leeftijd bereikt. Ford-Genk recruteerde bijvoorbeeld geen arbeiders die ouder waren dan 35 jaar (53), de gemidelde leeftijd van de Belgische ondergronders in de mijn van Zwartberg was 38 jaar, die van de bovengronders bedroeg 43 jaar. (54)

De afgedankte arbeiders zouden een aanpassingsvergoeding ontvangen :  de mijnwerkers, die werkloos zouden worden, zouden gedurende de eerste vier maanden 100% van hun loon ontvangen, gedurende de volgende vier maanden 80% en de laatse vier maanden 60%; de mijnwerkers die zouden kunnen tewerkgesteld worden zouden gedurende één jaar 100% van hun maandloon ontvangen. (55)

1.3.4.1. Tijdens de staking werd op hoog niveau een herklasseringsakkoord bedongen. Op 30 januari besloten de regering, de werkgeversorganisatie en de werknemersorganisaties volgende maatregelen te nemen :(56)

1. De afdankingen van werknemers met een vooropzeg van één jaar of minder zouden met één maand uitgesteld worden. Dit was de belangrijkste maatregel van het akkoord. Het feit dat er vóór 1 maart 1966 geen afdankingen zouden plaatshebben was van doorslaggevende aard opdat de vakbonden hun akkoord betuigden.
2. De reeds getroffen afdankingen zouden ingetrokken worden. De betrokken arbeiders zouden kunnen herplaatst worden op aanvraag van de andere mijnen. 
3. Een twaalftal minder belangrijke, elementaire sociale waarborgen zouden gegeven worden : het personeel, dat in mijnhuizen woonde, mocht nog één jaar na de afdankingen in het huis verblijven; mindervaliden werden zo lang mogelijk in dienst gehouden; ...

De mijn zou alleszins gesloten worden per 1 oktober 1966. De mijnwerkers verwierpen resoluut dit akkoord. Ziehier de eisen, die de mijnwerkers, bij monde van het Goodwill-Komitee, stelden op 31 januari : geen sluiting, geen afdankingen voor de eerstvolgende drie jaar, intrekking van de gegeven vooropzeggen, herklasseringswaarborg voor alle arbeiders, geen inmenging van de vakbonden. (57)

1.3.4.2. Op 1 februari, daags na de tragische gebeurtenissen, nam de Gewestelijke Adviesraad voor het Kempens Bekken een protocolakkoord aan, dat later door alle par tijen zou aanvaard worden. Dit akkoord bepaalde dat: (58)

1. De sluitingsdatum van de steenkoolmijn van Zwartberg zou vastgesteld worden in functie van de herplaatsingsmogelijkheden voor het personeel,
2. De herplaatsingsmodaliteiten zouden onmiddellijk onderzocht en de herplaatsingen zouden onmiddellijk uitgevoerd worden,
3. De steenkoolproductie zou verminderd worden in functie van de personeelsvermindering, 
4. Bedienden van kaderpersoneel zou tewerkgesteld blijven zolang de mijnexploitatie zou voortduren. 

Dit akkoord had nationale draagwijdte. De vakbonden beweren dat zij dit gunstig akkoord bedongen, de V.Z.L. beweert dat het Goodwill-Komitee dit akkoord afsloot.(59)

In theorie bleek dit een tamelijk gunstige overeenkomst te zijn, doch volgens verscheidene getuigenissen werd dit akkoord in de praktijk slecht toegepast en veroorzaakte het veel menselijk leed.

  

Noten

(1) De zogenaamde anti-syndicalisten, zoals Volksunie en Vriendenkring Zwartberg Limburg, vinden dit een verkeerde weergave van de feiten. Hun standpunt is het volgende. Het Kolendirectorium, waarin vakbondsafgevaardigden zitting hebben, maakte 15 maanden vóór de regeringsmededeling een studie, waaruit bleek dat de steenkoolmijn van Zwartberg moest gesloten worden. De syndicaten brachten de mijnwerkers hiervan niet op de hoogte. Voornoemde partij en komitee vermelden dit feit in hun pamfletten en teksten vóór, tijdens en na de staking. Vooral ACV-er Fraeters werd op de korrel genomen.
(Voor Vriendenkring Zwartberg Limburg, zie hoofdstuk 4).
(2) De toenmalige regering (27.7-1965-11-2.1966) was een CVP-BSP-regering met Eerste Minister Harmel, Minister van Binnenlandse Zaken Vranckx, Minister van Justitie Wigny, Minister van Arbeid en Tewerkstelling Servais, Minister van Economische Zaken Pierson.
(3) SPITAELS G., LAMBERT S., "L'année sociale 1966", Brussel, 1967, p. 167-168
VAN OVERSTRAETEN T., "Dossier Limburg. De grote staking", West-pocket nr. 8,?, 1970 , p.
Witboek van de Volksunie over Zwartberg p.17
(4) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., p. 168
WEEKBLAD VAN DE CHRISTELIJKE ARBEIDERSBEWEGING, "Volksmacht", 1/1/1966, p.6
(5) MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN-ADMINISTRATIE VAN HET MIJNWEZEN, "Statistieken", Brussel, 1966.
(6) WEEKBLAD VAN DE CHRISTELIJKE ARBEIDERSBEWEGING, "Volksmacht", 1/1/1966, p.6.
(7) Interview Slegers G.. Slegers was voorzitter van het Permanent Komitee in de staking van 1970, V.U.-lid, A.C.V.-gesyndiceerde. Zie hiervoor hoofdstukken 3 en '4.
(8)   SPITAELS G., LAMBERT S., a.w. p. 179
Spitaels vertegenwoordigt het sociaal-democratisch standpunt.
(9)   WEEKBLAD VAN DE CHRISTELIJKE ARBEIDERSBEWEGING, "Volksmacht", 1/1/1966, p.11.
(10) De gemiddelde exploitatieverliezen van de Kempische mijnen: 1963 = 8 BF/ton, 1964 = 39 BF/ton, 1965 = 73 BF/ton.
(11) Exploitatieverliezen begin 1966 : Luik = 101 BF/ton, Borinage = 206 BF/ton, Centrum = 353 BF/ton en Kempen = 49 BF/ton.
VAN OVERSTRAETEN T., a.w-, p. 28
(12)  SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., p 178
(12*) In 1965 werd nog voor 50 miljoen BF geïnvesteerd in de mijn van Zwartberg.
(13) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w. p. 178-179
(14) SPITAELS G., LAMBERT S-, a.w. p. 179
(15) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w. p. 181-182
WEEKBLAD VAN DE CHRISTELIJKE ARBEIDERSBEWEGING, "Volksmacht", 1/1/1966, p.11
(16)  SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., p. 182
(17) Het is wettelijk verplicht deze instantie te raadplegen bij dergelijke beslissingen.
(18) Witboek van de Volksunie over Zwartberg, p. 17
SPITAELS G., LAMBERT S., a.w-, p. 187
(19) Zie TV-reportages "Mijnalarm", gerealiseerd in januari 1966 en geprogrammeerd in maart 1966 met TV-journalist
M. De Wilde.
(20) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., p 195
(21) Dit is volgens de V.Z.L. het motief geweest om de mijn Zwartberg te sluiten. De overheid zou op geringe weer­
stand stoten.
(22) Interview met Dylst D.
(23) Interview met Dylst D., Slegers G. en ACV-er.
SPITAELS G., LAMBERT S., a-w., p 187
(24) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., p. 188
(25) Interview met Dylst D.
(26) Zie onder 1.3.3.10.
(27) Interviews met drie mijnwerkers.
(28) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., p 186
(29) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., P 189
(30) De bespreking is gebaseerd op gegevens uit :
VAN OVERSTRAETEN T., a.w., p. 34-51
SPITAELS G., LAMBERT S., a.w.; p. 169-177
BELANG VAN LIMBURG, 1/12/1965 tot 1/3/966, 17-i8/1/1976
Witboek van de Volksunie over Zwartberg, p. 17-29
Interne documentatie A.C.V.
(31) Ook vóór de officiële aankondiging van de mijnsluiting, waren er naar aanleiding van het uitlekken van dit nieuws enkele straatacties van de Limburgse mijnwerkers geweest.
(33) De VVB is een vlaamsnationalistische vereniging, die ijvert voor de ontvoogding van het Vlaamse volk. In Limburg wordt de VVB meer dan in andere provincies gedomineerd door de VU.  In principe is de VVB aan geen enkele partij gebonden.
(34) M. Cox verklaarde op de ACV-militantenstrijddag in Zaal Familia: " Deze week één vooropzeg en dan zit het erop. Iedereen weet wat dat betekent".
(35) VAN OVERSTRAETEN T., a.w., p. 40
(36) Zie hoofdstuk 4.
(37) Voor deze drie incidentrijke dagen: zie 1.3.3.7.
(38) Zie (30)
WEEKBLAD VAN DE CHRISTELIJKE ARBEIDERSBEWEGING,   "Volksmacht", 1966 nrs.1,2,3,5,6,7,9,10,11,14
(39) Bepaalde politieke partijen trekken de oprechtheid van deze steun in twijfel. In dit deel van de thesis onderzoeken we de mogelijke motivatie van de Vlaams-nationalisten niet. We gaan verder in op de houding van de V.U. in hoofdstuk 3.
(40) In hoofdstuk 3 gaan we nader in op de houding van V.U. en P.V.V.
(41) Vóór de 23ste december deden onder de mijnwerkers de geruchten de ronde dat de mijn van Zwartberg in 1966 zou sluiten en dat de mijnen van Winterslag en Waterschei spoedig hetzelfde lot zouden ondergaan, respectievelijk in 1970 en 1972. Dit verklaart het woelig klimaat in deze mijnen.
(42) De rijkswacht beweerde dat een betoger de traangasgranaat in de winkel gooide. Dit bleek achteraf echter een weinig geloofswaardige verklaring te zijn.
(43) Het aantal manifestanten werd op 500 geraamd door de regeringspartijen en syndicaten, V.U. en V.Z.L. menen dat hun aantal veel hoger lag : ongeveer 1.000 stakers.
(44) Volgens Het Belang van Limburg, 17-18/1/1976 zouden de rijkswachters toen een honderdtal patronen afgevuurd hebben.
(45) Onder "zeer zwaargewonden" verstaan we  zwaargewonden, die practisch onherstelbaar  zijn of overlijden ten gevolge van de kwetsuren. Het aantal zwaargewonden en licht gekwetsten was eveneens zeer groot, zowel aan de kant van de mijnwerkers als aan de kant van de rijkswachters, maar we hebben geen juiste cijfers hieromtrent.
(46) Eerste Minister Harmel maakte op 22 december 1965 bekend dat er een reconversieplan opgesteld werd : Limburg kreeg
(47) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., p. 168-169,192
(48) Personeelsbestand per 1.1.1966 (Annalen van het Mijnwezen, 1966).
(49) 3 maand-1 jaar :  15 bedienden
      1 jaar-2 jaar :     120 bedienden
      2 jaar-3 jaar :       52 bedienden
(50) SPITAELS G., LAMBEET S., a.w., p. 184
(51) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w.,?
(52) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., p. 183-184
(53) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w. p. 183
(54) Berekening aan de hand van statistieken van het Mijnwezen.
(55) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., P.
(56) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., p. 170-1?2
Witboek van de Volksunie over Zwartberg, p. 25
BELANG VAN LIMBURG, 31/1/1966, p.1
(57) SPITAELS G., LAMBERT S., a.w., p 173
Interview met Dylst D.
(58) SPITAELS G., LAMBERT S. , a.w., p. 174-175,192-196
Witboek van de Volksunie over Zwartberg, p.28
BELANG VAN LIMBURG, 2/2/1966, p.1, 17-18/1/1976, p.23
(59)  Interview met Dylst D.

 

1.4. De oprichting van de "N.V. Kempense Steenkoolmijnen" te Houthalen.

1.4.0.  In 1962 dus onmiddellijk na de oprichting van het Kolendirectorium, gaf de regering (Minister van Economische Zaken Spinoy A.) (1) opdracht aan dit nieuw organisme de modaliteiten van een mogelijke fusie van de Kempische mijnen te onderzoeken. (2)

Uit dit onderzoek bleek onder andere dat een samensmelting volgende voordelen zou bieden :

- op technisch-financieel gebied : daling van de algemene kosten door een harmonisering van het beheer, betere oplossing van bijzondere vraagstukken en introductie van bepaalde technische verbeteringen (vb. ventilatie in sommige mijnen), coördinatie van de productieprogramma's, standaardisatie van het materieel, 
- op commercieel gebied : een gecoördineerde verkooppolitiek en het gemeenschappelijk opstellen van en controle op jaarlijkse verkoopprogramma's, vooral van cokeskolen,
- op sociaal gebied : gemakkelijkere oplossing van omschakelings- en verplaatsingsproblemen bij het personeel.

De voordelen komen voornamelijk neer op uniformisatie en coördinatie en zijn geenszins spectaculair te noemen. Zal de samenstelling de exploitatieverliezen kunnen omzetten in winsten?

Het rapport betoogde verder dat de overheid de exploitatieverliezen en een deel van de afschrijvingen volledig moest dekken en in ruil daarvoor zou de gefusioneerde vennootschap de saneringspolitiek (productieverminderingen en eventuele sluitingen) van de staat inzake de steenkoolsector moeten volgen. (3)

Het rapport van het Kolendirectorium stelde volgende oplossing voor : samensmelting van alle Kempische steenkoolmijnen, behalve de mijn van Houthalen, met alle activa en passiva; sluiting van de steenkoolmijn van Houthalen en verzekering aan de te fusioneren mijnen van een maximale productie en afzet door afzetcontracten met de voornaamste verbruikers, de ijzer- en staalindustrie. (4)

Aan de hand van deze studie heeft het Directorium besprekingen, gevoerd met verschillende partijen, o.a. de regering, de stichtende vennootschappen en andere privé- en rijksinstellingen. (5) De beheerders van de oorspronkelijke vijf Kempische steenkoolmijnen verwierpen het voorstel echter resoluut.

Toen de toestand in het Kempens bekken bleef verslechten, formuleerden de financiele groepen die de Kempische steenkoolmijnen kontroleerden, een voorstel. (6) Twee CVP-BSP-regeringen wilden niet ingaan op dit voorstel waaraan ondertussen beperkte wijzigingen werden aangebracht, doch niettemin zeer voordelig bleef voor de controlerende financiële groepen, zoals we verder zullen zien.

Eind 1966 begon de derde regering  (7)  (het M.C.E.S.C.) te onderhandelen met de Vertegenwoordigers van de verschillende Kempische mijnen en bepaalde leden van het Directorium; en begin 1967 werd een beginselakkoord bereikt. (8)

1.4.1. Op 18 september 1967 werd het fusie-akkoord door de betrokken partijen ondertekend (zie Belgisch Staatsblad van 14 november 1967). De "N.V. Kempische Steenkoolmijnen" (afgekort K.S.) werd op 29 december 1967, met terugwerkende kracht tot op 1 janbuari 1967, opgericht. (9)

1.4.2. De vraag die ons hier voornamelijk interesseert is : wat bepaalde de overeenkomst van september 1967? Onder welke voorwaarden kwam de N.V. Kempische Steenkoolmijnen tot stand? Een vluchtige schets leert ons voldoende over de inhoud en het karakter van de overeenkomst.

De door de regering aanvaarde formule bevatte volgende onderrichtingen : (10)

1.4.2.0. Er wordt een nieuwe naamloze vennootschap opgericht, die een deel der activa en passiva van de vijf Kempische steenkoolmionondernemingen - N.V. André Dumont, N.V. Kolenmijnen van Beringen, N.V. Kolenmijnen van Helchteren-Zolder-Houthalen, N.V. Limburg-Maas en S.A. Métallurgie d'Espérance-Longdoze afdeling Kolenmijnen van Winterslag - verkrijgt.

1.4.2.1. Op grond van de inventarissen per 31.12.1966 worden enkel die activa en passiva ingebracht, die nauw verband houden met de exploitatie, zoals de concessies, de industriële goederen, de voorraden, zekere schuldvorderingen, enz.. Dit waren de verliesposten. Alles wat nog winst kon opleveren werd buiten de fusie gehouden : de stichtende vennootschappen blijven de eigenaars van de gronden, huizen, kerken, hospitalen, scholen, sporttereinen en van de winstgevende electriciteitscentrale Carbo-Tertre. Sobel-gaz, Maatschappij voor Goedkope Woningen.... . We merken op dat de nijverheidsgronden, die een typisch industrieel bezit vormen, eigendom bleven van de stichtende vennootschappen, die deze gronden in huur geven aan de N.V.K.S..

De ingebrachte activa en passiva werden door een commissie, samengesteld uit ambtenaren van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Economische Zaken en het Kolendirectorium, in juli-augustus 1967 geschat op een globaal forfaitair bedrag van liquidatiewaarde van 1.381,2 miljoen BF. Deze som werd door de staat gewaarborgd en de staat verbond zich dit bedrag aan de voortbestaande of stichtende vennootschappen terug te betalen vanaf de sluiting van de zetels van de K.S. of alleszins vanaf -1975 en vóór 1983. Indien de opbrengst bij de reeële liquidatie van de ingebrachte waarden de 1 381,2 miljoen BF niet bereikt zou worden, dan moet de staat het ontbrekende aanvullen. Indien de 1.381,2 miljoen BF echter overschreden wordt, dan ontvangt de staat slechts 10% van de meerwaarde.

De stichtende vennootschappen verbonden zich 50% van de alzo verkregen gelden in Limburg te investeren en bij middel hiervan actief mee te helpen bij de reconversie (d.i. de officiële reden waarom deze vennootschappen de nijverheidsgronden mochten behouden). (11) Bij een eventuele sluiting van de mijnen moet de staat alle verliezen en schulden dekken, alle vroeger aangegane verbintenissen t.o.v. derden nakomen en alle financiële lasten en leningen dragen.

1.4.2.2. De niet ingebrachte activa en passiva werden niet geschat.

1.4.2.3. Na betaling van de 1.381,2 miljoen BF door de staat, blijven (90%) der aandelen van de N.V. Kempische Steenkoolmijnen in handen van de stichtende vennootschappen, 10% der aandelen behoren toe aan de staat. De staat moet daarom een concessie inbrengen, waaraan de waarde van 10% van het kapitaal werd toegekend. 

De stichtende vennootschappen brengen hun kapitaal bij de oprichting van de N.V. Kempische Steenkoolmijnen in, de staat brengt de concessie in bij Koninklijk Besluit van 19 december 1969 (zie Belgisch Staatsblad van 4 maart 1970. p. 2085).

Het totale aandelenkapitaal van de N.V.K.S. bedroeg 2.250 miljoen BF, waarbij nog 150 miljoen BF staatskapitaal kwam. Het kapitaal van 2.250 miljoen BF omvatte 1.500 miljoen BF eigenlijk aandelenkapitaal en 750 miljoen BF onbeschikbare reserve. Het aandelenkapitaal was vertegenwoordigd door 150.000 aandelen zonder aanduiding van nominale waarde.

De detailverdeling vertoonde volgend beeld :(12)  

per 1.1.1367

N.V. A. Dumont

220.290.000 BF

N.V. Kolenmijnen van Beringen    

325.170.000 BF

N.V. Kolenmijnen van Helchteren-Zolder-Houthalen

461.150.000 BF

N.V. Limburg-Maas

266.400.000 BF

S.A. Espérance-Longdoz

226.970.000 BF

Diverse (o-a. N.V. COBKACO, L'auxiliaire Technique et Comptable S.G.)

20.000 BF

 

1.500.000.000 BF

per 19.12.1969 

Belgische Staat

150.000.000 B F

 

1.650.000.000 BF

De staat had een duidelijke minderheidsparticipatie, de vroegere controlerende financiële.groepen (Société Générale, Coppee, BRUFINA) hebben hun dominante positie behouden.

Laten we nog even ingaan op de toestand van en de krachtsverhoudingen in de stichtende vennootschappen.

De bijdragen in het maatschappelijk kapitaal van de N.V.K.S. bij haar stichting op 29 december 1967 waren als volgt verdeeld : 50,7% van NV Kolenmijnen vas Helchteren-Zolder-Houthalen; 21,7% van NV Kolenmijnen van Beringen; 17,8% van de NV Limburg-Maas; 15,1% van SA Espérance-Longdoz, die in juni 1970 opgeslorpt werd door SA Cockerill-Ougrée-Providence; 14,7% van SA André Dumont.

Van de 396.551 aandelen van de NV Kolenmijnen van Helchteren-Zolder-Houthalen waren er 137.469 in handen van ARBED, 76.386 van BRUFINA, 66.330 van Cockerill-Ougrée-Providence, 36.076 van groep de Launoit, 30.356 van Société Générale; 26.114 van Société de Recherche et Exploitation Elen-Asch (portefeuillemaatschappij van Société Générale), 15.000 van SA André Dumont en 8.820 van diversen (Buitengewone Algemene Vergadering der Aandeelhouders, 11.12. 1967). Bij de liquidatie op 18.5.1973 waren de aandelen als volgt verdeeld : 163.969 ARBED, 67.130 Cockerill-Ougrée-Providence, 58.320 Compagnie Bruxelles Lambert pour la finance et 1'industrie - d.i. een maatschappij, die ontstaan is uit een fusie van 2 holdings van de groep Lambert (CONFINTER en Compagnie Lambert pour 1'industrie et la finance) en 2 holdings van de groep de Launoit (BRUFINA en COFININDUS), 36.311 van Societé Générale en 1.634 van diversen.

De holdings Société Générale en de Launoit hadden dus een overwicht.

De  NV Limburg-Maas had   '263.880  aandelen, als volgt verdeeld : 88.306  van L'Abeille (Parijs), 61.679  van L'Union Bancaire et Industrielle (Parijs), 60.000 van BRUFINA, 12.000 van de Posson et Cie, 11.050 van Evence Coppée et Cie,   9.593  van de Pont-à-Mousson  (Nancy), 21.252 van diversen  (Buitengewone Algemene Vergadering der Aandeelhouders, 11.12.1967). De Franse groepen L'Abeille  en  de  Pont-à-Mousson en de Belgische groepen Coppée en de Launoit hebben dus een overwegende invloed. Op 21.8.1972 werd de maatschappij geliquideerd.

SA Andrè Dumont had 109.533 aandelen : 40.000 van Société Générale, 20.000 van Cockerill-Ougrée-Providence, 70.000 van Société de Recherche et d'Exploi-tation Elen-Asch, 70.000 van Mutuelle Solvay, 5.000 van Charbonnages de Monceau-Fontaine, 3.500 van Verzekeringen Belgische Boerenbond en 14.033 van diversen (Buitengewone Algemene Vergadering der Aandeelhouders, 19.12.1967). Deze maatschappij werd gedomineerd door de Société Générale. De liquidatie gebeurde op 1 mei 1973.

De NV Kolenmijnen van Beringen had 171.791 aandelen : 89.340 van de Pont-à-Mousson (Nancy), 30.000 van SAPTEC, 22.350 van Société Générale, 11.730 van de Nederlandse Handel en Industrie Maatschappij, 11.027 van Compagnie des Forges et Aciéries de la Marine en 6.944 van diversen. (Buitengewone Algemene Vergadering der Aandeelhouders, 14.5.1968). (13*)

Over de SA Espérance-Longdoz is deze informatie niet beschikbaar.

1.4.2.4. Dit punt hangt nauw samen met het vorige.

De staat mocht drie beheerders. waarvan één lid was van het Kolendirectorium aanduiden in de Raad van Beheer van de N.V. Kempische Steenkoolmijnen, waarvan ook één vertegenwoordiger van de provincie Limburg lid werd.

Bovendien duidde de overheid twee regeringscommissarissen in de nieuwe vennootschap aan. (13)

Als we het lijstje van de vijftien beheerders overlopen, dan merken we de grote macht van de financiële groepen en de geringe vertegenwoordiging van overheidswege op. De situatie aan de top van de Raad van Beheer zag er vóór 1970 als volgt uit: Voorzitter van de Raad van Beheer was Jaumet R. (Société Générale), Ondervoorzitter was Dubois L. (Coppèe), de Afgevaardigde Beheerders waren Defourny M. (BRUFINA), en Duvieusart (BRUFINA). (14)

1.4.2.5. De staat dekt het exploitatieverlies en een deel van de afschrijvingen (12,5 BF/ton). (15)

1.4.3. Tenslotte willen we nog een laatste vraag, die elke lezer zich zal stellen, beantwoorden. Heeft de fusie van de vijf steenkoolmijnen in het Kempens Bekken en de overheidssteun aan de nieuwe N.V. Kempische Steenkoolmijnen geleid tot een verbetering van de financiële resultaten? 

Na  één jaar werking werden de exploitatieresultaten van 1968 gepubliceerd.

De kostprijs per  ton  steenkool  verhoogde van 791,53 BF/ ton tot  812,25 BF/Ton  en het  exploitatieverlies vergrootte met 124,1 miljoen BF. Doch "rekeninghoudend met een vermindering van de financiële lasten  (-10 miljoen BF) en van een vermindering van de opbrengst der nevenbedrijven  (- 39 miljoen BF) is  tenslotte het globaal verlies met 153 miljoen BF gestegen en bereikt 208,78 BF/ton tegenover 182,90 BF/ton in 1967". (16)

1.4.4. Bij  wijze van besluit kunnen we zeggen dat de fusie der kempische  steenkoolmijnen gebeurde onder zeer gunstige voorwaarden voor de stichtende vennootschappen. Moest dit nog niet duidelijk genoeg bewezen zijn, dan kunnen we dit nog illustreren aan de hand van de beursnoteringen van onmiddellijk voor de fusie en van februari 1970 (d.i. een zeer slecht ogenblik midden in de mijnstaking): de aandelen van S.A. André Dumont stegen van 175 BF naar 640 BF, deze van N.V. Kolenmijnen van Beringen van 200 BF naar 1250 BF, deze van N.V. Kolenmijnen van Helchteren-Zolder-Houthalen van 150 BF naar 245 BF, deze van N.V. Limburg-Maas van 130 BF naar 670 BF. (17)

Sommige politieke partijen zoals de BSP, de KPB en de VU spreken dan ook over het "schandaal van de fusie",  "Deze schandelijke operatie is mogelijk geweest doordat het economisch leven in het land buiten de controle valt van de arbeidersorganisaties. ... In het parlement werd een meerderheid gevonden die dit schandeakkoord  hebben goedgekeurd."(18)

"De fusie was een regelrecht schandaal. ... Het werd voor hen  een  zeer voordelige transactie naar het geijkte systeem   'de winsten voor ons en de verliezen voor de gemeenschap'. ... zo zijn en blijven de staal- en kolenbazen de werkelijke meesters van het spel. Het zijn  zij, het is deze haute finance die de kaarten uitdeelt". (19)

Wij vinden deze kritiek gerechtvaardigd. Nochtans "verheugt" het Kolendirectorium "er zich over, deze kiese aangelegenheid tot een goed einde te hebben kunnen voeren; de verrichting heeft trouwens reeds weerklank gevonden in de andere bekkens - die zich in principe van dat voorbeeld zouden willen inspireren - zelfs over 's lands grenzen heen."  (20)  Het Kolendirectorium sprak dan ook over "De Staat, bewaarder van het algemeen belang,..." (21 ).

Aan de hand van deze fusie zijn wij geneigd te spreken van de staat, als bewaarder van de belangen van de financiële groepen die de mijnen beheerden; tegen het algemeen belang in.

 

Noten

(1) Toen regeerde de CVP-BSP-regering Lefèvre-Spaak (25.4.1961 tot 24.5.1965) met Eerste Minister Lefèvre, Minister van Economische Zaken Spinoy, Minister van Sociale Zaken Leburton en Minister van Arbeid en Tewerkstelling Servais.
(2)Interne documentatie Volksunie
(3) Interne documentatie N.V. Kempische steenkoolmijnen
DIRECTORIUM VOOR DE STEENKOOLNIJVERHEID, "Verslag 1967", Brussel, 1968, p. 94-95
(4) Interne documentatie Volksunie.
(5) DIRECTORIUM VOOR DE KOLENNIJVERHEID,  a.w.,  p.  93-94
(6) Interne documentatatie Volksunie.
Dit werd in de officiële publicaties van het Kolendirectorium niet vermeld.
(7) Toen regeerde de CVP-PVV-regering P. Vanden Boeynants-W. de Clercq  (19.3.1966 - 7-2.1968) met Eerste Minister Vanden Boeynants,  Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting de Clerq,  Minister van Economische Zaken van Offelen en Minister van Financiën Henrion.
(8) We merken op dat het voorstel niet werd voorgelegd aan het Directorium.
(9) DIRECTORIUM VOOR DE KOLENNIJVERHEID,   a.w.,  p. 94-95
(10)  Interne documentatie A.C.V.
Interne documentatie V.U.
Interne documentatie N.V.K.S.
DIRECTORIUM VOOR DE KOLENNIJVERHEID, a.w., p. 94-96
(11) Reeds in 1970 bleek dat de stichtende vennootschappen aanzienlijke delen van hun activa hadden verkocht, o.a. huizen terreinen en het UKEC-portefeuille (electrische centrale Waterschei). Ze hadden eveneens dividenden uitgekeerd, doch ze weigerde een deel van de door verkopen verworven gelden te herinvesteren. De weinige verplichtingen, die de stichtende vennootschappen aangingen in 1967, werden niet eens nagekomen; straffeloos.
(12) Op 29 mei 1970  fusioneerde N.V.  Kolenmijnen van Beringen met S.A. Compagnie Générale des Conduites d'Eau, op 29 juni 1970 fusioneerde S.A. Espérance-Longdoz  (Winterslag)  met S.A. Cockerill-Ougrée-Providence, op 18 december 1975  fusioneerde N.V. COBRACO met N.V. Brussel-Lambert Maatschappij voor Financiën  en Nijverheid.
(13*) "Le Bassin de Campine", CHISP, Courrier Hebdomadaire n° 720, p. 25-29.
(13) Interne documentatie Volksunie.
Interne documentatie A.C.V.
(14) Interne  documentatie A.C.V.
VAN OVERSTRAETEN T.,   a.w.,   p.
(15) Interne documentatie N.V. Kempische Steenkoolmijnen.
(16) DIRECTORIUM VOOR DE KOLENNIJVERHEID,  "Verslag 1968", Brussel, 1969,P.91 
(17) DE CONINCK A., "Mijnstaking Limburg 1970", Brochure van de K.P.B.,  Brussel,   1970,  p.
(18) DE CONINCK A., a.w.,  p. 17
(19) VAN OVERSTRAETEN T., a.w.,   p. 60-62.
(20) DIRECTORIUM VOOR DE KOLENNIJVERHEID, "Verslag 1967", Brussel, 1968, p. 98
(21) DIRECTORIÜM VOOH DE KOLENNIJVESHEID, "Verslag 1967", Brussel, 1968, P. 94.

 

2. De voornaamste oorzaken

"Voor een tijdje kan je alle mensen belazeren, 
sommige mensen kan je altijd belazeren, 
maar je kan niet alle mensen altijd belazeren."
Lincoln A.

(Vrije vertaling)

2.0. Enkele voorafgaande bemerkingen.

2.0.0. Waarom staakten de mijnwerkers?  Dit is de vraag, die we in dit hoofdstuk trachten te beantwoorden. We maken een onderscheid tussen de oorzaken en de onmiddelijke aanleiding, alhoewel beide elementen de arbeiders aangezet hebben tot staken. De oorzaken slaan meer op een algemene toestand en een algemene sfeer, die in de Limburgse mijnwerkersmiddens heersten enkele jaren voor de staking; daar waar de aanleiding betrekking heeft op feiten die zich onmiddelijk voor de staking voordeden. We kunnen dit best vergelijken met de klassieke "laatste druppels die het vat doen overlopen": reeds enkele jaren druppelde het water in het vat; de enkele druppels, die tijdens de maand vóór de staking vielen, deden het vat overlopen.

De aanleiding wordt in het volgend hoofdstuk besproken, omdat we menen dat deze feiten rechtstreeks en onmiddellijk in verband staan met het feitelijk begin van de staking.

2.0.1. Bij de opsporing en het onderzoek van de voornaamste oorzaken maken we een onderscheid tussen objectieve- en subjectieve factoren.  D.w.z. dat we de werkelijke .toestanden onderzoeken en dat we nagaan wat de mijnwerkers denken.  De mijnwerkers kunnen een vaag beeld gehad hebben van de werkelijke toestand, zij kunnen ook een juist inzicht, gehad hebben in de situatie. In dit verband speelt onder andere de informatie, die de mijnwerkers ontvingen tijdans de jaren voor de staking, een grote rol. Wij menen dat de objectief vaststelbare sociaal-economische factoren ten grondslag liggen aan de subjectieve factoren.

Wij bestuderen beide soorten factoren afzonderlijk, alhoewel er een verband bestaat.  De mijnwerkers ervaarden deze oorzaken immers ook als één geheel vóór de staking.  De subjectieve factoren zijn in het kader van deze thesis belangrijker dan de objectieve factoren.

2.0.2. De algemene situatie in de kolennijverheid en de oorzaken.

Er bestaat een duidelijk verband tussen de algemene situatie in de kolennijverheid, zoals we die geschetst hebben in het eerste hoofdstuk, en de voornaamste oorzaken van de staking.  Bij de aanvang van het eerste hoofdstuk stelden we immers dat een inzicht in bepaalde problemen van de Kempische steenkoolnijverheid onontbeerlijk was opdat men de mijnstaking van 1970 zou begrijpen.

De algemene situatie vormt de specifieke basis van de oorzaken.

De kolennijverheid was een nijverheid in crisis; ze werd.afgebouwd.  Men kan verwachten dat zulk een nijverheid in verval volgende kenmerken heeft: werkonzekerheid bij de mijnwerkers wegens dreigende afdankingen en sluitingen, lage lonen, hoog werkritme om de productiviteit op te voeren, lage winsten of verliezen, afzetmoeilijkheden,... .  Deze kenmerken kunnen de oorzaken van een staking zijn.

De mijnstaking van 1966 – behandeld in het eerste hoofdstuk - was een uiterst belangrijke gebeurtenis in de sociale geschiedenis van de mijnwerkers en beïnvloedde de mijnstaking van 1970.

Bij de vraag naar de oorzaken van de staking vermeldden practisch alle bevoorrechte getuigen de staking van 1966. De getuigen, strekking Permanent Komitee, hechten aan deze staking meer belang dan de getuigen, strekking Mijnwerkersrnacht. We verklaren dit uit het feit dat de eersten directer en meer betrokken waren  met staking tegen de sluiting van de mijn van Zwartberg dan de laatsten.

Bij de herklassering van de afgedankte Zwartbergse mijnwerkers werden velen tewerkgesteld in de andere Limburgse mijnen. Deze arbeiders hadden onvergetelijke gebeurtenissen achter de rug en talrijke mijnwerkers hadden tamelijk revolutionaire denkbeelden. Zij hadden gedurende de vier jaar tussen 1966 en 1970 een nieuwe sfeer in de mijnen gebracht.  Vele Zwartbergse miinwerkers vertelden hun werkpakkers dat "de mijnbazen profiteerden van hun werk" en "je op straat gooien als beesten als ze je niet meer kunnen gebruiken", dat "de syndicaten de mijnwerkers verraden" hadden en ze vertelden over de brutaliteit van de rijkswacht. (1) Kortom, er werd een sfeer van ontevredenheid en opstandigheid gecreëerd door vele Zwartbergse mijnwerkers.

2.0.3. De voornaamste oorzaken  van de staking waren het loonniveau en -evolutie en de werkomstandigheden.

   

2.1. De loonevolutie en het loonniveau.

2.1.0. De belangrijkste, directe oorzaak van de staking houdt verband met het loon. We zullen dus ruime aandacht besteden aan deze paragraaf.

Wat bestuderen we?  Ten eerste, gaan we na hoe de mijnwerkerslonen evolueerden van 1960 tot 1969, in vergelijking met de lonen in andere industriën. Ten tweede, zullen we pogen het beeld weer te geven dat de Limburgse mijnwerkers hadden over hun lonen.

Me merken op dat we ethische beschouwingen omtrent het mijnwerkersloon niet in het onderzoek betrekken. We zullen slechts de werkelijke toestand bestuderen, vergelijkingen maken en, indien mogelijk, hieruit conclusies trekken.

We zouden de lezer vooraf willen waarschuwen. Het is zeer moeilijk, zoniet onmogelijk, een degelijke loonvergelijkende studie te maken; vooral omdat

- er zeer weinig informatie beschikbaar is en
- men vergelijkbare gegevens moet vergelijken.

De volle.betekenis van deze waarschuwing zal duidelijk worden als we de lonen in de steenkoolmijnen vergelijken met de lonen in andere nijverheidstakken.

2.1.1. De loonevolutie van 1960 tot 1969.

2.1.1.0. De evolutie van de Belgische mijnwerkerslonen.

De tabel in bijlage 6 geeft de evolutie van de Belgische mijnwerkersionen weer in absolute cijfers en in indexcijfers.  Voor de indexcijfers stellen we 1960 gelijk aan 100.

De gemiddelde bruto-uurlonen der bovengronders bedragen ongeveer twee derden van de lonen der ondergronders.

In de periode 1960-1968 steeg de index der bruto-uurlonen der ondergronders jaarlijks met gemiddeld 7,7%; de gemiddelde jaarlijkse stijging van de index der bruto-uurlonen der bovengronders bedroeg in die periode 6,9%.  Het verschil tussen de lonen der onder- en bovengronders nam dus toe in de tijd.  De loonsverhoging in 1968-1969 was relatief gezien tweemaal zo groot voor de bovengronders dan voor de ondergronders, waardoor het verschil verminderde. De mijnwerkerslonen zijn door sociale prograramaties

- in 1965 gestegen met 3,3% over een jaar,
- in 1966 gestegen met 3,0% over een jaar,
- in 1967 gestegen met 3,45% over een jaar,
- in 1968 gestegen met 3,3% over een jaar,
- in 1969 gestegen met 3,3% over een jaar. (2)

De schets van de evolutie, der gemiddelde bruto-uurlonen is niet veelzeggend, omdat we de evolutie te globaal (gemiddelde lonen, rijksgemiddelden) benaderen en niet in vergelijking met mijnwerkerslonen in andere gewesten of landen of in vergelijking met andere industrietakken.

Het begrip "gemiddeld bruto-uurloon" is bovendien een slechte parameter.  Er zijn 12 categoriën en drie leeftijdsgroepen in de lonen der ondergrondse mijnwerkers: I, II, III, IV, V, VI, VII, Vllbis, VIII, IX, IXbis, X, 20 jaar, 19 jaar, 18 jaar; waarbij categorie X de hoogste is.  Het loon van een ondergronder bedroeg per 1/8/1969 voor categorie X 72,7E F/u; voor categorie I 48,65 F/u en voor leeftijd 18 jaar 39,91 F/u; het gemiddeld bruto-uurloon bedroeg 76,02 F/u.  Er zijn zeven categoriën en zeven leeftijdsgroepen in de lonen der bovengrondse mijnwerkers: 0, I, II, III, Illbis, IV, ophaalmachinist, 20 jaar tot 14 jaar; waarbij ophaalmachinist de hoogste is.  Het loon van een bovengronder bedroeg per 1/8/1969 voor ophaalmachinist 47,81 F/u; voor categorie IV 43,89 F/u; voor 18 jaar 32,43 F/u; het gemiddeld bruto-uurloon bedroeg 53,99 P/u. (3)

De belangrijkste vraag is: hoeveel mijnwerkers ontvangen een loon van categorie I, categorie IV of categorie X?  Dat weten we niet.  M.a.w. we moeten de spreiding of de frequentieverdeling van de mijnwerkersionen kennen; en die kennen we niet. Een andere vraag is: welk beroep of welke functie hoort bij welke categorie?  Het is bijvoorbeeld mogelijk dat twee mijnwerkers identiek dezelfde functie uitoefenen, doch dat de één het loon van categorie III ontvangt in de mijn A. Dumont en dat de ander het loon van categorie IV ontvangt in de Charbonnages d'Argenteau. Hierover zijn eveneens geen gegevens beschikbaar.

Dit zijn enkele redenen waarom we het begrip "gemiddeld bruto-uurloon" met enige reserve moeten benaderen. We menen toch dat we erin geslaagd zijn een degelijk beeld op te hangen van de loonevolutie en het absoluut loonniveau der mijnwerkers.

Naast het uurloon ontvangen de mijnwerkers ook premies en voordelen in natura.  Laat ons even deze bijkomende bezoldigingsbestanddelen beschouwen. De voornaamste bezoldigingsbestanddelen buiten het loon zijn: de verstrekking van gratis kolen en de toekenning van minstens twee jaarpremies, nl. de eindejaarspremie en de vergoeding voor werkkledij. Voor 1961 was er geen eindejaarspremie. In 1962 werd de eindejaarspremie van 1961 uitgekeerd.  Hij bedroeg 3000 F .  Deze premie verhoogde geleidelijk. In maart 1968 werd de eindejaarspremie van 1967 uitgekeerd: 5.000 F .  De premie van 1968 en 1969 bedroeg 6000 F . (4)

De Nationale Gelengde Mijncommissie besloot op 4 juni 1965 een vergoeding voor werkkledij van 500 F toe  te  kennen. In  1967 werd deze  jaarlijkse premie op 1000 F  gebracht. In 1968 en 1969 werd eveneens 1000 F uitgekeerd. (5)

De verstrekking van kosteloze  steenkolen werd geregeld door de overeenkomsten van 15/4/1920 en 1/6/1961. De voordelen van gratis kolenverstrekking  zijn kleiner-dan de voordelen uit premies.(6)

2.1.1.1. De loonevolutie in België en andere EEG-landen.

De mijnwerkers meenden dat hun lonen veel te laag waren in vergelijking met het buitenland, voornamelijk in vergelijking met Duitsland. Ze hadden vernomen dat de mijnwerkerslonen in West-Duitland, eind 1969, gestegen waren met 14%. (7) De twee werknemerssyndicaten gebruikten dit feit ook als rechtvaardiging voor de looneis die ze later zouden stellen.  De tabel in bijlage 7 geeft een overzicht van de gemiddelde bruto-uurlonen van ondergrondse- en bovengrondse mijnwerkers in België, Duitsland en Frankrijk voor de periode 1963-1968.

We merken een duidelijk verschil tussen enerzijds het loonniveau in België en Duitsland en anderzijds de lonen in Frankrijk: de uurlonen in Frankrijk liggen 10 F à 15 F lager dan in België en Duitsland.

De loonstijgingen waren in België en Duitsland in 1966 en 1967 groter dan in Frankrijk.  Tijdens het tweede semester van 1968 werd een poging gedaan om het Franse uurloon op peil te brengen.  Het Belgisch uurloon steeg in de periode 1963-1958 sneller dan het Duitse: tot 1966 lag het Belgisch loon lager dan het Duitse, vanaf 1967 was het omgekeerde waar.  De Belgische mijnwerkerslonen hadden dus in 1968 een lichte voorsprong op de Duitse.  Eind 1969 werden de Duitse lonen echter met 14% verhoogd, d.w.z. tot 71,30 F/u. Deze loonsverhoging omvatte: 

- een aanpassing aan de indexstijging (sinds eind 1967): ongeveer 5%,
- een vooruitlopen op de toekomstige indexstijging,
- een reëele loonsverhoging.

Door indexaanpassingen waren de Belgische mijnwerkerslonen in de loop van 1969 eveneens gestegen en ze bedroegen in november 1969 ongeveer 70,15 F/u. De Duitse lonen hadden dus eind 1969 een kleine voorsprong.  Deze voorsprong was echter niet van zodanige aard dat de Belgische lonen eveneens met 14% dienden toe te nemen om op gelijk niveau met Duitsland te blijven. (8)

We dienen echter deze loonvergelijking te relativeren, omdat er talrijke ongekende factoren zijn, die het loonniveau bepalen. Met deze factoren hielden wij geen rekening. We sommen volgende onvolmaaktheden op:

a. We  gebruiken  het begrip "gemiddelde uurlonen". 
b. De   loonverschillen  kunnen  gebaseerd  zijn  op verschillen  in de  nationale welvaart.
c. De verschillen kunnen gebaseerd zijn op de omvang van de ondernemingen.
d. De verschillen kunnen gebaseerd zijn op productivi.teitsverschillen.               .               ...
e. De verschillen kunnen gebaseerd zijn op de aard of  soort der voortgebrachte  steenkolen.
f. De verschillen kunnen gebaseerd zijn op de vereiste scholingsgraad der mijnwerkers.

In de  logica van burgerlijke  economen spelen de laatste drie factoren een belangrijke rol en kunnen ze de  loonverschillen verrechtvaardigen.Deze factoren kunnen dus een verklaring voor de loonverschillen zijn.

2.1.1.2. De loonevolutie in het Kempens Bekken en de Zuiderbekkens.   

De Limburgse mijnwerkers meenden dat hun lonen lager waren dan de mijnwerkerslonen in de Zuiderbekkens. De Volksunie legde vanuit communautaire overwegingen de nadruk op deze loonverschlllen.

We beschouwen de loonevolutie in de Zuiderbekkens en de Kempen. De tabel in bijlage 3 geeft een overzicht van de evolutie der jaargemiddelden van de mijnwerkersionen in de Zuiderbekkens en de Kempen tijdens de periode 1952-1969. De gemiddelde brutolonen zijn uitgedrukt per dienst. (9) Er wordt een onderscheid gemaakt tussen kolenhouwers, ondergronders, bovengronders en ondergronders + bovengronders. .Naast de absolute cijfers hebben we de indexen berekend.

Welke conclusies kunnen we trekken uit de tabel?
 a. In de periode 1962-1969 lagen de gemiddelde bruto-lonen 
- der kolenhouwers in de Kempen lager dan in de Zuiderbekkens,
- der ondergronders in de Kempen lager dan in de Zuiderbekkens,
- der bovengronders in de Kempen hoger dan in de Zuiderbekkens,
- der onder- en bovengronders in de Kempen hoger dan in de Zuiderbekkens, behalve in 1962, 1963,
1964 en 1965.(10)

b. In de periode 1962-1969 stegen de gemiddelde bruto-uurlonen
- der kolenhouwers minder snel in de Kempen dan in de Zuiderbekkens,
- der ondergronders, bovengronders en onder- en bovengronders sneller in de Kempen dan in de Zui-
derbekkens.

c. Tussen 1962 en 1969 lagen de gemiddelde bruto-lonen
- der kolenhouwers en ondergronders in het Kempens bekken beneden het rijksgemiddelde,
- der bovengronders in het Kempens bekken boven het rijksgemiddelde.

d. Tussen 1962 en 1969 stegen de Kempense gemiddelde bruto-lonen
- der kolenhouwers minder snel dan het rijksgemiddelde,
- der overige categoriën sneller dan het rijksgemiddelde.

e. In 1968 lagen de gemiddelde bruto-lonen
- der kolenhouwers in het Zuiden 6,44% hoger dan in het Kempens bekken,
- der ondergronders in het Zuiden 0,09% hoger dan in het Kempisch bekken,
- der bovengronders in het Kempisch bekken 7,13% hoger dan in het Zuiden,
- der onder- en bovengronders in het Kempens bekken 3,14% hoger dan in het Zuiden.

In 1969 lagen de gemiddelde bruto-lonen
- der kolenhouwers in het Zuiden 11,17% hoger dan in het Kempisch bekken,
- der ondergronders in het. Zuiden 1,48% hoger dan in het Kempisch bekken,
- der bovengronders in de Kempen 7,41% hoger dan in het Zuiden,
- der onder- en bovengronders in de Kempen 2,19% hoger dan in het Zuiden.

f. Er zijn duidelijke loonverschillen tussen de drie Zuiderbekkens.  In het Bekken van Luik worden practisch over gans de beschouwde periode voor de vier categoriën hogere lonen uitgekeerd dan in de twee andere bekkens in het Zuiden. Dit heeft een groot effect op het totaal der Zuiderbekkens.  In het algemeen zijn de bruto-lonen in het Bekken van Charleroi lager dan in het Bekken van Luik, maar hoger dan in de Borinage-Centre, dat duidelijk achter staat t.o.v. het Luikse Bekken.

Het lijkt ons nuttig de lonen te vergelijken tussen het Kempisch Bekken enerzijds en Luik (het sterkste Zuiderbekken) en Borinage-Centre (het zwakste Zuiderbekken) anderzijds.

In de periode 1962-1969 lagen de gemiddelde bruto-lonen 
- der kolenhouwers hoger in Borinage-Centre dan in het Kempisch bekken,
- der ondergronders en bovengronders lager in de Borinage-Centre dan in het Kempisch bekken.

g. De jaarlijks gemiddelde bruto-lonen der bovengronders waren hoger in het Kempens bekken dan in de Zuider­bekkens en het Bekken van Luik.  De gemiddelde bruto-lonen der ondergronders waren lager in het Kempens bekken dan in de Zuiderbekkens en het Bekken van Luik.  Globaal beschouwd, haalt Luik de hoogste- en Borinage-Centre de laagste loonscore onder de vier Belgische steenkoolbekkens. Het Bekken van Charleroi en het Kempens Bekken nemen een tussenpositie in.

In deze loonvergelijking ztten, evenals in de vorige, enkele onvolmaaktheden:

a. We hanteren weer het begrip "gemiddeld loon".

b. De loonverschillen kunnen gebaseerd zijn op verschillen in de industriële structuur van een gewest. Luik is bijvoorbeeld een grote industriepool in vergelijking met het Genkse.

c. De loonverschillen kunnen gebaseerd zijn op de grootte der steenkoolmijnen. We vergelijken hier uitsluitend grote mijnen (Kempisch Bekken) met een groep relatief kleine en grote mijnen (Zuiderbekkens).

d. De verschillen kunnen gebaseerd zijn op productiviteitsverschillen. We vergelijken een kolenbekken met een hoog stijgend rendement (Kempen) met een bekken met een lager, dalend rendement (Zuiderbekkens) .

e. De verschillen kunnen gebaseerd zijn op de verschillen in kolensoort. We vergelijken mijnen met uitsluitend vette kolen (Limburg) met een aantal mijnen, die magere anthraciet en vette kolen produceren (Wallonië).

f. De loonverschillen kunnen gebaseerd zijn op verschillen in geschooldheid. We maakten geen onderscheid tussen geschoolde en ongeschoolde arbeiders, 

g. Tenslotte willen we opmerken dat bij vergelijkingen de lonen van kolenhouwers en onder- en bovengronders minder betekenisvol zijn dan de lonen van ondergronders en bovengronders.

2.1.1.3. De loonevolutie in de steenkoolnijverheid en een aantal andere nijverheldssectoren.

De Limburgse mijnwerkers waren ervan overtuigd dat hun lonen lager lagen dan in andere industriën en in de evolutie achter gebleven waren in vergelijking met de andere sectoren.  De mijnwerkers hadden sinds de tweede wereldoorlog geen noemenswaardige loonsverhoging gehad.  De idee dat de mijnwerkerslonen een achterstand hadden op de lonen van andere industrie-arbeiders leefde reeds .geruime tijd onder de Limburgse mijnwerkers.  Sommige bevoorrechte getuigen zeggen dat ze dat idee hadden sinds 1950, anderen gaan terug in de tijd tot 1960. Doch gedurende al die tijd beseften de mijnwerkers dat ze in een zeer zwakke sector tewerkgesteld waren en behoud van werk was voor hen een dringender kwestie dan loonsverhoging. Dit was vooral een standpunt dat zeer sterk leefde in de grote middengroep der mijnwerkers. De bevoorrechte getuigen van het Permanent Komitee en Mijnwerkersmacht gaven het standpunt der voorhoede-arbeiders weer:  de vakbondsleiders hadden de mijnwerkers 25 jaar lang verraden en er was gedurende die periode een anti-syndicale stemming aan het groeien in de Limburgse mijnen.  De CVM stelde eind 1969 in elk geval de 15%-looneis. Onder druk van de basis of op persoonlijk initiatief der vakbondsleiders? De grote massa der mijnwerkers stond volledig achter deze looneis.

Laten we nagaan of er een achterstand van de mijnwerkerslonen t.o.v. de andere arbeiderslonen bestond. Zo er een achterstand was, hoe groot was die dan in 1968-1969?

De tabel in bijlage 9 geeft een overzicht van de gemiddelde bruto-uurlonen in zes nijverheidssectoren gedurende de periode 1960-1969.  De absolute cijfers in BF geven de maandgemiddelden in oktober weer voor elk jaar.  Daarnaast werden indices berekend.

Om een zinvolle vergelijking te kunnen maken moeten we vergelijkbare lonen vergelijken.

De lonen der ondergrondse mijnwerkers zijn niet vergelijkbaar met om het even welke lonen, uitgekeerd in andere industriën. We hebben nu twee mogelijkheden.  Ten eerste, we vergelijken de lonen der ondergronders niet met andere lonen en laten ze buiten beschouwing.  Dan doen we geen uitspraak over het loonniveau.  D.i. de gemakkelijkste en misschien ook wel de beste oplossing.  Ten tweede, we maken toch een vergelijking, maar dan op een andere basis.  In een nota van de VU aan de regering wordt gesteld dat in het loon der ondergronders een gevaarpremie van 25% geïncorporeerd werd (d.i. eigen aan alle lonen in de extractieve n ijverheid).  Als we deze gevaarpremie aftrekken van het bruto-loon der ondergronders, dan bekomen we een herberekend loon, dat wel enigszins vergelijkbaar is met andere lonen. Dit is "a second best solution". We verkiezen de tweede oplossing.

Het herberekend gemiddeld bruto-uurloon (aftrek van gevaarpremie) bedroeg 
in oktober 1960 33,44 F ; in oktober 1961 34,71 F ;
in oktober 1962 38,01 F ; in oktober 1963 39,73 F
in oktober 1964 44,00 F ; in oktober 1965 46,67 F ;
in oktober 1966 49,89 F ; in oktober 1967 52,60 F ;
in oktober 1968 55,52 F ; in oktober 1969 57,64 F .

De gemiddelde bruto-uurlonen der onder- en bovengronders samen zijn niet vergelijkbaar met de andere lonen.  We laten deze lonen buiten beschouwing. De petroleumraffinaderijen zijn gekend om hun hoge lonen.  De scholingsgraad is hoger in de petroleumsector dan in de steenkoolnijverheid (bovengrond), het werk is echter zwaarder op de bovengrond der mijnen.  De vereiste scholingsgraad in de auto- en ijzer- en staalnijverheid is groter dan in de mijnen. Het werk in de ijzer- en staalnijverheid is minstens even zwaar dan op de bovengrond der mijnen. De cokesbedrijven en vooral de bouwnijverheid zijn typisch vergelijkbare sectoren.

Wat kunnen we besluiten uit de tabel in bijlage 9?

a. De lonen der bovengronders waren tussen 1960 en 1969 lager dan de lonen, uitgekeerd in de andere nijverheidssectoren.  In deze periode stegen de lonen ook nog minder snel dan in de bouwnijverheid en de petroleumraffinaderijen.

b. De herberekende lonen der ondergrondse mijnwerkers waren in de periode 1960-1969 lager dan de lonen uitgekeerd in de andere nijverheidssectoren. Een uitzondering hierop vormt de bouwnijverheid in 1960, 1961, 1962 en 1963.

In deze periode stegen de gemiddelde bruto-lonen ook minder snel dan in al de andere nijverheidssectoren.

Omwille van de bijzondere aard van het werk in de kolenmijnen zou men verwachten dat de mijnwerkerslonen toplonen zijn.  Het tegenovergesteld is waar: de mijnwerkerslonen, zowel van boven- als ondergronders, waren de laagsten en stegen het minst vlug in de periode 1960-1969.

c. In 1968 lagen de gemiddelde bruto-uurlonen der bovengrondse mijnwerkers 
- 69,11% beneden de gemiddelde lonen in de petrolemraffinaderijen,
- 40,41% beneden de gemiddelde lonen in de ijzer­ en staalindustrie,
- 27,63% beneden de gemiddelde lonen in de autonijverheid,
- 14,96% beneden de gemiddelde lonen in de bouwnijverheid.

In 1968 lagen de herberekende gemiddelde bruto-uurlonen der ondergrondse mijnwerkers
- 59,64% beneden de lonen in de petroleurciraffinaderijen,
- 32,55% beneden de lonen in de ijzer- en staalindustrie,
- 20,48% benden de lonen in de autonijverheid,
- 8,52% beneden de lonen in de bouwnijverheid.

d. In 1969 lagen de gemiddelde bruto-uurlonen der bovengronders
- 68,75% beneden de lonen in de petroleumraffinaderijen,
- 45,81% beneden    de lonen in de ijzer- en staalindustrie,
- 31,84% beneden    de lonen in de autonijverheid,
- 14,45% beneden    de lonen in de bouwnijverheid.

In 1969 lagen de  herberekende gemiddelde bruto-uurlonen der ondergronders
- 63,10% beneden de lonen in de petroleumraffinaderijen,
- 40,93% beneden de lonen in de i jzer- en staalindustrie,
- 37,43% beneden de lonen in de autonijverheid,
- 10,62% beneden de lonen in de bouwnijverheid.

Hieruit kunnen we besluiten dat de looneis van 15% op zijn minst verantwoord was.

Ook in deze loonvergelijking zitten een aantal onvolmaaktheden:

a. Evenals in voorgaande vergelijking zijn we genoodzaakt het begrip "gemiddelde lonen" te gebruiken, wegens gebrek aan degelijke gegevens. Een frequentieverdeling is niet gekend.

b. We hebben geen gegevens over een andere typisch zwakke nijverheidssector, zoals de textielnijverheid.

c. De loonverschillen kunnen gebaseerd zijn op de grootte der ondernemingen.

d. De loonverschillen kunnen gebaseerd zijn op verschillen in scholingsgraad.

2.1.2. Wat dachten de mijnwerkers over de loonevolutie?

Na de bestudering van de objectieve toestand volgt hier een korte beschrijving van de "subjectieve toestand", die minstens even belangrijk is.  Het is moeilijker de subjectieve denkbeelden van de mijnwerkers te onderkennen en weer te geven dan de objectieve toestanden.  We steunen ons op de interviews met bevoorrechte getuigen.

Uit de interviews met bevoorrechte getuigen van alle strekkingen blijkt dat de mijnwerkers sinds het begin der zestiger jaren een loonachterstand t.o.v. andere industrietakken aanvoelden. Ze hadden geen precies idee over deze achterstand.  De toenemende industrialisering van Limburg gedurende de jaren zestig vergemakkelijkte loonvergelijkingen.  In mijnwerkersmiddens werrd regelmatig gepraat ever de loonachter stand en over een eventuele staking. Het is pas in 1969 dat de mijnwerkers concrete eisen formuleren.  In het algemeen wordt de eis van 15%-loonsverhoging, die door de CVM gelanceerd werd, overgenomen. Onmiddellijk voor en tijdens de staking worden de arbeiders beter geïnformeerd, zodat ze hun concrete eis ook kunnen rechtvaardigen.

De mijnwerkers rechtvaardigden hun looneis onder meer met het feit dat de Duitse mijnwerkers een loonsverhoging van 14% gekregen hadden.  Onder 2.1.1.1. werd uiteengezet dat deze vergelijking niet helemaal opging. Vooral onder invloed van Vlaamsnationalisten werd onder de mijnwerkers de idee verspreid dat hun lonen een achterstand vertoonden t.o.v. de lonen in de Zuiderbekkens.  Uit 2.1.1.2. blijkt dat de gemiddelde bruto-lonen der bovengronders in de Kempen zelfs hoger lagen dan in het Zuiden.  Er is een gering voordeel voor het Zuiden m.b.t. de lonen der ondergronders en een uitgesproken voordeel voor de kolenhouwers. De algemene looneis van 15% kwam ongeveer overeen met de werkelijke loonachterstand, zoals blijkt uit bijlage 9 onder 2.1.1.3. De bouwnijverheid is volgens ons de best vergelijkbare sector met de steenkoolnijverheid. De lonen der bovengronders liggen 14,45% beneden de lonen uitgekeerd in de bouwnijverheid.  Als de mijnwerkerslonen werkelijk toplonen zouden moeten zijn, dan was de 15%-looneis een te lage eis.  De gemiddelde lonen in de ijzer- en staalnijverheld lagen 45,65% en de lonen in de petroleumraffinaderijen lagen 68,75% hoger dan de :nijnwerkerslonen.

 

Noten

(1) Interview met Slegers Gerard.
(2) RUBENS A., "Informatie en toelichting betreffende het sociaal conflict in de Ketnpische steenkoolmijnen", 1970, p. 3
(3) Document van het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling uit de interne documentatie van de VU.
(4) CVM,   "Bedrijvigheid van de Centrale  1968-1972",  p.  74-75
Officiële loonstudie van maart 1970,  p. 8
(5) CVM,   a.w.,   p.   145
(6) CVM,   a.w.,  p.   32-84
(7) In West-Duitsland werd inderdaad een loonsverhoging van 14% toegekend, in rekening te brengen tussen september 1969 en januari 1970.
(8)  Interne documentatie VU.
(9) Eén dienst is gelijk aan 8 uur voor de periode 1962- 1967. In 1968 en 1969 is één dienst ongeveer 8 uur, doch hier zijn variaties mogelijk.
(10) Het begrip "gemiddelde bruto-lonen der onder- en bovengronders" heeft geen practische betekenis, omdat deze lonen in werkelijkheid niet uitgekeerd worden. Dit begrip heeft slechts een minieme betekenis van theoretische aard.

   

2.2. De arbeidsomstandigheden.

2.2.0. De voornaamste oorzaken, die niets of weinig te maken hebben net de mijnwerkerslonen, worden onder dit deel van het tweede hoofdstuk behandeld. Onder arbeidsomstandigheden verstaan we de algemene situatie, waarin de arbeider werkt, leeft en denkt. Ook het loonniveau is een factor, die de algemene situatie van de mijnwerker beïnvloedt. De loonproblematiek werd echter afzonderlijk behandeld, omdat die problematiek de voornaamste, de meest directe oorzaak van de staking was en bijgevolg een uitgebreidere studie verdiende.

We zullen enkele oorzaken aangeven en bondig bespreken. We beogen geen grondige analyse van de oorzaken. Onder een eerste punt schetsen we het algemeen klimaat, dat onder de mijnwerkers heerste. Het klimaat werd op het einde der zestiger jaren vooral beheerst door de permanente werkonzekerheid, de houding van de vakbonden, de woelige periode van contestatie en stakingen tijdens de hoogconjunctuur, het probleem van de gastarbeiders en een groeiend bewustwordingsproces.

Onder het tweede punt bespreken we de werkvoorwaarden. Deze hebben direct betrekking op de arbeidssituatie en omvatten arbeidsongevallen, individuele afwezigheden, personeelsverloop. We planden een bespreking van individuele klachten van mijnwerkers bij de vakvakbonden onder deze paragraaf.  We hebben echter niet over de klachtendossiers kunnen beschikken. Op het ACV werd dit geweigerd, omwille van het vertrouwelijk en soms zeer persoonlijk karakter van deze klachten.  Bij het ABVV hebben we geen verzoek gedaan, omdat we onze kansen op succes hier nog geringer schatten.

2.2.1. Het algemeen klimaat. 

2.2.1.0. Werkonzekerheid.

De steenkoolnijverheid was een zwakke sector, waar mijnsluitingen, productieverminderingen, rationalisering en personeelsbesnoeing regel waren. Uit tabel 2 van hoofdstuk 1 blijkt dat de productie tussen 1950 en 1970 daalde van 27 320 000 ton tot 11 362 000 ton, het aantal ontginningszetels viel van 156 terug op 24 en het totaal aantal mijnwerkers daalde van 135 851 tot 37 396 eenheden.  Deze cijfers hebben echter betrekking op het rijk.  We zullen hier meer gedetailleerde gegevens m.b.t. het Kempens steenkoolbekken geven om de zwakke positie, van de kolennijverheid te illustreren. Deze gegevens werden samengevat in de tabellen van bijlage 10.

Uit de tabel met gegevens m.b.t. de gemiddelde productie per werkdag blijkt dat de toestand in het Kempens bekken bijlange niet zo kritiek was dan voor het rijk.  In 1966 lag het productiepei1 nog hoger dan in 1960. De productie in de Kempen daalde na 1966 vooral als gevolg van de mijnsluiting van Zwartberg. De sluiting van de mijn van Houthalen in 1964 had vrijwel geen invloed op de productiecijfers. We merken op dat de productie in de mijnen van Waterschei, Helchteren-Zolder-Houthalen en Winterslag in 1969 hoger lag dan in 1960.

Hoe vertaalde deze geringe productiedaling van 10,25% over 10 jaar zich in personeelsveranderingen? Hoe voelden de mijnwerkers deze daling aan? 

De tweede tabel in bijlage 10 toont de evolutie van het aantal gebezigde arbeiders tussen 1960 en 1968 (voor 1969 zijn deze gegevens niet beschikbaar).  Met de productiedaling van 10,25% ging een personeelsvermindering van 35,63% samen. Tijdens de periode 1960-1968 werden 9.196 mijnwerkers afgedankt. In alle mijnen werden grote besnoeingen doorgevoerd; de mijn van Waterschei werd het minst getroffen. Ook het Kempens bekken werd door mijnsluitingen getroffen, alhoewel in mindere mate dan de Zuiderbekkens. In 1964 werd de mijnzetel van Houthalen gesloten en de mijn werd samengevoegd met de mijn van Helchteren-Zolder. De operatie ging gepaard met rationalisaties en het personeelsbestand verminderde met een duizendtal eenheden. Bij de mijnsluiting van Zwartberg in 1966 waren een 3.000-tal arbeiders betrokken.  Begin 1967 werd de sluiting van de mijn van Eisden aangekondigd. Mede door de aktie en druk van het Waakzaamheidskomitee Maaskant en het Aktiekomltee Maasland in Nood (1) werd van deze sluiting afgezien. Eind 1969-begin 1970 hadden de Kaaslandse mijnwerkers nog geen vertrouwen in de situatie en wandelde het spook der mijnsluiting nog in hun geesten.  De mijnwerkers van de andere Kempense mijnen verwachtten geen sluiting van de mijn waarin ze werkten.

Resumerend menen we te kunnen zeggen dat er enerzijds een sfeer van betrekkelijke werkonzekerheid en anderzijds een situatie van relatieve werkzeker­heid heerste. In 1964 en 1966 werden twee Limburgse mijnen gesloten, waardoor ongeveer een 4.000-tal arbeidsplaatsen verloren gingen.  Verder werden nog meer dan 5.000 mijnwerkers werkloos als gevolg van rationalisaties en productievermindering.  De mijnwerkers van de Maaskant leefden onder de permanente dreiging van de mijnsluiting.  Ondertussen werden in de Zuiderbekkens en de buurlanden meerdere steenkoolmijnen gesloten.  Deze feiten verklaren de sfeer van relatieve werkonzekerheid. We nemen aan dat de mijnwerkers in deze situatie gemakkelijk prikkelbaar waren.

Toch moeten we ook de sfeer van betrekkelijke werkzekerheid niet uit het oog verliezen. Rond 1970 bevonden we ons in een periode van hoogconjunctuur, die de steenkoolnijverheid positief beïnvloedde. Het merendeel der mijnwerkers werd niet rechtstreeks geconfronteerd met sluitingen. Alhoewel de Limburgse arbeidsmarkt ongunstige tekenen vertoonde en een systematische aanpak van het plaatselijk reconversieprobleem nog op zich liet wachten, was de toestand van de Limburgse mijnwerkers zeker niet rampzalig te noemen.

De betrekkelijke werkzekerheid - die er toch was- schiep een vrij goede sfeer, waarin de mijnwerkers oog konden hebben voor de ongunstige karakteristieken van hun arbeidssituatie.  Hun strijdwll werd niet direct afgeremd door het gevoel van angst en onbehagen, dat er heerst bij een situatie van volledige werkonzekerheid.

2.2.1.1. Een periode gekenmerkt door een toename van werkstakingen.(2)  

Dit punt behandelen we aan de hand van de stakingsstatistieken, die weergegeven zijn in bijlage 11, 12 en 13.

Na de grote staking van 1960 kende België op het eind der zestiger jaren een aanzet tot een nieuwe stakingsgolf.

Na 1960 was het aantal stakingen fel gedaald in vergelijking met de periode vóór 1950, zoals blijkt uit de tabel in bijlage 12.  Dit wordt verklaard door de invoering van sociale programmatie-akkoorden, die stakingen a.h.w. overbodig maakten. Uit de tabel in bijlage 11 kunnen we volgende vaststellingen afleiden:

1. Beschouwen we de periode 1951-1959.  Sinds 1965 noteren we een duidelijke stijging van het aantal stakingen. Het aantal betrokken ondernemingen steeg eveneens sinds 1965 en groeide naar een piek in 1968 en 1969.  Vanaf 1966 daalt het aantal werkstakers. Het aantal conflicten stijgt dus en treft vooral kleinere ondernemingen. De stakingen duren gemiddeld langer dan een week. 

2. De stakingsgolf breekt definitief door in het begin van 1970. Alhoewel de cijfers slechts op de eerste zes maanden van 1970 slaan, ligt het aantal conflicten en het aantal betrokken ondernemingen reeds zeer hoog. De cijfers i.v.m. het aantal stakers en het aantal verloren arbeidsdagen breken alle records.  Hieruit blijkt dat 1970 een uitzonderlijk jaar was wat stakingen betreft. Zelfs als we de cijfers i.v.m. de Limburgse mijnstaking elimineren, dan blijven de gegevens nog ver uitstijgen boven datgene wat in de voorgaande jaren werd bereikt.

3. Het aantal stakingseisen rond "arbeidsduur" en "arbeid" - dit kunnen we catelogeren als eerder kwalitatieve eisen - wint aan belang. Deze vaststelling is alleen juist als het aantal daardoor veroorzaakte verloren arbeidsdagen een representatieve maatstaf is. Het is volgens ons daarenboven moeilijk na te gaan wat deze categoriën juist betekenen. 

Voor de tabel in bijlage 13, die de evolutie der werkstakingen in Limburg weergeeft, is de onregelmatigheid typerend.  We kunnen er geen duidelijke ontwikkelingslijn in onderkannen en het is bijgevolg moeilijk besluiten te trekken.  Eén conclusie is alvast dat er geen regelmaat in de evolutie zit. Het aantal ondernemingen, waarin gestaakt werd tijdens de beschouwde periode, ligt overwegend laag, met pieken in 1964, 1966 en vooral 1969. De stakingen waren meestal van korte duur.

We komen tot volgende globale vaststellingen. In 1968-1969 begon zich een stakingsbeweging te ontwikkelen in België, die toen Limburg nog niet bereikte. Deze sluimerende stakingsgolf zal begin 1970 wel in Limburg losbarsten.

Het belang van deze toename van het aantal stakingen in België op het einde van de jaren 60 mag niet onderschat worden. Stakingen werken soms aanstekelijk op arbeiders. We willen dit illustreren met enkele feiten. Het is bv. gekend dat de staking tegen de eenheidswet pas goed van de grond kwam na een nieuwsuitzending op TV. Bij de nieuwsberichten werden stakende arbeiders van enkele Waalse fabrieken getoond, die in betoging met spandoeken tegen de eenheidswet door de stad trokken. 's Anderendaags werd in vele fabrieken het werk neergelegd.  In hetzelfde opzicht is het eveneens illustrerend dat de PVV zich verzet tegen "overdreven aandacht voor" en beelden van sociale conflicten bij de nieuws­uitzendingen op TV.

Met deze toename van het aantal stakingen ging een groeiend bewustwordingsproces en een algemene sfeer van contestatie en oproer onder studenten en scholieren samen.  Sinds het einde van de tweede wereldoorlog is de studentenoproer nooit zo groot geweest. Dutschke en Cohn-Bendit zijn onvergetelijke namen uit die tijd. Indien zij geen direct gevaar voor het kapitalistisch systeem betekenden, dan stelden zij hun nationale regeringen toch wel voor grote moeilijkheden. Mei 1968 zal alleszins niet vergeten worden in deFranse geschiedenis.  Deze studentenbeweging streefde er doelbewust naar de arbeidersklasse aan haar kant te krijgen en schiep een prerevolutionair klimaat in sommige grote Europese landen. Extreem-linkse groeperingen - anarchisten, maoisten en trotskisten - jubelden. Op het einde der zestiger jaren herleefde de revolutie in West-Europa. En niet alleen in West-Europa, maar in gans de wereld. Vooral in de landen van de Derde Wereld was er grote beroering.  Zuid-oost-Azië en Zuid-Amerlka stonden op hun kop. De guerillabewegingen rezen als paddestoelen uit de grond en China en Cuba werden de lichtpunten van de revolutie en de volksoorlog. Het Amerikaans imperialisme werd danig in moeilijkheden gebracht: het werd niet alleen van buitenuit bestreden, de binnenlandse negerbevolking kwam ook in opstand.

De vurige speeches van Cohn-Bendit en de schoten van de Tupamaros werden eveneens in België gehoord. De strijd voor Leuven-Vlaams werd een strijd tegen Kerk en Kapitaal en de slogan "Walen buiten" werd door een groot deel van de studenten omgevormd tot "Bourgeoisie buiten".

De toename van de arbeidersstrijd viel min of meer samen met de beroering aan de universiteiten en scholen. In een sfeer van groeiende bewustwording rijpte de slogan "Studenten-arbeiders: één front".

2.2.1.2. Het probleem van de gastarbeiders.

In de steenkoolnijverheid zijn veel gastarbeiders tewerkgesteld. De hiernavolgende vaststellingen kunnen we afleiden uit de tabellen in bijlage 14 en 15.

Ongeveer de helft der mijnwerkers in België waren vreemdelingen; in 1964, 1965, 1966 en 1967 lag dit procentueel aandeel der vreemdelingen in het totaal zelfs lager dan 50%.  Het aantal gastarbeiders tewerkgesteld in de kolennijverheid steeg gestadig tussen 1962 en 1964; vanaf 1964 valt een vermindering van het aantal gastarbeiders te noteren, zowel in de Kempen als in het rijk.  Het procentueel aandeel der gastarbeiders in het totaal daalt eveneens na 1964 in de Kempen en het rijk.

Dit gebeurde als gevolg van het Belgisch immigratiebeleid.  In de mijnen van Beringen, Helchteren-Zolder en Houthalen werden relatief minder gastarbeiders tewerkgesteld dan in de andere Limburgse mijnen; vooral de mijn van Zwartberg en in mindere mate die van Winterslag en Eisden slorpten veel gastarbeiders op. In de ondergrond werkten overwegend meer gastarbeiders dan op de bovengrond. Ongeveer 25-30% der vreemde mijnwerkers in de Kempen zijn Italianen.  Hun procentueel aandeel verminderde tussen 1960 en 1970. Deze arbeiders leven sinds geruime tijd in België, zijn in hoge mate geïntegreerd en verlaten dan de mijnen om in andere nijverheidssectoren te gaan werken. Tamelijk veel arbeiders uit de Oostbloklanden, Rusland en Yoegoslavlë werkten in het Kempens kolenbekken. Vooral de Polen waren goed vertegenwoordigd. Ook arbeiders uit buurlanden (Nederland, Duitsland en Frankrijk) maakten deel uit van de mijnwerkers in het Kempens bekken (tesamen vormden ze tussen 5% en 10% der vreemde arbeiders in Limburg). Spanjaarden en Grieken vormden meer dan 10% der vreemdelingen.  Een grote, groeiende groep vormden de vreemdelingen van "andere nationaliteiten": op het einde der zestiger jaren behoorden 40% à 50% der gastarbeiders tot deze groep.  We veronderstellen dat vooral Turken en Marokkanen deel uitmaakten van deze categorie.(3)

"De positie van de gastarbeider wordt fundamenteel bepaald door tweeslachtigheid: hij is arbeider en relatief rechteloze vreemdeling." (5)

Door de ongelijkmatige economische ontwikkeling in de wereld migreren arbeiders vanuit arme streken of landen naar rijke landen. Deze migratie wordt ingegeven door economische motieven.

Daarmee hangt het socio-politiek en psychologisch motief van de "klassedoorbreking door migratie" nauw samen. Het is echter niet zo dat alleen de gastarbeiders motieven hebben om naar België te emigreren. De geïndustrialiseerde wereld heeft ook haar motieven om gastarbeiders aan te trekken.  De kapitalistische economie heeft een soort arbeidskracht nodig, die zeer mobiel is, die kan aangetrokken worden in een periode van hoogconjunctuur (om op de schaarse arbeidsmarkt de lonen te drukken) en kan afgestoten worden in een periode van laagconjunctuur.  Zulk een arbeidskracht is de gastarbeider.  De positie van de gastarbeider in zijn arbeidssituatie en zijn maatschappelijke situatie wordt bijgevolg beheerst door een practisch permanente onzekerheid van werk en verblijf.  Deze dreigende onzekerheid moet zich uiten in het gedrag en het handelen van de vreemdeling op het werk en in de maatschappij. Sociologisch gezien vormen deze vreemdelingen een niet-geïntegreerde groep in de maatschappij.  Zij komen uit een vreemd land met "hun" cultuur en levenswijze naar België. Hier vormen zij een sociologische minderheid, een groep marginalen. Hun taal, gewoonten, godsdienst en levenshouding is vreemd aan hun huidige leefgemeenschap. Zij hebhen een vreemdelingenstatus, die hen vaak tot minderwaardigen maakt.  De gastarbeider zou een gans integratieproces moeten doorlopen, dat over drie fasen verloopt: conflict-, accomodatie- en assimilatiefase. Doch hoevelen hebben zich practisch onherroepelijk vastgebeten in de conflict-of accomodatiefase?

Het vreemde cultuurpatroon brengt voor de gastarbeider moeilijkheden met zich mee in zijn leef- en werksituatie.  Zo kan een vreemde mijnwerker bv. niet promoveren als hij geen goede kennis heeft van de Nederlandse taal.

Ook zijn er grote verschillen tussen de gastarbeiders. De gastarbeiders uit de EEG-lidstaten hebben een grote verblijfszekerheid en hun cultuurpatroon verschilt niet zo erg van het onze. De vreemdelingen uit de Oosteuropese landen, die hier sinds de tweede wereldoorlog verblijven, zich vlot aanpassen en ook Europeanen zijn, zijn meestal vrij goed geïntegreerd.  De vreemdelingen uit niet-EEG-landen, vooral Turken en Marokkanen en in mindere mate Grieken en Spanjaarden, hebben een totaal verschillend cultuurpatroon en practisch geen verblijfs- en werkzekerheid.  Dit is een aanzienlijke groep binnen de vreemde mijnwerkers in Limburg.

De gastarbeiders staan dus in feite bloot aan een dubbele verdrukking, zowel in hun werk- als leefsfeer. Hun positie maakt hen bijgevolg bijzonder kwetsbaar en vaak opstandig.

2.2.1.3. De vakbonden.

Onder de vorige punten van 2.2.1. bespraken we de oorzaken van de staking.  Hier willen we zoeken naar een verklaring van de wilde staking.  We menen dat de verklaring moet gezocht worden in de houding van de vakbonden.  Volgens de vakbonden  zelf was de werking van "maoistische commando's" de oorzaak van de wilde staking.  Revolutionnaire groeperingen zouden elke mogelijke schermutseling uitbuiten on de massa's op te ruien tegen het kapitalisme. Deze uitleg dient volgens ons niet verworpen te worden. De maoisten geven het graag toe.  Hun doelstelling is de arbeidersstrijd los te werken, te activeren en naar de gewelddadige omverwerping van de kapitalistische staatsmacht te leiden, waarna de diktatuur van het proletariaat zal ingesteld worden.

Wij zien echter de aanwezigheid en agitatie van deze revolutionnaire organisaties niet als een oorzaak maar als een onmiddelijke aanleiding van de wilde staking. De oorzaak was de houding van de syndicaten. Deze houding - die we hieronder zullen bespreken - schiep wel een gunstige voedingsbodem voor de werking van de uiterst-linkse bewegingen.

Twee kenmerken waren bepalend voor de houding van de syndicaten tijdens de jaren vóór de staking; nl. de afstand tussen basis en leiding en de integratie van het syndicalisme m.b.t. de sociale programmaties.

Het feit dat er wilde stakingen ontstaan duidt in eerste instantie op het feit dat er een afstand of zelfs tegenstelling bestaat tussen de basis en de leiding van de syndicale organisaties.

Hoe is het mogelijk dat er in een organisatie dergelijke afstand groeide of was?  Om deze vraag te beantwoorden kunnen we verschillende hypothesen formuleren. 

1°. Er is een belangentegenstelling tussen de syndicale leiders en de arbeidersmassa aan de basis.

De syndicale leiders zijn geen arbeiders. Het zijn managers van de vakbond, die connecties hebben met spaarkassen, verzekeringsmaatschappijen, reisbureau's en zelfs holdings en privé-ondernemingen. Indien de leiders zelf geen kapitalisten zijn, dan hebben z.ij toch een burgerlijke levens- en denkwijze. De leiders van de arbeidersorganisaties zijn verburgelijkt en staan vreemd t.o.v. de arbeiders.  De klassentegenstelling tussen arbeiders en burgerij in de maatschappij weerspiegelt zich in alle maatschappelijke organisaties, zoals bv. de vakbonden. Lenin spreekt over de "arbeidersaristocratie": de vakbondsleiders zouden door de burgerij omgekocht zijn om de arbeidersbeweging en -strijd binnen de perken van het bestaande kapitalistisch systeem te houden.  De tegenstelling tussen basis en top in de vakbond zou dus een klassentegenstelling zijn. 

2°. De vakbonden zijn geïntegreerd in het maatschappelijk systeem. Door de technologische ontwikkeling worden de ondernemers en de overheid geconfronteerd met complexere sociale en economische problemen. Als gevolg van de grotere macht der arbeidersorganisaties, worden zij erkend als sociale partners en uitgenodigd om samen met de regering en de werkgeversorganisaties deze problemen op te lossen. De arbeidersbeweging nam belangrijke verantwoordelijkheden op met een politiek karakter i.v.m. economische programmatie en -ontwikkeling, de controle over verschillende sectoren (vb. steenkoolnijverheid, staalnijverheid, electriciteit). Syndicale leiders worden door het dragen van deze verantwoordelijkheden "notabelen" van de maatschappij. Bij alle belangrijke beslissingen worden zij geconsulteerd. Sommigen worden parlementair of minister, anderen zetelen in de beheerraden van grote parastatalen en overheidsinstellingen.  De vakbondsleiding is geïntegreerd in de strategische beslissingen. De complexiteit en de verscheidenheid van hun taken bemoeilijken de communicatie met de basis. En het gevaar wordt groot dat de leiders zich geleidelijk gaan afscheiden van de basis.

3°.De omvang van de vakbond is te groot geworden. Tengevolge van de groei van de syndicaten kwam een gigantisch, gecentraliseerd administratief apparaat tot stand. Dit veroorzaakte een afstand enerzijds tussen de leiders en de vrijgestelden en anderzijds tussen de leden en de werknemers. De syndicale functies en diensten werden gediversifieerd, de hiërarchische niveau 's uitgebreid en de controle gecentraliseerd. De nationale leiders beschikken over bestuursorganen en studiebureau's, financiën, technische hulpbronnen, publiciteits- en communicatiemiddelen. Dit maakt het mogelijk informatie door te geven aan de basis en dat is verdienstelijk. Zoals ook de vele diensten, die de vakbond verleent, verdienstelijk zijn. Zij zijn zelfs zo belangrijk dat de verhouding werknemer-vakbond veel gelijkenis vertoont met de relatie klant-verzekeringsmaatschappij.  Er gebeurt eveneens een ledenwerving d.m.v. syndicale premies, die via de CAO's-alleen aan gesyndiceerden toegekend worden. De leden zijn onverschillig.

Door de groei van de vakbond en de manier van ledenwerving groeide een afstand tussen basis en top. Dit zou nochtans grotendeels kunnen ondervangen worden door een organisatiereglement dat de democratie en het centralisme in de vakbond waarborgt. 

4°. Er zijn communicatiestoornissen tussen de basis en de top. De syndicale informatie gaat slechts in één richting, nl. van de top naar de basis. Via het vakbondsblad worden de verwezenlijkingen, waarschuwingen en oproepen van de leiding aan de basis overgemaakt.  In een democratisch georganiseerde arbeidersbeweging moet er ook een informatiestroom van de basis naar de top zijn.  Zoniet, bereikt de kritiek die de basis op de organisatie heeft, de leiding niet. Dit kan onder bepaalde omstandigheden leiden tot een scheuring tussen leiding en basis of tussen organisatie en leden.  Het gebrek aan participatie van de basis in het beleid en de strategie van de vakbond kan dus leiden tot wilde stakingen.

Anderzijds ondergaat de informatie, die de basis krijgt van de leiding, een toenemende concurrentie van de massamedia (TV, radio en pers). Op deze belangrijke informatiebronnen kan de vakbondsleiding slechts een gedeeltelijke en onrechtstreekse controle uitoefenen. De ' berichten', die de arbeiders ontvangen worden talrijker en zijn partijdig en onvolledig. Indien de vakbond een monopolie bezit van zijn eigen pers en er een plaats kan weigeren aan de oppositie, dan is dit niet het geval voor andere communicatiemiddelen. Zo staan de arbeiders kritischer tegenover de syndicale informatie en de vakbond.

Het tweede kenmerk, dat bepalend was voor de houding van de vakbonden tijdens de jaren voor de staking, was hun integratie in het planningsysteem van de bedrijven d.m.v. sociale programmaties

De technologische ontwikkeling leidde tot grotere rationaliseringen en investeringen.  Dit vereiste een kennis van de productiekosten inzake lonen, want hoe groter het kapitaalaandeel in de productiekosten wordt hoe zwaarder de kosten van een staking doorwegen.  Vermits de arbeiders een duurder productie-apparaat lam leggen moeten de ondernemers een geprogrammeerde kennis hebben van de eisen. De kapitalist kan echter vanwege de grote syndicale macht zijn loonkosten niet meer plannen door werknemers te vervangen volgens behoeften. Vandaar de noodzakelijkheid (vooral voor de ondernemers) van sociale progranmaties. De sociale programmatie-akkoorden in België zijn er gekomen naar aanleiding van de grote staking van 1960, toen bleek dat een apparte syndicale strijd een gevaarlijke bres kon slaan in het arbeidersfront. Door de programmaties op nationaal vlak kan elke vakorganisatie haar zwakke punten (zwakke sector, zwak gewest) verbergen en de centralisatie van de organisatie versterken.

Het systeem van de sociale programmaties, die op nationaal sectorieel vlak overeengekomen worden, houdt echter meerdere nadelen en gevaren in; in het bijzonder voor de arbeiders.

1°. Door de programmatie-akkoorden is het syndicalisme in zoverre geïntegreerd dat het een sociaal-economisch beleid moet helpen bepalen binnen het kader van het huidig maatschappelijk systeem. De sociale programmatie is een neerslag van de krachtsverhouding tussen patronaat en werknemers op een bepaald ogenblik.  De programmatie wordt aangegaan voor een bepaalde duur (1 of 2 jaar), alhoewel de krachtsverhouding ondertussen kan veranderen. Dit is het fundamenteel probleem bij de akkoorden.  Deze situatie kan aanleiding geven tot wilde stakingen. We merken op dat het programmatie-akkoord echter niet voor beide partijen onveranderlijk vastgesteld wordt voor een bepaalde duur.  Voor de werknemers is de situatie voor de duur van het akkoord omlijnd.  In de meeste gevallen - en dit blijkt uit de voorhande zijnde gegevens hieromtrent (6)  - heeft de werkgever intussen heel wat speelruimte om via rationalisaties veranderingen in de arbeidssituatie door te voeren. Er worden practisch steeds grote wijzigingen aangebracht in classificaties, productievolume, arbeidsritme en rendement.  Het is dan niet verwonderlijk dat sociale prograramaties door de arbeiders vaak als een éénrichtingsovereenkomst gezien worden.

2°. De sociale programmaties, die op nationaal vlak worden afgesloten, zijn onaangepast aan de groeiende verscheidenheid van de arbeidersbelangen. Door de technologische evolutie, die het kader en de inhoud van de arbeid diversifieerde, werden bijkomstige arbeidersbelangen versnipperd (de fundamentele belangen bleven hierdoor ongewijzigd). De nationale akkoorden hebben geen of weinig oog voor deze heterogeniteit en verstrakken de voorwaarden en regels van de syndicale actie.

3°. De beïnvloedingsplicht, die de vakbonden hebben, houdt grote gevaren in.  Omdat de arbeiders meerdere informatiebronnen hebben, is het moeilijk voor de vakbonden om de arbeiders te doen geloven dat "hun akkoord het maximum is" of dat "het onderste uit de kan werd gehaald".

4°. De vredesplicht pacifieert de industriële verhoudingen (7) en leidt tot een demobilisatie van de massa, die het sterkst aangevoeld wordt door de sociaal actieve elementen. We menen dat - in het belang van de arbeiders en de syndicale macht - de staking niet zou geweerd of uitgesloten mogen worden, omdat de programmatie-akkoorden niet alles kunnen voorzien. Zij kunnen zeker de evolutie van de krachtsverhouding tussen arbeiders en burgerij niet voorzien.

5°. De programmaties en de clausule van de sociale vrede versterken het gevoel van onmacht bij de arbeiders en veroorzaken een toenemende vervreemding. De arbeider beslist niet meer over zijn eigen lot; of die indruk heeft hij alleszins. Vakbondsleiders en patroons beslissen over zijn lot in Brussel. Alles lijkt geprogrammeerd voor hem. Hij staat vreemd t.o.v. de grote bedrijven en multinationals, t.o.v. gans het economisch machtsapparaat en ja zelfs t.o.v. de vakbondsleiding. De werknemer meent dat zijn leven steeds meer wordt geprogrammeerd, niet door hemzelf, maar door anderen. Zelfs de verdediging van zijn belangen en zijn mogelijkheden tot het stellen van eisen zijn geprogrammeerd, zonder dat hij rechtstreeks kan tussenkomen.

Hoe zouden de arbeiders in deze vervreemdende maatschappij, voor al deze programmerende en centraliserende instellingen hun lust tot contestatie tegen beslissingen, die boven en buiten hen om worden genomen, kunnen blijven onderdrukken?

2.2.2. De werkvoorwaarden.

Onder dit punt bestuderen we twee aspecten van de werkvoorwaarden, nl. de veiligheid en de arbeidssatisfactie.  Het onderzoek naar deze twee aspecten zou best gebeuren aan de hand van enquêtes met mijnwerkers, die tussen 1960 en 1970 in de verschillende mijnen werkten. Dit is echter onmogelijk in het kader van deze thesis wegens tijdgebrek. Daarom zochten we naar intermediaire indicatoren om de mate van arbeidssatisfactie en veiligheid te meten. Als maatstaf voor de veiligheid nemen we het aantal arbeidsongevallen en als indicatoren voor de arbeidssatisfactie nemen we het personeelsverloop en het aantal individuele afwezigheden.

2.2.2.0. De veiligheid.

In de tabel van bijlage 16 zijn de gegevens i.v.m. de arbeidsongevallen samengevat. Hieruit kunnen we volgende vaststellingen afleiden:

1. Het aantal ongevallen ligt relatief gezien lager in de Kempen dan in het rijk.  Dit wordt o.i. verklaard door de betere geologische omstandigheden en het hoger rendement in de Kempen in vergelijking met het Zuiden.

2. Het procentueel aantal ongevallen in de Kempen kende een dalende tendens in de periode 1963-'69, met uitzondering van 1966. Voor het rijk was deze evolutie minder duidelijk, alhoewel we een daling noteren sinds 1966.

3. Het aantal ongevallen ligt hoger in de ondergrond dan op de bovengrond.

4. Ongeveer de helft van het totaal aantal ongevallen in de Kempen waren dodelijke ongevallen. Voor het rijk ligt dit percentage over het algemeen lager.

Hieruit kunnen we concluderen dat er zich een gunstige evolutie voordeed m.b.t. het aantal ongevallen in het Kempens bekken. Toch zouden we dit nogal optimistisch besluit enigszins willen relativeren. Zowel relatief als absoluut gezien blijft het aantal ongevallen - en in het bijzonder het aantal dodelijke ongevallen - erg hoog liggen.  De steenkoolnijverheid is na de, of soms gelijk met de bouwnijverheid de sector met het hoogste aantal ongevallen. Tengevolge van de technische ontwikkeling en de toenemende mechanisering in de mijnen werd de kans op ongevallen groter en groter. Ondertussen werden de veiligheidsmaatregelen en -voorschriften echter beter uitgewerkt, zodat het aantal ongevallen toch nog daalde. Vele arbeiders, met wie we informele gesprekken voerden, bekloegen zich over de slechte toepassing van de veiligheidsvoorschriften door de mijnbazen.

Niettegenstaande de gunstige evolutie, werkten de mijnwerkers in één der gevaarlijkste nijverheidssectoren en dit is zeker niet bevorderlijk voor de goede werksfeer.

2.2.2.1. De arbeidssatisfactie.

Uit de tabel in bijlage 17 blijkt dat het gersoneelsverloop in de Kempen in absolute cijfers afnam tussen 1964 en 1968, en relatief gezien eveneens afnam sinds 1964. Het personeelsverloop lag lager in de Kempen dan in het rijk.  In vergelijking met andere sectoren lag het personeelsverloop relatief hoog in de steenkoolnijverheid.

Uit de tabel in bijlage 18 blijkt dat de afwezigheden in de Kempen lager lagen dan in het rijk.  Na een daling van het aantal afwezigheden in de zestiger jaren, noteren we een stijging voor de Kempen sinds 1968.

Het is moeilijk een besluit te trekken uit de evolutie van deze indicatoren.  Met grote onzekerheid evenwel zijn we geneigd te zeggen dat de werksfeer in de Kempense mijnen niet zo best was.

Tot daar de opsomming en bondige bespreking van de voornaamste oorzaken van de staking, die niet tot de loonproblematiek behoren.

  

Noten

(1) Zie hoofdstuk 4.

(2) Voor een uitvoerige, gedetailleerde en toch algemene bespreking met een overvloed aan statistische gegevens verwijzen we naar de Courrier Hebdomadaire n° 677-573, 28/3/1975 van CRISP, "Données relatives aux grèves en Belqique de 1947 a 1971".
(3) Voor een uitgebreidere bespreking van het gastarbeidersprobleem, verwijzen wij naar volgende werken: BINGEMER, MEISTERMANN-SEEGER, NEUBERT, "Leben als Gastarbeiter.  Geglückte und missglückte Integration", Westdeutscher Verlag, Köln, 1970, p. 135.
HEEMSKERK C., "De gastarbeid", Nesbic-bulletin, Amster­dam, 1971, p. 144.
MARTENS A., "25 Jaar wegwerparbeiders.  Het Belgisch immigratiebeleid na 1945", K.U.L., Leuven, 1973, p. 326.
(5) HEEMSKERK C, "De (gast)arbeid", Nesbic-bulletin, Amsterdam, 1971, p. 3.
(6) De gegevens zijn ontleend van de statistieken der "Mijnannalen", gepubliceerd in de jaarboeken van de LER tussen 1960 en 1970.
BLEECKX F., a.w.
(7) Dit blijkt uit de tabel in bijlage 12.

    

3. De staking

 

"Vrij onverwacht,
  goed doordacht
  werd Limburg in opschudding gebracht.
  De mijnwerkers staken
  om aan hun trekken te raken.
  De staking was vrij algemeen
  en van toegeven sprak er geen.
  De mijnwerkers vragen rechtvaardigheid
  en voor Limburg een beter streekbeleid.
  Hier heeft het kapitaal nog macht,
  maar de vijftien procent moet van kracht!
  Voor geen overheidsdruk zullen ze buigen,
  gedaan nu met hen zo uit te zuigen.
  Ze moeten in slechte omstandigheden werken
  en toch wil "men" hun vergoedingen beperken.
  Zij offeren hun gezondheid op
  maar dulden rond hun nek geen strop.
  Daarom trekt heel Limburg ten strijde,
  zolang er van onze mensen onrecht lijden."

 Eddy Vos (15 jaar), 1970

 

 

3.0. Inleiding

6 weken lang hebben 23.000 mijnwerkers, met de steun en solidariteit van personen uit alle bevolkingslagen en van bewegingen van alle slag, gestreden tegen regering, vakbonden en patroons.

Dit hoofdstuk wordt een boeiend, doch dramatisch verhaal over de heldhaftige strijd van de stakers, verenigd met de revolutionaire studenten. De uithongeringpolitiek van de regering en het ongenadig optreden van de rijkswachters werden tenslotte de mijnwerkers en hun leiders te machtig.

Toch mogen de arbeiders fier zijn op deze staking, die een mijlpaal betekent in de arbeidersstrijd van België.

In dit hoofdstuk hebben wij uitgepluisd wat er dag na dag gebeurde zowel aan het stakingsfront, als in Brussel bij de regering. We hadden voorzien dat er na de feitenreconstructie nog een evaluatie van de feiten zou gebeuren. Maar gezien de omvang van de thesis nu al de spuigaten uitloopt, hebben we dit laten vallen. Ook wel omdat het duidelijk blijkt uit de feiten wie aan de kant van de stakers stond en wie niet en daar gaat het tenslotte om.

Toch vinden we het spijtig dat de vakbonden niet afzonderlijk belicht worden. Want iedereen die zich een objectief beeld wil vormen over de vakbonden, moet zeker hun houding en rol in deze staking nagegaan en hiermee rekening houden. Het is belangrijker dan de theoretische brochures en de teksten in hun weekbladen, omdat het een beeld geeft van de vakbond, uit de praktijk.

We kunnen dan ook niet nalaten in deze inleiding een paar staaltjes hiervan te geven. Het zijn twee feiten over het ACV, zoals er honderden gebeurden voor, tijdens en na de staking.

Het weekblad "Radikaal" betoogde op 29 januari 1970 dat "als de staking tot resultaat kon hebben dat de vakbeweging zonder aan macht te verliezen tot een inwendige ommekeer komt, dan wordt de mijnwerkersstaking DE STAKING". Ward Bosmans, hoofdredacteur van Radikaal en schrijver van het artikel in kwestie, werd meteen door zijn werkgever, de Kristelijke Centrale van Metaalbewerkers, verzocht naar ander werk uit te kijken.

"Brief van het ACV aan de Turkse Mijnwerkers" (26 januari 1970)

"Wij geven U de raad, degenen die staken vallen buiten de wet. Het stakingskomitee is niet wettelijk toegelaten. U bent vreemdeling. U verstaat de situatie niet, ook niet de Belgische wetgeving. Daarom moet U gaan werken en mag U er zich niet toe lenen aan de megafoon te spreken om de andere vreemdelingen op te roepen tot staking. Wanneer er vergaderingen en manifestaties doorgaan moet U thuis blijven. Wanneer U toch solidair wilt zijn, kom dan geen werkwilligen tegenhouden, maar nog eens ; blijf thuis ! U bent een wilde staking begonnen maar de syndikaten zijn hier niet mee akkoord. Maar denk daarom geen slecht over de syndikaten. Wanneer U inderdaad tegen de syndikaten bent, hebt U het verkeerd voor. Wanneer wij  zeggen dat deze staking verkeerd is bent U verplicht dit van ons aan te nemen. U bent nu al vier weken in staking, maar de syndikaten hebben de eerste week al gezocht naar een redelijke oplossing. De eerste week tijdens de Nationale Arbeidskonferentie hebben wij naar oplossingen gezocht en zijn tot  het besluit gekomen dat er geen waren. Vandaag hebben we nog onderhandelingen gevraagd met het Parlement en de Ministers. Naar alle Turken zullen we een cheque sturen van 3 000 fr. Binnenkort zullen we aan iedereen stakersgeld uitbetalen en aan de niet-gesyndikeerden dopgeld. Alvorens deze nota te besluiten zeggen wij U nog dit : U MAG NIET SOLIDAIR ZIJN MET HET STAKINGSKOMITEE, WANT ALS VREEMDELING HEBT U GEEN RECHT TOT STAKEN, u mag niet vergeten dat wij altijd met U zullen zijn, voor iedereen en voor alle moeilijkheden." (1)

Dit was het ACV op zijn best. We hebben de andere informatie en documentatie over de vakbonden opzijgelegd.

We hopen dat dit hoofdstuk je iets kan bijbrengen en je zal boeien.

 

Noten

(1) Letterlijke vertaling, verschenen in "Derde Wereldbeweging", 14- daags informatieblad, 1e jaargang nr. 8+9 1970.

3.1. Aanleiding.

De "Centrale der Vrije Mijnwerkers" van het ACV stelde op 15 juli 1969 officieel volgende eisen bij het Kolendirectorium :

- een programmatie van een jaar
- en tijdens dat jaar een inkomensverhoginq van 15% globaal, met voorrang voor de laagste loonkategoriën.

Men nam 15% omdat men de mening was toegedaan dat in de laatste jaren ingevolge de sociale programmaties die het accent op andere zaken (o.a. werkduurverkorting met behoud van loon) hadden gelegd de mijnwerkerslonen een zekere achterstand hadden opgelopen tegenover soortgelijke lonen in andere sektoren.

Het ABVV was mindereisend: het vroeg eerst 8%, over 20 maanden , nadien 10% over 18 maanden, verder arbeidsduurvermindering van 1/4 uur voor de bovenqrond en verhoging van de premie voor werkkledij met 500 fr. Het kolendirectorium deed op 30 september 1969 na veel wikken en wegen een voorstel van 8% en nadien van 10% over twee jaren. (1)

Op 18 oktober...stond in de "Volksmacht", weekblad van het ACV, te lezen: "Onze Centrale eist alleen voor 1970 een loonsverhoging van 15%, aanpassing met de anciemiiteit met schijven van 500 fr. per vijf jaar anciënniteit. We steunen onze belangrijke looneis op de achterstand van de mijnwerkerslonen ten opzichte van de lonen in andere basisbedrijven."

Drie weken voordat de nieuwe K.A.O. zou afgesloten worden voegde de Volksmacht er een duidelijke waarschuwing aan toe : "Het is nu reeds enkele maanden geleden dat we onze eisen hebben ingediend voor de sociale programmatie. Ze komen neer op een loonsverhoging van 15% over 2 jaar en de aanpassing van de eindejaarspremie. Dit zijn de standpunten zoals ze gegroeid zijn uit de gevoerde besprekingen. Zoals de onderhandelingen nu staan zijn we ervan overtuigd dat we met besprekingen ons gestelde doel niet zullen bereiken. Indien we de ons voorgestelde resultaten .willen bereiken, zullen we dit moeten doen met andere middelen.Die andere middelen zijn niets anders dan staking." (2)  Zo werd de stakingsstemming voorbereid. Verder werd aan delegues en militanten gevraagd deze stemming voor te bereiden. De houding van de socialistische vakbond was veel minder radikaal.

Eind november (24-11-69) had dan een uiteenzetting plaats van de Heer Lycops, directeur-generaal van de Kempense Steenkolenmijnen voor het Directkomité van de L.E.R. Spreker stelde dat het behoud van K.S. noodzakelijk is geworden voor lands bevoorrading in nijverheidskolen en dat de venootschap een budgetair evenwicht kan bereiken, diensvolgens onafhankelijk kan gesteld worden van staatstoeslagen, indien er onmiddellijk wordt voldaan aan de rechtmatige eisen qua verkoopprijzen en qua aanwerving van personeel. Concreet betekent dit een prijsverhoging van 240 fr. per ton cokeskolen en de toelating 500 jonge mijnwerkers aan te werven en door overheveling en aanwerving een ideale personeelsbezetting te behouden met als gevolg een vermindering van het verlies van 57 fr. de ton. Zoniet is het te laat en is het op korte termijn gedaan met deze nijverheid, die op 31-10-69 toch nog 22.837 mensen tewerkstelde.

Als oorzaken van de angstwekkende situatie in de mijnnijverheid haalde spreker aan het gebrek aan energiebeleid zowel in binnenland als in de landen van de E.G.K.S., het gebrek aan vertrouwen met als gevolg een bestendig afvloeien van de personeelsbezetting, die leefbare zetels in gevaar brengt, de ongunstige verkoopprijzen, die thans nog lager liggen dan in 1957 als wanneer inmiddels lonen, sociale lasten, grondstoffen bestendig bleven stijgen. Andere minder belangrijke oorzaken zijn gebrek aan eigen research en de concurrentie van andere energiebronnen, maar deze zijn op korte of middellange termijn minder invloedrijk. Hij eindigde zijn rekwisitoor als volgt: "Normale prijzen - Amerikaanse of Duitse- en de K.S. is budgetair in evenwicht en in staat het hoofd te bieden aan gewettigde en gerechtvaardigde sociale eisen. Anders verspelen wij volgend jaar 310 fr. per ton en blijven de staatstoelagen - de 2 miljard die ons aangewreven worden - constant - waarvan trouwens 1,8 miljard terug in de staatskas komt langs taksen en cotaties. Maar wat men verzuimt te zeggen is het volgende: door de Staatstoelagen toegekend aan K.S. wordt de staalnijverheid gesubsidieerd. Misschien zou ik verder moeten gaan en zeggen dat een groot gedeelte van de winsten van de Belgische Staalnijverheid op de rug van de K.S., dus van de gemeenschap worden geboekt.

Exuseer dit rekwisitoor. Als Direkteur Generaal sta ik in dienst van 23.000 kostwinners en families en moet ik de openbare opinie wakker schudden." (3)

Deze toespraak was natuurlijk niet van aard om de gemoederen te benaderen. Vooral de Volksunie is hier opgesprongen en heeft dit bekendgemaakt.

Heel het verhaal bereikte dan zijn hoogtepunt op 4 december 1969. Die dag heeft het feest van de mijnwerkers plaats, zij vieren dan St Barbara, hun patroonheilige. Dan wordt ook de jaarlijkse ACV- toespraak gehouden. Spreker Ooms stelde i.v.m. de Sociale Programmatie dat zijn Centrale de laatste jaren steeds de nadruk heeft gelegd op de ver­mindering van de arbeidersduur. Nu is volgens hem bij een grondig loononderzoek gebleken dat de lonen in mijnnijverheid enigzins achterop zijn geraakt. Het Nationaal Hoofdbestuur van de C.V.M, heeft in juli dit probleem onderzocht en er werd beslist dat de sociale programmatie uitsluitend diende te handelen over de verhoging van de lonen. Hij schetste dan verder het verloop van de onderhandelingen. Hij vermeldde dan het voorstel van de Minister van Economische Zaken, wat neerkwam op een loonaanpassing van 12,1% voor 1970-71. Hierbij merkte hij op dat het laatste woord hierover nog niet gezegd was. Hij beloofde dat de C.V.M, alles in het werk zou stellen om aan het gestelde loonprobleem een gunstige en aanvaardbare oplossing te brengen. Verder rekende hij erop dat de richtlijnen, welke gegeven zullen worden, stipt zullen worden nagekomen. Hij besloot dat alleen een geordende aktie vruchtbare resultaten kan opleveren en dat de  mijnwerkers zeker niet benadeeld mogen worden omdat zij nu toevallig werken in een nijverheid die economisch zwak is. Het gaat volgens hem niet op het bestaan van enkele mijnen trachten te verlengen door het betalen van lage lonen.

Enkele andere beschouwingen waren dat:

-  het dringend tijd wordt dat de verantwoordelijke instanties een welomlijnd kolenprogramma opstellen en dit zeker wat de cokes- kolen betreft.
- een ernstig gebrek aan de nodige arbeidskrachten zich meer en meer doet gevoelen in de mijnen en waar blijven de voor de hand liggende maatregelen.
- de sluiting van de mijn van Eisden geleidelijk en geordend moet doorgevoerd worden.
- de besluiten om een vervroegd pensioen te kunnen bekomen bij mijnsluitng dringend moeten verschijnen. (4) 

Zo werden de mijnwerkers nogmaals voorbereid op een mogelijke staking, indien men niet meer zou toestaan. De besprekingen duurden tot 15 december 1969. Toen werd de volgende sociale programmatie afgesloten :

- duur der.programmatie: 18 maanden.
-  inkomensverhogingen:
 
a)  alle categoriën 10% verhoging
    - 4% op 1- 1- '70
    - 2% op 1- 10- '70
    - 2% op 1- 4- '71
    - 2% op 1- 7- '71
b) 0,6 % bijvoegen voor eindejaarspremie, verhoogde alzo met 1.000 fr. (van 4.450 tot 5.950 fr.)
c) 0,3 % bijvoegen voor de vergoeding der werkkledij, verhoogde alzo met 500 fr. (van 1.000 fr. tot 1.500 fr.)
d) 1,2 % op het globale loonbedrag, maar waarvan het geld bij voorkeur voor verhogingen van de laagste loongroepen zou dienen.

Dit maakt dan een totaal van 10+ 0,6+ 0,3+ 1,2 = 12,1 %. stijging van het inkomen.

- clausule : onmiddellijk zou een studie aangevat worden om de mijnwerkerslonen te vergelijken met de lonen in andere sektoren; aanpassing zou desgevallend geschieden op 1 juli 1970. (5)

Op te merken valt dat vanaf 19 sept. 1969 men in de Nationale Gemengde Mijnkommissie overeengekomen is de lonen van de mijnwerkers te koppelen aan de index van de consumptieprijzen. Men verwacht voor 1970 en 1971 telkens twee loonaanpassingen van 2%, zodat in het totaal nominaal loon gedurende deze twee jaren zal stijgen met meer dan 20 % .

De gemiddelde verhoging van de vorige sociale programmatie waren 1965: 3,3 %; 1966: 3 %; 1967: 3,45 %; 1968-'69: 3,3 %.

Er kwam dadelijk reaktie op deze overeenkomst. De syndikale afgevaardigden kwamen in opstand. Bewijs hiervan vinden we in een brief van ACV- leider Ooms aan de syndicale afgevaardigden op 17-12-'69.

"Wij vernemen vandaag dat onze syndikale afgevaardigden van de kolenmijnen het sociaal akkoord inzake de sociale programmatie, dat op 15 december in de Nationale Mijnkommissie afgesloten werd, niet aanvaarden. Het blijkt nog erger te zijn, nl. dat zij dit akkoord bij de arbeiders afkeuren en afbreken. Deze handelswijze kunnen wij zeker niet op prijs stellen, daar we van mening zijn dat dit zeker niet mag gebeuren. Keer de rollen om en maak van het sociaal akkoord een grote overwinning van onze Centrale; gij hebt genoeg argumenten om dit waar te maken. Met hartelijke groeten. J. Ooms." (6)

Dit heeft echter de situatie niet kunnen veranderen, de ontevredenheid was algemeen en slechts weinig afgevaardigden; die ontevreden waren, gingen op deze brief  in. De stakingssfeer was er dus. Hierbij is het belangrijk op te merken dat er gedurende het jaar al enkele wilde stakingen hadden plaatsgevonden. In april 1969 was reeds een staking ontstaan te Beringen, Waterschei en Winterslag, over de gelijkschakeling der lonen tussen de verschillende zetels. Die staking wordt door de syndikaten ingedijkt omdat de KAO pas op 1 december ten einde loopt. Eind oktober gebeurt hetzelfde met een wilde staking van de elektriekers in Zolder. Zo ontstond er op 24 dec. 1969. te Zolder over de gelijkschakeling nog een staking.

De kerst- en nieuwjaarsperiode zorgde voor een kortstondige sociale vrede. Maar overal werd gesproken over de 15 % en de staking. De eindejaarsomstandigheden brachten mee dat in de Kerstweek slechts drie dagen en in de Nieuwjaarsweek slechts twee dagen werd gewerkt.

Dat de staking dan uiteindelijk uitbrak, kwam mede door de rol van de studenten. (*) Enkele studenten werkten reeds van tijdens de vakantie als arbeiders in de ondergrond. Zij deden daar aan nuttig politiek werk. Reeds voor het afsluiten van de sociale programmatie hadden studenten samen met arbeiders een pamflet opgesteld en uigedeeld aan de mijnen. Op 23 december, deelden zij opnieuw een panflet uit, dat opgesteld was in vier talen. Zij gingen niet akkoord met de afgesloten K.A.O. om volgende redenen:

- invoering van de BTW zal de 10 % devalueren.
- werkkledij + 500 fr.... maar belasting op het enkelvoudig kindergeld: 600 fr..
- waarom verhoging in procent? een vaste verhoging per kategorie zou beter zijn.

Zij eisen: 

- onmiddellijke verhoging van 70 fr. voor alle kategoriën.
- minimumloon van - 400 fr. voor bovengronders
                              - 500 fr. voor ondergronders.
- gelijkschakeling van de bovengronders met de gelijkaardige kategorieën uit andere industrieën.
- naleving van de veiligheidsvoorschriften door de patroons. (7)

Naast de studenten, waren er de zgn. "Vrienden van Zwartberg." Tijdens de .eindejaarsdagen kwamen zij bij elkaar en waren er praktisch 100 % van overtuigd dat er iets zou gebeuren. Ook Slegers was op deze vergadering aanwezig. Er werd afgesproken wat men zou doen als er ergens iets begon, voor elke mijn werd een verantwoordelijke aangeduid. (**) DE STAKING KON NIET ANDERS DAN BEGINNEN.

N.B. Het ACV, bij monde van A. Rubens, wil doen geloven dat door een zekere verwarring bij de mijnwerkers en vooral mede door het zelfs weken op voorhand zaaien en van verwarring en beroering door groepen buitenstaanders, o.m. mensen van de zogenaamde "Derde Wereldbeweging" en de "Vrienden van Zwartberg" met daarbij aanleunend mensen met partij politieke kleur, deze staking is uitgebroken.

Wij vinden deze redenering erg simplistisch. Tevens ontkent ze het bestaan van al de hierboven opgenoemde redenen, uitgezonderd de twee laatsten. Tevens duidt dit op de geringschatting van de mijnwerker die zich weer eens zou hebben laten misleiden. Wij zouden daarentegen durven zeggen: de mijnwerkers waren het moe weer eens bedonderd te worden door de vakbonden.

 

Noten

(1) Rubens A., "Informatie en toelichting betreffende het so­ciaal konflikt in de Kempische steenkolenmijnen" 1970.,p.4
(2) Van Overstraeten T., "De grote staking", 1970, p.4
(3) Afschrift van de uiteenzetting van de heer Lysops, direc­teur- generaal van de Kempense steenkolenmijnen voor et direktiekomité van de L.E.R. 24- 11- 1969.
(4) Afschrift van de St- Barbara- toespraak van de heer Ooms, voor de ACV- mijnwerkers 4- 12- '69
(5) Rubens A., a.w., p4.
(6)  Van Overstraeten  T.,   a.w.,   p.68.
(7) Mijnwerkërsmacht, Brochure, Sun- uitgave, 1970.
(*) Over de rol van de studenten wordt dieper ingegaan in een volgend hoofdstuk.
(**) Meer informatie hierover in volgend hoofdstuk.

    

3.2. Feitenreconstructrie 

Maandag 5 januari 1970 

Feiten: Tijdens de morgenpost ontstaat er een wilde staking bij de bovengronders in de mijn van Winterslag.

Slegers vertelde ons hoe het gebeurde : "We hadden afgesproken dadelijk als er iets gebeurde te telefoneren, want we vermoedden dat er iets ging gebeuren. Ik werkte in Winterslag, ik wist dat het er ging opzitten en dat een vonk genoeg zou zijn. Nu in de ateliers daar zijn ze het meest strijdbaar, en daar is het dan ook begonnen. Daar is een kaartensysteem en men vroeg zich af of dat ook aangepast was aan de opslag. Dan is men naar de eetzaal gezamenlijk getrokken om daarover te praten; alleen de delegees bleven buiten staan. Nu heeft de directeur daar een kapitale fout begaan door naar die 2 delegees te gaan, hen vriendelijk de hand te schudden en met hen te praten. Toen werden de mensen kwaad, ze verspreidden zich over de hele mijn en om 9 uur lag heel de bovengrond plat. Dan moest men de ondergrond verwittigen dat er geen lege koolwagens meer zouden komen, natuurlijk lag de ondergrond toen ook dadelijk stil." (1)

Slegers telefoneert dan dadelijk naar een vooraf afgesproken plaats, waar een verbindingsman wacht die de staking zou coördineren over de vijf mijnen, maar hij krijgt geen aansluiting. Dan heeft hij Jef Olaerts, V.U.-volksvertegenwoordiger, getelefoneerd en gevraagd om hulp. Deze heeft dan de BRT getelefoneerd en om 5 uur komt de melding ervan op het nieuws. Om 7 uur roept men dan een vergadering samen in de Uilenspiegel te Zwartberg. Iedereen van de Vriendenkring Zwartberg is daar. Er wordt een hele tijd over en weer gepraat. Dan besluit men de leiding te nemen over de staking indien deze zou uitbreken. Men spreekt af van met een twaalftal mannen naar Zolder te trekken. Tenslotte komen ze er echter maar aan met 3 man. De eerste persoon die binnenkomt is een Marokkaan. "Grève?" "Ja". Van de volgende bus die aankomt, blijft iedereen buiten staan. "Eindelijk gaat het er toch van komen", zeggen verschillende arbeiders. Maurice B. belooft Beringen 's anderdaags stil te leggen. (2)

Mijnwerkersmacht vermeldt ook de feiten, maar geeft niet de reden op van het uitbreken van de wilde staking, wel wijzen zij op de zeer belangrijke rol van de buitenlandse arbeiders, vooral de Italianen en Spanjaarden. "De vrienden van Zwartberg" moedigen de staking aan via de megafoon. Deze organisatie is ontstaan na de mijnstaking in Zwartberg en bestaat hoofdzakelijk uit Volksunieleden van de plaatselijke middenstand en uit ingenieurs en kaders van de mijnen." (3)

Van Overstraeten meent dat het duidelijk is dat de beweging gericht is tegen de op 15 december afgesloten sociale programmatie. Spontaan aangeduide woordvoerders nemen namens de arbeiders contact op met de syndicale afgevaardigden, maar zij zeggen dat ze de staking niet in handen mogen nemen. (4)

Rubens stelt deze staking te Winterslag gelijk met deze op 24 december 1969 te Zolder over de gelijkschakeling. Bij een gelijkschakeling zouden bepaalde mensen bij krijgen tot 2%, anderen minder dan 2% en weer anderen niets. Dit bracht verwarring mee. Hij merkt op dat het merkwaardig is dat de inzet van de staking op 5 januari te Winterslag beperkt was tot de bovengronders en oorspronkelijk op de gelijkschakeling sloeg. (5)

Belang van Limburg van 6/1/70 stelt dat de aanleiding tot het conflict het feit is van de ongelijke lonen, die aan de bovengronders in de verschillende mijnen voor hetzelfde werk worden uitbetaald. Dit is echter een aangelegenheid, waarover de directie van het K.S. niet alleen kan beslissen, maar ook het Kolendirectorium, dat bezig is met een studie van de lonen, maar nog tot geen besluit is gekomen.

Noten

(1) Interview met Gerard Slegers.
(2) idem 1.
(3) Mijnwerkersmacht, brochure Sun-uitgave, 1970
(4) Overstraeten T., De Grote Staking, 1970
(5) Rubens A.,"Informatie en toelichting betreffende het sociaal conflict in de Kempische Steenkoolmijnen", 1970.

 

Dinsdag 6 januari 1970 

Feiten: Staking breidt zich uit over gans het Kempisch bekken, 's morgens te Beringen en 's avonds te Waterschei, behalve te Eisden en Houthalen (2 schachten van Zolder.)

De reden dat Eisden niet meestaakt, is de dreigende sluiting van deze mijn. De mijnwerkers van Eisden vrezen dat een staking deze sluiting nog zou kunnen vervroegen, ook zouden de oudere arbeiders het recht op vervroegd pensioen na de sluiting kunnen verliezen. Mijnwerkersmacht voegt hierbij nog aan toe dat de meeste jongeren en de meeste actieve arbeiders al elders zijn gaan werken. (1)

Aan alle mijnen worden door mijnwerkers van Winterslag en Zolder, en door studenten pamfletten uitgedeeld. Zij worden uitgegeven door allerhande comités, waarvan in het begin de juiste draagwijdte moeilijk vast te leggen is.

De berichtgeving in de kranten is dan ook afhankelijk van de comité die ze geïnterviewd hebben. Zo vermeldt La Cité als eisen : salaris verhoging van 70 fr. voor alle categorieën, minimumloon van 400 fr. voor de bovengronders.  Dit waren de eisen van Mijnwerkersmacht. De Standaard echter duidt op het uiteenlopen van de gestelde eisen in pamfletten en vlugschriften, zelfs soms anonieme. Eisen die gaan van 15 t.h. loonsverhoging ("Vriendenkring van Zwartberg"), toekenning van het maximumloon op 40 jaar in plaats van op 50, gelijkschakeling van de prijs van de Belgische cokes met die van importcokes.

Volgens hen wordt de actie door velen aan Volksuniekringen toegeschreven; kamerlid Raskin van de V.U., hierover ondervraagd, zegt evenwel hierover niets af te weten.

De vakbondsafdelingen van het ACV en het ABVV, komen in vergaderingen bijeen en bepalen hun standpunt. Zij schrijven het initiatief toe aan onverantwoorde elementen en politieke herrieschoppers. Zij staan achter het sociale programmatieakkoord en delen mee dat een studie is opgezet ter vergelijking van de lonen van de mijnwerkers met die in andere sectoren. (2)

Het kolendirectorium betitelt de staking als een "wilde staking", want de vakbondsafgevaardigden hebben, op 15 december 1969, in de Nationale Gemengde Mijncommissie, de overeenkomst betreffende de sociale programmatie 1970-71 ondertekend. Deze programmatie bevat de loonsverhoging, de aanpassing van de premie voor werkkledij, de verhoging van de eindejaarspremie en de herwaardering van de minimumlonen. De totale kost van deze programmatie bereikt volgens hen dan 12,1% van de globale loonmassa. Verder zijn er in de loop van het tweede trimester van 1969, meerdere loonaanpassingen gebeurd, met het doel de loonsverschillen tussen de diverse zetels uit te schakelen. Op dit moment bedraagt het minimum dagloon van een bovengronder in de Kempense mijnen 436 fr, en van een ondergronder 510 fr. Verder verwerpen zij de vergelijking met de Duitse mijnwerkers (14% in totaal), omdat het loon daar niet geïndexeerd is aan de levensduurte. Terwijl in België de stijging van de levensduurte, in 1968 en 1969, 3 verhogingen van 2% heeft teweeggebracht. Aldus het communiqué van het Kolendirectorium. (3)

Volgens de administratie van de mijnen brengt de staking in de 4 mijnen een productieverlies mee van 30.738 ton, en het bilan van dinsdag is als volgt : voor de ondergrond, 2.325 aanwezigen (ondergrondse personeel) op 11.479 arbeiders en voor de bovengrond 938 aanwezigen (bewaking) op 4.104. Deze cijfers komen uit La Cité van 8 januari.

Van Overstraeten vermeldt de oprichting die dag van Mijnwerkersmacht : "een vrij beperkte groep arbeiders en studenten die aan een paar mijnen invloed op de mijnwerkers zullen krijgen. Zij hopen op een radicalisering van de beweging door een vage maar niet ongevaarlijke revolutionaire koers, verder zullen zij volgens hem trachten het Permanent Comité te vangen in een politiek van opbod, maar uiteindelijk zullen ze geen rol van betekenis weten te spelen" (4).

Dit laatste durven wij sterk in twijfel trekken, maar daar gaan we later dieper op in.

Noten

(1) Belang van Limburg, 7-1-1970.
(2) Het Volk, 8-1-1970.
(3) Belang van Limburg, 7-1-1970
(4) Van Overstraeten T, a.w.

   

Woensdag 7 januari 1970 

Feiten: Te Houthalen vergadert het ACV, onder voorzitterschap van Mathieu Thomassen, nationaal voorzitter van de C.V.M. Hij verklaart dat de vakbonden niet bereid zijn zich achter de wilde staking van een vierduizend bovengrondarbeiders in de Kempense mijnen te scharen, omdat de maximaal haalbare loonsverhoging reeds is bereikt. Dat betekent dat de 4.000 bovengrondse stakers en de 14.000 ondergrondse arbeiders, die niet aan het werk kunnen, dus zonder inkomen zitten, omdat de vakbonden geen stakingsvergoeding geeft aan wilde stakers. Hij zegt verder rekening te houden met de situatie van de Kempense mijnen, want de afzet voor 1970 is gegarandeerd, maar het Controle-comité voor de elektriciteit heeft prijsverlagingen voorgesteld. Anderzijds bestaat het gevaar dat de voorgenomen prijsverhogingen van 100 tot 150 fr. per ton cokes de vraag van de Siderurgie verlamt. Het zou volgens Thomassen aldus onlogisch zijn alles uit de mijn te persen zodat volgend jaar een andere mijn moet worden gesloten zonder dat voldoende nieuwe werkgelegenheden voorhanden zijn. (1)

De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening van Hasselt onderzoekt thans of de mijnwerkers, die gedwongen werkloos zijn, een werkloosheidsvergoeding kunnen krijgen. In het gunstige geval is dat 200 fr. per dag, dit is niet zo'n aderlating voor de Schatkist, vermits thans de mijnen 200 fr. per dag en per arbeider verlies maken, bedrag dat door het Rijk wordt bijgepast. (2)

Het Partijbestuur van de Volksunie vergaderde Brussel over de toestand in het Kempens bekken. De V.U. schaart zich achter de stakers en betreurt dat de vakbonden hun eisen niet hebben ingewilligd. Zij eisen een energiebeleid op lange termijn, zodat de konkreet aanwezige leefbaarheid wordt veilig gesteld. (3) Woensdagavond krijgen de delegees van Waterschei een brief van de vakbonden waarin er op wordt aangedrongen dat donderdag het werk absoluut hervat moet worden, daar de stocks zijn uitgeput. (4)

's Avonds wordt het Permanent Komitee van het Kempens Bekken opgericht. Het bestaat uit 15 mijnwerkers (9 ACV'ers, 3 ABVV' ers, 1 ACLVB'er, 2 niet-gesyndikeerden) van de verschillende mijnen. Voorzitter is de heer Slegers Gerard uit Winterslag, ondervoorzitter de heer Habets Albert, uit Eisden. Het Komitee .handhaaft de eis van 15%. Een plan is nog niet ontworpen, maar aan stemmen die de oprichting van een eenheisvakbond predikken wordt geen gehoor gegeven. Het komitee kan rekenen op de "technische hulp" van het aktiekomitee "Vriendenkring Zwartberg", en beweert niets te maken te hebben met enige politieke partij. (5)

Volgens deputé D'Hoore, is in Limburg een zeer sterke band tussen de vakbonden en het patronaat. "Syndicaten en patronaat hebben altijd met open kaart in kalmte gediskuteerd over hun problemen. " (6) 

De Kommunistische Partij geeft een brochure "Mijnlamp" uit in het nederlands en het italiaans. De ontevredenheid ligt volgens hen in de ondemocratische werking van de leiding van de vakbonden. (7)

Noten

(1) Het Volk, 8-1-1970.
(2) Belang van Limburg, 8-1-1970.
(3) Van Overstraeten T., a.w.
(4) Mijnwerkersmacht, brochure, Sun-uitgave , 1970
(5) idem (3).
(6) (La Libre Belgique , 8-1-1970).
(7) Belang van Limburg, 8-1-1970

  

Donderdag 8 januari 1970

Feiten: De wilde staking in de mijnen van Beringen, Zolder, Waterschei en Winterslag duurt voort. In de afdeling Houthalen van de zetel Helchteren-Zolder wordt bijna normaal gewerkt, terwijl de mijn te Eisden totaal buiten de aktie staat. Nochtans de Standaard van 9/1/1970 vermeldt een lichte neiging tot werkhervatting en het Belang van Limburg van 9/1/1970 spreekt van een lichte verhoging van het aantal werkwilligen, maar deze worden opgevangen door de stakingsposten, zonder incidenten, of kunnen door hun klein aantal niet aan het werk. De enkele honderden mijnwerkers, die bij de wisseling van de posten, samendrummen aan de ingangen, smeekten om meer inlichtingen te verkrijgen, 's Morgens te Beringen en, even na de middag, te Zolder worden ze toegesproken door een gedelegeerde van het ACV. Eveneens te Zolder wordt het woord gevoerd door Gerard Slegers voorzitter van het "Permanent Komitee". 

Op het middaguur mengen zich aan de mijn te Waterschei een 30-tal studenten uit Leuven en Hasselt tussen de stakende mijnwerkers. (1) Eveneens waren er leden van V.M.O. (Vlaamse Militanten Orde) te bespeuren. (2) De afdeling van de rijkswacht aan de ingang van de 't mijnen zijn trouwens van de namiddag gevoelig versterkt.

Om 11 uur in de voormiddag heeft te Hasselt een Perskommunikee van Mijnwerkersmacht plaats. De Standaard van 9/1/1970 spreekt van een "miner-power" opgericht door een studentenkomitee. Kris Hertogen, werkstudent, treedt op als woordvoerder van de groep, die bestaat uit een dertigtal studenten, van S.V.B.-inspiratie, en uit jonge mijnwerkers.

Opmerkelijk is dat de kranten in tegenstelling tot de brochures spreken over een gebrek aan leiding bij de mijnwerkers, wat zij verklaren door het feit dat de herinnering aan het Zwartbergdrama nog zeer levendig is. Wel zijn er verscheidene instanties en individuen opgekomen om de aktie van de mijnwerkers te steunen, maar rechtstreekse verantwoordelijkheid wil niemand nemen, en aan de leiding van deze aktie staan nog veel minder. De brochures zijn natuurlijk uitgegeven na de staking, toen wist men dat het Permanent Komitee en Mijnwerker smacht een grote rol hebben gespeeld, dus trekt men meestal de lijn door tot in het begin.

De Standaard verwacht dat er morgen een grote werkhervatting zal plaats vinden, omdat op de mijnen het loon van de tweede helft van december wordt uitbetaald. De stakers vragen zich af of het staken geen nieuwe mijnsluiting zal veroorzaken en tevens maken ze zich zorgen over hun inkomen, nu de vakbonden weigeren zich achter de arbeiders te scharen.

De Volksunie vergadert onder voorzitterschap van Van der Elst en belast Olaerts met een dringende interpellatie van Minister van Economische Zaken, Leburton, over de oorzaken van de staking in de Limburgse mijnen. De Limburgse député zal eveneens vragen waarom de Limburgse cokes beneden de marktprijs worden verkocht. (3)

De vakbonden blijven op hun standpunt. 

Noten

(1) Belang van Limburg, 9,1-1970.
(2) Le Peuple, 9-1-1970 
(3) Belang van Limburg, 9-1-1970

 

Vrijdag 9 januari 1970

Feiten: Vandaag blijft de toestand stationair in de Kempense mijnen, ondanks andere verwachtingen. De lonen worden in alle mijnen uitbetaald. De druk van ingenieurs en werktoezichters helpt niet om de arbeiders aan het werk te krijgen, alleen te Waterschei is er een gedeeltelijke werkhervatting, terwijl in Beringen slechts enkele arbeiders meer dan gisteren aan het werk gaan. De rijkswacht is nu nog talrijker aanwezig. (1) In de voormiddag om 10 uur heeft er een algemene ledenvergadering van het ABVV plaats in een zaal in de Vennestraat te Winterslag. Dit gebeurt onder druk van de plaatselijke militanten van de Kommunistische Partij. Alhoewel vele arbeiders niets afwisten van deze vergadering zit de zaal proppensvol mijnwerkers, onder wie vele gastarbeiders. Provinciaal sekretaris Bayens spreekt in het Nederlands en het Frans een welkomstwoord uit en vraagt dan het standpunt te kennen van de arbeiders. Hij wordt met ahoew-geroep onthaald en er ontstaat tumult in de zaal en verschillende arbeiders slingeren verwijten aan het adres van de vakbondsleiders. Vervolgens worden dan de eisen geformuleerd. Volgens M.M. wordt de eis van onmiddellijke loonsverhoging van 70 fr. massaal door de mijnwerkers onderschreven. (2) Volgens Belang van Limburg komen de eisen hierop neer : 

- vasthouden aan de oorspronkelijke gevraagde 15 t.h. loonsverhoging.
- meer en regelmatiger inlichtingen ontvangen vanwege het bestuur van de vakbonden.
- de arbeiders wensen geen moeilijkheden te ondervinden van diverse drukkingsgroepen en agitatoren.
- en vragen dat de vakbonden de zaak zo vlug mogelijk op efficiënte wijze in handen zou nemen. (3)

Volgens Van Overstraeten blijven de stakers echter met een aandoenlijke en wanhopige trouw de tussenkomst van hun vakbond eisen.

Bayens belooft dan dat de vakbond zal zorgen ofwel voor stakersgeld ofwel voor werkloosheidsvergoeding. (4) Het ACV van zijn kant blijft op zijn standpunt. Ook in de voormiddag legt het P.K. te Zwartberg verklaringen af aan de pers. Dit komitee maakt duidelijk dat zij de staking leidt.

Wij citeren Slegers : "Ik beweer niet dat wij officieel gemandateerd werden, maar wij weten dat de 18.000 arbeiders achter ons staan. Wij zijn niet politiek geëngageerd en lokten de staking niet uit, vermits dit komitee slechts tot stand kwam toen de staking algemeen was." Wat de gevolgde lijn betrof, wijst Slegers erop dat zij een waardige staking willen voeren, trouwens tot nu toe is de staking zonder incidenten verlopen, dit vindt Slegers het bewijs van vertrouwen dat de stakers in hen stellen. (5) Het Belang van Limburg wijst trouwens ook op de kalmte die uitgaat van deze stille massa en op het feit dat het opvalt welke psychologische kracht van de enkele arbeiders, die namens het P.K. het woord voeren, uitgaat. Deze mijnwerkers-militanten herhalen steeds maar weer de eisen die in de schoot van het komitee werden vooropgesteld, en wat zeer belangrijk is, ze manen hun makkers aan tot kalmte, en  eisen dat de vakbonden zich niet langer meer blijven verschuilen en op het voorplan zullen komen. (6)

Wat de positie ten opzichte van de vakbonden betreft, zegt Slegers : "Wij doen nooit of nooit een knieval. Zij, de leiders van de vakbonden, hebben ons in de rug geschoten. En nu moeten deze leiders tussenkomen. Ze hebben ons van midden 1969 een loonsverhoging van 15% aangekondigd en dit met ingang van 1 januari 1970. Nu is de bom er.

De sociale programmatie ligt gespreid over 18 maanden. Wij eisen nu 15% en wanneer de syndikale leiders niet zelf naar ons toe komen, staken wij voort tot het bittere einde". Wel zou het komitee indien de vakbonden hun eisen niet zouden bijtreden, zelf een beweging stichten, en ze zouden zich desnoods aan een politieke partij binden of een lening aangaan om aan geld te komen. Deze beweging zou de eventuele misstappen van de vakbondsleiders, want ze beschouwen deze nog als hun leiders, moeten voorkomen in plaats van ze te genezen. Verder vraagt het P.K. zich met bezorgdheid af wat er de eerstvolgende dagen zal gebeuren, nu de spanning bij de mijnwerkers groter wordt. Er wordt verder nog gezegd dat als de meerderheid van de arbeiders terug aan het werk zou gaan, zij er zich zouden bij neerleggen. Het is niet hun bedoeling in de plaats van de vakbonden te treden, zij willen enkel de 15% loonsverhoging, omdat nu op dit ogenblik het arbeiderspersoneel sterk aan het veranderen is, het nodig is, voor de leefbaarheid van de mijnen, dat er jonge krachten worden aangetrokken. De komiteeleden vermoeden dat de directies van de K.S. hun genegen zijn.(7) 

Belangrijk is echter dat men in de pers blijft twijfelen wie nu eigenlijk de leiding in handen heeft. De meningen verschillen naargelang de kleur die men heeft. Zo is de VU en het P.K. zelf uiteraard van oordeel dat het dit laatste is; dit wordt dan betwist door M.M., die in bepaalde mijnen de arbeiders zou vertegenwoordigen. Deze verwarrende sfeer wordt dan nog versterkt door allerhande tegengestelde pamfletten, die aan de mijnen verspreid worden.

Van vakbondszijde zegt men dat het beide groepen zijn. De Waalse arbeiders van het Luikse staalbekken bevestigen in een pamflet de Limburgerse mijnwerkers hun volledige steun. Volgens hen gaat het in de koolmijen en in de staalsektor tegen dezelfde patroon : de Société Générale.

Noten

(1) Belang van Limburg, 10-1-1970.
(2) M.M., brochure, Sun-uitgave, 1970.
(3) Belang van Limburg, 10-1-1970.
(4) VamOverstraeten T., a.w.
(5) idem (4).
(6) idem (3).
(7) idem (3).

  

Zaterdag 10 januari 1970

Feiten: In de namiddag om 15 uur heeft een kontaktvergadering plaats te Heusden in zaal "Ons Huis", tussen de leiders van het ACV en de militanten. Ze wordt geleid door Vanhees, gedelegeerde te Beringen. Aan de bestuurstafel zitten Thomassen, nationaal voorzitter van de vrije mijnwerkerscentrale, Jef Ooms en Gust Renders. Vanhees verwelkomt de zowat 120 militanten, volgens Van Overstraeten hoofdzakelijk vrijgestelden, en spoort aan tot een positieve en opbouwende geest. Hij stelt de vergadering in het teken van de voorlichting aangaande de sociale prograramatie. Gust Renders schets dan de evolutie en de voorgeschiedenis, verbonden aan de jongste sociale programmatie. De vakbonden hebben hun eisen, volgens hem zo hoog gesteld omdat er een zekere achterstand in de lonen moest ingelopen worden, uiteindelijk is het dan 12,19% geworden, gespreid over 18 maanden. Hij benadrukt het feit dat deze sociale programmatie democratisch is gegroeid in de schoot van de militantenvergaderingen. Verder doet hij een oproep tot de militanten vanaf maandag de richtlijnen van drukkingsgroepen en andere organisaties niet meer te volgen en samen solidair te zijn. Deze oproep wordt herhaald door Mathieu Thomassen en Jef Ooms.

Thomassen merkt op dat de mijnwerkers nu staken voor een loonsverhoging van 1 fr. per dag.

Slegers is ook in de zaal aanwezig. Hij zegt dat zijn organisatie zich volledig distantieert van de drukkingsgroepen en enkel de belangen van de arbeiders verdedigt. Hij vraagt tevens of het ACV al wist dat het programma niet haalbaar is. Verschillende militanten stellen dan nog vragen om meer informatie te bekomen. Na de vergadering wordt dan een geheime stemming gehouden, waarbij 83% van de militanten zich uitspreekt het werk maandag te hervatten. (1)

Zondagvoormiddag worden de leden van het ACV in de zaal van het patronaat te Heusden door hetzelfde paneel van de vakbondsleiding toegesproken. Uit de reacties van een honderdtal aanwezige arbeiders mijnwerkers blijkt duidelijk dat er nog een grote kloof bestaat tussen leiding en arbeiders en dat de meningen over werkhervatting nog erg verdeeld zijn. (2)

Zondagavond om 20 uur in de Zaal Rembrandt te Genk treedt de kabaretgroep Mamsel op. Het laatste nummer van de groep is een bekend beeld van de huidige staking in de Limburgse mijnen, speciaal geschreven bij deze gelegenheid. Mamsel roept op tot een daadwerkelijke solidariteit. (3)

Het P.K. betwijfelt of werkelijk een meerderheid van 85% zich voor de werkhervatting heeft uitgesproken, vermits er op deze vergadering slechts enkele mijnwerkers daar waren en zij juist zich tegen de werkhervatting hebben uitgesproken. Zij verklaren dat hun vergaderingen te Beringen en Winterslag vaststelden dat de mijnwerkers vastberaden waren, toch zouden zij zich niet tegen een werkhervatting verzetten, alhoewel dat "eens te meer een nederlaag zou zijn voor de Limburgse verschoppelingen", aldus het P.K. Zij vrezen wel dat de vak-bon$n herrie zullen maken en de staking met geweld zullen willen breken. Tenslotte eisen zij uitkering van stakings-vergoedingen door de vakbonden. (4) 

Noten

(1) Van Overstraeten T. a.w.
Belang van_Limburg, 12-1-1970.
Het Volk, 12-1-1970.
(2) idem (1)
(3) Belang van Limburg, 12-1-1970
(4) Belang van Limburg, 12-1-1970

Maandag 12 januari 1970

Feiten: In het Kempisch mijnbekken blijft zo goed als algemeen. Zowel in de voor- als de namiddag arriveren volle bussen aan de mijnen. Talrijke arbeiders komen naar de mijnen. Ook in de afdeling Houthalen van de zetel Helchteren-Zolder, waar ongeveer 1.200 arbeiders tewerkgesteld zijn, wordt niet meer gewerkt uit solidariteit met de rest. 85% van de arbeiders keert naar huis terug; de arbeiders, die wel aan het werk gaan, worden opgevorderd voor de onderhoudsdienst. Te Beringen blijven vele arbeiders in de bussen zitten. Te Zolder staan zij in drummen voor de ingangspoort. Te Winterslag gaan zij de mijn binnen, maar niet aan het werk, en komen dan na enkele minuten weer buiten. Tenslotte te Waterschei wormen zij pikketten om de bussen, die daar tot op het grondgebied van de mijn rijden te doen stoppen. De arbeiders worden aan de mijnen toegesproken door de stakingsleiders, die met handengeklap en toejuichingen worden bedacht, en door de vakbondsmilitanten, die er echter niet in slagen hen te overtuigen om aan de arbeid te gaan en zelfs op vijandige uit latingen onthaald worden.(1)

Rond het middaguur worden de arbeiders te Waterschei toegesproken door het P.K. dat een oproep doet om  de staking vol te houden, maar ook tot kalmte aanmaant. Een afvaardiging uit Beringen is naar Waterschei gekomen om solidariteit te betuigen met de stakers. Later om 13u15' stellen een 500-tal stakende arbeiders zich vastberaden aan de ingang van de mijn. Er komen drie autobussen aan, voorafgegaan door een politiewagen. De stakers laten de politiewagen door, maar brengen de autobuseen tot stilstand, uitgezonderd de eerste bus die nog kon binnenglippen. De mikrowagen van het comité maant nog steeds aan tot kalmte. De rijkswacht komt tussen om de bussen te ontzetten. Er wordt gechargeerd met het geweer. De mijnwerkers beginnen echter met flessen, takken en stenen te werpen, zodat de Rijkswacht moet achteruitwijken. Een tiental rijkswachters worden ingesloten en de mijnwerkers beginnen te slaan en met stenen te gooien. Een officier wordt vrij ernstig aan het been getroffen, een tweede rijkswachter loopt een ontwrichte schouder op, terwijl een derde met een gebroken neusbeen en schaafwonden in het aangezicht wordt opgenomen in het ziekenhuis. Twee werkwilligen worden uit de bus getrokken en licht gewond tijdens de schermutselingen. De rijkswachters werpen dan traangasgranaten, maar de rook keert zich terug naar de rijkswacht, waardoor deze even moet wijken en achternagezeten wordt door een huilende massa, die hen bekogelt met stenen en andere projektielen. Een 90-tal gendarmen chargeren dan en kunnen de arbeiders in twee groepen verspreiden. De arbeiders worden tot ongeveer 300 meter van de mijn gedreven, waar nog een tijdje gevochten wordt. Er worden bussen aangevallen en verscheidene auto's beschadigd. Vanuit de mikrowagen schreeuwt men slogans als "Rijkswacht SS" en "Rijkswacht Gestapo". Een groepje studenten komt nog de rijkswacht allerlei verwijten naar het hoofd slingeren, maar rond 15 uur keert de rust weer en trekt de rijkswacht zich in de mjn terug. Na de relletjes worden drie personen voorgeleid, een Poolse en een Griekse gastarbeider, die met stenen hadden geworpen, en een free-lance journalist uit het Luikse; deze laatste wordt gevat wanneer hij samen met een groep stakers de Griekse mijnwerker tracht te bevrijden. Rond half tien verzamelen zich een duizendtal stakende arbeiders aan de mijn te Waterschei. Uit beide richtingen van de grote baan komen rond die tijd bussen met personeel, voorafgereden door een vijftal jeeps van de gewapende rijkswacht. Onder de arbeiders ontstaat rumoer, ze jouwen hun ontevredenheid uit en bekogelen de ramen van de bussen met stenen. Er sneuvelen ruiten. Maar verder zijn er geen incidenten. (2)

Te Zolder worden de arbeiders toegesproken door een student van "Mijnwerkersmaeht". Deze noemt de huidige stand van zaken een voorbode van een totale overwinning. Hij herhaalt de rechtvaardige eis van15% loonsverhoging en wel onmiddellijk en volledig. Hier in Zolder ontstaat er eveneens een ogenblik van spanning wanneer de stakers de rijweg naar de mijn willen bezetten. Rijkswachtkapitein Franssen van de rijkswacht Hasselt spreekt hen door de megafoon toe. Hij zegt dat de staking tot nu toe kalm verlopen is, dat de ordediensten de vrijheid van staking maar ook de vrijheid van arbeid moeten erkennen, zodat de arbeiders die oordelen dat zij aan het werk moeten gaan, daartoe vrije toegang moeten hebben. Hij maant de arbeiders tot kalmte aan. Na hem doet dit ook een van de leden van het P.K. Deze woorden vallen in goede aarde en het blijft rustig. Omstreeks 15u30 is de ingang van de mijn verlaten. Op verscheidene plaatsen in Limburg worden de autobanden en fietsbanden van werkwilligen doorgesneden. 

En overal aan de mijnen worden dewerkwilligen en zelfs de opgeëiste arbeiders van de onderhoudsdiensten uitgejouwd. (3)

In de namiddag vergaderen de" besturen van de Mijnwerkerscentrale van het ACV en van het ABVV te Hasselt afzonderlijk en 's avonds komen zij in gemeenschappelijke vergadering bijeen te Houthalen. Zij beslissen hun syndikale afgevaardigden opdracht te geven om zich terug te trekken van de mijnen in afwachting van het herstel van de kalmte, omdat de veiligheid der mijnwerkers onvoldoende verzekerd is. Zij stellen vast dat de normale toepassing van het sociaal akkoord wordt belemmerd door de agitatie gevoerd door allerhande niet-syndikale groeperingen. Deze beslissing zou er gekomen zijn nadat de gewestelijke centrales kontakt zouden opgenomen hebben met hun natioïale leidingen, die geen kans op enig resultaat zouden gezien hebben in het overnemen van de staking. (4)

Volgens Minister van Binnenlandse Zaken, Harmegnies, is de aanval op de autobussen het werk van onruststokers, onder wie verscheidene onder invloed van drank. Hïjj roept op dat niemand in de valstrik van deze lieden loopt. (5)

Er is ook een mededeling van het Kolendirektorium die handelt over de sociale programmatie 70-71 en over de prijsproblemen. Wat de sociale programmatie betreft, was de volledige inwilging van de vakbondseisen niet enkel onmogelijk op het ekonomisch vlak, maar het bleek ook niet wenselijk op sociaal vlak op langere termijn. Ook mag niet uit het oog verloren worden de aanzienlijke toelagen van de staat en het feit dat de lonen en de sociale lasten twee derden van de kostprijs van de steenkoolnijverheid uitmaken. Hoewel de verhoging van de verkoopprijs mogelijk is, er vele redenen zijn om deze binnen bepaalde perken te houden teneinde de strukturele ondergang van de Belgische steenkoolproduktie niet te versnellen. (6)

's Avonds verklaart de heer Houthuys, voorzitter van het ACV, dat de huidige beweging, door de betrokken centrales van mijnwerkers, zowel van het ABVV, als van het ACV, niet kan goedgekeurd worden, omwille van de afgesloten overeenkomst en dat in dit opzicht het probleem van de al of niet uitbetaling van het stakingsgeld zich niet stelt en daar volledig van onafhankelijk is. In tegenstelling hiermee hadden enkele syndikale leiders in Limburg beloofd dat de vergoedingen wel zouden uitbetaald worden. Houthuys antwoordt hierop dat de betrokken leiders in hun persoonlijke naam hebben geantwoord. Verder is hij van mening dat, indien blijkt dat de leden van het ACV in grote getale meegesleept werden en dus het slachtoffer werden van een bepaalde aktie, waardoor zij de ordewoorden van hun organisatie niet volgden, het ACV hiermede dient rekening te houden. Als besluit zei hij nog : "Wij wensen met de andere vakbonden te overleggen, vooraleer zelf te beslissen".(7)

Noten

(1) Volksgazet 13-1-1970 blz. 1 en 6.
Belang van Limburg 13-1-1970, blz. 1 en 4.
Het Volk 13-1-1970,
Gazet van Antwerpen 13-1-1970, blz. 1 en 4.
(2)   idem (1).
(3) idem (1).
(4) Van Overstraeten T., a.w.
Belang van Limburg 13-1-1970 blz. 4.
(5) idem (4)
(6) idem (1)
(7) idem (1)

 

Dinsdag 13 januari 1970

Feiten: Vandaag is het rustig in de Limburgse mijnstreek. Tegen de middag troepen enkele honderden arbeiders samen aan de ingang van de mijnen, doch er komen geen bussen met werkwilligen, er is ook geen rijkswacht, zodat iedereen kalm blijft en de arbeiders de toestand in groepjes bespreken. Het gerucht doet de ronde dat er een informeel kontakt zou geweest zijn tussen een lid van het Permanent Komitee en vakbondsleiders. Het ABVV weet van onderhandelingen niets af, maar Ooms, provinciaal sekretaris van het ACV, erkent een onderhoud gehad te hebben. De volgende dagen zal echter blijken  dat dit kontakt geen enkel gevolg heeft gehad.(1)

Voormiddag ziet men op de wegen naar Limburg sterke rijkswachtkolonnes, doch in de mijnstreek zelf blijven de gendarmes zeer diskreet. Alleen de lokale politie patrouilleert en zet de stakers aan tot kalmte. In de vroege namiddag verricht de rijkswacht identiteitskontroles op de wegen naar Genk. De mijndirekties besluiten zelf dat de werkwillige arbeiders niet aan het werk mogen gaan. Een afgevaardiging van Antwerpse dokwerkers komt aan de mijnen haar solidariteit betuigen. De solidariteitsbeweging met de Kempense mijnwerkers groeit overigens met de dag in alle lagen van de bevolking. De drie rijkswachters die tijdens de rellen van maandag werden gewond mogen vandaag het ziekenhuis verlaten. Onder de arbeiders zijn uitspraken als : "Wij hebben geen vertrouwen meer in de vakbonden. Zij maken deel uit van de regeringsmeerderheid, wij spreken niet meer dezelfde taal. Zij hebben ons bedrogen." Het bestuur van het (ACV) vergadert onder voorzitterschap van Jef Houthuys. Met eenparigheid wordt besloten zich volledig te scharen achter de Centrale van de Vrije Mijnwerkers, zowel wat betreft de gevoerde onderhandelingen als de houding ten opzichte van de huidige moeilijkheden.(2) 

Noten

(1) Van Overstraeten, a.w.
Belang van Limburg, 14-1-1970.
(2) Laatste Nieuws, 14-1-1970,
Het Volk 14-1-1970, 
Belang van Limburg, 14-1-1970.

 

Woensdag 14 januari 1970

Feiten: 's Morgens wordt ook de mijn Limburg-Maas te Eisden lamgelegd. Er dalen nog slechts 36 mijnwerkers af in deze mijn, terwijl er voor de namiddagpost niemand meer opdaagt. Aan de ingang staan 's morgens zowel als 's namiddags een massa stakende arbeiders. Tientallen studenten delen pamfletten uit. In andere mijnen is de staking even volledig als de vorige dagen. Er worden nergens incidenten gemeld. Omstreeks 5u45 steeg er voor de ingang van de mijn te Waterschei een oorverdovend gejuich op uit ongeveer 700 kelen toen via de megafoon wordt gemeld dat ook de mijn te Eisden volledig lam ligt. Aan alle mijnen is meer volk opgedaagd dan gisteren. De blijken van solidariteit blijven uit het gehele land toestromen. Te Waterschei en Eisden grijpen dokwerkers van Antwerpen naar de megafoon en verklaren zich solidair met de Limburgse mijnwerkers en zeggen alles in het werk te stellen om het vervoer van buitenlandse kolen in de haven van Antwerpen totaal te verlammen.(1)

Het aantal studenten tussen de stakers wordt met de dag groter, onder hen een aantal studenten van de Economische Hogeschool Limburg. Zij verstrekken volgende mededeling aan de pers : "De studenten van de E.H.L. achten het belangrijk het probleem van de mijnstaking nader te onderzoeken. Daartoe hebben ze besloten het volgen van de kolleges voorlopig te onderbreken. Ze zullen ter plaatse kontakt opnemen met alle bij het konflikt betrokken partijen, teneinde een definitief standpunt te kunnen innemen. In verband hiermee werd gisteren reeds een eerste informatievergadering gehouden en wordt thans overgegaan tot een meer doordringende enquête bij alle betrokken partijen, Ze doen hiermee trouwens een oproep tot de studenten zioh te beraden over deze aangelegenheid. Zij delen aan de mijnen een vragenlijst uit om de achtergrond, de aanleiding tot de staking, de verhouding arbeiders - syndikaten, de functie van de pressiegroepen, enz., te besturen. Studenten uit Leuven delen vlugschriften uit en kondigen aan dat er door studenten te Leuven en Gent zal betoogd worden uit solidariteit met de stakende arbeiders. (2)

Aan de uitgangen van de Luikse staalbedrijven worden pamfletten uitgedeeld om op te roepen tot solidariteit. Ondertussen begint de staalnijverheid reeds een ernstige weerslag te ondervinden van de gevolgen van de staking in het Limburgse Bekken. Espérance-Longdoz en Cockerill-Ougrée zijn genoodzaakt twee grote hoogovens uit te schakelen. Er wordt verwacht dat binnen enkele dagen ongeveer 15 000 arbeiders in de Luikse staalindustrie werkloos zullen zijn»

In verband met de incidenten van maandag te Waterschei gaat de raadkamer te Tongeren over tot de aanhouding van  personen. Het zijn drie gastarbeiders uit Genk en de journalist uit Chatelineau, verbonden aan een kommunistisch blad, strekking Peking. Ze worden aangehouden wegens verzet tegen de politie en het toekennen van slagen. Studenten eisen de vrijlating van deze vier aangehoudenen.

In de namiddag heeft er een licht incident plaats te Beringen. De mijnwerkers willen de kolenhaven bezetten, waar nog gewerkt zou worden, maar de rijkswacht zet het terrein af.

De Vereniging der Vlaamse studenten, overkoepelend orgaan van de Nederlandstalige studenten van het land, en de Algemene Studentenraad, overkoepelende organisatie van de Nederlandstalige studenten te Leuven, betuigen hun solidariteit met de stakende mijnwerkers in de Limburgse Mijnstreken en scharen zich achter het eisenprogramma van mijnwerkersmacht. De VVS en de ASR klagen de integratie aan van de vakbonden in het kapitalisme, waardoor deze de belangen van de arbeiders verloochenen en de belangen van de patroons en van de bezitters in de hand werken. Zij wijzen erop dat studenten 3x per dag aktief aanwezig zijn bij de stakingsposten, waardoor zij de levenssituatie en de strijd van de arbeiders leren kennen. Zij zullen deze strijd steunen door de kontestatie van hun vorming, die volkomen geisoleerd is van de sociale realiteit en van de maatschappelijke konflikten. Zij besluiten een grootscheepse informatiecampagne op touw te zetten in het Waalse bekken, de Luise staalnijverheid, de Antwerpse dokken en de Gentse textielindustrie.(3)

Te Winterslag wordt een komtnunistisch pamflet "Mijnlamp" verspreid. Onder de titel "Bravo aan de Mijnwerkers" leest men een verheerlijking van de overwinning van de mijnwerkers, die "het hoofd hebben kunnen bieden aan de onderdrukking van de patroons en de vakbonden." Verder vragen zij de hernieuwing van het akkoord van 15 december en algemene vergaderingen van mijnwerkers waarop het akkoord moet besproken worden.

Te Waterschei wordt een pamflet van "Mijnwerkersmacht" uitgedeeld. "Wij zijn tegen de "'sociale vrede" en aanvaarden niet dat de vakbonden voor zulke vrede van 2 jaar tekenen. Sociale vrede, dat is de vrede van de patroon. De staking is ons enig wapen. "Verder roepen zij op om expedities te vormen naar het bekken van Luik en de Borinage en om niet thuis te blijven, omdat dit hun kracht moet demonstreren en zij dan niet geïndoktrineerd worden door de pers en de radio, die nog altijd de vakbonden steunen.

De stakers eisen van de mijndirektie dat zij geen werkwilligen meer aan het werk laten. Alleen de onderhoudsdiensten mogen nog doorgelaten worden. Het P.K. beslist een massabetoging te organiseren op vrijdag 16 januari te Hasselt. Zij roepen alle arbeiders en sympathisanten op hieraan deel te nemen.(4)

Noten

(1)
(2) Belang van Limburg, 15-1-1970
(3) idem (2)
(4) Vooruit, 15-1-1970

 

Donderdag 15 januari 1970

Feiten: De staking in de vijf mijnen van Limburg is ook vandaag volledig, doch het is rustig in de hele mijnstreek. Aan de ingangen van de mijnen is de opkomst van stakers geringer dan de vorige dagen. Buiten de enkele samenscholingen, waaraan door studenten strooibiljetten worden uitgedeeld, moet echter een incident te Eisden vermeld worden, waar een mijnbediende wordt aangevallen en vrij ernstig gewond. De aanrander wordt opgeleid. De stakingsleiders doen nog een oproep om deel te  nemen aan de betoging van morgen.(1)

De kamerfractie van de CVP vergadert in de ochtend. Zij wenst dat onmiddellijk maatregelen zullen genomen worden, ten einde een gesprek op gang te brengen, waarbij het Ministerie van Economische Zaken, door bemiddeling van het Kolendirectorium, kontakt zou opnemen met de direktie van de steenkoolmijnen en de vakbonden. Zij acht het wenselijk dat leden van het stakingskomitee, die tevens lid zijn van een vakbond, daarbij betrokken zullen worden.(2)

In de namiddag komen te Hasselt de 300 afgevaardigden van het ACV en ABVV met hun respectievelijke provinciale besturen samen om de toestand te bespreken. Zij geven aan het slot van de vergadering een kommunikee uit, waarbij ze zich akkoord verklaren de nationale leiding van hun organisaties te verzoeken op te treden bij de regering in verband met de zvare financiële gevolgen voor de mijnwerkers : verlies van lonen, vermindering van het verlofgeld en reistiketten, vermindering van de eindejaarspremie, verlies van betaalde feestdagen, gratis kolen en verhoging van huishuur voor arbeiders van de tuinwijken. Tevens zullen ze aandringen bij de nationale leiding van de vakbonden dat de gemengde mijnkommissie zal samenkomen om de toepassing van de sociale programmatie te herzien.(3)

In de namiddag ontvangt gouverneur Roppe Slegers. Deze laatste zou erop aangedrongen hebben dat de gouverneur eventueel als bemiddelaar zou optreden tussen de verschillende betrokken partijen. Slegers ontkent de geruchten als zou hij zijn ontslag indienen als voorzitter en eventueel het Komité zou ontbinden indien de vakbonden bereid zijn de leiding van de staking over te nemen. Het P.K. zal, volgens hem, blijven ijveren voor de 15% loonsverhoging, onmiddellijk van toepassing vanaf 1 januari 1970.

's Avonds heeft een onderhoud plaats tussen Berste Minister Eyskens, de Minigters Leburton, Harmègnies, Major, Cools, Segers, Ansele, Vêtre, en De Paepe en de voorzitters van de vakbonden Houthuys en Debunne en vertegenwoordigers van de syndikale mijncentrales. Na het overleg verklaart Minister van Economische Zaken Leburton dat de regering de Nationale Gemengde Mijnkommissie op verzoek van de vakbonden, zaterdag zal samenroepen in de hoop dat daarmee vlug een einde zou kunnen gesteld worden aan de krisis in de Limburgse mijnen. Hij onderlijnt dat de Kommissie de lonen zal bediscussiëren en de mogelijkheid onderzoeken om de stakingsdagen te vergoeden. De Heer Houthuys, voorzitter van het ACV, van zijn kant verheugt zich over het bereikte resultaat van de vergadering en over het feit dat het konflikt nu in handen van de bevoegde instanties kan gelegd worden. Dit laatste zet bij veel arbeiders kwaad bloed, omdat hun leiders nog niet bij de bevoegde instanties gerekend worden.

Het directorium van de steenkoolindustrie deelt mee dat het officieel produktieverlies op donderdag 8 januari 86.800 ton, vrijdag 9 januari, maandag 12 januari, en dinsdag 13 januari, 27 000 ton en woensdag 14 januari, 32.000 ton (5.000 ton bij van Eisden) bedraagt. Woensdag beliep het totale verlies van steenkoolproduktie sinds het begin van de staking dus ongeveer 200.000 ton.

De Limburgse mijnstaking brengt de bevoorrading van de Luikse staalnijyerheid in het gedrang. Indien niet snel een oplossing gevonden wordt en kolen geleverd worden uit het Kempisch bekken, vallen de cokesfabrieken stil en meteen dienen de hoogovens, waar 8.000 arbeiders werken, dan ook gedoofd. Dan gaat de kettingreaktie verder, want dan vallen de staalfabrieken met aanverwante nijverheden ook stil. Men overweegt nu de tijdelijke moeilijkheden met uit Polen ingevoerde kolen op te vangen.

De Kommunistisghe Partij nodigt in een kommunikee de mijnwerkers uit niet deel te nemen aan de betoging, die niet door hen zelf is georganiseerd, maar door kleine onverantwoordelijke groepen en individuen, die vreemd staan tegenover de mijnwerkersbeweging. De kommunistische parlementsleden zijn van oordeel dat de KAO van 15 december moet worden aangevuld. Zij hopen dat de vakbonden in staat zullen zijn de mijnwerkers bij hun strijd te helpen.

Het Provinciaal Komité van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen-Limburg, bezorgd om de gevolgen van de staking en om het welzijn van de gezinnen, vraagt dat al de betrokkenen alle krachten zouden bundelen in een opbouwende en voor allen aanvaardbare oplossing.

De Vlaamse Volksbeweging (VVB) betuigt haar medevoelen met de massa stakende arbeiders in Limburg. Zij bezweert de regering de geordende economische uitbouw van Limburg dringend en volgehouden ter hand te nemen. 

Noten

(1) Belang van Limburg, 16-1-1970
Het Volk, 16-1-1970
(2) Het Volk, 16-1-1970
(3) idem (2).

 

Zaterdag 17 januari 1970

Feiten: De Nationale Gemengde Mijnkommissie, die wordt bijeengeroepen op vraag van de vakbonden, houdt een vergadering waaraan deelgenomen wordt door vertegenwoordigers van de werkgevers en werknemers, afgevaardigden van het Kolendirectorium en de regering. Onder voorzitterschap van de heer Van den Heuvel, directeur-generaal der mijnen, wordt een regeringsvoorstel, ingediend door minister Leburton, aanvaard.

Hieronder volgt de samenvatting van het officieel kommunikee, dat verschenen is in de kranten.

Om de nadelige gevolgen van de staking voor een groot aantal families tot een minimum te herleiden is men bereid, zonder evenwel de beginselen van het sociale-programmatie-akkoord van 15/12/69 te wijzigen :

1) de werkloosheidsvergoeding uit te keren aan de stakers voor de niet-gewerkte dagen
2) de sociale voordelen van aanwezigheid niet zullen verminderen door de niet-gewerkte dagen.
3) de sociale programmatie 1970-'71 aan te passen door :

a) 6 t.h. loonsverhoging vanaf 1-1-'70 (in plaats van 4 t.h. op 1-1-'70 en 2 t.h. op 1-6 -'70) 
b) 4 t.h. loonsverhoging vanaf 1-3-'71 (in plaats van 2 t.h. op 1-4-'71 en 2 t.h. op 1-7-'71).

De andere punten van de sociale programmatie blijven behouden: verhoging op 1-1-'70 van de laagste lonen, verhoging met 500fr. van de vergoeding voor werkkledij in 1970, verhoging met 1.000 fr. van de eindejaarspremie 1970 en 1971. Bovendien blijft de indexering van de lonen. Andere voorwaarde, gesteld door het 4CV, is dat de vrijheid van arbeid moet gevrijwaard worden; hiermee wordt bedoeld het samenscholingsverbod voor de ingang van de mijnen, verdrijving van personen vreemd aan het mijnwerkersberoep (uit de mijnstreken); verbieden van auto-radio's en megafonen.

Tevens wordt de uitbetaling van de eindejaarspremie een maand vervroegd en uitbetaald samen met de loonuitkering op 23-1-'70. Als voorwaarde voor de uitvoering van dit akkoord wordt gesteld dat het werk moet hervat worden vanaf maandag 19-1-1970.(1)

In een uitgebreide nota wijst de Centrale der Mijnwerkers van het ABVV op de voordelen die dit akkoord inhoudt. Zij denken dat de arbeiders er zullen mee instemmen. Verder wordt aandacht besteed aan de loonsverhoging. "Die loonsverhoging betekent voor de ondergronders dat het nieuwe loon schommelt tussen 530 en 735,40 fr. per dag, terwijl dit vroeger schommelde tussen 489,92 en 496,19 fr. Voor de "bovengronders" stijgt het nieuwe loon van 401,10 tot 507,20 fr dat vroeger lag tussen 367,94 en 473,88 fr." (2) Het voornaamste punt van dit alles is, zo luidt de nota verder, dat de mijnwerkers moeten beseffen dat al de voordelen pas van toepassing zijn, als het werk wordt hervat, en indien dit niet mocht gebeuren, de regering zich niet meer zal binden voor de toekenning van voordelen. (2) 

De heer Thomassen van zijn kant verklaart dat ze het maximum gehaald hebben. Het nieuwe akkoord is beter dan het eerste. "Onze hoofdbekommernis was dat de geldelijke nadelen zo veel mogelijk zouden gecompenseerd worden. Het heeft immers geen nut een programmatie van 6 t.h. verhoging te bekomen, wanneer er ten gevolge van de beweging die nu aan de gang is, er reeds 4 t.h. is verloren gegaan!'. Hij voegt er nog aan toe dat zij erop staan dat de vergelijkende loonstudie onmiddellijk geschiedt en dat indien er een verschil bestaat met de lonen in de andere nijverheden, een nieuwe aanpassing dient onderzocht en doorgevoerd te worden.(3)

Aan de mijnen is het zaterdag en zondag uiterst kalm. Alleen de onderhoudsploegen zijn, zoals ieder weekend, aan het werk. Te Waterschei worden in de nacht van vrijdag op zaterdag 2 arbeiders geslagen en lichtgewond en wordt een auto beschadigd.(4) Stakers hebben ook tijdens de nacht ruiten stuk gegooid bij bedienden en ingenieurs en werkwillige arbeiders. Een mijnwerker wordt vrij ernstig gewond.(5) Het P.K. gaf, na de bekendmaking van de overeenkomst, volgende mededeling uit : "Het P.K, van het Kempens steenkoolbekken heeft kennis genomen van de schandalige besluiten van de Nationale Gemengde Mijnkommissie. In een uitgebreide vergadering van het P.K. is besloten het ingenomen standpunt ongewijzigd te behouden, d.w.z. 15 t.h. loonsverhoging nu onmiddellijk. Na een dergelijke stellingname van de Nationale Gemengde Mijnkommissie zal de derde stakingsweek worden ingezet. Voor de blijkbaar gewilde krachtproef, met de mogelijke tragische gevolgen, zal de overheid verantwoordelijk zijn. Wij staken verder.(6) Het P.K. houdt zondagvoormiddag samenkomsten te Beringen en Heusden en 's avonds te Waterschei, Winterslag, Lummen en Eisden, waar zij de eis handhaven van 15 t.h. loonsverhoging.(5)

Ook M.M, keurt de overeenkomst af en handhaaft de eis van 15 t.h.,. Op hun persconferentie zaterdagnamiddag herhaalt Chris Hertoghen hun eisen : 15 t.h. loonsverhoging in 1 keer; een basisloon van 400 fr. per dag voor de bovengronders en 500 fr. voor de ondergronders.

Het akkoord wordt eveneens afgekeurd door de "Socialistische Jonge Wacht" en de Kommunistische partij (K.P.). De vakbonden stellen pamfletten op, waarin de mijnwerkers gewezen worden op de grote voordelen, die het akkoord van zaterdag inhoudt. Er wordt uitvoerig gebruik gemaakt van cijfermateriaal en als slot worden de arbeiders opgeroepen het werk te hervatten maandag.(7) 

De BSP-federatie Hasselt-Sint-Truiden, meent dat het konflikt veroorzaakt is door de psychologische onzekerheid in verband met de toekomst van de mijnen. Zij wenst een duidelijke programmatie en verheugt zich over de samenkomst van de N.G.M.C. Zij veroordeelt de onverantwoorde agitatie van de Volksunie, die zich de "loonsverbetering" van de arbeider niet tot doel stelt, maar die zich enkel steunt op een enge partijpolitiek en antisyndicale motivatie.(7)

De provinciale middenraad van ACW-Limburg stelt vast dat de V.U. en bepaalde groepen van kontestanten misbruik maken van de begrijpelijke onrust van de mijnwerkers in verband met hun toekomst, en dat zij de vakbeweging in diskrediet willen brengen. De raad betuigt de volledige solidariteit van heel de christelijke arbeidersbeweging met de vakbeweging en roept de mijnwerkers op deel te nemen aan de informatievergaderingen.(8)

Noten

(1) Belang van Limburg 19-1 -1970 blz. 1 + 4 
Gazet van Antwerpen 19-1-1970 blz. 1 + 9 
Volksgazet 19-1-1970 blz. 1 + 6 
Van Overstraeten T., De grote Staking, blz. 82 
Spitaels, L'année sociale.
(2) Volksgazet 19-1-1970 blz. 6  .
(3) Het Volk 19-1-1970
(4) Nieuwe Gids 19-1-1970
(5) Volksgazet 19-1-1970 blz. 6
(6) Gazet van Antwerpen 19-1-1970 blz. 9
(7) Volksgazet 19-1-1970 blz 6
(8) Toespraak M. Thomissen - Het Volk 19-1-1970

  

Maandag 19 januari 1970

Feiten: De staking gaat onverminderd voort. Dus vervalt in principe het akkoord van de N.G.M.C. Talrijke mijnwerkers, want de opkomst is groter dan de vorige dagen, zijn naar de mijnen gekomen. Zij volgen de oproep van de stakingsleiders om buiten te blijven. Via de megafoons wordt de eis van 15 t.h. loonsverhoging herhaald en wordt de nieuwe programmatie-overenkomst "een kaakslag" genoemd. (1) De syndikale afgevaardigden sporen de arbeiders aan om het werk te hervatten. Er ontstaan wel discussies maar er doet zich geen enkel incident voor. De arbeiders blijven buiten en alleen de onderhoudsdiensten dalen af. De stakingspikketten zijn versterkt met studenten van Leuven, Gent en Brussel. Aan de kolenmijn te Beringen en te Zolder staan er bij elke postwisseling ongeveer een 1.500 man. Aan de andere mijnen 's ochtends ook een groot aantal, maar 's namiddags komen daar de bussen praktisch leeg aan. Rijkswachters zijn ter plaatse. Zij praten met de mijnwerkers en regelen het verkeer. Als een bus toch door de menigte wil rijden, slagen de stakingsleiders erin de inzittenden te overreden. Opvallend is het aantal journalisten dat aanwezig is op dit ochtend rendez-vous. Vic Lories van de Vlaamse televisie wordt geïnterpelleerd over de weinige zendttijd die in het journaal van de staking wordt besteed. (2) Persverslagen, radio- en TV-uitzendingen over de staking worden in discussie gesteld. Jonge meisjes delen pamfletten uit. Enkele jongelui van M.M. dragen grote plakkaten. In de namiddag heeft te Eisden een voorlichtingsvergadering plaats van het P.K. voor de mijnwerkers van Eisden. Daar wordt besloten een "mijnkomité" op te richten, dat de organisatie van deze staking in deze mijn op zich zal nemen. Naast Slegers, voorzitter van het P.K., spreken ook nog andere leden van dit komité en tevens een lid van de Socialistische Jonge Wacht. Slegers zegt de vakbonden niet te willen afschaffen, maar het P.K. te laten bestaan als controle-orgaan, waarvan de leden lidgeld zouden betalen. "Wij willen in de toekomst liever voorkomen dan genezen." Ook belooft hij dat iedereen solidair zal zijn met Eisden, mocht deze mijn gesloten worden. (3)

In aansluiting op zijn  speciaal persbulletin van  12  januari 1970 en  in verband met de verkeerde beweringen inzake de prijzen van de cokeskolen,   heeft het Kolendirectorium een grondig onderzoek gedaan over de afgesloten invoercontracten,  voor de levering van cokeskolen uit derde landen in het boekjaar 1970. Ondanks het  feit  dat de cokesbedrijven geen langlopende contracten kunnen afsluiten en dus een hogere prijs moeten betalen, bedraagt voor  1970 het totaal van de invoercontracten voor cokeskolen uit derde landen 1 miljoen 599.000 ton tegen een gemiddelde prijs van 811 fr. (4)

Het Volk (5) schrijft : "Zoals in alle drama's van die aard speelt er een noodlot in, misschien wel een afschuwelijk misverstand." Met dit laatste bedoelen zij dat het loonbriefje van de mijnwerkers veel te ingewikkeld is en door de arbeiders verkeerd begrepen wordt. Zij waarschuwen nog voor de verzwakking van de positie van de arbeiders in deze tijd van de toenemende concentratie; het grote patronaat zal ongetwijfeld met leedvermaak gadeslaan, wat zich op dit ogenblik in Limburg afspeelt. Ook wijzen ze op het gevaar dat deze staking meebrengt voor het voortbestaan van de mijnen. Zij hopen dat het ministerieel kernkabinet vandaag een voor iedereen bevredigende  oplossing zal vinden en dat niemand op onverantwoorde wijze dit drama nodeloos zal verlengen. Na afloop van dit ministerkomité legt de heer Bertrand, Minister van Verkeerswegen, een verklaring af, waarin hij zegt dat het akkoord van de N.G.M, gehandhaafd blijft en dat de regering zich niet rechtstreeks zal mengen in het konflikt. Het is de taak van de vakbonden. Verder wijst hij op het feit dat men er moet mee rekening houden dat de lonen in België automatisch gekoppeld zijn aan de index. Tot besluit zegt hij:  "Al wie op vrijdag 23 januari aan het werk zal zijn, zal, in welk bekken ook, de voorziene premie ontvangen." (6)

Noten

(1) Het Volk 20/V970 blz.  1
Belang van Limburg 20-1-1970 blz.1 
Volksgazet 20-1-1990 blz.  6
(2) Belang van Limburg 20-1-1970 blz.6
(3) idem (1)
(4) Nieuwe Gids 20-1-1970 
Volksgazet 20-1-1970
(5) Het Volk 20-1-1970
(6) Laatste Nieuws 21-1-1970.

  

Dinsdag 20 januari 1970

De toestand blijft stationair en de staking verloopt nog steeds rustig en totaal. Alleen te Eisden zouden een honderdtal mijnwerkers binnengedrongen zijn. Het P.K. heeft echter besloten de ingangen van de mijn beter af te grendelen. Aan de andere mijnen zijn geen werkwilligen meer en de opkomst is verminderd.

Incidenten vallen er niet te noteren en het optreden van de rijkswacht verloopt zéér diskreet, men ziet ze bijna niet. Opvallend is hun aanwezigheid wel bij de hoofdingang van de mijn te Eisden. In sommige mijnen is een gevoelig tekort aan onderhoudspersoneel, wat technische moeilijkheden zal meebrengen bij de werkhervatting.(1) Te Winterslag wordt een komité opgericht van stakende ABVV-leden, die willen onderhandelingen op gang brengen tussen hun vakbondsleiders en de stakers. Normaal zou deze ontmoeting 's avonds plaats hebben, maar ze wordt uitgesteld. Volgens hen wordt de toestand gespannen ingevolge de langdurige stakingsaktie en vrezen zij dat hun leden naar andere groeperingen zullen overgaan.(2) Het.P.K. deelt mee dat een afvaardiging van hen uitgenodigd is om die avond te onderhandelen met het Kolendirectorium. Later deelt men mee dat het uitgesteld is tot de avond nadien. Ook is er sprake van een debat op TV tussen Slegers, afgevaardigden van de vakbonden en van het kolendirectorium. Maar het ACV heeft zijn veto gesteld en het ABVV doet ook niet mee.

Mijnwerkers tonen hun loonbriefjes van 1969 aan de journalisten. Enkele voorbeelden van lonen voor een halve maand : 3.316 fr. tot 3;374 fr. voor een handarbeider van de bovengrond, die 30 jaar ondergrond achter de rug heeft, 3.950 fr tot 4.950 fr voor een opzichter van de bovengrond.(3)

De verantwoordelijken van het ACV delen mee dat in 13 gemeenten van het Kempens bekken donderdag ledenvergaderingen zullen gehouden worden met als agendapunten : een uiteenzetting van de toestand, een bespreking, een raadpleging van de leden en een regeling van de betaling der vergoeding. Tot deze vergaderingen worden uitsluitend ACV-leden op vertoon van hun lidmaatschapboekje toegelaten.(4)

Minister van Economische Zaken Leburton verklaart, na afloop van de vergadering van het ministerkomité, dat de regering het afgesloten akkoord in de N.G.C., volledig steunt en beslist heeft om de eindejaarspremie van 6.000 fr. op vrijdag 23 januari uit te betalen aan de mijnwerkers, die op die dag aan het werk zijn. Verder deelt hij nog mee dat de sociale programmatie de belangrijkste is in België en Europa, dat er geen gevaar bestaat voor een aaneenschakeling van sociale conflicten en dat de invloed van de staking op de staalindustrie niet rampzalig is.(5)

De staking is uitgebreid tot de kolenmijnen van het Luikse, met name Chératte, van de maatschappij Hazard, de Hazard-mijn te Micheroux en de Collard-mijn te Seraing. Zoals de Limburgse eisen ook de Luikse stakers 15 t.h. opslag. De overige mijnen zijn nog niet betrokken bij de staking.

Namiddag wordt in de Kamer geïnterpelleerd over de mijnkrisis door Moulin (KP), D'Hoore (CVP), Olaerts (VU) en Claes (BSP). De heer Moulin wijst op de noodzakelijkheid een oplossing te vinden, voor de lage lonen van de mijnwerkers en voor de rol van de VU, die volgens hem tussenkomt in wilde stakingen, maar voor de rest de arbeiders in de steek laat. De heer Olaerts verklaart dat de bureaucratische top van de vakbonden de binding met de arbeiders verloren heeft. Volgens hem is de oorzaak van alle moeilijkheden dat de kolen aan een prijs lager dan de kostprijs verkocht worden aan de Luikse staalindustrie. Tenslotte verdedigt hij de eis van de mijnwerkers voor onmiddellijke loonsverhoging van 15 t.h. Volgens de heer D'Hoore zijn deoorzaken van de staking de te lage lonen en de onzekerheid over de toekomst van het Kempisch bekken. Hij wijst verder op het gebrek aan voorlichting van de arbeiders en dringt aan op de aanstelling van een bemiddelaar. De heer Claes bracht als oorzaken van de staking naar voor de onzekerheid over de toekomst van de kolenindustrie, de lonen, die te ingewikkeld en misschien te laag zijn. Hij dringt aan op een duidelijke sociale programmatie en een vergelijkende loonsstudie. De prijzenpolitiek dient voorzichtig behandeld te worden. Dan neemt hij in volgende bewoordingen de Volks unie op de korrel : "Haar vertegenwoordigers spelen in Limburg de rol van valse profeten, die de mijnwerkers gebruiken "voor herrieschopperij om partijpolitieke en antisyndicale doelstellingen te bereiken. Door haar agitatie draagt de VU een zeer zware verantwoordelijkheid, niet enkel voor de materiële verliezen die de mijnwerkers lijden, maar ook voor een eventuele stilstand in de verdere industrialisatie van Limburg.(6) In zijn antwoord herinnert Minister Leburton aan het akkoord dat zaterdag in de N.G.C, werd gesloten. In anderhalf jaar zullen de lonen van de mijnwerkers ruim 12 t.h. omhooggaan. Dat is de belangrijkste sociale programmatie die ooit is afgesloten, aldus Leburton. Verder maakt hij duidelijk dat de regering niet ingaat op de eis tot onmiddellijke loonsverhoging van 15 t.h. Hij herhaalt dat de eindejaarspremie van 6.000 fr. op vrijdag 23 januari e.k. zal uitbetaald worden. Maar ook hier is de voorwaarde gesteld zoals voor de loonsverhoging dat de mijnwerkers vrijdag aan het werk moeten zijn. Tenslotte logenstraft hij de geruchten als zouden er al mijnwerkers opgeëist zijn.(7)

Noten

(1) Belang van Limburg 21-1-1970 bl.. 1 + 4
(2) Het Volk 21-1-1970 
(3) 1 + 2
(4) Het Volk 21-1-1970 
Vooruit 21-1-1970
(5) Belang van Limburg 21-1-1970 bl,. 2
Alle kranten.
(6) De Volksgazet 21-1-1970 blz. 1 + 6
Het Volk 21-1-1970
Belang van Limburg 21/1/1970 bl.. 2 + 
(7) Vooruit 21-1-1970.

   

Woensdag 21 januari 1970

Feiten: 

Er komen weinig arbeiders op bij de aanvang van de posten; aan elke mijn staan ongeveer een 300-tal arbeiders. Studenten en leden van diverse bewegingen sporen de arbeidere aan de staking voort te zetten. Door megafoons en luidsprekers wordt ook de uitbetaling van de eindejaarspremie geëist. Vrijdagavond zou de eindejaarspremie uitbetaald worden. De beslissing van de regering deze eindejaarspremie slechts aan de werkwilligen uit te betalen is hard aangekomen bij de arbeiders. Zij zeggen dat zij er een jaar voor gewerkt hebben en dat het geld hun toekomt. Daarenboven zullen zij het niet nemen als ze hem niet krijgen. Het P.K. spoort de arbeiders aan vrijdag allen de mijn te betreden en zich naar de uitbetalingszaal te begeven om het geld waarop ze recht hebben te gaan halen.(1)

De stakingsbeweging in het Luikse kolenbekken die reeds aan de gang is in de "Charbonnages du Hassard" te Micheroux en te Cheratte, "Esperance" te Montegnée en de "Société Collard" te Seraing, heeft zich deze ochtend uitgebreid tot de "Grand Bacume" te Herstal. Aldus nemen al vijf van de zeven Luikse mijnen deel aan de staking. Luikse en Limburgse studenten delen aan de hekken vlugschriften van de "Socialistische Jonge Wacht" uit.(1)

Een afvaardiging van het P.K. uit Limburg, samengesteld uit voorzitter Slegers (Winterslag) en de heren Becu (Beringen) en Peers (Winterslag) wordt deze ochtend ontvangen op de zetel van het Kolendirectorium te Brussel door voorzitter Evalenko. Van onderhandelingen ie er geen sprake. De heer Evalenko geeft een uiteenzetting over de toestand van de Belgische kolennijverheid en meer in het bijzonder van het Kempisch bekken.(1)

Namiddag hebben in de verschillende mijncentra korte betogingen plaats. Te Winterslag stappen de stakers.door het winkelcentrum van de wijk en scanderen "vijftien, vijftien". Te Waterschei worden de arbeiders toegesproken door de Kommunistische volksvertegenwoordiger Moulin, die zegt dat de Waalse arbeiders solidair zijn met de Limburgse mijnwerkers. Te Eisden gaan een groep stakers van de mijn naar de winkelstraat Pauwengraaf. Zij blijven voor het ACW-secretariaat staan en roepen scheldwoorden.

Te Zolder stappen een 300-tal arbeiders op naar "Ons Huis", de plaatselijke zetel van het ACV te Heusden-Berkenbos. Zij eisen de vergaderzaal op voor een meeting en in de gelagzaal vragen zij "een pint op kosten van het ACV". Fons Tielens slaagt erin na onderhandelingen de betogers het gebouw te doen verlaten. Nadien begeeft de stoet zich naar de woning van Gust Renders, secretaris van de C.V.M., waar de manifestanten hun eisen herhalen en scheldwoorden roepen aan het adres van de vakbondsleiders. Ordelijk gaat het dan terug naar de mijn.(2)Door de groep M.M. wordt een vergadering belegd om een hulpaktie te organiseren voor de mijnwerkeregezinnen, die ingevolge de stakingsaktie in geldnood zijn geraakt. 

Het zogenaamde "Comité van stakende ABVV-leden" dat dinsdagavond te Winterslag werd opgericht, breidt zich uit tot het hele bekken. In hun pamfletten staat volgend eisenprogramma: 

"1) 15 t.h. loonsverhoging gespreid over een jaar als basis voor discussie;
 2) kledijvergoeding van 1.500 fr.;
 3) uitbetaling van eindejaarspremie in januari;
 4) na de staking geen weerwraakmaatregelen tegen stakende arbeiders;
 5) een verzoek tot de vakbondsleiding van het ABVV om dit komité als gesprekspartner te erkennen; 
 6)
Erkenning van de staking door de vakbond.» (3)

Zij zullen een onderhoud hebben met de secretaris-generaal Debunne en met de ABVV-leiders te Hasselt.

In de namiddag hebben te Hasselt en Luik vergaderingen plaats van het ABVV, dat zich akkoord verklaart met het akkoord van zaterdag en met de uitbetaling van de eindejaarspremie enkel aan de werkwilligen. Woordvoerders van het "Comité van de stakende ABVV-leden" zeidden dat zij niet gekant zijn tegen de vakbonden maar de binding willen leggen tussen de stakers en de vakbond* Olieslagers antwoordt hierop dat zij zelf verantwoordelijkheid moeten opnemen, maar dat zij door hun houding hun eigen vakbond wel eens zouden kunnen ten onder brengen. Het nationaal Komité van de Centrale der Mijnwerkers ABW bevestigt zijn vroegere beslissing tot goedkeuring van het akkoord over de sociale programmatieovereenkomsten van de N.G.H. Het klaagt de beroering aan, door politieke personen en andere personen, die niets met de mijnwerkers te maken hebben. Het betreurt de tendentieuze berichtgeving over de radio en de televisie en nodigt alle mijnwerkers uit het werk te hervatten, wat volgens hen het enige middel is om hun arbeidersvoorwaarden in de toekomst te verbeteren.

Het bestuursoomité van de algemene centrale der liberale vakbonden vergadert te Brussel en meent dat de regering haar verantwoordelijkheid moet opnemen en patronaat, vakbonden en mijnwerkers samen brengen om gezamelijk naar een economisch draagbare en sooiaal aanvaardbare oplossing te zoeken. (4)

's Avonds verstrekt de Centrale der Vrije Mijnwerkers ACV een persmededeling. Zij verklaren dat de informatievergaderingen morgen, donderdag, plaats hebben en dat hierna een geheime stemming zal plaats hebben. Gerekend wordt op de democratische zin van iedereen om deze stemming in de beste voorwaarden te laten verlopen. In verband met de incidenten namiddag rond de sociale sekretariaten te Eisden en te Heusden zeggen zij : "Zij doen duidelijk blijken dat de woelmakers radeloos worden, dat zij georganiseerd op incidenten aansturen en dat zij zich als doel stellen de vakbonden af te breken. Het gezond verstand der Limburgse arbeiders zal echter ds overhand halen." (5)

Het P.K. geeft 's avonds eveneens een persmededeling uit, waarin zij scherp uitvallen tegen de regeringsbeslissing, de uitbetaling van de eindejaarspremie afhankelijk te maken van de werkhervatting, wat zij bestempelen als een sociale misdaad die door de gemeenschap moet bestraft worden. "We zijn niet braaf" en "Dat zullen wij later zien" staat er verder in.(6)

Het Kartel van Onafhankelijke Syndikaten van België vestigt de aandacht op wat het noemt de duidelijke wil van de Limburgse mijnwerkers om de syndikale aktie te depolitiseren. Het beaamt dit standpunt.

Het ACV-Luik deelt mee dat het de sociale programmatie als goed beschouwd maar dat in de huidige omstandigheden rekening moet gehouden worden met de inzichten van de mijnwerkers.

Het ABVV-Luik kant zich tegen een staking en beoordeelt de sociale programmatie als een der meest gunstige in Europa.(7)

De arbeiders van de scheepswerven Boel, te Temse, hebben woensdag de volgende motie goedgekeurd : "Wij verklaren ons volledig solidair en steunen u moreel in de strijd tegen het kapitalisme. Wij eisen medezeggingschap en beslissingsrecht van de basis in de vakvereniging".(8)

Vele leerkrachten van de normaalschool Kindsheid Jesu en moderne humaniora Immaculata te Hasselt betuigen hun solidariteit.

Noten

(1) Belang van Limburg 22/1/1970 blz. 1
Nieuwe Gids 22-1-1970 blz. 7
Gazet van Antwerpen
(2) Nieuwe Gids 22-1-1970 blz. 7
Belang van Limburg 22-1-1970 blz. 1
(3) Nieuwe Gids 22-1-1970 blz. 7
(4) Belang van Limburg 22-1-1970 blz. 4
Nieuwe Gids 22-1-1970 blz. 7 
Laatste Nieuws 22-1-1970 blz. 8 
Volksgazet 22-1-1970 blz. 1
(5) Belang van Limburg 22-1-1970 blz. 4
(6) Nieuwe Gids 22-1-1970 blz. 7
(7) Gazet van Antwerpen 22-1-1970 blz. 8 
(8) Gazet van Antwerpen 21/1/70

   

Donderdag 22 januari 1970

Feiten: Aan de mijnen blijft het vandaag zeer rustig, in groepjes staan ze aan de ingang opgesteld. Vandaag hebben de vergaderingen plaats voor de mijnwerkers, aangesloten bij het ACV. Na een inleidende toespraak over de sociale programnatie en de gevolgen ervan, kunnen de arbeiders vragen stellen. De vergadering wordt dan beëindigd met een geheime stemming. Hieronder volgt het aantal stemgerechtigde aanwezigen en het percentage dat zich voor de werkhervatting uitsprak :
 "- Bree : 106; 53,80%
  - Heusden-Berkenbos : 256, 50  30%
  - Beverst-Schoonbeek : 12; 50%
  - Houthalen : 82;52, 50%
  - Genk-Hoevezavel: 153; 24, 50%
  - Vorst-Kempen : 70;70,60%
  - Neeroeteren : 84;17, 80%
  - Paal : 203, 37, 50%
  - Helchteren : 103; 44%
  - Opglabbeek : 67,5%  (Belang van Limburg 23/1/70 blz.1). 

De kranten zijn er allen unaniem over akkoord, iedereen trouwens, dat dit een zeer, zeer geringe opkomst betekent en dat hiervan dan nog de meerderheid, namelijk 59% tegen de werkhervattiing is.

Volgens het ACV echter zijn de werkwilligen niet opgekomen, toch geloven zij dat de meerderheid van de arbeiders wel te winnen.is voor de werkhervatting.(1)

Slegers daarentegen acht de aanwezigen niet representatief. Volgens hem waren het alleen militanten. Het beperkt comité het ABVV houdt eveneens een dergelijke informatievergadering. Hierop spreken zich 2 arbeiders van de 110 aanwezigen zich uit voor werkhervatting.

Om 21u50 neemt de regering de beslissing dat, gezien de eindejaarspremie een verworven recht is voor iedereen, hij op 23 januari wordt betaald aan wie werkt en aan de anderen zodra zij het werk hervat hebben en ten laatste op 15 februari. Maar de sociale programmatie zoals die vorige week werd gewijzigd blijft gehandhaafd. Tot deze beslissing komt men nadat er eerst in de Nationale Gemengde Mijncommissie, die een beslissing had moeten nemen, onenigheid was ontstaan. Deze onenigheid heerste enerzijds tussen de Commissie en minister Leburton, die het ongepast vond dat de Commissie was samengeroepen, terwijl de andere leden er niet mee akkoord waren dat Leburton en Bertrand eigenhandig een beslissing troffen, in verband met de uitbetaling van de eindejaarspremie. Dan ontstond er rumoer. De afgevaardigden van de vakbonden drongen erop aan dat de eindejaarspremie heden aan iedereen zou uitbetaald worden. De mijndirecteurs en de vertegenwoordigers van het Kolendirectorium gingen hiermee niet akkoord. Dan maakte de heer Vanheuvel bekend dat de vergadering op verzoek van minister Leburton geschorst was. Dan werd er 's avonds een spoedbijeenkomst begonnen, waaraan werd deelgenomen door de ministers Cools, Leburton, Bertrand, Petre, Major en Harmegnies, door de heren Debunne, secretaris-generaal van het ABVV, Houthuys, voorzitter van het ACV, Thomassen van ACV-Limburg en Balette van ABVV-Limburg, door de heren Jaumet en Ligny als vertegenwoordigers van de werkgevers. Tijdens deze bijeenkomst komt men tot hogervermelde beslissing. Er wordt verder ten stelligste ontkend dat er legereenheden op weg zouden zijn naar Limburg. Als het nodig zou blijken, zou de orde alleen worden verzekerd door de rijkswacht.(1)

Donderdagmiddag wordt door een tiental mijnwerkers van M.M. een perskonferentie te Bokrijk in het Cultureel Centrum gehouden. Ze verklaren dat M.M. een organisatie is, die uitsluitend uit mijnwerkers bestaat en gegroeid is uit de staking. Verder voelen zij zich gelukkig door de hulp van de studenten bij het opstellen van pamfletten en door de solidariteit in Wallonië. Het P.K. heeft een beroep gedaan op de koning om te bemiddelen.

Noten

(1) Laatste Nieuws 23-1-1970 blz. 6 
Volksgazet 23-1-1970 blz. 7 
Nieuwe Gids 23-1-1970 blz. 7 
Belang van Limburg 23-1-1970, blz. 1.

Vrijdag 23 januari 1970

De regeringsmaatregel, waardoor de uitbetaling van de eindejaarspremie afhankelijk wordt gesteld van de werkhervatting, wordt door de stakers algemeen als een chantagemiddel beschouwd. Gedurende heel de nacht hebben er al aan de mijnen lichte incidenten plaats. Te Winterslag komen een 300-tal stakers in botsing met 150 rijkswachters, die erin slagen de manifestanten te verspreiden. Om 6 uur gaan de eerste groepjes van tien à twintig man de mijnen binnen om hun gedeeltelijk loon en zo mogelijk de premie op te strijken. Maar de ontgoocheling is zeer groot. De meeste hebben in januari slechts twee of drie dagen gewerkt en met de daarvoor gekregen som zouden ze zeker niet lang kunnen leven. Velen zouden niet eens 6% gekregen hebben, maar slechts 4%. Maar het is moeilijk wijs te geraken uit de loonbriefjes. Te Zolder staan ongeveer 2.000 stakers. Zij pogen een vleugel van de mijn te bezetten, maar de rijkswacht grijpt onmiddellijk in. Een student wordt nogal hardhandig aangepakt. Daarop wordt met flessen en stenen gegooid, en reageert de rijkswacht met traangas. De stakers worden achteruitgedreven, maar blijven pogingen ondernemen om de mijn in te nemen. Er wordt een autobus, die eerst diende als barricade, in brand gestoken. Ook een legerjeep ondergaat hetzelfde lot. Al de ruiten aan de voorzijde van de mijn worden ingegooid. Kort nadat het traangas is uitgeput wordt een nieuwe rijkswachtmacht ingezet, zowat honderd man en een twintigtal voertuigen. De rijkswacht kan de toestand terug in handen krijgen, net als te Beringen, waar ook heel wat herrie is en waar de arbeiders zijn opgekomen met hun echtgenotes. Er ontstaan tevens conflicten tussen studenten en arbeiders aan de ene kant en fotograven en TV-cameramannen anderzijds. Maar dat wordt weer bijgelegd. Te Waterschei doen zich ook gevechten voor tussen rijkswacht en stakers. Arbeiders met hun vrouwen en kinderen zijn  doorgedrongen tot op het domein van de mijn en duwen voor de ingangspoort. Na een aanval uitgevoerd te hebben op het gebouw van de mijn, worden ze op de vlucht gedreven door de rijkswacht met massa's traangasbommen.

 

Te Winterslag slagen de stakers erin, met op kop Slegers, de mijn binnen te dringen. Nadat de rijkswacht tevergeefs gepoogd heeft hen dat te beletten. De premie wordt evenwel niet uitbetaald zodat de gemoederen nog meer worden opgehitst. Als een Antwerpse bakker de stakers komt bevoorraden, heeft er een ware broodslag plaats. Gastarbeiders gooien hun brood in de lucht van blijdschap. Te Eisden komt het eveneens tot lichte incidenten. autobanden en plakkaten worden in brand gestoken. Een vrachtwagenbestuurder wordt verplicht zijn lading van enkele ton keien om te kappen, waarmee de stakers dan de rijkswacht bekogelen. 's Avonds wordt er te Zolder gebruik gemaakt van 2 waterkanonnen, die gans de kolenmijn leegvegen. Mijnwerkersmacht protesteert met klem tegen het brutaal optreden van de rijkswacht. "Hiermee is weer eens het bewijs geleverd dat, eens de kruiperijen van de gevestigde machten stoten op het rechtmatige verzet van de mijnwerkers, het repressie-apparaat als ultiem middel ingezet wordt om gegronde eisen de kop in te drukken." (1)

 

Ook Slegers protesteert heftig tegen het optreden van de rijkswacht. Bij deze rellen in het Kempens bekken zijn 4 rijkswachters gewond, één is in het ziekenhuis opgenomen. Anderzijds zijn er 5 personen aangehouden onder wie de brandstichter van de autobus.

 

Volgens het ACV en ABVV is om 12u15 een telegram te Hasselt opgestuurd aan de Eerste Minister, waarin geëisd wordt dat vandaag aan iedereen de premie zou uitbetaald worden. 

Maar de Eerste Minister ontkent in een vraaggesprek. De regering blijft bij haar besluit van wat gisterenavond tijdens het beperkt ministercomité werd beslist namelijk uitbetaling van de eindejaarspremie onmiddelijk aan diegenen die het werk hervatten en uiterlijk op 15 februari aan allen. Leburton verklaart dat een loonsverhoging van 6 t.h. voor iedereen zal toegepast worden. Hij zegt dit omdat hij inlichtingen had gekregen dat dit maar 4 t.h. zou bedragen.

De nationale leiding van het ACV, in overleg met de CVM, vraagt de bijeenroepingvan de nationale arbeidsconferentie, waarbij alle partijen betrokken worden. Deze zou moeten onderzoeken: vereenvoudiging van het loonstelsel en -berekening, syndikale controle hierover; loonvergelijkende studie; tewerkstellings- en omschakelingsbeleid; oprichting van een overlegorgaan tussen de gefusioneerde K.S. en de arbeidersvertegenwoordigers.

Noten

(1) Het Belang van Limburg 24/01/1970

 

Zaterdag 24 januari 1970

Feiten: Tot 2 uur 's morgens duurt de veldslag te Zolder tussen rijkswacht en 1.000-tal stakers voort. Te Waterschei, Winterslag en te Beringen zijn een 1.000-tal stakers in gevecht gewikkeld met de rijkswacht tot l uur. Overal worden bomen omgehakt en over de rijwegen gelegd. Zo worden er verscheidene barricades opgericht, die bij het naderen van de rijkswacht in brand worden gestoken. Te Zolder, waar veel studenten aanwezig zijn, wordt een traangsgranaat in een herberg gegooid, waardoor verschuilende aanwezigen door het gas bedwelmd worden. In alle mijncentra maakt de rijkswacht overvloedig gebruik van traangas en waterkanonnen, zodat het lijf aan lijfgevecht wordt beperkt. Gedurende de ganse nacht blijven nog kleine groepjes verder vechten tot 8 uur 's morgens, dan wordt alles opnieuw rustig.

Tijdens deze gevechten worden 18 rijkswachters gewond, vallen er verschillende gekwetsten bij de stakers, maar hierover ziin geen cijfers. Er is aanzienlijke schade aan wegen en gebouwen toegebracht.

Een journalist van "het Belang van Limburg", die zich even na middernacht bij een waterkanon bevindt, wordt door vijf rijkswachters afgeranseld, alhoewel hij zijn perskaart toont. Na de aframmeling wordt hij kletsnat gespoten. Hij gaat protest aantekenen, maar krijgt te horen dat hij daar niet hoefde te staar Ook een Nederlandse journalist wordt afgetuigd, als hij 's nachts naar zijn geparkeerde wagen zoekt.

Namiddag wordt er een betoging georganiseerd door het P.K. Volgens de rijkswacht stappen er 2.500 tot 3.000 manifestanten op. De Komité-leden zijn van mening dat het er 7.000 tot 8.000 zijn, maar dan de "sympathiserende toeschouwers" inbegrepen. Vooraan  stappen de leden van het P.K., dan volgen de parlementsleden van de Volksunie, Raskin, Goemans, Olaerts en Bauwens en een drietal plaatselijke PVV-mandatarissen. Buiten de mijnwerkers, de studenten van de Socialistische Jonge Wacht, de "Mijnwerkersmacht" en de Vlaamse Militanten Orde, is er de groep de "Stakende ABVV-leden". Uit Luik is er een afvaardiging met een spandoek "Liège-Solidarité". De bordjes en spandoeken vermelden : "Leburton en Major buiten", "Bertrand buiten", "Onze kameraden vrij", "ACV weg er mee", "Arbeiders en studenten een front , "Weg met het grootkapitaal" en natuurlijk "15 t.h. onmiddellijk". Het stakerslied, "geen woorden maar daden", wordt luidkeels gezongen. De micro-wagens zenden in 't Nederlands, Frans, Italiaans, Grieks, Turks en Marokkaans de eisen voor de onmiddellijke betaling van de eindejaarspremie en de loonsverhoging van 15% uit. Een Turk roept door de luidsprekers een aantal eisen en eindigt met een oosters gezang om kippenvel van te krijgen. Herhaaldelijk wringen zich mijnwerkers uit de rijen toeschouwers en omhelzen de Komitéleden, met tranen in de ogen. Een zonderling verschijnsel is deze betoging. Een heleboel vrouwen en kinderen stappen mee op.

Leden van Socialistische Jonge Wacht delen strooibiljetten rond, waarin aangekondigd wordt dat van maandag af alle Limburgse mijnen zullen bezet worden tot de gehele eindejaarspremie aan de stakers is uitbetaald. Op de markt te Genk wordt als slot een meeting gehouden van op het dak van een auto. Een 4-jarig meisje wordt op het dak gehesen en antwoordt op de vraag wat de kindjes vragen voor hun papa : 15%. De heer Peers zegt : "Wij beleven vandaag de wereldpremière van een vreedzame sociale revolutie. Wij willen geen baldadigheden. Wij staan kort bij de overwinning."

De heer Slegers zegt : "De pers is door haar knieën gegaan. Zij staat aan onze kant." Nu gaat het niet alleen meer voor de 15% maar tegen de regering. Zij zal ook door de knieën gaan." Dan ontstaat er enig geharrewar omdat Chris Hertogen van M.M. ook het woord wou nemen. Tenslotte krijgt hij de toelating om te spreken.

Tijdens een perskonferentie nadien verklaart Slegers dat het niet gaat tegen de regering als regering, maar tegen haar weigering de loonsverhoging van 15% te verlenen en de eindejaarspremie uit te keren. Hij deelt mee dat de mijnen niet zullen bezet worden, want dat zou te veel schade veroorzaken en de mijnwerkers moeten er later terug in werken. Het P.K. eist door de direkties erkend te worden om de arbeiders van de onderhoudswerken toe te laten. Verder wil het aanwezig zijn op eventuele onderhandelingen, het erkent de vakbonden als partners, maar zal bij de besprekingen in de Nationale Gemengde Mijnkomissie het laatste woord moeten hebben. Volgens hen heeft minister Bertrand door zijn houding niet meer het recht zich "oud-mijnwerker" te noemen.

's Avonds wordt door het Jong-Davidsfonds-Limburg een mededeling verspreid waarin het zijn sypmatie met de stakers uitspreekt.

 

Zondag 25 januari 1970

Feiten: Tijdens dit weekeinde wordt de drukking op de regering alsmaar groter. De Nationale leiding van de christelijke vakbond  ACV heeft om de dringende bijeenroeping verzocht van een Nationale Arbeidsconferentie, met deelneming van alle betrokken partijen. Eerste Minister Eyskens wordt 's morgens geïnterviewd door een BRT-reporter. Morgen zal hij een afvaardiging van Limburgse parlementairen ontvangen. Het niet uitbetalen aan iedereen van de eindejaarspremie was geen chantage, maar de stakers blijken zich geen rekenschap te geven van het feit, dat een kwartmiljoen arbeidersgezinnen belastingen betalen om de Limburgse mijnen te subsidiëren. De verhoging van de steenkoolprijs is geen oplossing, want hij zou slechts de versnelde sluiting van de Limburgse mijnen voor gevolg hebben. Op de vraag of de regering eindelijk bereid is om met de Limburgse mijnwerkers te praten,, antwoordt hij dat de mensen die de staking leiden waarschijnlijk andere bedoelingen hebben".(1) De Limburgse parlementsleden van de CVP hebben dit verzoek overgenomen en hebben aangedrongen op de onmiddelijke uitbetaling van de eindejaarspremie aan alle mijnwerkers. Zij vragen zonder uitstel een onderhoud met Ministers Eyskens en Leburton.(2)

Op een te Hasselt gehouden bijeenkomst van Socialistische parlementsleden, provincie- en gemeenteraadsleden van Limburg wordt onmiddellijke uitbetaling van de volledige eindejaarspremie aan alle mijnwerkers geëist.

De Centrale van Vrije Mijnwerkers aangesloten bij het ACV, is voornemens voorschotten uit te betalen op toe te kennen stakersgeld. Het nationaal bestuur van de Katholieke Werkersbond (overkoepelend orgaan van sociale organisaties) heeft gelaakt wat het noemt "de chantagemethode van de overheid om de rechtmatig verdiende eindejaarspremie te gebruiken als een drukkings element om de stakers terug aan het werk te krijgen. Het zag Limburg niet als een alleenstaand feit en drong aan op struktuurhervorming in eigen rangen en op het vlak van de onderneming.(3)

Noten

(1) Volksgazet, 26-1-1970, blz. 6
Van Overstraeten T., de Grote Staking, blz. 94
Laatste Nieuws, 26-1-1970 blz. 6
Belang van Limburg, 26-1-1970 blz. 7
Het Volk, 26-1-1970 blz.
(2) idem (1)
(3) idem (1).

Maandag 26 januari 1970

Feiten: Vandaag begint voor 23.000 mijnwerkers in Limburg de vierde stakingsweek. Vele mijnwerkers zijn ontmoedigd, omdat ze nu reeds zolang in het onzekere verkeren.(1)

's Morgens is het aan de mijnen opvallend rustig. Te Waterschei worden een tiental studenten, die stakingspiketten willen vormen, omstreeks 4u30 door de rijkswacht opgepikt voor identiteitskontrole. Ze worden nadien weer vrijgelaten, 's Namiddags zijn er te Eisden een 500 man, te Winterslag eveneens, te Waterschei zowat 300 man en te Houthalen een 100 man opgekomen. Hier verloopt alles erg rustig. De arbeiders staan in groepjes met elkaar te praten. Te Winterslag roept een student van M.M. om, dat de opgeëiste arbeiders van de onderhoudsploegen omhalingen zullen doen uit solidariteit. Tevens kondigt hij aan dat de stakende arbeiders, volledig gratis, juridische en geneeskundige hulp kunnen.genieten. Te Zolder zijn.ongeveer 1.000 mijnwerkers aan de mijn samengekomen rond 13 uur. Ze worden toegesproken door de stakingsleiders waaronder leden van M.M. en het P.K. De rijkswacht is nergens te zien. Als men er dan toch ene bemerkt, gaat er een enorm fluitconcert op. Na de toespraken trekken ze naar de mijngebouwen, waar de nog heel gebleven ruiten sneuvelen. Er ontstaat een incident met éen Nederlandse fotograaf en zijn kollega, die men verdenkt lidte zijn van de BOB. Er vallen klappen, maar door tussenkomst van een lid van M.M. en op vertoon van de perskaarten, wordt het terug kalm.(2) Dan volgt er weer een toespraak, en in de menigte wordt dan geroepen "Op naar Ons Huis". "Ons Huis" is het ACV-lokaal te Heusden, dat zich bevindt te Berkenbos in de nabijheid van de mijn van Zolder. Hierop wordt ingegaan en de groep zet zich in beweging. Onderweg wordt een spoorweg opgebroken. Op de plaats aangekomen neemt de menigte een dreigende houding aan. De stakers eisen dat de vakbondsvrijgestelden naar buiten zouden komen. De lokaalhoudster antwoordt dat er niemand is. De ruiten van het gebouw moeten het ontgelden. Vervolgens dringen arbeiders het lokaal binnen en werpen de steekkaarten van de aangesloten leden en de kantoormeubelen naar buiten. Via een megafoon wordt door een lid van M.M. geroepen dat dit niet erg opportuun is. Daarop gooien zij de dossiers terug in het kantoorvertrek en lopen naar buiten. Gepoogd wordt dan de meubelen in brand te steken. De rijkswacht, die zich tot nu toe op de achtergrond heeft gehouden, wordt van het incident verwittigd en rukt aan, met sterke troepen, naar het lokaal, waardoor de manifestanten worden verspreid en naar alle richtingen vluchten. De gendarmes sporen hen op in de gangen van het nabijgelegen klooster, in de kapel, langs de wegen en de nabije bossen. Enkele meisjes zoeken zelfs hun heil in de biechtstoel. Het huis van Renders, propagandist van het ACV, wordt ook bedreigd, maar de rijkswacht kan het gevaar afweren. De mijnwerkers trekken dan terug naar de mijn, waar de weg wordt opgebroken, zodat het verkeer onmogelijk gemaakt wordt.

Te Beringen zijn er eveneens een duizendtal stakers op been. Een afgevaardigde van M.M. roept de arbeiders op tot volharding en vertrouwen in zijn organisatie. De afgevaardigde van het P.K. antwoordt hem via de megafoon dat het P.K. de staking leidt en vraagt de mijnwerkers alleen de ordewoorden van zijn groep te volgen. Omstreeks 4 uur wordt de menigte woelig. Straatstenen worden opgebroken. Een stoet gaat naar het plaatselijk ACV-sekretariaat, waar gehuild en getierd wordt en waar plotseling een regen stenen door de ruiten vliegt.(3)

In een motie laakt het ACV-Limburg deze houding van de manifestanten. Het ACV is ervan overtuigd dat deze aanslagen op personen en goederen niet het werk zijn van arbeiders. De Centrale der Vrije Mijnwerkers van het ACV is bezig de praktische schikkingen te treffen om woensdag of donderdag een voorschot op de stakersvergoeding uit te betalen. Het voorschot bedraagt 1.000 fr. per week staking. Later zou het overschot van de normale stakingsvergoeding geregeld worden. Over die zaak voert het ABVV nog onderhandelingen.(4)

De studenten van M.M. blijven zich inspannen om de stakers eendrachtig te houden. Zij hebben ook een soort "sociale dienst" opgericht waar men gratis "juridische en medische hulp" kan krijgen.(5)

Het beperkt ministercomité komt samen in het kabinet van Eerste-Minister Eyskens. Er wordt aan deelgenomen door Ministers Cools, Segers, Major, Harmengnies en Leburton. Het Comité wijdt een onderzoek aan de toestand in Limburg. De h. Lameys, woordvoerder van de Vlaamse Kameraman verklaart dat de deelnemers aan strubbelingen op de filmopname onherkenbaar zijn, maar vraagt als tegenprestatie dat zij, hun beroep vrij en zonder gevaar kunnen uitoefenen.(6)

De Limburgse Parlementsleden van de BSP en de CVP die ontvangen worden door Vice-Eerste Minister Cools en door Eerste-Minister Eyskens, eisen van de regering de uitbetaling van de eindejaarspremie aan. alle mijnwerkers, onmiddellijk en niet geconditioneerd, zij eisen een loonsverhoging van 10% onmiddellijk en 5% later. De BSP'ers dringen aan op een vergelijkende loonstudie van de verschillende nijverheden en de onmiddellijke uitbetaling van stakersgeld door de vakbonden. Van CVP-zijde wordt aangedrongen op het hernieuwen van de kontakten met de verantwoordelijken. De Eerste-Minister echter bevestigt nogmaals niet zinnens te zijn Slegers in eventueel overleg te betrekken. Van de BSP-zijde wordt gezegd dat de regering zich niet mag blind staren op het specifiek Limburgs probleem maar moet zich richten naar de globale economische situatie van het land. Zij eisen dat het statuut van de Kempische Steenkoolmijnen zou herzien worden en dat de eindejaarspremie zou uitbetaald worden. Zij achten de mijnwerkers verantwoordelijk voor de huidige gebeurtenissen. De syndikale leider Houthuys, die ontboden werd door Eyskens en Debunne, die daarom zelf had verzocht, pleiten van hun kant voor de bijeenroeping van de Nationale Arbeidskonferentie of een ander sociaal-economisch toporgaan. Het ACV blijft voorstander van de onmiddellijke uitbetaling van de eindejaarspremie. Een nieuw sociaal akkoord kan volgens hen slechts in de Nationale Gemengde Mijnkommissie tot stand komen. Verder stellen zij dat de regering moet uitmaken of er met het stakingskomité dat volgens hen niet democratisch is samengesteld maar toch een zekere invloed heeft, moet gepraat worden. Het ABVV van zijn kant vindt dat de conferentie niet alleen mag slaan op de staking in Limburg, omdat dit een vraagstuk is op het niveau van de centrales, maar wel een algemene bespreking van de sociaal-economische toestand moet zijn. Terwijl het ACV op de eerste plaats aanstuurt op een regeling van de Limburgse staking. De eenheid van het vakbondsfront schijnt dus wel aangetast.(7)

Noten

(1) Belang van Limburg 27-1-1970 blz. 1 + 6
(2) Belang van Limburg 27-1-1970 blz. 1
Gazet van Anwerpen 27-1-1970
(3) Het Volk 27-1-1970
Laatste Nieuws 27-1-1970
(4) Het Volk 27-1-1970
Het Belang van Limburg 27-1-1970 blz. 1
Laatste Nieuws 27-1-1970 blz. 6
(5) Nieuwe Gids 27-1-1970 blz. 5
(6) Belang van Limburg 27-1-1970 blz. 6
(7) Volksgazet 27-1-1970 blz. 1 + 6
Belang van Limburg 27-1-1970 blz. 1 + 6
Gazet van Antwerpen 27-1-1970 blz. 1 + 4
Standaard 27-1-1970 blz.
Laatste Nieuws 27-1-1970
Vooruit 28-1-1970 blz. 1

 

Dinsdag 27 januari 1970

Feiten: In de nacht van maandag op dinsdag hebben er enkele incidenten plaats. Te Zolder worden hevige gevechten geleverd tussen rijkswacht en stakers, toen deze laatsten eerstgenoemden uit de mijn willen halen. De rijkswacht chargeert heftig met traangas. Stakers rijden met een auto, die ze hebben gehaald op een kerkhof tegen de ijzeren toegangspoort en steken hem in brand. Dan beginnen ze de staatstenen op te breken. De rijkswacht chargeert dan onophoudelijk en is zeer kwistig met traangas en gebruikt tevens de waterkanonnen. De honderden mijnwerkers worden naar alle zijden verdreven. Een deel stakers begeeft zich daarop naar de woning van de mijndirecteur, maar het gebouw wordt ontzet. Een nabijgelegen café en frituurrestaurant worden gezuiverd van bezoekers en zeventien personen worden opgeleid, anderen moeten op hun knieën gaan zitten met hun handen omhoog. Later in de nacht worden ze terug vrij gelaten. Bij de betogers is één gekwetste gevallen.

Te Houthalen wordt de grote ruit van de Volksmacht, ter waarde van 10.000 fr. uitgegooid; te Waterschei wordt een wagen in brand gestoken en de ruiten van een telefooncentrale verbrijzeld; te Winterslag worden enkele ruiten van het mijngebouw ingegooid.(1)

's Ochtends staan aan de ingangen van de Luikse mijnen stakingsposten, gevormd door Vlaamse studenten en Limburgse mijnwerkers. Alleen te Seraing wordt het werk niet aangevat. Te 14 uur wordt de geplande vergadering met de vakbonden afgelast omdat de studenten de zaal niet mochten betreden. De vergadering wordt dus afgelast. Te 15 uur heeft een bijeenkomst plaats tussen de studenten en de mijnwerkers. Slegers richt tot de Waalse mijnwerkers een oproep voor solidariteit met hun Limburgse collega's. Een stakingskomité wordt opgericht en stelt eveneens de eisen van 15% en loonminima van 400 en 500 fr.(2)

's Namiddags worden 2 bussen met een 150-tal mijnwerkers en studenten, die op weg zijn naar het ACV-lokaal te Hasselt, door de rijkswacht en de BOB op de weg van Genk naar Hasselt tegengehouden en zij worden terug naar Genk geloodst. Jef Ooms van het ACV verklaart zich toch bereid een delegatie van vijf personen te woord te staan. M.M. protesteert hiertegen en verklaart dat de arbeiders enkel de bedoeling hadden te gaan onderhandelen met de vakbondsleiders. Verder wordt vermeld dat aangehouden personen worden mishandeld en dat de mijn werkers en studenten willekeurig worden opgepakt. Te Genk worden vijf personen aangehouden onder wie Nadine Huybrechts van M.M., die vorige week reeds was opgebracht en vrijgelaten, op voorwaarde dat zij zich niet meer op het stakingsterrein zou laten zien. Zij blijft aangehouden, terwijl de vier anderen weer worden vrijgelaten. Vrijdag verschijnt het rneisje voor de raadkamer. Door buitenlandse verslaggevers wordt zij als "Jeanne D'Arc" bestempeld.(3)

Ook in de namiddag wordt te Zolder door een leider van M.M. uitgelegd aan een menigte van een duizend arbeiders wat de beslissing i.v.m. de uitbetaling van de eindejaarspremie inhoudt, (zie verder.) Er wordt opgeroepen voor voortzetting van de staking omdat de eindejaarspremie een verworven recht is, en de staking gaat om de 15% loonsverhoging. De mededelingen worden ook in de diverse talen van de gastarbeiders omgeroepen en oogsten veel applaus.

Na deze meeting wordt Arnold van Reusel van M.M. opgepikt door de BOB, die met een Peugot langs de wegwandelende Arnold stopt, hem erinduwt en ermee wegrijdt. Het gebeuren veroorzaakt een enorme beroering onder de mijnwerkers en onder de leden van M.M.. De aangehoudene is afgestudeerde in de Sociologie te Leuven en werkt sinds oktober in de mijn. 's Avonds wordt hij weer vrij gelaten.(4)

Te Beringen komt het tot een voordenwisseling tussen een vertegenwoordiger van M.M. en een lid van het P.K., dat de mijnwerkers aanspoort enkel naar de stem van zijn organisatie te luisteren. Dit komt omdat de mijnwerkers en studenten van M.M. akties uitvoeren waar de leden van het P.K. niet steeds akkoord mee gaan.(5)

Een beperkt Ministerkomité vergadert rond de middag met een afgevaardigde van de BSP, CVP, en de Limburgse parlementsleden. Als vertegenwoordigers van de regering zijn aanwezig Premier Eyskens, en de Ministers Leburton, Segersn Harmengnies, Major, Bertrand, Lefèvre en Anseele.

Na afloop legt premier Eyskens een verklaring af, waarvan hier de vier voornaamste punten :

1) de eindejaarspremie zal ten laatste op vrijdag 30 januari uitbetaald worden aan al de mijnwerkers.
2) de regering belegt op 2 februari een vergadering met alle Limburgse parlementsleden die willen aanwezig zijn, en
tijdens welke zal gesproken worden over de sociale programmatie en de toestand van het Kempisch bekken.
3) de regering zal binnenkort het Nationaal Comité voor Economische Expansie bijeenroepen, waarvan, zo zegt Eyskens,de samenstelling dezelfde is als van een Nationale Arbeidscnferentie (door de vakbonden gevraagd maar door het Verbond van de Belgische Nijverheid afgewezen), (zie verder).
4) de h. Roppe, gouverneur van Limburg, wordt met een algemene informatieopdracht belast, tijdens welke het hem vrij staat te ontmoeten wie hij wenst.

De h. Eyskens spreekt verder de hoop uit dat deze regeringsmaatregelen een ontspanning aan de Limburgse mijnen zouden teweegbrengen.

In een mededeling heeft het ACV-bestuur de beslissing van de regering bijgevallen om een nationaal overleg tot stand te brengen over de sociale en economische evolutie in de mijnsektor. Het verheugt zich verder over de uitbetaling van de eindejaarspremie, maar betreurt dat die beslissing niet eerder werd getroffen. Tenslotte bekrachtigt net ACV-bestuur de maatregel om aan de Limburnse mijnwerkers een voorschotvergoeding toe te kennen, "waardoor het ACV bewijst daadwerkelijk in alle moeilijkheden solidair te blijven met de arbeiders." Het Nationaal Bureau van het ABVV eist van haar kant de onmiddellijke en onvoorwaardelijke uitbetaling van de eindejaarspremie. Het handhaaft zijn eis tot bijeenroeping van een Nationale Arbeidsconferentie om de algehele economische en. sociale toestand te onderzoeken, en betreurt de negatieve stelling ingenomen door het VBN die van aard is het onbehagen te vergroten. Het Nationaal Bureau beslist het uitgebreid Nationaal Komité bijeen te roepen voor dinsdag 3 februari te 16 uur. Het VBN verwerpt het idee van een Nationale Arbeidskonferentie; volgens hen is de tijd van deze spektakulaire gelegenheidssamenkomsten sedert verscheidene jaren voorbij. Consultatieve raden en het Nationaal Expansie Komité zijn voldoende middelen om deze problematiek te behandelen. Het VBN verwondert zich erover dat men een sectorieel en regionaal geschil aan een grote spektakulaire vergadering wil toevertrouwen en betwist de doelmatigheid hiervan.(6)

Noten

(1) Belang van Limburg 28-1-1970
Laatste Nieuws 28-1-1970
(2) Belang van Limburg 28-1-1970
(3) Volksgazet 28-1-1970 blz. 8
Het Volk 28-1-1970
(4) Belang van Limburg 28-1-1970 blz. 6
Volksgazet 28-1-197P blz. 8
(5) Belang van Limburg 28-1-1970 blz. 6
Het Volk 28-1-1970 blz. 6
(6) Belang van Limburg 28-1-1970 blz. 6
Laatste Nieuws                  "   "  blz. 3
Volksgazet                        "   "  blz. 8
Vooruit                              "   "
Het Volk                            "   "  blz. 6
Gazet Van Antwerpen         "   "

 

Woensdag 28 januari 1970

Feiten: In de nacht van dinsdag op woensdag, komt het tot ernstige incidenten te Zolder. Een duizental personen zijn rond tien uur verzameld rond de mijn. Er wordt hete soep en brood uitgedeeld door leden van M.M. Er worden wat verkeersborden uitgerukt en struiken in brand gestoken. Ook worden weer enkele ruiten ingegooid, zelfs wordt gebruik gemaakt van een katapult. De menigte doet dan een poging om de mijn binnen te dringen. De rijkswacht chargeert met traangas en waterkanonnen. De gummieknuppel wordt tevens aangewend en twee journalisten van de BRT worden, ondanks het tonen van hun perskaart, hardhandig door enkele rijkswachters bewerkt.  André Moens, die vrij ernstig in het gezicht wordt geraakt, legt onmiddellijk  klacht neer bij de rijkswachtkommandant.(1) Daarna dringen de rijkswachters de nabijgelegen herbergen binnen. Zij treden hardhandig op. Op het marktplein wordt de café-uitbater verplicht de deur te openen, alhoewel zijn zaak al gesloten is. Als men dreigt de deur open te stampen, doet de man open en wordt dan stevig onder handen genomen door de rijkswacht.(2)

Even voor twee uur die nacht, wordt na een identiteitskontrole, Kris Hertogen te Zolder aangehouden. De beschuldiging, die tegen hem is uitgebracht, luidt : weerspannigheid, smaad en vernieling van privé-eigendon. In totaal worden elf arrestaties verricht, waarvan acht gerechterlijk. Er bevinden zich twee gastarbeiders onder hen.(3)

Gedurende de dag blijft het uiterst rustig aan de ingangspoorten van de mijn. Bij de postwisselingen verschijnen een paar honderd arbeiders, maar ze blijven niet lang.(4)

Te Zolder, Waterschei en Winterslag is het enkel tot lichte incidenten gekomen. Te Heusden en Waterschei hebben vergaderingen plaats. Leden van M.M., P.K. en de Socialistische Jonge Wacht nemen het woord. Na afloop wordt een kommuniqué uitgegeven, waarin het optreden van de rijkswacht scherp veroordeeld wordt. Verder wordt de onmiddellijke vrijlating van alle arbeiders en studenten geëist.

Tijdens de vergadering ontstond een onenigheid tussen de sprekers van M.M. en P.K. Eerstgenoemden verzetten zich tegen elke sociale vrede, terwijl laatstgenoemden de aktie uitsluitend wil voeren om de 15% loonsverhoging en nadien een zekere controle wil blijven uitoefenen op de vakbonden.(5)

In de namiddag wordt de 19-jarige Nadine Huybrechts, uit Mol, die dinsdag was opgeleid en voor de procureur te Tongeren verscheen, terug in vrijheid gesteld.

Uit alle hoeken van het land wordt er solidariteit betuigd, zo b.v. van de arbeiders van de Raffinerie Belge de Pétrole en van de scheepsherstellers van de Antwerpse "Marine General Engineering works". De arbeiders van de vervoersektor van Cockerill-Ougrée en de mijnwerkers van de mijn Collar te Seraing hebben het werk stilgelegd uit solidariteit met de Lmburgse mijnwerkers.(6)

Minister Harmegnies heeft i.v.m. het incident met de B.R.T.-journalisten overleg gepleegd met Breyne, van de Belgische Persbond, Wagennée, directeur-generaal van de BRT, P. Boons, hoofdredakteur van de BRT en met luitenant-generaal Lorge, bevelhebber van de Rijkswacht. De Minister heeft zijn bezorgdheid bevestigd om de vrijwaring te verzekeren van de vrijheid van informatie en de eerbieding van de persdokumenten. Hij heeft de wens uitgedrukt dat de verenigingen van journalisten en de verantwoordelijke overheden de voorwaarden van de uitoefening van het beroep journalist tijdens betogingen te verbeteren.(7)

De Bond van radio- en Televisiejournalisten en de sektor radio-TV van het Kristelijk Vakverbond en de vereniging van socialistische "Journalisten van België", protesteren met klem tegen  de brutale behandeling van de twee BRT-journalisten.(8)

Vandaag begint gouverneur Roppe met zijn informatie-opdracht. De gouverneur heeft voormiddag een lang gesprek met Fraeters en Van de Kerkhove van het Kolendirectorium. Na dit gesprek, dat handelt over de loontechnische aspecten van het probleem blijven zij ter beschikking van de gouverneur, die trouwens tijdens de dag verschillende malen beroep doet op hen om nadere toelichtingen.

Te 9u30 ontvangt de gouverneur Slegers. Even later wordt ook Peers bij de besprekingen betrokken. Naderhand verklaart Slegers dat de gouverneur hem zei dat hij de informatie-opdracht zo breed mogelijk wil uitvoeren. Hij van zijn kant zei aan de gouverneur dat het P.K. bij zijn eis van 15% onmiddellijke loonsverhoging blijft en dat het als een geldige gesprekspartner wenst beschouwd te worden.

's Namiddags is het de beurt aan de CVP-delegatie, bestaande uit oud-minister Meyers, de volksvertegenwoordigers D'Hoore en Kelchtermans, senator Van Tielt en de fractieleider in de provincieraad Conings.

In de loop van de avond komen dan nog delegaties van het ACV Houthuys en Thomassen en het ABVV Olieslagers en Bayens aan de beurt.

Op het einde van de dag ontvangt gouverneur Roppe even de journalisten en staat een vraaggesprek toe aan radio en TV.

De gouverneur verklaart dat al de gesprekken vertrouwelijk waren. Hij hoopt donderdagavond klaar te komen, maar de gesprekken hebben lang geduurd en er komen nog bijkomende gesprekken aan te pas, aldus de gouverneur. Op de vraag of hij een oplossing aan de regering zou suggereren, antwoordt de h. Roppe : "Het is mijn opdracht een zo ruim mogelijke informatie over het huidige konflikt te verzamelen. Mijn verslag zal uiteraard een synthese zijn van wat me door verschillende groepen, die bij het konflikt betrokken zijn werd meegedeeld."(9)

Waarnemers uit de omgeving van de gouverneur zijn van oordeel dat men het P.K. bij de onderhandelingen zal dienen te betrekken, want anders zou het onlogisch zijn hen te consulteren bij een informatie-opdracht. Volgens hen zal een oplossing van het konflikt bemoeilijkt worden door drie knelpunten, nl. de eis van de 15% onmiddellijke loonsverhoging, de loonstruktuur en de vergelijking der lonen met deze uit andere sektoren.(10) 's Namiddags vergaderen een tweehonderd syndikale afgevaardigen en militanten van de Centrale der Vrije Mijnwerkers van het Kempisch bekken te Hasselt. Aan de bestuurstafel zitten Ooms, Houthuys en Thomassen. In de persmededeling, naderhand vrijgegeven, bevestigen de aanwezigen hun vertrouwen in de syndikale organisaties. Zij stellen vast dat behalve de "ongehoord ingewikkelde loonsberekeningen", de onvoldoende controle over de toepassing van lonen en premies, er een gewettigde ongerustheid bestaat in verband met de toekomst van de mijnnijverheid en de industriële omschakeling".(11)

Verder zijn zij van oordeel dat de loonsvergelijking onmiddellijk moet doorgevoerd worden, dat het loonminimum kan verhoogd worden door de vereenvoudiging van het loonsysteem en dat duidelijkheid moet komen in verband met de mijnwerkerszekerheid en de arbeiderskontrole. Het is hun wens, adus de persmededeling, dat de informatieopdracht van de gouverneur, zou leiden tot een beslissend overleg tussen de regering, de werkgevers en de syndikale organisaties.(12)

Noten

(1) Belang van Limburg 29-''-1970, bis. 1 +5
Nieuwe Gids 29-1-1970, blz. 2
(2) idem (1)
Volksgazet 29-1-1970 blz. " +7
(3) idem (1)
Laatste Nieuws 29-1-1970 blz. 1
(4) idem (1)
(5) idem (1)
(6) Volksgazet 29-1-1970 blz. 7
(7) Belang van Limburg ?9-1-1970, blz. 5
(8) idem "(7)
(9) Nieuwe Gids 29-1-1970 blz. 5
(10)  idem (9)
(11)  Het Volk 29-1-1970, blz. 6
(12) idem (11)

 

Donderdag 29 janurai 1970

Feiten: In de nacht van woensdag op donderdag zijn er weer onlusten te Zolder. Ze beginnen reeds rond 21 uur toen de rijkswacht de bijna duizend demonstranten van de mijjningang verdreef. Daarop worden zware bomen over de weg gelegd en worden er kasseien over de weg gegooid. Ook wordt een barrikade van autobanden en hout opgericht en in brand gestoken. Tientallen traangasgranaten worden afgeschoten en de menigte wordt dan weggedreven en verspreid. Twee fietsen, die tegen een huis langs de weg staan, worden door de rijkswacht vernield. Opmerkelijk is het aantal journalisten aanwezig te Zolder.(1)

Nadat de laatste dagen een verwijdering voelbaar was tussen het P.K. en de groep M.M., vergaderen deze twee samen in zaal "Oud-Limburg" te Heusden. Achteraf verklaren de woordvoerders van beide partijen dat de geschilpunten aan een grondige studie onderworpen zijn en dat alles terug koek en ei is tussen beiden. Slegers verklaart dat zijn komité M.M. blijft erkennen en dat beide groepen dezelfde eisen voeren en de staking onvoorwaardelijk, maar geweldloos, voortzetten tot hun eis van 15% is ingewilligd. Andere groepen, hoe zij zich ook noemen, kunnen aansluiten bij het Komité, maar moeten zich schikken naar de wachtwoorden, aldus de h. Slegers. Achteraf wordt een kommunikee uitgegeven, door beide groepen, waarin andermaal het optreden van de rijkswacht wordt gelaakt. Er wordt verder gezegd dat de rijkswacht vooral studenten en mijnwerkers van M.M. zou viseren, om verdeeldheid te zaaien. Er wordt geëist dat de aangehouden mijnwerkers en studenten zouden vrijgelaten worden. M.M. eist te kunnen deelnemen aan eventuele onderhandelingen, die "volledig openbaar moeten zijn".(2)

Gedurende de dag blijft het rustig aan de mijnen. De postwisselingen gebeuren zonder rellen. Gouverneur Roppe zet zijn informatiegesprekken verder, 's Avonds ontvangt hij opnieuw Slegers. De gouverneur vraagt Slegers in kontakt te treden met de vakbonden, wat deze kordaat heeft geweigerd.

Tal van stakers ontvangen vandaag de eindejaarspremie. Toch brengt de uitbetaling de gemoederen niet tot bedaren. De arbeiders klagen dat zij na aftrek van belastingen slechts 4.460 fr. ontvangen. Later ontvangen de gesyndikeerden dan nog een 1.100 fr., wat trouwens in stakerskringen sterk aangevochten wordt.(3)

Leburton, Minister van Economische £aken, verklaart voorstander te zijn van een gedurfde en vrijgevige politiek maar binnen een economisch evenwicht, verder wil hij de besmetting voorkomen die Frankrijk, Italië en Duitsland hebben gekend.(4)

De afdeling Antwerpen en Limburg van de Algemene Belgische Persbond tekent protest aan tegen de hardhandige verwijdering van journalisten. Zij verheugt zich over de kontakten van de Minister van Binnenlandse üaken om herhaling te vermijden en dringt aan op tuchtmaatregelen tegen leden van de openbare macht, die de betekenis van de wettelijke dokumenten negeren. Het Humanistisch Verbond heeft in een motie gevraagd een einde te maken aan zinloze geweldplegingen onder het mom vaa de handhaving van de orde.

Het geschil in het Kempens bekken blijkt aanstekelijk te we­ken. Vandaag breekt een wilde staking uit in een paar afdelingen van de Ford te Genk. Zowat 150 van de 300 arbeiders van de matrijzenafdeling leggen het werk neer en zo doen ook een aantal arbeiders in de afdeling transitwagens. Afgevaardigden van het ACV treden in voeling met de stakers, met de bedoeling ze terug aan het werk te krijgen. De besprekingen over de gestelde looneisen duren tot in de late namiddag voort, maar leiden niet tot een oplossing. Enkele dagen geleden heeft het ACV bij Forddirectie een eisenprogramma ingediend en met een staking gedreigd.(5)

Het A.B.V.V. neemt maatregelen om tot uitbetaling van een voorschot van 1.000 frank per gestaakte week aan de vakbondsleden over te gaan.(6)

Door de Gentse studentenbeweging wordt een bedrag van 25.617 frank omgehaald aan de universiteit en in elf fabrieken. Het bedrag gaat naar M.M. Intussen heeft het Nationaal Bureau der Vlaamse Jongsocialisten besloten een steunaktie op gang te brengen.(7)

In kringen van de S.J.W. is er grote ontstemming gekomen over de steeds groeiende Volksunie-invloed op het P.K.(8)

Vandaag komt een einde aan de begonnen staking in de buizenfabriek Kerajno te Hasselt. De arbeiders hebben namiddag het werk hervat, nadat een akkoord werd bereikt dat een aanzienlijke loonsverhoging en tevens een aanpassing van de eindejaarspremie inhoudt. Tevens zal een programmatie opgesteld worden.

De socialistische Kamerfraktie besluit een wetsvoorstel in te dienen over de gevolgen van de conventie die werd afgesloten onder de regering Vanden Boeynants-De Clerq tussen de staat en de maatschappijen die de N.V. "Kempische Steenkoolmijnen" gesticht hebben. Volgens hen is deze conventie zeer nadelig voor de nationale economie en voor de gewettigde belangen van de arbeiders.(9)

Noten

(1) Belang van Limburg 30-1-1970 blz. 1
Laatste Nieuws 30-1-1970 blz. 1+6
(2) Volksgazet 30-1-1970 blz. 1 + 7
Vooruit 30-1-1970 blz. 1 i- 3
Belang van Limburg 30-1-1970 blz. 1 +
Laatste Nieuws 30-1-1970 blz. 1 + 6
(3)   idem (2)
(4) Laatste Nieuws 30-1-1970 blz. 6
(5) idem (1)
(6) Vooruit 30-1-1970 blz. 3
(7) idem (6)
(8) idem (6)
(9) Volksgazet 30-1-1970 blz. 1 + 7

  

Vrijdag 30 januari 1970

Feiten: Aan de koolmi jnen, waar de staking algemeen blijft, is het rustig bij elke postenwisseling. Er staan slechts kleine groepjes arbeiders bijeen. Tijdens de nacht doen zich een paar incidenten voor. Te Waterschei werpt een groep van 150 stakers de ruiten van auto's stuk en steekt autobanden in brand op de weg. De rijkswacht drijft de stakers uiteen. Te Zolder wordt brand gesticht in de kolenvoorraden, de brand wordt echter al vlug geblust door de brandweer. Ook wordt ingebroken in een gebouw van de mijn .en dossiers worden in brand gestoken. Te Hoevezavel wordt 's nachts een poging tot brandstichting aan 't lokaal "De Volksmacht" verijdeld.(1)

Te Hasselt komt het deze ochtend tot een botsing tussen een vierhonderdtal stakers en studenten en de Hasseltse politie en de rijkswacht nabij het gerechtshof op de Havermarkt, waar de leider en twee leden van M.M. voor de raadkamer moeten verschijnen. De manifestanten dragen spandoeken met de vermelding: "Wij eisen onze kameraden vrij". De raadkamer bevestigt het aanhoudingsmandaat van de leider Kris Hertogen, terwijl de twee andere personen worden vrijgelaten. De voorzitter van de raadkamer gaf Kris de verzekering dat hij zou worden vrij gelaten indien de stakers kalm blijven.

De rijkswacht en politie slagen er in de manifestanten buiten het gerechtsgebouw te houden. Nadine Huybrechts, door de arbeiders de "Limburgse Jeanne d'Arc" genoemd, wordt voor de derde keer gearresteerd na een heftige woordenwisseling met een rijkswachtofficier in het Hasseltse justitiepaleis.(2)

Gouverneur Roppe, die gedurende twee dagen met alle partijen betrokken in het mijnkonflikt, gepraat heeft, brengt vandaag verslag uit bij de Minister van Economische Zaken, Leburton. De Minister licht daarna het Ministerkomité in dat belast is met de gebeurtenissen in Limburg.(3)

Na de speciale kabinetsraad van deze avond zegt premier Eyskens dat gouverneur Roppe zijn werkzaamheden zal voortzetten. Anderzijds zal het vergelijkend loononderzoek van de rnijnwerkerslonen met die in andere nijverheden, voorzien in de KAO onmiddellijk worden uitgevoerd wegens de dringende omstandigheden. Tenslotte zullen de mijnwerkers in de komende dagen loonbriefjes krijgen met een vergelijkend loon van voor en na de KAO van 15 december 1969 (nov. '69 en febr.'70).

Er is niets besloten over kontakten met de leiders van de mijnstaking, zegt de premier.(4)

Het bestuur van het. ACV vergadert vandaag te Brussel onder het voorzitterschap van Houthuys. Het spreekt de eis uit dat de basis van de informatie door gouverneur Roppe ingewonnen en aan de regering overgemaakt, onmiddellijk onderhandelingen zouden worden aangevat om een oplossing te zoeken voor het konflikt in de Limburgse mijnen, rekeninghoudend met het groot verlies dat de mijnwerkers nu reeds geleden hebben.

Het bestuur drukt zijn bekommernis uit over het rechtmatig aandeel van de werknemers in de groeiende welvaart. Het onderzoekt tenslotte de ontwikkeling van de prijzen, o.a. de speculatie met de aardappelprijzen, het uitblijven van een prijsdaling van het vlees en de verhoging van de spoorwegtarieven. Het dringt aan op een krachtdadige politiek van prijsbeheersing, tot vrijwaring van de koopkracht der werknemers.(5)

De bestuursraad van de Beroepsunie van de Belgische Pers eist een onderzoek en wenst dat de schuldigen zouden gestraft worden i.v.m. het hardhandig optreden van de rijkswacht tegen journalisten die verslag uitbrengen over de toestand in de Limburgse mijnen. Na elk incident, aldus de Beroepsunie, worden maatregelen beloofd, maar, aangenomen dat dit ook geschiedt, blijken zij niet afdoende te zijn. Tot slot vraagt de Beroepsunie dat Minister van Binnenlandse Zaken Harmegnies nogmaals de aandacht van de ordehandhavers zou trekken op de identificatiedokumenten van de beroepsjournalisten.

's Namiddags hebben aan de autofabriek te Genk ernstige botsingen plaats tussen de rijkswacht en ongeveer 2.000 arbeiders-stakers, nadat de spontane stakingaktie, die gisteren uitbrak vandaag uitbreiding nam tot heel de fabriek. Van de in totaal ongeveer 8.000 arbeiders zouden volgens de direktie rond de 5.600 het werk hebben neergelegd.

De Christelijke Centrale van Metaalarbeiders, die bij de direktie een eisenbundel heeft ingediend, heeft de staking erkend en heeft de leiding van de aktie in handen. Het ABVV is van mening dat de basismilitanten moeten beslissen over het al of niet deelnemen aan de staking. Zij gaan hun mensen tijdens het weekeinde samenroepen. Men mag verwachten dat ook zij de staking zullen erkennen.

De incidenten aan de Ford-fabrieken mogen tot de ernstige worden aangerekend van al de troebelingen dit tot nog toe in Limburg plaats hadden. Er hebben 23 arrestaties plaats, waarvan 13 gerechtelijke en 10 zogenaamde administratieve,waaronder 1 student. Twee rijkswachters en zes arbeiders worden gewond, onder wie twee van ieder vrij ernstige verwondingen hebben opgelopen. De rellen duren ruim een uur. De rijkswacht schiet traangasgranaten af en brengt de waterkanonnen in werking.

800 arbeiders van de twee fabrieken General Motors te Antwerpen gaan van maandagmorgen af voor onbeperkte tijd in staking.

Daartoe is besloten na een referendum, waarbij 76% der gesyndikeerden zich hiervoor uitspraken.(7)

Noten

(1) Nieuwe Gids 31-1-1970 blz. 8
Laatste Nieuws 31-1-1970 blz. 6
Standaard 31-1-1970 blz. 2
Het Volk 31-1-1970 blz. 7 en 8
Belang van Limburg 31-1-1970 blz. 1 en 5
Volksgazet 31-1-1970 blz. 1 en 9
(2) idem (1)
(3) Standaard 31-1-"970
Het Volk 31-1-1970
(4) idem (3)
(5) Het Volk J1-1-197O
(6) Laatste Nieuws 31-1-'1970 blz 6
(7) Standaard 31-1-1970

  

Zaterdag 31 januari 1970 en zondag 1 februari 1970

Feiten: België in de greep van sociale hoogspanning.
De Staking van de mijnwerkers is het uitgangspunt van een beweging die zich als een olievlek over het land heeft verspreid.

Bij algemeenheid van stemmen beslissen de mijnwerkers op de diverse informatievergaderingen te Beringen, Eisden, Waterschei, Winterslag en Zolder tot voortzetting van de aktie. "Vijftien procent nu en onmiddellijk" blijft het streefdoel.(1)

Ket P.K. organiseert in de mijngemeenten grootscheepse voedselinzamelingen om de getroffen mijnwerkersgezinnen uit de nood  te helpen. Ook sommige scholen zijn bereid om deel te nemen aan deze aktie.(2)

Het Scholierenfront van Genk reist met een afvaardiging naar Amsterdam om via radio, televisie en kranten de Nederlanders tot solidariteit op te roepen met de Limburgse mijnwerkers.(3)

De ABVV-militanten, aangesloten vij de Centrale der Mefaalarbeiders van het ABVV-Limburg, besluiten zaterdag mee in de staking te gaan op Ford-Genk, zij betreuren echter dat het ACV zijn eisenprogramma heeft ingediend zonder het ABVV te raadplegen, wat nochtans sedert lang de gewoonte is.(4)

Zondag vergaderen de VU-mandatarissen van Limburg. Zij hebben scherpe aanvallen gericht op de vakbonden. Intussen schijnt het vast te staan dat de voorzitter van het P.K., Slegers, kandidaat voor de Volksunie bij de gemeenteraadsverkiezingen zal zijn.(5)

Het kolendirectorium werkt met man en macht aan een lange nota over de kolensituatie in al haar facetten en geledingen. De nota handelt over de prijzen, de saneringsmaatregelen, het verband tussen de staalindustrie en de steenkoolnijverheid, m.a.w. de meest volledige informatie volgens het Kolendirectorium.(6)

De vergadering van Broederlijk Delen betuigt -konsekwent met de principes van solidariteit met de arbeidersklasse en steun in de strijd tegen de bezittende klasse- haar solidariteit  met alle stakende arbeiders in Limburg.(7)

De Kommunistische partij is van mening dat het nodige geld om een loonsverhoging van 15% te betalen aan de mijnwerkers, kan gevonden worden :
1) door een belasting op de superwinsten van de grote financiële en industriële maatschappijen,
2) door nationalisatie van de kolenmijnen van het Kempens Bekken of door oprichting van een regie.

Noten

(1) Gazet van Antwerpen 2-2-1970 blz. 1
(2) Belang van Limburg 2-2-1970 blz. Z
(3) idem (2)
(4) Volkagazet 2-2-1970 blz. 1
(5) Volksgazet 2-2-1970 blz. 7
(6) Nieuwe Gids 5-2-1970
(7) idem (2).

 

Maandag 2 februari 1970

Feiten: Maandagochtend worden te Eisden twaalf mensen opgeleid, aan de mijn te Waterschei vier en te Genk aan de Fordfabrieken tweëendertig. In verband hiermee deelt de Minister van Binnenlandse Zaken mee dat het gaat om identiteitskontroles en dat iedereen weer in vrijheid wordt gesteld.(1)

De vijfde stakingsweek is nu ingezet door de 23.000 mijnwerkers. Anderzijds hebben de arbeiders van beide General Motorfabrieken in Antwerpen hun aangekondigde staking ingezet. Aan de mijnen blijft het rustig.(2)

In de namiddag ontvangen de Ministers, Leburton, Major, Bertrand Ansele, en Pêtre de Limburgse parlementsleden om hen objectief in te lichten over de KAO, het probleem van de kolenprijs en de toekomst van de Kempense mijnen. Evalenko van het Kolendirectorium en een paar medewerkers wonen de vergadering bij. 's Ochtends had het Ministerkomité de vergadering voorbereid. De meeste parlementsleden komen ontgoocheld de vergadering buiten, omdat er niet veel nieuws werd meegedeeld. Minister Leburton protesteert heftig tegen de bewering van de directeur-generaal van de K.S., Lycops, als zouden de staatssubsidies aan de kolenmijnen eigenlijk de staalindustrie ten goede komen. Verder wijst hij erop dat er op de 2.300.000 werknemers slechts 50.000 in staking zijn. "Wij gaan niet in op overdreven eisen, omdat wij de koopkracht van de werknemers willen vrijwaren", aldus Leburton. Als resultaat van deze vergadering stelt hij dat het een voorlichtingsvergadering was en dat de regering hoopt daardoor het klimaat gezond te hebben gemaakt en een kampagne op grond van valse gegevens ontzenuwd te hebben.(3)

Noten

(1) Gazet van Antwerpen 3-1-1970 blz. 1 + 9
(2) Standaard 3-2-1970 blz. 1
(3) Standaard 3-2-1970
Nieuwe Gazet 3-2-1970
Belang van Limburg 3-2-1970.

 

Dinsdag 3 februari 1970

Feiten: Vandaag gaat alle aandacht naar Brussel, waar gouverneur Roppé in de vroege avond verslag uitbrengt bij de regering over zijn informatieopdracht. De bijeenkomst tussen de gouverneur en het Ministeerkomité, belast met het volgen van de sociale toestand in Limburg, wordt in de ambtswoning van de premier gehouden; tevens worden zij verwittigd dat de premier toch geen verklaring zal afleggen.

Vóór deze bijeenkomst heeft de Limburgse gouverneur nog verschillende kontakten. Zo heeft hij nog besprekingen met Minister van Binnenlandse Zaken Harmegnies over het handhaven van de orde. Laatstgenoemde geeft inderdaad een mededeling uit waarin o.m. gezegd werd dat de rijkswacht opdracht gekregen had de rijwegen vrij te maken en het vrije verkeer van voertuigen en personen te vrijwaren. Volgens P.K. wordt door deze maatregel elke berichtgeving aan de arbeiders onmogelijk gemaakt.

Ondanks dat de premier geen verklaring aflegt, wordt toch hier en daar vernomen dat de suggesties van de gouverneur als volgt waren :

1) een loonsverhoging met 12% nu onmiddellijk en nog een 3% in de loop van het jaar.
2 ) de waarborg geven dat er vóór 1975 geen enkele mijnsluiting zou worden uitgevoerd.
3) het Permanent Komité zou bij de onderhandelingen moeten betrokken worden.

Nu valt enkel af te machten wat de regering na het onderhoud gaat beslissen.(1)

Aan de mijnen is het een kalme dag geworden, evenals trouwens aan Ford Genk. Voor de mijningangen staan slechts weinig arbeiders. Er doet zich geen enkel incident voor, alleen te Waterschei worden zes personen voor identiteitskontrole opgebracht. Aan de Ford-fabrieken zijn ongeveer 400 arbeiders bijeengekomen, die piket vormen. Hier werden ook zes personen, waaronder studenten opgeleid, maar nadien weer vrijgelaten. De stakers worden niet verdreven, maar verzocht heen en terug te wandelen. Enkele autobussen met geblindeerde ruiten rijden de fabriek binnen. In de namiddag organiseert het P.K. een perskonferentie, waarop Slegers zich optimistisch uitlaat over de onderhandelingen met de gouverneur en de regering; tevens doet hij een oproep voor hulpverlening, omdat ze, spijts hun inzet, op sommige plaatsen te kort schieten. Ook vraagt hij voor financiële hulp en voor het bekostigen van geneesmiddelen. In totaal zou op twee namiddagen tijd voor 300.000 frank opgehaald zijn, en een kollekte, gehouden in. Cockerill-Ougrée bracht 20.500 frank op en in de Boelwerf te Temse 15.500 frank. De financiële steun komt  vooral   van de arbeiders en de schoolgaande jeugd van Limburg.

Peers deelt mee dat zondag 8 februari een hulde wordt georganiseerd aan de slachtoffers van Zwartberg. Ook in de namiddag spreekt Julien Schoenaerts, bekend toneelakteur, aan de kolenmijn te Waterschei de arbeiders toe. Hij zegt dat hij naar Limburg is gekomen om voorstellingen te geven ten bate van de stakende mijnwerkers. Hij is vergezeld van drie musici, waaronder zijn onafscheidbare vriend en fluitist, de Nederlander Kochuis. Hij omschrijft de voorstellingen als volgt : "Wij zullen fragmenten van toneelstukken voordragen en verzen, wij zullen muziek spelen en aan de mensen, die liederen willen zingen of een of ander instrument willen bespelen, vragen dit samen met ons te doen. Deze staking moet gewonnen worden tot de regering toegeeft, want de stakers zijn sterker dan het kapitaal" aldus Schoenaerts.(2)

De staking dreigt ook andere bedrijven, o.a. een busbedrijf te Neerpelt en de zinkfabrieken te Overpelt te treffen. De staking bij General Motors Continental blijft algemeen. Studenten delen er vlugschriften uit in naam van "G.M.C.-Arbeidersmacht". Ook de mijnarbeiders van Farciennes leggen het werk neer terwijl in de mijn te Seraing de stakingsgolf afneemt. Ook aan deze mijnen zijn de stakingsposten versterkt met studenten. In de onderneming " La Burgeoise " te Brugge en in de Nestor-Martinfabriek (700 arbeiders) te Sint-Agata-Berchem is men ook overgegaan tot staking.(3)

Op de uitgebreide raad van het ACV-Limburg pleit voorzitter Marcel Cox voor eerbied in de vakbondsaktie, die in het gedrang komt door de snelheid waarmee beslissingen moeten genomen worden. Verder moet volgens hem met een aantal nieuwe verschijnselen rekening gehouden worden : de aanmoediging tot staken vanwege de direkteur-generaal van de mijnen, Lycops, het optreden van de revolutionaire studenten en de buitenlandse elementen en de aktie van bepaalde politieke partijen.(4)

Noten

(1) Belang van Limburg, 4-.2-1970
Standaard, 4-2-1970
Het Volk, 4-2-1970
(2) Belang van Limburg, 4-2-1970
(3) idem (2)
(4) Het Volk, 4-2-1970.

 

Woensdag 4 februari 1970

Feiten: De regering blijft bij haar standpunt en het P.K. verklaart dat nu de harde middelen zullen aangewend worden.

Ondanks het verslag van gouverneur Roppe dinsdagavond en na een druk overleg tussen de regering en de patronale en syndikale delegaties, deelt Eerste Minister Eyskens 's avonds aan de journalisten mee dat de Federatie der Belgische Steenkoolnijverheid stelt dat er geen enkel verband mag bestaan tussen de sociale programmatie en het prijzenpijl, nochtans is de federatie van mening dat de sociale programmatie niet mag worden uitgebreid, omdat dit ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de algemene economie van het land en voor de belangen van de tewerkgestelden in de mijnen. De afgesloten sociale programmatie voor de mijnwerkers blijft behouden en kan niet opnieuw in betwisting worden gesteld. Er worden geen nieuwe onderhandelingen in het vooruitzicht gesteld om het Kempense mijnkonflikt uit het slop te halen. De gouverneur heeft geen nieuwe opdracht gekregen. Men wacht nu af wat de reaktie van de vakbonden zal zijn. Deze komen 's avonds samen in het bestuurslokaal van het ABVV. Eyskens verklaart wel akkoord te zijn dat er reakties zullen zijn, maar de regering zal afwachten. Hij denkt er niet aan in onderhandelingen te treden met het stakingskomité. Deze laatste reageren zeer verontwaardigd, zij verklaren dat ze steeds tot kalmte hebben aangespoord, maar dat nu de harde middelen zullen gebruikt worden. Het P.K. noemt de regering verantwoordelijk voor alle eventuele gebeurtenissen.(1)

Aan de mijnen zelf is het weer kalm. Er zijn alleen de traditionele samenscholingen van stakingspiketten en nieuwsgierigen op het uur van de ploegenwisseling. Aan iedere mijn zijn er een honderdtal mensen opgesteld. Te Waterschei wordt een korte toespraak gehouden door Nadine Huybrechts, ondanks het feit dat ze al driemaal werd opgeleid. Zij doet een oproep om straks naar een meeting te komen.(2)

Aan de Fordfabrieken, waar 's middags een 200-tal man zijn opgekomen, is er weer een indrukwekkend vertoon van rijkswacht. Het hoofddoel van de staking is niet een loonkwestie of een dertiende maand, maar de eeuwige klacht van het tempo en de sfeer. Ondanks het strenge optreden van de rijkswacht en het aldus onmogelijk is de werkwilligen te overtuigen, zijn er slechts 900 van de 4.450 werknemers van de ochtendploeg en 750 van de 3.850 werknemers van de namiddagploeg aan het werk. De vakbonden overwegen, indien de houding van de rijkswacht niet gewijzigd wordt, de stakers aan te manen de fabriek binnen te gaan en daar de staking voort te zetten. Zij spreken ten zeerste "de tendentieuse berichten" tegen die door de direktie verspreid worden.(3)

Over heel Limburg worden massale voedselomhalingen georganiseerd voor de mijnwerkers. Talrijke katholieke scholen, middenstanders en de leden van vrije beroepen nemen eraan deel. Geneesheren brengen grote hoeveelheden geneesmiddelen aan. Verder worden er nog geldinzamelingen gehouden door M.M., deze laatsten hebben een "vijffrankaktie" georganiseerd. Het Fakulteitenkonvent en de C.V.P.-jongeren verklaren hun solidariteit met de rechtvaardige strijd van de arbeiders in de limburgse mijnen. Zij betreuren dat na vijf weken nog geen ernstige onderhandelingen op gang gekomen zijn, wat volgens hen ook maar mogelijk is als de feitelijke leiders erbij betrokken worden. Zij verheugen zich over de intresse en het engagement van de studenten. Er heerst een diepe sociale malaise, die nood heeft aan mentaliteits- en struktuurveranderingen. De vakbonden moeten zich niet integreren in de huidige strukturen, maar hervormingen doordrukken.(4)

In de kolenmijn te Farciennes en de Collard-mijn te Seraing ging iedereen terug aan het werk, terwijl men blijft staken bij Nestor Martin te St.Agatha-Berchem en bij " La Burgeoise " te Steenbrugge, waar de staking .nog is uitgebreid.(5)

We vermelden nog enkele uitspraken van ABVV-afgevaardigde Balesse : "Wij zijn een socialistische organisatie en wij hebben met de heer Roppe niets te maken. Indien in de regering geen socialistische ministers zouden zetelen, dan was de staking sedert lang beëindigd geweest. Harmegnies heeft de rijkswacht direktieven en informatie gegeven en aldus werden de provokaties van de V.U. en anderen geneutraliseerd. Ik herinner mij hoe de rijkswacht tijdens de stakingen van de jaren 50 en 60 optrad."(6)

De S.J.W. spreekt van repressie, chantage en van een strijd tegen de sociale programmatie van het patronaat. Zij richt een oproep tot de stakers om stakerskomitées op te richten, "die de strijd voeren voor de herovering van de vakbonden door de arbeiders en voor de volledige zelfstandigheid van die organisaties tegenover patronaat en regering."(7)

Noten

(1) Bel. v. Limb.,5-2-70, blz 1 en 4
Nieuwe Gids, 5-2-70, blz. 1 en 3.
Laatste Nieuws, 5-2-70, blz. 1.
(2) Volksgazet, 5-2-70, blz. 1 en7.
Belang van Limburg, 5-2-70, blz.4.
(3) Volksgazet, 5-2-70, blz. 1 en 7;
Het Volk, 5-2-70, blz.3.
(4) Gazet van Antwerpen,  5-2-70, blz. 1.
Belang van Limburg, 5-2-70, biz.4.
(5) Gazet van Antwerpen, 5-2-70, blz.1 en 16.
(6) Laatste Nieuws, 5-2-70, blz. 15
(7) idem (4)

 

Donderdag 5 februari 1970

Feiten: De twee vakbonden verklaren na een nachtvergadering in een gemeenschappelijke mededeling, dat zij het niet eens zijn met de regeringsbeslissing zich strikt te houden aan desociale programmatie. Het gemeenschappelijk vakbondsfront beslist onmiddellijk over te gaan tot een ruime raadpleging van al zijn verantwoordelijken in Limburg.Tevens wordt een spoedig topoverleg gevraagd tussen de regering, de werkgevers en de vakbonden. De hoofdbesturen van de mijnwerkers worden samengeroepen en zullen tijdens het topoverleg bestendig vergaderen . Inmiddels werdt vernomen dat de regering ingegaan is op deze eis en dat het topoverleg zaterdagnamiddag zal plaatshebben. Het P.K. zal hierop niet worden uitgenodigd.

Ook de Limburgse parlementsleden van de CVP en BSP drukken hun verwondering uit over de onwrikbare houding van de regering. De twee parlementaire delegaties worden rond 16 uur door premier Eyskens en minister Leburton ontvangen. CVP- mandataris Kelchtermans verklaart achteraf dat de regering er blijkbaar wel mogelijkheid toe ziet een loonsverbetering aan te brengen in het raam van de bestaande sociale programmatie, die echter in het geheel niet zal worden gewijzigd. BSP- afgevaardigde Claes verklaart dat de regering bereid is in de lage loonkategoriën verbetering te brengen. De socialisten drongen bij Eyskens aan op de vereenvoudiging van de ingewikkelde bezoldigingsregeling, een vergelijkende studie te maken van de laagste lonen in de verschillende sektoren en een programmatie op te stellen van de produktie op middellange termijn. Van BSP- zijde is men allerminst tevreden over de houding van het ABVV tijdens de staking. De verwijten zijn erg bitter.(1)

In de mijnstreek worden een tweetal stakersbetogingen gehouden, die door M.M. zijn georganiseerd. In totaal nemen er een 1.000- tal stakers en studenten aan deel. Op spandoeken zijn er slogans tegen minister Eyskens en Major aangebracht. De beide stoeten trekken naar Zwartberg, waar een meeting wordt gehouden. Er wordt aangedrongen op reorganisatie van de stakingspikketten. Tijdens de perskonferentie donderdagavond te Hasselt, gehouden door M.M. wordt er op gewezen dat dit Komité er niet naar streeft de regering ten val te brengen, omdat dit het konflikt alleen maar kan doen aanslepen. Spreker, Kris Hertogen, legt er evenwel de nadruk op, dat M.M. de vakbonden niet wil aanvaarden, omdat zij waakhonden zijn van het patronaat en de arbeiders daar niet meer het slachtoffer mogen van zijn. Hij laakt verder in het bijzonder de houding van het ABVV, dat in Limburg zeer zwak staat en daarom de herziening van de sociale programmatie op nationaal vlak eist. De beslissing van de regering zal tot gevolg hebben dat de stakers een hardere koers zullen volgen om te tonen dat het thans meer dan gemeend is.

Daarnaast wordt door het P.K. aangekondigd dat de strijd niet enkel meer gericht is op de 15 %, maar tevens de regering wil doen struikelen. Volgens hen hebben de vakbonden niet meer het recht tijdens de onderhandelingen te spreken over de eisen van de arbeiders, omdat zij de arbeiders niet meer vertegenwoordigen. Het Komité overweegt daarom de oprichting van een eenheidsvakbond.

Anderzijds heeft het ABVV te Hasselt onderzocht op welke wijze de stakers zouden kunnen worden aangezet om aan het werk te gaan.

Te Eisden worden een vijfhondertal stakers toegesproken door Slegers, die een harde staking aankondigt. De staking mag volgens hem echter niet leiden tot bloedvergieten, omdat het ons bloed zal zijn en dat moet vermeden worden, aldus Slegers. Verder stelt hij dat gans België achter de stakers staat, behalve het kapitaal en de vakbonden.(2)

Te Waterschei spreekt Julien Schoenaerts de stakers toe en roept hen op orn door te zetten. Desnoods zullen wij allen op onze tanden bijten; maar uw rechtvaardige eisen moeten worden ingewilligd. Hij vraagt evenwel eerbied voor de rijkswachters, die "mensen zijn die een opdracht te vervullen hebben". Toch wordt hij opgeleid voor identiteitscontrole.

Te Beringen verklaart Becue, woordvoerder van het P.K.,dat de staking onverbiddelijk zal voortgezet worden. Pol Theunis, toen M.M., kant zich tegen de sociale prograramatie en doet een oproep tot reorganisatie van de piketten. Nadien trekken de stakers door de cité.

Te Zolder herhaalt mijnwerker-student Arnold Vanreusel, M.M., hun drie eisen. Hij eist verder de vrijlating van de kameraden die nog vastzitten. Nadien wordt een optocht gevormd, nergens komt het evenwel tot incidenten.

Te Hoevezavel spreekt vanop een tafel Nadine Huybrechts de mijnwerkers toe. Zij roept op de aktie door te zetten tot de 15 % bereikt is. Eyskens zal moeten toegeven, als wij volhouden, aldus de Jeanne d' Arc van Limburg. Ook hier gaan de mijnwerkers nog rond in de buurt, maar komt het nergens tot incidenten.

Gerussttellend is wel het feit dat er nergens incidenten vallen te betreuren. Alleen te Winterslag en te Beringen wordt telkens een werkwillige neergeslagen door het stakingspikket. De rijkswacht leidt vijf personen op, van wie er twee aangehouden blijven.(3)

Vermelden wij nog verder dat Roppe aan alle Commissies van Openbare Onderstand van Limburgse gemeenten een brief gestuurd heeft, waarin hij deze COO's verzoekt de nodige steun te verlenen aan stakende mijnwerkers, die in nood zijn. Ook valt een hulpooproep te noteren vanwege mgr. Heuschen, die tevens met aandrang alle Limburgse verantwoordelijke instanties vraagt het hunne bij te dragen, opdat voor de konfliktsituatie een oplossing zou worden gevonden.(4)

Aan het stakingsfront te Genk valt weinig nieuws te melden. Wel blijkt duidelijk dat de direktie de staking wil breken en dit met Amerikaanse methodes. Het is wel nog niet zover dat eigen vetbetaalde knokploegen de piketten uiteen knuppelen; maar op alle bussen zitten toch telkens twee "mannetjes", die als directieven meekrijgen op de bussen geen vakbondsafgevaardigden toe te laten, laat staan te spreken.(5)

Noten

(1) Het Volk 6- 2-'70 blz 4
Vooruit 2-7- '70 blz 1
(2) Laatste Nieuws 6- P- '70 blz 4 + 6
Het Volk 6- 2- '70 blz. 4
(3) idem (2)
(4) Het Volk 6- 2-'70 blz 5
(5) idem (4)

 

Vrijdag 6 februari 1970

Feiten: Aan de Limburgse kolenmijnen en aan de autofabrieken te Genk doen zich geen incidenten voor. Te Winterslag wordan bomen afgezaagd en over de rijvakken geworpen. Een autobestuurder die tegen een dezer bomen rijdt, wordt licht gewond. Een paar personen worden opgebracht voor identiteitscontrole. Te Eisden staan een 700- tal arbeiders; aan de andere mijnen, een 200- tal. Zij houden een optocht naar het Marktplein, waar zij door de stakingsleider worden toegesproken.(1)

De centrales van het ABVV en het ACV bereiden de organisatie van een referendum voor onder hun leden, die zich door een geheime stemming zullen kunnen uitspreken over een eventuele werkhervatting, na de topbesprekingen die door de vakbonden op nationaal vlak werden geëist. Ook M.M. kondigt aan dat zij ook een referendum zal houden onder de mijnwerkers om hun standpunt in verband met de staking te leren kennen.

Hierop is door de regering ingegaan en dit topoverleg zal zaterdag te Brussel gehouden worden. In het kommunikeé, dat na afloop van de Kabinetsraad door premier Eyskens voorgelezen wordt, staat vermeld dat de ontmoeting tussen vakbonden en patroons, in bijzijn van leden van de regering, tot doel heeft na te gaan of sommige aspekten van de programmatie niet bevorderd kunnen worden. De regering waarschuwt echter dat de koopkracht van de arbeiders niet gehandhaafd kan worden, indien ze mocht toegeven aan "overdreven" eisen.(2)

Verder verwacht premier Eyskens dat vanaf maandag het werk zal hervat worden, als gevolg van wat zal worden bekendgeraakt na topoverleg van morgen.

Voor de studenten staan de partiële examens voor de deur. Zij moeten nu kiezen tussen klassenstrijd en de universiteit.

De oproep van de bisschop van Hasselt om geld- en voedselinaamelingen te organiseren ten bate van de mijnwerkers, wordt in vele parochies en gemeenten opgevolgd. Talrijke inzamelingenkomité's kwamen tot stand.(3)

Het Komité van de stakende ABVV- mijnwerkers is van oordeel dat Debunne zich vergist wanneer hij beweert dat langer staken in het nadeel van de vakbonden uitvalt en stelt zich de vraag welke de suggesties van gouverneur Roppe zijn, waarop de regering niet wenst in te gaan. Het blijft bij zijn mening dat een loonsverhoging van 15 % het inlossen van de schuld van de opeenvolgende regeringen en het patronaat t.o.v. de mijnwerkers is. Het Komité bevestigt nogmaals dat voor de ABVV- stakers de strijd niet ten einde is.(4)

In de fabriek "Michelin" St- Pieters Woluwe, dat 1.300 werknemers telt, en in een electriciteitsbedrijf te Genk, dat 1.000 werknemers telt, wordt het werk neergelegd.

Een deel van de ondergrondse mijnwerkers van "La grande Bacuure" bij Luik staakt sedert deze morgen.(5)

Noten

(1) Het Volk 7- 2-'70 blz 6 
Belang van Limburg 7- 2- '70 blz
(2) Het Volk 7-2- '70 Blz 6
Vooruit 7- 2- '70 blz 1 +3
Laatste Nieuws 7- 2- '70 blz 1+6
(3) Het Volk 7-2- '70 blz 6
Volksgazet 7-2-'70 blz. 1 + 4
(4) Vooruit 7-2-'?0 blz 3
(5) Laatste Nieuws 7-2-'70 blz. 1 + 6

 

Zaterdag 7 februari 1970 + Zondag 8 februari 1970

Feiten: Tijdens het weekend blijft het in Limburg, waar de mijnwerkers hun vijfde stakingsweek achter de rug hebben, uitzonderlijk rustig. De aandacht is duidelijk gericht naar Brussel, waar het topoverlag plaats heeft tussen regering, vakbonden en patroons. Dit overleg loopt uit op een akkoord, dat zondagochtend om 2 uur na langdurige, harde onderhandelingen tussen een ministerieel komitë, vakbonden, patronaat en het Kolendirectorium uit de bus komt. Maandag zullen de 23.000 stakende Limburgse mijnwerkers zich via een referendum hierover uitspreken. Het akkoord, dat is ingeschreven in het raam van de bestaande sociale programmatie 1970-971, voorziet:

a) vereenvoudiging :

1) het loonbriefje zal vereenvoudigd en bevattelijker gemaakt worden.
2) de stiptheidspremie van 9 % zal vanaf 1 februari 1970 in het loon ingeschakeld worden.
3) vanaf 1 februari 1970 zal de aanwezigheispremie aangepast worden, in functie van de index der konsumptieprijzen en van de voor het loon overeengekomen programmatie. Ze zal ingeschakeld worden in het loon vanaf de indexatie der lonen die zal verwezenlijkt worden op 1 juli 1970.

b) een studie die uiterlijk op 1 iuni 1970 zal neergelegd worden zal een vergelijking maken van de inkomsten der mijnwerkers enerzijds en de arbeiders van andere industriesektoren anderzijds. De resultaten zullen toegepast worden met uitwerking op 1 juni 1970.

c) de N.V. Kempense Steenkolenmijnen zal in overleg met de betrokken vakbondsorganisaties de nodige maatregelen treffen om een ondernemingsraad van de K.S. op te richten.

d) zoals reeds gemeld werd, zal de regering voor einde 1970 de objectieven van de produktic op middellange termijn voor het geheel der steenkoolnijverheid opstellen. Zoals de wettelijke regels voorzien zullen de sociale partners hierover geraadpleegd werden.

e) maatregelen zullen getroffen worden om voor de arbeiders de gevolgen van de staking op het vlak van de sociale voordelen te neutraliseren.

f) de regering zai de gedane inpanningen voortzetten ten gunste van de rekonversie van gewesten die door de steenkolenkrisis getroffen werden. De tot op heden geboekte resultaten zijn onbetwistbaar. De regering is van oordeel dat het patrimonium dat behoort tot de steenkolenmijnen in een behoorlijke verhouding zou moeten aangewend worden tot het verwezenlijken van nieuwe investeringen in deze gewesten oa aldus een belangrijke bijdrage te leveren voor de rekonversie ervan.

Aan het topoverleg, dat tot bovenvermeld akkoord heeft geleid, namen deel het kernkabinet, bestaande uit eerst- minister Eyskens en de ministers Cools, Segers, Leburton, Bertrand, Ansele, Harmegnies, Petre en Major; het Kolendirectorium met voorzitter Evalenko; het Verbond van de Belgische Nijverheid met De Staercke, Pulinckx en Verscheuren; het ABVV met Debunne, Balesse, Dubois, Olieslagers; het ACV met Houthuys, Thomassen, Vandendriessche, Ooms. en Boulanger.(1)

Debunne en Houthuys van het ABVV en het ACV verklaren na afloop dat hun inziens het maximum werd behaald. "De vakbonden hebben inzake dit geschil hun laatste verantwoordelijkheid genomen", aldus Debunne. Houthuys van zijn kant zegt de mening te zijn toegedaan dat de arbeiders het akkoord zullen aanvaarden.

Het P.K. laat inmiddels weten dat het blijft bij zijn eis van 15 % loonsverhoging. Het Komité adviseert het referendum te boycotten.(2)

Door ondernemingsraden der kolenmijnen worden aan alle mijnwerkers stembiljetten voor de deelneming aan het referendum verzonden, samen met volgende begeleidende brief:

"Sociale raadpleging van alle werknemers."

Gij beslist. Uw ondernemingsraad, vergadert op 7 februari, heeft besluit genomen, alle arbeiders van onze mijn te raadplegen. Zoals gij, ontvangen al uw werkmakkers deze brief. Dit gebeurt ook voor de andere mijnen van Limburg. U hebt door radio en TV en in de dagbladen van maandagmorgen kennis genomen van de officiële mededeling over de uitslag van jongste onderhandelingen van de vakbonden met de regering, en de mijndirecties. Nu weet gij duidelijk welk het geheel van de nieuwe voordelen is die voor de mijnwerkers werden bekomen. Nu moet gij oordelen: of gij het werk zult hervatten, dan wel of gij wilt voortstaken. Denk daarover na en bespreek dit met uw huisgenoten. Als gij uw oordeel hebt gevormd, laat dan uw wil kennen. Dit doet ge door uw stem uit te brengen op de hierbij gevoegde stembrief. Gij stemt geldig door een kruisje te plaatsen in het vakje van uw keuze. Steek dan de ingevulde stembrief in de bijzondere omslag, sluit deze daarna en breng hem dadelijk naar de dichtstbijzijnde postbus, ten laatste voor maandagnamiddag te 16 uur. U moet geen zegel plakken. Een stemopnamebureau, voorgezeten door een onafhankelijk persoon met officiële functie zal samen met vier leden van de ondernemingsraad de stemopname doen en de uitslag bekendmaken. De meerderheid der stemmen zal over de toekomst beslissen. Arbeiders die maandag aan het werk zijn vorden verzocht hun stembriefje dinsdagmorgen op de mijn af te geven.

Wilt gij het werk hervatten  ja     0
                                      nee  0

Plaats een kruisje in het vakje van uw keuze.(3)

In een mededeling roepen het P.K. en M.M. de mijnwerkers op de aktie voor de 15 % op een "hardere manier" voort te zetten. Zij zeggen dat zij donderdag 12 februari uitroepen tot "zwarte donderdag". Zij organiseren op donderdag 12 februari te 14 uur een betoging van de mijn van Waterschei, naar Winterslag. Zij vragen ook aan alle arbeiders van de Limburgse fabrieken en aan studenten van Leuven, Brussel en Gent, op donderdag 12 februari concrete acties te organiseren uit solidariteit met de stakende mijnwerkers. Zij keuren het referendum der vakbonden af en doen een oproep tot alle mijnwerkers om het referendum te boycotten.(4)

Zondagmiddag heeft te Genk de huldiging plaats van de twee slachtoffers van Zwartberg bij de staking van januari '66. De opkomst van arbeiders is echter gering.(5)

Noten

(1) Het Volk 9- 2- '70 blz 6
Vooruit 9-2- '70
Belang van Limburg 9- 2- '70
Laatste Nieuws 9- 2- '70 blz 1+6
(2) Het Volk 9- 2- '70 blz 6
Vooruit 9- 2- '70
Belang van Limburg 9- 2- '70
Laatste Nieuws 9- 2- '70 blz 1+6
(3) Het Volk 9- 2- '70 blz 6
(4) Volksgazet 9- 2- '70 blz 6
(5) Gazet van Antwerpen 9- 2- '70
Belang van Limburg 9- 2- '70

 

Maandag 9 februari 1970

Feiten: Aan de Kempense mijnen is het druk vandaag. Er rijden volle bussen mijnwerkers, stevig geëscorteerd door de rijkswacht, de mijnen binnen. De arbeiders van deze bussen behoren omzeggens allen tot de ondgrhoudsdiensten.-. Te Waterschei en Zolder verzamelen een duizendtal mijnwerkers en ook aan de andere mijnen verzamelen zich enkele honderden stakers. Zij verwerpen het akkoord dat zaterdagnacht op het topoverleg tuisen regering, werkgevers en vakbonden is bereikt. Intussen wordt het referendum georganiseerd. Alle mijnwerker kregen een stembriefje en een nota waarin het akkoord wordt uiteengezet. De 8.000 gastarbeiders kregen de brief in hun eigen taal. Het ACV en het ABVV van Limburg hebben de mijnwerkers opgeroepen het akkoord goed te keuren en aan de staking een einde te maken.

Het P.K. van zijn kant betwist de eerlijkheid van het referendum: er werd geen reglement opgesteld ( wat te doen met de stembriefjes waarop scheldwoorden staan ?) en niet alle mijnwerkers kregen een stembriefje.(1)

Op bevel van de prokureur des konings van Tongeren valt deze ochtend om 8u 30 een eskadron rijkswachters het "Lindenhof" te Zwartberg binnen,waar het hoofdkwartier van het P.K. is gevestigd. De identiteit van de aanwezigen wordt gekontroleerd. Twee leden van de Socialistische Jonge Wacht, 4 links-Duitse studenten (SDS), Julien Schoenaerts en zijn gezelschap, de Amsterdammer Cochius en de Zwitser Jacquier, worden meegenomen maar later op de dag weer vrijgelaten. De reakties tegen dit optreden van de rijkswacht zijn bijzonder scherp. Het P.K. protesteert met klem tegen de rijkswachtinval die tot doel had het P.K. en de SJW, die in het bijzonder protesteren tegen de willekeurige aanhoudingen van 2 leden van de SJW en van 4 leden van de "Socialistische Deutsche Studenten". De SJW ziet hierin een poging om de staking te breken door intimidatie tegenover de harde kern van de staking en een poging om de studenten van de mijnwerkers te scheiden.(2)

Medica vereniging van de studenten geneeskunde van Leuven is verbijsterd door de recente evcutie van het mijnkonflikt. Eigenlijk vindt Medica vooral dat, terwijl mijnwerkers 5 weken zonder loon en tevergeefs staken voor 15%, de geneesheren zichzelf straffeloos en zonder enig ingrijpen van de regering 20% toeeigenen, op de kosten van de patiënt, en hierdoor hun minimum dagloon zien stijgen tot 25.000 fr.(3)

Volgens de direktie van de Kempische Steenkoolmijnen is de werkbezetting als volgt: voor de morgenploegen werken er in totaal 611 ondergronders en. 675 bovengronders, van wie 320 in Beringen. Te Winterslag en Waterschei blijft de toestand dezelfde als de vorige dagen en te Zolder is. er een lichte verbetering waar te nemen.

Deze cijfers worder, uiteraard door de stakingsleiders betwist. De journalisten tellen in de zes tot zeven bussen, die te Waterschei, Winterslag en Zolder aankomen, in totaal hoop en al een vijftigtal inzittenden, terwjl in de bussen te Beringen een hondertal arbeiders zitten. Wel moet er daarbuiten rekening gehouden worrten met de werkwilligen die individueel de mijn bereiken.(4)

In de Ford-fabrieken duurt de staking eveneens: voort. Daar worden de posten door de rijkswacht meer op afstand gehouden toen de autobussen met de werkwilligen aankomen. Er doen zich geen incidenten voor. De directie zegt dat 39% van het personeel aan het werk ging, terwijl de vakbonden slechts 1.000 man op ongeveer 4.000 man telden.(5)

Tengevolge van de stakingen in Limburg is de levering van Cokesfijnkool aan de fabrieken van "Le Frovidence" te Charleroi ontredderd.(6)

Via de Gentse studentenvereniging (GSV) heeft de tweedejaarsstudent Vermeulen afdeling Politieke en Sociale van de RUG de rijkswacht beschuldigd van mishandelng. Hij werd in de nacht van 3 februari opgepakt en op 7 februari in vrijheid gesteld. Toen de rijkswacht hem met nog anderen had gegrepen, moesten ze "als varkens lopen", waarbij ze schoppen kregen. Men beval ze dan in bomen te kli:nmen terwijl het ''matrakslagen" regende op achterwerk en benen. Vermeulen zei ook nog een vijftiental slagen van een luitenant in het gelaat te hebben ontvangen bij een ondervraging. Het doktersattest dat Vermeulen heeft laten opmaken, spreekt van kneuzingen, veroorzaakt door een langwerpig voorwerp. Majoor Vandeputte van de rijkswacht uit Genk : "dat die jongens op bepaalde momenten behandeld zijn als studenten zal ik niet ontkennen. Wij behandelen onze tegenstrevers naar hun graad van ontwikkeling. Maar als hij zegt dat hij in bomen heeft moeten kruipen zijn dat fabels. Dat daar een worsteling heeft plaatsgehad met mogelijke klappen, dat ga ik zelfs niet ontkennen. Maar ik kan moeilijk iedere zaak gaan rechtvaardigen, vooral ten opzichte van de pers die tot hiertoe heeft blijk gegeven alles in een richting te zien. Wij zullen trouwens het nodige doen om sommige persrmensen hun kaart ontnomen te krijgen.(7)

Noten

(1) Belang van, Limburg 10- 2- '70 blz 1+6
Standaard 10- 2- '70 blz 1
(2) Belang van Limburg 10- 2- '70 blz 6
(3) Belang van Limburg 10- 2- '70 blz 6
(4) Belang van Limburg 10- 2- '70 blz 6
Gazet van Antwerpen 10- 2- '76 blz 1+9
Het Volk 10- 2- '70 blz 1
(5) Het Volk 10- 2- '70
(6)
Belang van Limburg 10- 2- '70 blz 6
Gazet van Antwerpen 10- 2- '70 blz 1+9
Het Volk 10- 7- '70
(7) Standaard lO- 2- '70 blz  1
Vooruit 10- 2- '70

 

Dinsdag 10 februari 1970

Feiten: Voor het hele Limburgse mijnbekken waren 21.202 stembrieven uitgedeeld. Daarvan zijn 's namiddag's 13.724 antwoorden ingezonden waarvan 7.074 ja-stemnen, 6.130 nee-stemmen en 547 blanco's of ongeldig. Dat houdt in : 51,53%: ja ; 44,66% nee en 3,20% blanco's van de antwoorden.

Van het totaal van de mijnwerkers is er ongeveer 1 op3 voor de werkherneraing.

Uitslag per mijnzetel luidt als volgt :

Waterschei :  3.571 bulletins, 2.152 antwoorden,  75 blanco,    957 neen, 1.120 ja.
Winterdag :   4.068 bulletins, 3.730     "          , 136   "       , 1.289 neen, 1.305 ja.
Eisden :        3.223 bulletins, 1.862     "         ,   54   "       ,    910 neen,    848 ja.
Beringen :     3.968 bulletins, 2.772     "          , 168   "       ,    994 neen, 1.610 ja.
Zolder :        6.272 bulletins, 4.208     "          , 144   "       , 1.980 neen,  2.114 ja.

De regering stelt in een kommunikee van de premier vast dat "meer dan de helft van de mijnwerkers de wens hebben uitgesproken het werk te hervatten". De oproep tot werkhervatting gedaan zijnde worden alle schikkingen getroffen om de vrijheid van arbeid te waarborgen. Toch moeten hier een paar bedenkingen gemaakt: men stelt onmiddeliijk dat meer dan de helft van de mijnwerkers voor werkhervatting zijn maar het blijkt maar 1/3 te zijn. Trouwens meer dan 1/3 heeft zijn stem-niet uitgebracht. Feit dat trouwens zeer uiteenlopend geïnterpreteerd wordt. Als men, zoals M.M. en het P.K., de niet uitgebrachte stemmen als neen beschouwd, is 2/3 tegen de werkhervatting. Trouwens de juistheid van het referendum wordt ook door deze 2 groeperingen betwist, vermits het geen enkele waarborg biedt van objectiviteit, doordat de mijnwerkers zelf geen kontrole konden uitoefenen op het verloop ervan. Het P.K. zet de mijnwerkers aan de strijd onverpoosd verder te zetten tot de eisen zijn ingewilligd. Het Komité roept alle arbeiders in België op hun steun te betuigen met de Limburgse stakers door een nationale stakersdag, "zwarte donderdag", te organiseren met moties, vergaderingen, akties in andere bedrijven, korte manifestaties, propagandatochten, enz...

De vakbonden echter delen mee dat het referendum bevestigt dat de meerderheid van de arbeiders de staking wil beëindigen. Ze namen reeds de nodige schikkingen om de stakersvergoedingen uit te keren en wijzen erop dat de arbeiders in het kader van de sociale programmatie geen sociale nadelen zullen kennen. Verder doen zij een oproep tot de mijnwerkers vanaf heden het werk te hervatten. Volgens de gegevens van de direktie van de K.S., zijn bij de morgenploeg aan het werk: te Beringen 38 %, te Eisden 19,.28 %, te Waterschei 16,89 %, te Winterslag 15,31 %, te Zolder 17,83 % en te Houthalen 29,32 %. Ook voor de namniddagpost zouden ongeveer dezelfde percentages arbeiders aan het werk zijn in de verschillende mijnen. Het P.K. heeft volgende cijfers vastgesteld, de opgeëiste onderhoudsploegen niet meegerekend: Beringen 90, Zolder 12, Waterschei 88, Winterslag 6 en Eisden 4 arbeiders. Zelfs met de onderhoudsploegen inbegrepen, bedraagt het totaal slechts 3 % van de arbeiders.(1)

Ondertussen groeit de zorg om het voortbestaan als dusdanig van het Limburgs kolenbekken. Enerzijds is er de schade, die de ondergrond heeft opgelopen en waarvan de omvang pas volledig zal gekend zijn wanneer men opnieuw aan het werk zal zijn. Anderzijds zijn er de nog niet te kontroleren berichten, dat heel wat mijnwerkers, gezien de lange duur van de staking, naar andere werkgeleenheid op zoek zijn gegaan, voor een deel in Nederland en anderen in de kolenmijnen van het Duitse Ruhrgebied.

In de Kamer heeft een debat plaats over Limburg, maar het  bracht weinig aan het licht. De eerste interpellant is de kommunist Moulin. Tussen interpellant en  minister Leburton komt het op zekere ogenblikken tot hevige bekvechten. Moulin verwijt de regering gemene zaak gemaakt te hebben met de mijnbazen tegen de arbeiders, het referendum is volgens hem een grote klucht en de weigering van de 15 % een schande, op een ogenblik dat de mijnen nog fraaie dividenden kunnen uitdelen. Leburton repliceert: ga jij maar eens naar het Donetzbekken, waarop Moulin: komt gij maar eens naar Genk. D'hoore (CVP) verklaart dat het stkakingskomitee bij alle besprekingen betrokken had moeten zijn. Olaerts (VU) gooit het op de boeg van de cijfers en prijzen. Hij stelt vast dat een gelijkschakelingsprijs was vastgesteld door het Kolendirectorium van 715 fr. per ton in 1968 n 725 fr. per ton in 1969, maar dat de Kempense cokeskolen moesten worden verkocht tegen 6l2 fr. in 1968 en 613 fr. in 1969. In dat jaar moesten aan Carbo Tertre zowat 750.000 ton prima cokeskolen met een baremawaarde van 744 fr. per ton, verkocht worden aan 547 fr. per ton. Lycops, direkteur- generaal der K.S., heeft deze schandalige toestand blootgelegd op 24 november maar de regering i.p.v. hem te horen, beschuldigt hem.

Eerste minister Eyskens stelt vast dat er geen enkel nieuw element is aangebracht in het debat. In verband met de lonen zal men volgens hem klaarder zien als per 1 juni de vergelijkende loonstudie zal klaarkomen. Van zijn kant betoogt minister Leburton, dat de regering de cijfers over de prijzen betwist. Hij verklaart dat hij in de commissie van Economisch Zaken heeft voorgesteld dat daar een confrontatie van het prijzenprobleem zou plaatshebben.(3)

Verder stromen de solidariteitsmoties en de financiële hulp van alle kanten toe, gaande van het nationaal verbond van de kristelijke arbeiders, vrouwengilden tot de arbeiders en bedienden van de "Belgische Petrolium Raffinaderij" te Antwerpen (RBP), die besloten een uur van hun loon af te dragen als financiële steun voor de stakers.(4)

Noten

(1) Het Volk 11-2- '70
Volksgazet 11- 2- '70 blz 1 en 18
Laatste Nieuws 11- 2- '70 blz 1 + 6
Vooruit 11- 2- '70
Belang van Limburg 11- 2- '70
(3) Gazet van Antwerpen 11- 2- '70
Belang van Limburg 11- 2- '70
Vooruit 11- 2- '70
(4) Belang van Limburg 11- 2- '70

 

Woensdag 11 februari 1970

Het wordt een dag van beraadslagen, vergaderen, afwegen van wat er te gebeuren valt na het referendum. Er is nog weinig werkhervatting te bespeuren, ondanks dat de vakbonden beweren, aan de hand van het referendum, dat de meerderheid voor werkhervatting is (in feite maar 1 op3). Te Winterslag is er een treffen tussen rijkswacht en stakers. Er vallen drie gekwetsten, een ervan wordt aan het voorhoofd en de linkerslaap gekwetst door een traangasbom.

Voor de raadkamer te Hasselt verschijnen acht aangehoudenen.

De aanhouding wordt bevestigd voor alle acht.

Het "Lindehof", hoofdkwartier van het P.K., wordt opnieuw door de rijkswacht bezet.

Minister Leburton deelt mee dat er 8.425 ja-stemmen binnengekomen zijn op de 21 202 verstuurde stembriefjes. De stakende mijnwerkers leggen zich niet neer bij deze uitslag. Vanwetswinkel, voorzitter van het Komité der ABVV-stakers Winterslag, zegt dat hij meent te weten; "dat goeverneur Roppe in zijn verslag aan de regering 12 % onmiddellijk en 3 % later voorstelde. Hij eist dat het verslag van Roppe openbaar zal gemaakt worden en hij noemt het referendum een "sinistere klucht".

Het P.K. herhaalt zijn afwijzing van het referendum dat door het patronaat en de syndikale leiding georganiseerd is om de staking te breken, ziet in de gedeeltelijke uitslagen het bewijs dat meer dan 2./3 van de 21.000 mijnwerkers tegen de werkhervatting zijn. In het vooruitzicht van de "Zwarte donderdag" morgen kondigt minister Vermeylen af: "alle leerlingen worden op school verwacht".

 

Donderdag 12 februari 1970

Het wordt in Limburg een witte "Zwarte donderdag". Er valt heel wat sneeuw op de zowat 5.000 stakers, die deelnemen aan de betoging georganiseerd door het P.K. en M.M. om te bewijzen dat het nog lang niet afgelopen is met de staking in de mijnen. De stakers schreeuwen het uit dat ze de 15 % nu willen en dat Eyskens het voor hun part best kan afstappen. Zij houden het nog eerder bij de klassieke "BARRABAS".

Na de betoging doet Slegers enkele radikale uitspraken: "Tot nu toe waren wij het wild dat opgejaagd werd, maar nu gaan wij de rollen omkeren, nu worden wij de jagers die de harde middelen gaan gebruiken. Ik geef u allen een opdracht met alle middelen moet belet worden dat de bussen de mijnen nog kunnen bereiken. Chris Hertoghen stelt dat de staking verder moet gaan, dat de arbeiders van andere nijverheden in de beweging moeten betrokken worden en dat het nu gaat tegen de sociale programmatie. 

Volgens de direktie is er een geleidelijke werkhervatting waar te nemen: Beringen 72,7 %(59,1 voor woensdag), Eisden 53'8 (37,1), Waterschei 38,2 26), Winterslag 21,7 (20,8), Zolder 44,3 (34), Houthalen 64,1 (48,1), in totaal 44; % tegen 36,6 % woensdag. In de namiddagploegen bedraagt dit volgens de direktie 43,3 % tegen 44,0% 's morgens. Het P.K. betwist deze cijfers en zegt dat ze een onderdeel uitmaken van de intimidatiepolitiek om de arbeiders terug aan het werk te krijgen. Verder reageert het tegen de pers, radio en televisie, die alle zin voor abjektiviteit zouden verloren hebben, hierin worden zij gesteund door de studenten.(1)

Te Leuven bestormen de studenten de woning van regeringshoofd Eyskens, maar door de sneeuw, de waterkannonnen en de traangasgranaten, moeten zij afdruipen. Na de middag proberen zij het opnieuw, maar worden dan ingesloten en uiteengeknuppeld. Tussen deze twee worstelingen in heeft er in een stampvolle zaal een meeting plaats, waar gesproken wordt door de Beringse stakingsleider Becu. Hij schetst de geschiedenis, en maakt het proces van de regering, vakbonden en rijkswacht. Als slot zegt hij: "Er is een vulkaan ontstaan met een levende krater".(2)

In de voormiddag betogen scholieren en studenten in enkele centra o.m. in Hasselt, Bilzen, Genk en Heusden. In de senaat wordt de wijziging van het statuut der Kempense kolenmijnen overwogen. De heer Van Tilt (soc.) oefent kritiek uit op de fusie, waarvan de voordelen enkel ten goede kwamen aan de vroegere exploitanten. De staat keert jaarlijks 2 miljard aan subsidies uit en de exploitanten verdelen elk jaar 500 tot 600 miljoen aan dividenden. In zijn antwoord op nog enkele andere interpellaties van VU en PVV wijst de eerste minister erop dat sommige lonen misschien te laag zijn, maar dat dit moeilijk vergelLijkbaar is met andere nijverheden en dat het toch een sociale programmatie is zonder voorgaande. Verder zou Lycops zijn verslag terruggetrokken hebben. Wat de cokesprijzen betreft wacht rnen het onderzoek van een bijzondere commissie van de EEG af. Eyskens wenst de Limburgse gouverneur proficiat met zijn opdracht en herinnert eraan dat het geen bemiddelingsopdracht was.(3)

Bij Ford Genk is het zeer rustig. Volgens de direktie kwamen 55 % der arbeiders naar het werk, volgens de vakbonden 25 %.

 Noten

(1) Gazet van Antwerpen 13- 2- '70 blz 1+10
(2) Standaard 13- 2- '70
(3) Volksgazet 13-2- '70 blz 1+7
Nieuwe Gids 13- 2- '70

Vrijdag 13 februari 1970

Feiten: Voor de mijnen te Beringen en te Winterslag komt het tot korte botsingen tussen de rijkswacht en de stakers. Te Beringen staan beiden urenlang tegenover elkaar tot de rijkswacht ingrijpt met traangas. Te Winterslag chargeert de rijkswacht met de knuppel en jaagt de posters uit elkaar. Vandaag zet de neiging tot werkhervatten zich lichtjes voort. Volgens de ordediensten : Houthalen 442 (4l3) op 557 ; Winterslag 559 (506) op 2.618 ; Waterschei 847 (838) op 2.737 ; Eisden 786 (749) op 2.159.

Volgens de K.S. : Beringen 77,9 % ; Eisden 35,8 % ; Waterschei 39,9%; Winterslag 25,6 % ; Zolder 53,6 % ; Houthalen.68,4 % ; Totaal 48,9 %.

s' Avonds deelt het P.K. na een vergadering met "Mijnwerkersmacht" en "Socialistische Jonge Wacht" mee dat besloten werd.de staking in en op de mijn voort te zetten. Volgens Slegers werd dit besluit genomen omdat zij door de rijkswacht belet worden hun aktie te voeren, vermits hun zelfs de toegang tot de wegen aan de mijn wordt ontzegd. "Wij zullen de ondergrond van de mijn bezetten en iedere produktie verhinderen". Hij beschouwt de aktie op de bovengrond niet als mislukt. "Vele gezinnen verkeren in grote nood en deze arbeiders worden gedwongen naar de mijn te gaan. Wanneer wij allen naar binnen gaan; staan zij weer bij ons. Chris Hertoghen vult aan dat zijn organisatie akkoord is met deze restriktie dat zij, het besluit veeleer ziet als een voorstel dat zondag aan de mijnwerkers moet worden voorgelegd.(1)

In Leuven wonen een 600 studenten een volksvergadering bij, waar Walter de Bock een overzicht geeft van de stakingsbewegingen en wijst op de rol van de studenten en de vakbonden. Daarna vertrekt men met 2 bussen naar Beringen, maar ze worden te Diest tegengehouden.

Bij Ford Genk was het gans de dag rustig. Volgens de direkties waren er 3.050 mensen aan het werk. De cijfers van de vakbonden waren 1.650.

De BRT-direktie beslist een sfeerreportage over de staking in de Limburgse mijnen niet te laten uitzenden. Het verbod wordt omschreven als een "embargo op de mijnstaking tot nader order voor alle programma's los van de nieuwsdienst".(2)

Noten

(1) Belang van Limburg 1.4- 2- '70 .
Nieuwe Gids 14- 2- '70
Volksgazet 14- 2- '70blz 1+8
(2) Vooruit 14- 2- '70
Volksgazet  en Nieuwe flids  (idem(1).

 

Zaterdag 14 februari + Zondag 15 februari 1970

Feiten: Tijdens het weekend hebben verschillende vergaderingen plaats. Het P.K. en M.M. en de S.J.W. roepen in de verschillende mijncentra de stakeng bijeen. Daar wordt met algemene meerderheid het besluit goedgekeurd om de staking op en in de mijn voort te zetten. Ingevolge deze beslissing worden maandag alle mijnwerkers aan de mijnen verwacht. Op de vergaderingen, wordt een motie goedgekeurd, waarin geëist wordt dat het woord "kristelijk" uit de naam van het ACV zou worden verwijderd, "omdat dit niet meer gerechtvaardigd is".

M.M. doet een oproep tot alle studenten en scholieren om hun steunakties nog op te drijven en om dinsdag 17 februari de stakingen aan de universiteiten van Gent en Leuven te steunen en de informatie in de scholen uit te breiden.

De CVP- Limburg en de BSP- Limburg vergaderen respectievelijk te Hasselt en te Tongeren. Op deze vergaderingen wordt vooral de inhoud van het fusie-akkoord, gesloten tussen de regering Van den Boeynants en de mijnmaatschappij van de Kempen, aangevallen. Het ACV- Limburg roept afgevaardigden, militanten en leden op om solidair mee te werken voor het verwezelijken van de besluiten van het nationaal akkoord: vereenvoudiging van het loonbrief je ; hervorming van de Kempische Steenkoolmaatschappij; vastleggen van de definitieve kolenpolitiek en de gelijktijdige reconversie.

Op een bijeekomst van het ACV te Brugge zegt voorzitter Houthuys dat men de vakbeweging in diskrediet probeert te brengen, maar dat dit hen niet stoort. Wel dat de arbeiders worden misbruikt door personen die zich nog nooit met het lot van de arbeiders hebben ingelaten en profiteren van de aanwezige onrust bij de mijnwerkers. Wat de studenten betreft, vraagt hij zich af wat er nog van die solidariteit zal overblijven als ze over hun diploma beschikken. Verder waarschuwt hij tegen in het buitenland opgeleide elementen, die overal gaan waar herrie en onrust kan worden gezaaid. Ook heeft hij strenge kritiek op de televisie, die volgens hem steeds maar aan negatieve voorlichting doet en op deze wijze de openbare opinie verkeerd voorlicht. Als slot zegt hij dat de vakbeweging, na de sociale strijd, nu de strijd voor economische democratie moet aanbinden.

De CVP-jongeren eisen een beleidsplan op lange termijn voor de K.S., de herziening van het fusie-akkoord, het wegnemen van de loondiscriminatie en een reële medezegginsschap van de arbeiders in het economisch beleid.

Maandag 16 februari 1970

Feiten: Gevolg gevend aan de oproep van de stakingsleiders zijn de mijnwerkers naar de mijnen gekomen, in een aantal dat voor de maandagen als normaal wordt beschouwd. Te Winterslag wordt de ondergrond van de mijn bezet en wordt de produktie lamgelegd. Te Waterschei wordt voormiddag normaal gewerkt, maar namiddag nog alleen op verdieping 920. Te Beringen te Eisden  en te Zolder wordt er normaal gewerkt. Te Zolder was er enkel een korte onderbreking. Slegers zegt dat het opzet in sommige mijnen is mislukt omdat de directie de arbeiders van de stakingskomités niet op het werk heeft toegelaten. Ondertussen blijven een 600- tal mijnwerkers te Winterslag en een 150- tal te Waterschei de mijn bezetten en weigeren de ondergrond te verlaten, als zij niet afgelost worden door een andere ploeg. Volgens de direktie van de K.S. staat het vast dat zowat 500 mijnwerkers reeds elders een vaste betrekking hebben gevonden. Aan de kolenmijnen te Waterschei worden een tiental studenten opgebracht en te Zolder worden een veertigtal personen tijdelijk in bewaring genomen voor identiteitskontrole. De leiders van de staking worden afgezonderd en sommigen krijgen een ander werk toegewezen. Anderen worden in een vertrek bewaakt door rijkswacht. Te Zolder wordt hen een kursus gegeven over de veiligheid van de arbeider in de vooruitgang van een bedrijf. Slegers verklaart op een persconferentie dat de aktie voortgaat tot er onderhandelingen worden gevoerd en tot de loonsverhoging van 15% wordt toegestaan. Verder bekritikeert hij de aanhouding van de leden van de voedsel distributiedienst, wat volgens hem een uiting is van uithongeringspolitiek.(1)

Bij Ford Genk is het zeer kalm, de staking gaat de derde week in en er zijn nog geen officiële kontakten tussen vakbonden en direktie.

De arbeiders van General Motors Continental zetten eveneens hun derde stakingsweek in voor een verhoging van hun urenloon, de uitkering van een eindejsaarspremie, en de aanpassing van het schiftwerk. Ook wordt verder gestaakt bij Michelin te St-Pieters- Leeuw, in de textielfabriek te Lesse-Dinant en bij Union Cotonnieène te Brugge. De arbeiders van Nestor- Martin te St-Agatha-Berchem gaan vandaag terug aan het werk.(2)

Noten

(1) Het Volk 17- 2- '70
Belang van Limburg 17- 2- '70 blz 1+6
Volksgazet 17- 2-'70 blz 1+6
(2) Nieuwe Gazet 17- 2- '70

Dinsdag 17 februari 1970

Feiten: Vandaag wordt praktisch overal in de Limburgse mijnen normaal gewerkt, behalve te Winterslag.

In de namiddag van deze 44-ste stakingsdag, belegt het Permanent Komité een persbijeenkomst, waar Sleger, voorzitter meedeelt dat het Komité beslist heeft de stakers aan te sporen morgen, woensdag, het werk te hervatten. Ingevolge de grote nood in de mijnwerkersgezinnen kunnen hijzelf en de leden van het Komité niet langer de verantwoordelijkheid dragen om deze toestand te laten voortduren. Peers ondervoorzitter, stelt voor een referendum te organiseren onder kontrole van de direktie van de K.S. met de volgende vraag: "Indien de 15 % loonsverhoging op 15 mei niet is toegekend, steunt u dan een nieuwe staking die op 1 juni 1970 zou worden georganiseerd door het Permanent Komité?". Verder zegt hij dat voor 15 mei de nationale solidariteit zal worden gevraagd van de publieke opinie langs spreekbeurten, betogingen en meetings om. Het Kotnité wil ook een nationale solidariteitsaktie starten met als slogan "l=1", elk gezin moet één gezin helpen.

Nadien eist Slegers dat alle akties tegen stakende mijnwerkers worden stopgezet, in dit verband vraagt hij een onderhoud met de direktie van de K.S.. Hij eist dat voor de duur van de staking aan alle mijnwerkers werklozensteun zal worden verleend. De staking is volgens hem niet nutteloos geweest, vermits de sociale programmatie een aantal verbeteringen onderging. Het Komité wordt niet ontbonden maar over het land uitgebreid, aldus Slegers. M.M. heeft zich gedesolidariseerd van dit besluit, en betreurt dat de beslissing genomen werd zonder een raadpleging van de betrokkenen.(1)

Zowel te Antwerpen, te Gent als te Leuven komen de studenten en scholieren op straat om hun solidariteit met de stakende mijnwerkers te uiten.

Te Bonn, Aken, Kassel en: Keulen hebben meetings plaats, georganiseerd door de S.D.S. (Socialistische Duitse Studentenvereniging).

Twee mijnwerkers, aangehouden sedert 23 januari, wegens poging tot brandstichting en onwettig betreden van het mijngebied, worden veroordeeld respectievelijk tot zes maanden gevangenisstraf en waarvan vijf met uitstel en tot twee maanden en tien dagen, waarvan één maand met uitstel en boete van 2.340 fr.(2)

Julien Schoenaerts verklaart dat hij zich woensdag zal aanbieden in de mijn van Winterslag om als gewoon mijnwerker aanvaard te worden.(3)

Noten

(1) Laatste Nieuws 18- 2.- '70 blz 1+3
Volksgazet 18- 2- '70 blz 1+7
Het Volk 18- 2- '70
(2) Laatst» nieuws 18- 2- '70 blz 1+3
Volksgazet 18- 2- '70 blz 1+7 .
Het-volk 18- 2- '70.
(3) Volksgazet 18- 2- '70 blz 7

 

Woensdag 18 februari 1970

Feiten: In de mijnen komt men stilaan tot de normale toestand. Alle mijnen zijn terug aan het werk en de gemoederen zijn gekalmeerd. Toch is de rust nog niet weergekeerd. Naast een eindeloze reeks psychologische blunders, heeft nu de direktie Van de K.S. de kroon op het werk gezet door drie leden van "Mijnwerkersmacht" en een lid van het "P.K." te Zolder en één lid van het "P.K." te Waterschei te ontslaan.

Dit geeft natuurlijk een nieuwe bron van onrust. De staking is nu ten einde, doch het kan nog een hele tijd blijven broeien.

Door de direktie van de K.S. wordt eveneens meegedeeld dat een maatregel getroffen werd om voorschotten uit te betalen voor de arbeiders die gewerkt hebben in de derde loonperiode, dit is van 1 tot 15 februari. Dit bedrag zal 300fr. per dag'gedragen met een maximum van 1.200 fr.

De mijnwerkers protesteren hiertegen, omdat slechts een klein gedeelte van de mijnwerkers hiervoor in aanmerking komt, zij eisen dat eenzelfde maatregel zou moeten genomen worden voor de 4-de loonperiode.(1)

Een groep van 50 Leuvense studenten beginnen s' morgens aan  een voetmars naar de Limburgse mijnstreek. Zij zullen in Averbode overnachten en dan verder trekken tot Beringen.(2)

Noten

(1) Gazet van Antwerpen 19- 2- '70
Belang van Limburg 19-'2- '70
(2) Volksgazet 19- 2- '70'

Donderdag 19 februari 1970

Feiten: De directie van de K.S. heeft in de namiddag beslist de ontslagen arbeiders, opnieuw in dienst te nemen en van verdere sankties af te zien. Deze maatregel komt nadat de ochtenploeg van de ondergrond te Zolder geweigerd had aan het werk te gaan. In de mijn te Winterslag wordt in de ondergrond ook gedeeltelijk het werk neergelegd.

Slegers had inderdaad een waarschuwingsstaking van 24 uur afgekondigd als protest tegen de afdanking. In de namiddag heeft Peers, ondervoorzitter van het Komité, een langdurig, onderhoud met de leden van de directie. Daarom dan hogergenoemde mededeling. Meteen ziet het Komité en ook de mijnwerkers af van verdere akties. De postenwissellng in de namiddag gebeurt normaal in alle mijnen.(1)

De 50 studenten van Leuven worden bij het binnentreden van Beringen door de rijkswacht tegengehouden voor identiteitskontrole. Er voegen zich te Beringen nog 20 studenten bij hen, ze trekken dan verder te voet tot Zolder, waar ze begroet worden door mijnwerkers, die echter terug aan het werk gaan nadat de direktie op haar beslissing terug kwam. Hierdoor valt ook de betoging weg; waaraan de studenten wilden deelnemen. Zij verspreiden zch dan in de herbergen waar discussievergaderingen met mijnverkers worden gehouden.(3)

Noten

(1) Volksgazet 20- 2- '70 blz 1+6
(2) Laatste Nieuwe 20- 2- '70 blz 1+6
(3) Idem (2)

 

3.3. Epiloog

3.3.0. Mislukking van waarschuwingsstakinq van 6 maart 1970.

Op 3 maart kondigt het Permanent Komlté een waarschuwingsstaking aan voor de volgende vrijdag, 6 maart. Deze staking heeft volgende eisen tot.doel:

- stopzettingrvan de juridische vervolgingen en amnestie voor stakingsfeiten.
- onmiddellijke uitbetaling van de kolenpremie aan de niet-gesyndikeerden voor de periode van de staking in januari-februari.
- uitbetaling van stakerspremie door de syndikaten.

Nog dezelfde avond distanciëren de twee syndikaten zich van deze oproep tot staking. Ook Mijnwerkersmacht roept de mijnwerkers op de ordewoorden van het P.K. niet te volgen.

De staking op 6 maart kent niet een al te groot succes. In.de mijnen van Beringen en Zolder is de situatie praktisch normaal en te Eisden, Winterslag en Waterschei, staakt max. 1/4 van de arbeiders van de morgenpost, het P.K. beweert dat het 30 % was. Voor de namiddagpost is het aantal stakers nog kleiner. Er heeft geen enkel ernstig incident plaats.

De syndikaten merken op dat de stakerspremie reeds voor een groot deel uitgekeerd is en dat het laatste deel in de kortst mogelijke tijd zal uitbetaald worden.(1)

 

3.3.1. Een groot succes voor de staking voor loonaanpassing (Juni 1970)

De driépartijen-top- vergadering van 7 februari 1970 kwam tot een akkoord dat o.a. voorzag dat er een vergelijkende loonstudie tussen de lonen van de mijnwerkers en de arbeiders van de andere nijverheidstakken zou gemaakt worden. De resultaten van deze studie zouden toegepast worden vanaf 1 juni 1970.

28 mei.CVP- deputé Dhoore, waarschuwt de minister van Arbeid, Major, voor een zekere ongerustheid in de mijnstreken door het nog niet voorhanden zijn van resultaten van de studie.

Zaterdag, 30 mei, vergaderen de militanten van de Centrale der Vrije Mijnwerkers van het ACV. Zij kondigen een staking aan op 8 juni, indien de resultaten niet zeer snel bekendgemaakt en toegepast worden. In een motie kondigt de socialistische vakbond het zelfde aan.

Mijnwerkersmacht daarentegen besluit op te roepen vanaf maandag 1 juni om de hoogst mogelijke verhoging te bereiken en tevens om zijn eis van 70 fr. per dag voor iedere mijnwerker kracht bij te zetten.

Slegers verklaart de beslissing van de Centrale der Vrije Mijnwerkers te ondersteunen.

Maar, ondanks dat oproep van M.W.M, bij de ochtendploeg niet gevolgd wordt, weigert de nachtploeg maandagavond aan het werk te gaan te Zolder. Dinsdag, 2 juni, breidt de staking zich uit tot 3 van de 5 mijnen. Een derde van de mijnwerkers en de ganse groep werkt respectievelijk te Winterslag en Eisden volgens de direktie. Het blijft echter volkomen kalm aan de mijnen.

Dinsdagavond, verklaart de kristelijke vakbond dat een minimum salarisverhoging van 10 % noodzakelijk is. Ook de socialiatische vakbond eist het maximum voor de arbeiders.

Woensdag 3 juni, wordt er in alle mijnen gestaakt, behalve te Eisden, waar s'avond besloten wordt uit solidariteit ook tot staking over te gaan.

Donderdag, interpelleert Dhoore minister van Economische Zaken Leburton. Hij stelt dat het niet ter beschikking hebben voor 1 juni van de besluiten van de studie een psychologische vergissing is. Leburton verklaart dat de regering besloten heeft dat
- de subsidies aan de kolenindustrie geplafoneerd wordt tot 4 675 miljoen fr., voor 1970, in overeenstemming
met de produktlevermindering.
- de mijndirektie de verantwoordelijkheid krijgt over de loononderhandelingen tijdens de Nationale Gemengde Mijnkommissie.
- de mijndirektie de mogelijkheid krijgt hun prijzen aan te passen aan de marktsituatie voor steenkolen.
- de restrikties voor energievoorziening van de consumenten op te heffen.

In de nacht van donderdag op vrijdag komt de Nationale Gemengde Mijnwerkerskommissie na een ganse dag lang besprekingen ter houden tot volgend akkoord:
- 7 % loonsverhoging vanaf 1 juni 1970.
- 3 %     „   „             vanaf 1 sept 1970
- de .afgesloten sociale prograramatie blijft behouden (1 maart 1971: 4 % )
- integratie van de aanwezigheidspremie.

Een delegatie van 8 mijnwerkers met aan hun hoofd Slegers plaatsen zich, voor het gebouw, waar onderhandeld wordt, met het volgend spandoek: "40.000 mijnwerkers zenden ons om minimum 10 % loonsverhoging te eisen."

Vrijdag, 5 juni, gaat de staking in alle kalmte verder. Permanent Komité en Mijnwerkersmacht bestempelen het bekomen akkoord als gunstig. Ook de beide vakbonden aanvaarden het akkoord. De spreiding van de loonsverhoging is intressant om de laatste stijging van 3 % de integratie van de aanwezigheidspremie toelaat zodat die 3 % ook slaat op deze premie.

Gedurende het weekend, keuren de militanten van de twee centrales (ACV: 89 tegen 7 en ABVV: 123 tegen 7) het akkoord goed en beslissen maandag het werk te hervatten.

Maandag 8 juni, is de situatie terug volledig normaal.(2)

 

3.3.2. Nieuwe stakingen begin september.

Dinsdagavond, 1 september, breekt in de mijn van Zolder een staking uit, op touw gezet door leden van Mijnwerkersmacht. Deze staking zet zich woensdag verder. Ook in de mijn van Waterschei breekt in de namiddag een staking uit. De stakers eisen een loonsverhoging van 75 fr. per dag, de toekenning van het pensioen na 25 jaar ondergrondse dienst en de publikatie van de resultaten der vergelijkende loonstudie die in juni jl.. plaatshad.

Deze eisen waren voordien reeds geformuleerd door het Permanen Komité, dat een aktie had aangekondigd tegen 14 september. Het Komité sluit zich in de loop van de dag niettemin: aan bij de aktie. Het beschouwt het als een "verwittigingsstaking".

Mijnwerkersmacht gaf van.haar kant te kennen dat het om een volgehouden aktie gaat. Aan bovenvermelde eisen wordt nog toegevoegd: stenen huizen voor de Marokkanen te Houthalen, stakerssteun voor de verenigden en werklozensteun voor de niet-verenigden en tenslotte een minimum-basisloon in de kolenmijnen van 520 fr. voor de bovengrond en 650 fr. voor de ondergrond.

Het ACV en het ABVV verklaren van hun kant de staking niet te zullen steunen. Er zal dus ook aan de gesyndikeerde stakers geen.stakingsgeld worden uitgekeerd. Zij geven beide een gezamelijk kommunikee uit, waarin gezegd wordt dat zij elke staking, die niet wordt uitgeroepen door de verantwoordelijke besturen van de beroepscehtrales, niet erkennen, dat zij het statuut van de mijnwerkers volgen en dit verdedigen. Tevens verwerpen zij de inmenging van elke onverantwoordelijke groep of beweging in deze aangelegenheid en vragen zij aan de arbeiders geen gevolg te geven aan misleidende oproepen.

Donderdag, 3 september, doven beide stakingen echter uit, voornamelijk door de tegengestelde houding van M.W.M, en het P.K.. De leden van het P.K. zetten de arbeiders aan het werk te hervatten, alzo ontstaat er verwarring en diskussie aan de mijnen, waarna het werk hernomen wordt.

Achteraf ziet het P.K. af van haar voorziene staking op maandag, 14 september, dit na overleg met de Centrale der Vrije Mijnwerkers.

Dinsdag breekt er dan toch een kleine staking uit in de mijn van Winterslag, omdat de Centrale de overeenkomst met het P.K. zou verloochenen. Deze staking vindt echter s'anderendaags reeds haar einde.

Zo komen we aan het einde van een van de langste en belangrijkste stakingen uit de arbeidersstrijd in België. Eindelijk komt er een einde aan het zeer langdurige, konflikt in Limburg.(3)

Noten

(1) Gegevens uit: "Courrier Hebdomadaire du C.R.I.S.P.. La greve des mines du Limburg janvier- fevrier 1970. Bert de Bakker" en "L'année sociale 1970 - Guy Spitaels - Marie-louise Opdenberg
(2) Courier Hebdomaire du C.R.I.S.P.. La greve des mines du Limburg janvier- fevrier 1970-Bert de Bakker."
(3) Het Volk, Belang van Limburg, Standaard van dinsdag 1 september tot 16 september 1970.

3.4. Enkele processen van de stakingsleiders voor de rechtbank.

3.4.0. Chris Hertoghen.

3.4.0.0. 4 Mei Hasselt.

Dertien personen staan terecht, beticht van o.m. smaad aan de rijkswacht, opruiende taal te hebben gesproken, en met stenen en andere projektielen te hebben geworpen. .Op het strafbankje zit o.a. Kris Hertogen, licentiaat in de psychologie en Arnold Vanreusel, socioloog en beiden leiders van Mijnwerkersmacht.

De betichting tegen eerstgenoemde, die tijdens de staking van 28 januari tot 11 februari aangehouden bleef, zijn: smaad aan de rijkswacht, ruiten stuk gegooid, de rellen van 23 januari voor de mijn van Zolder te hebben uitgelokt, en de mijnwerkers aangespoord te hebben tot bestorming van het ACV- gebouw te Heusden. De rijkswachters komen getuigen tegen hem. Zij hadden hem zien ruiten ingooien van het mijngebouw en tevens de mijnwerkers aansporen hun eindejaarspremie op 23 februari in massa op te eisen. De politiekommissaris van Zolder stond een tweetal meter van hem af toen hij de mijnwerkers opriep op te rukken naar het ACV- gebouw te Heusden. Burgerlijke Partij, de gemeente betaalde 120.000 frank schadevergoeding aan het ACV, Mr. Bijvoet vraagt namens de N.V. Kempense Kolenmijnen 1 frank provisioneel voor schade aan gebouwen te Zolder.

Wij citeren nu enkele voorname passages uit het vinnig debat tussen voorzitter Coppenolle en Kris Hertoghen.
V.:"Ge studeert op kosten van uw ouders en op die van de gemeenschap. Wat hebt ge daar op te zeggen?"
H.:"Dus is het mijn plicht die gemeenschap te helpen waar ik kan."
V.:"Toch waren de mijnwerkers niet fel ingenomen met de inmenging van de studenten en het prediken van geweld."
H.:"Het weigeren van een eindejaarspremie, waarop de arbeiders recht hadden, is dat soms geen vorm van geweld." V.:"Jongen, wil de maatschappij toch niet veranderen met geweld. Studeer nog een paar jaar goed en dan zult ge wel tot andere inzichten komen. En als ge toch zo begaan zijt met het lot van de mijnwerkers, waarom werkt ge dan zelf niet in de mijn?"
H.: (verontwaardigd) "Verschillende van onze mensen, afgestudeerden, werken in de mijnen, samen met de arbeiders. We verdelen onze taken."
V."Waarom al dat negativisme? Wat hebt ge met:al uw aktle opgebouwd?"
H.:"Een sterke en degelijke beweging voor de mijnwerkers, meneer de voorzitter."

Het Openbaar Ministerie Cuyl houdt zich aan het strikt strafrechtelijke van de zaak en achtte de betichtingen voldoende bewezen. Er zijn volgens het O.M. wel verzachtende omstandigheden, zoals de jonge leeftijd, het blanco strafregister, de gedane studies en de oprechtheid in de idealistische taal.

Het O.M. vraagt dan ook dat een gedeelte van de gevangenisstraf die hij op grond van de feiten verdiend heeft uitstel zal gegeven worden. (1)

 

3.4.0.1. 25 Mei Hasselt.

De debatten in deze zaak worden verdergezet. Mr. Roppe, verdediger van Hertoghen, betwist het feit dat de gemeente Heusden zich burgerlijke partij stelt en wijst erop dat zijn klient zich niet verzet heeft tegen de rijkswacht maar dat de stakers zelf hem uit de handen van de rijkswacht hebben verlost. Hij stelt verder dat het niet de bedoeling was van zijn klient om het ACV- gebouw kort en klein te slaan, maar dat de zaak uit de hand gelopen is.

De verdediger zegt verder dat Hertogen een uitstekend student is en opgroeide in een sociaal gericht milieu, zodat hij sociaal geëngageerd is, zij het op een andere wijze dan voorheen. De advokaat acht het onlogisch dat een student die uit idealisme de mijnwerkers hielp, vervolgd wordt, terwijl enkele maanden geleden Vic Van Branteghem, die uit idealisme in Rusland ging manifesteren, de steun van de ganse natie kreeg. Mr. Roppe vroeg de vrijspraak of de opschorsing van de uitspraak.

Substituut Kuyl verzet zich tegen de vraag tot oplossing en zegt dat de beschuldigde moet veroordeeld worden  ten minste tot een straf met uitstel.(2)

3.4.0.2. Uitspraak op 1 juni Hasselt.

De correctionele rechtbank te Hasselt veroordeelt Kris Hertoghen tot tweemaal 15 dagen gevangenisstraf met uitstel, wegens zijn deelneming aan de wanordelijkheden van januari jongstleden. Bovendien wordt een globale boete van 16.000 fr. opgelegd. De gemeente Heusden, burgerlijke partij, bekomt een bedrag van 120.000 fr. als schadeloosstelling voor de vernieling van het ACV- lokaal, terwijl de KS de symbolische frank ontvangt.(3)

 

3.4.1. Gerard Sleqers voorzitter van het Permanent Stakingskomité uit Winterslag.

3.4.1.0. 5 Juni Hasselt.

Slegers staat te Hasselt terecht voor rechter Van Coppenolle wegens smaad en ophitsing omdat hij tijdens de mijnstaking in februari jl. via luidsprekers de samengeschoolde arbeiders opgehitst had met de bewering dat die gendarmen van ons gestapo's zijn.

V.:"Zijt gij ooit bij de Gestapo's geweest, dat ge er alles over weet?"
S.:"Ik heb praktijken wel meegemaakt en ik moet zeggen dat dit niet zo erg was als wat onze mensen van de gendarmen dagelijks te lijden hadden."
V.:"Nu gebeurt er toch niets aan de mijnen."
S.:"Nu is er geen rijkswacht."
V.:"Waarom moest ge de stakers opruien en dan weet ge natuurlijk niet waar het gaat eindigen?"
S.:"Ik ruide de massa niet op, ik licht ze voor. Ik en mijn mensen hebben ieder steeds aangezet tot kalmte."
V.:"Ge hebt de rijkswachters toch uitgemaakt voor gestapo's."
S.:"Ik heb gezegd dat ze gestapo's-praktijken gebruikten."
V.:"Gij waart allemaal dezelfde opruiers. Opruien, lawaai maken, ruiten stukgooien..."
S.:"Heb ik opgeruid? Wij waren stakende mijnwerkers. De mijnwerkers hebben mij afgevaardigd om hun akties te leiden. En ik meen dat ik dat goed gedaan heb. Ik denk dat de waarheid overal mag gezegd worden."
V.:"Wat gij over de rijkswacht zegt, is niet waar."
S.:"Het is wel waar en ik blijf erbij."
V.:"Ge zult gestraft worden."
S.:"Ik zal die straf met heel veel plezier aanvaarden."

Mr. Renkin, als verdediger, zegt dat men het gebeuren in de gespannen sfeer van toen moet plaatsen. De verontwaardiging heeft volgens hem mensen als Slegers gedreven naar uitlatingen die zij niet zo kwaad bedoelen.

Openbare Aanklager, Mevr. Vliers, laakt de aanstellerigheid van Slegers en vindt dat de feiten bewezen zijn.

Slegers wordt veroordeeld tot 15 dagen voorwaardelijke gevangenisstraf en 1.500 fr. boete. (4)

Verder verschijnt Slegers nog tweemaal in Tongeren voor de rechter. Een eerste maal vergezelt hij zijn zoon, waar dze een boete van 4.500 fr. oploopt.

Een tweede maal moet hij zich verantwoorden voor smaad aan de kommandant De Queker van de rijkswacht. Toen Slegers vernomen had dat zijn zoon opgeleid en "murw geslagen" was, informeerde hij hiernaar bij de rijkswacht. Het antwoord was bevestigend en Slegers replikeerde :"Ik ben het beu met die onmogelijke plagerijen. Wij zullen u nog wel vinden." Ter zitting bevestigt de kommandant zijn proces-verbaal van smaad.

Identieke dialogen als in voorgaand proces volgen.(5)

3.4.2. Désiré Dylst lid van vriendenkring Zwartberg-Limburg, uit Hasselt.

3.4.2.0.5  Juni Hasselt.

Dylst verschijnt voor de rechter omdat hij verscheidene malen via de mikro's tot de arbeiders geroepen had dat de mijnwerkers naar Brussel zouden afzakken, want dat alles de schuld was van de regering en dat men daarom in Brussel Eyskens tegen bepaalde lichaamsdelen zou stampen om de regering des te rapper te doen vallen...

V.:"Wel gij hebt de eerste minister willen pijn doen?"
D.:"Het waren woorden, meneer de voorzitter."
V.:"Zo'n dingen moogt ge niet zeggen en niet doen. Ge zoudt ook niet graag hebben dat men u tegen die lichaamsdelen stampt."
D.:"Ik heb de taal van de mijnwerkers gesproken. Ge moet u dat indenken, meneer de voorzitter, hoe moeilijk die mensen het toen hadden. Ze klapperden van de kou. Het was mistig, het vroor dat het kraakte, het sneeuwde. Je moet weten dat ik vijf weken dag en nacht heb gewerkt. Ik ben niet op mijn bed geweest..."
V.:"Iemand die de pretentie heeft de menigte toe te spreken moet zich weten te beheersen en een waardige taal spreken. Het is beledigend wat ge gezegd hebt."
D.:"Ik heb het zo niet bedoeld."
V.:"Bedoeld of niet, ge had moeten zwijgen."

Dylst, die voor duizende stakers uren kon schreeuwen en tieren, en er niet voor terugdeinsde over alles en iedereen zijn mening te verkondigen, wil zich nog even oprichten, maar schudt dan gelaten het hoofd om zoveel onbegrip.

Openbare aanklager, mevr. Vliers, vindt dat de feiten vaststaan en vraagt de toepassing van de strafwet.

Mr. Driesen, verdediger, vindt het kras dat men voor zulk een feit voor de korrektionele rechtbank moet verschijnen en dan nog zonder dat de betrokken persoon een klacht heeft ingediend. Hij vraagt de vrijspraak. De rechtbank beschouwt dit als een aanval tegen het.land en veroordeelt Dylst tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een geldboete van 3.000 fr..(6)

3.4.2.1. 11 Juni Tongeren.

Dylst moet zich verantwoorden voor smaad aan rijkswacht voor de rechtbank te Tongeren.(7)

 

 Noten

(1) uittreksel uit: Belang Van Limburg 5- 5- 70.
(2) Uittreksel uit "Belang van Limburg"26-  5- 70
"Het Volk"26-  5- 70
(3) Uittreksel uit 'Het  Volk"  2- 6- 70
(4) uittreksel uit "Belang van Limburg" 6- 5- 70
"Standaard" 6- 6- 70.
(5) uittreksel uit "Belang van Limburg" 10- 6- 70.
(6) uittreksel uit "Belang van Limburg" 6-6- 70.
"Standaard" 6- 6- 70.  .
(7)   uittreksel uit "Belang van Limburg" 12- 6- 70.

4. Bespreking van de voornaamste bewegingen in de staking.

MAM'SEL, 1970.

"je kan in dit land nog nauwelijks ademhalen 
en dat is echt niet de schuld 
van de Walen
want heel deze verpeste lucht 
danken wij
en wees nou niet beducht 
aan dat rotte kapitaal 
daartegen heb je geen verhaal 
aan dat smerige geld 
dat je nou eens precies vertelt 
wat je doen en laten moet 
en dat wij het hebben o zo goed 
aan dat rotte kapitaal dus 
helemaal geen doodgeboren mus dus 
aan dat smerige geld 
waartegen alleen kan gesteld 
een stuk geweld 
geweld moet er komen 
opdat de natuurverkrachters ons weer 
tussen hoge bomen 
zullen laten dromen 
opdat zij die thans bouwen gebouwen
wat meer licht en lucht
voor de kleine man zouden ontvouwen
opdat al deze stinkende fabrieken
ons niet verminken
tot verkankerde zenuwzieken
opdat het ademafsnijdende verkeer
ons zou dienen Heer
opdat heel het bestel
zich tot doel zou stellen
het goed van loonslaaf, jawel
opdat zij die nog hopen dat eenieder
zomaar losjes over de straat kan lopen
het morgen niet zouden bekopen
geweld moet er komen
geweld tegen de lomen
tegen de speculanten
de gecensureerde kranten
tegen Eyskens
en heel die sterke staat
opdat demokratie    
hier niet wordt verbannen
tegen die idioten
die met sport en televisiespelen
tot ons zoethouden hebben besloten
geweld moet er komen
niet in te tomen. .
geweld moet er komen"

 

4.0.  Het PK en MM waren actief tijdens de staking.  Zij vertegenwoordigden de arbeiders, Zij vertolkten naar buiten de stem van de 23.000 mijnwerkers. Het PK bestuderen we omdat zij grotendeels de staking leidden en zij ook, onder leiding van Slegers, min of meer aanvaard werden als leiders van de staking door de vakbonden en de regering.  Nochtans werden zij nooit toegelaten als gesprekspartner.

Wat MM betreft: het is interessant om deze organisatie te bestuderen omdat het de eerste groepering is, waarin studenten en arbeiders zich verenigen en dit op basis van een revolutionaire programma. Dit wordt nog belangrijker als men bedenkt dat uit deze groepering AMADA is ontstaan. We gaan de voorgeschiedenis, de ideeën, de houding van MM tijdens de staking na en schetsen dan de ideologische evolutie tot de oprichting van AMADA.

Over deze twee stakingskomitees schreef Emile Van Cauwelaert in het Volk van dinsdag, 20 januari 1970: "Iedereen weet, dat de stakingsbeweging in Limburg buiten de arbeidersorganisaties om aan de gang wordt gehouden, d.i. onder invloed van personen en politieke groeperingen, die zich blijkbaar van de onmiddellijke gevolgen van hun daden voor de arbeiders, die hen volgen, weinig aantrekken en die ook niet over de middelen beschikken om er voor in te staan.  Hun verantwoordelijkheid is enorm en wordt met de dag zwaarder. Persoonlijk achten wij ons geen specialist in de kwesties, die aan de grond liggen van het geschil. Zoals in alle drama's van die aard speelt er een noodlot in, misschien wel een afschuwelijk misverstand."

In dit hoofdstuk zal de ware gedaante van de groeperingen naar voor komen.  We wensen je veel leesgenot met dit stuk.

4.1. Mijnwerkersmacht. (M.M.)

4.1.0. M.M. kwam de eerste stakingsdag, 5 januari 1970, op straat en is sedertdien niet meer weg te slaan geweest van het strijdtoneel aan de Limburgse koolmijnen, ondanks de apostolische ijver van de rijkswacht.

M.M. is de luis die op de lever van de ACV- voorzitter Houthuys loopt. M.M. maakt zelf aan de kristelijke lankmoedigheid van Senator Tenax van Limburg een einde. M.M. is volgens luie journalisten alleen maar "Jeanne d'Arc du Limbourg" (je betaalt Jeanne een pilsje en je komt met een mooi verhaal thuis en niemand stelt vragen). M.M. werd tussen de regels van"De Standaard" en " La Libre Belgique " in zo'n kwade reuk gesteld, dat zelfs de neusvleugels van de Amerikaanse ambassadeur begonnen te trillen, die zijn bediende, Carl Bevernage, samen met de argeloze Standaard­journalist Guido De Spiegelaere op exploratie uitzond. M.M. wordt zelfs (toekomstig VU- gemeenteraadslid?) Slegers, voorzitter van het Permanent Stakingskomité, een beetje heet onder de voeten.

Enkele "Kristelijke arbeiders" werkzaam aan de Tramstraat, 5 te Hasselt heten M.M. een kliekje geleid door "een verlopen priester" en "een op hol geslagen leraar". Wat M.M. doet en wil wordt uit al die aantijgingen niet duidelijk. Daarom stapte "De Nieuwe" op deze poel des verderfs af om enkele monsters te nemen.(1)

Ook wij stappen hier op af, niet om de ideologie van deze groep aan een kritiek te onderwerpen, maar wel om de zienswijze, houding en aktiemiddelen van deze groep zo objectief mogelijk weer te geven, d.w.z. zo goed mogelijk tot zijn recht doen komen wat zij bedoelden, wat zij schreven en wat zij deden.

Het is onverantwoord met enkele etiketten als "Maoïsme", "Leninisme" en dies meer de doelstellingen, opvattingen en akties van deze groepen dood te verven.

In onze analyse zullen we ons zo strikt mogelijk houden aan de teksten die de diverse groeperingen, die M.M. voorafgaan en volgen, zelf hebben gemaakt, om hun optie te verrechtvaardigen. Men moet goed het onderscheid maken tussen pamfletten, die voor nmiddellijke aktie verspreid worden en werkdokumenten, die de taak, de positie en de richting van de beweging zo goed mogelijk trachten te analyseren.

In de staking waren er twee grote radikaal revolutionaire groepen met twee verschillende stromingen te onderkennen. Enerzijds de StudentenVakbeweging (SVB) en de Derde-Wereldbeweging met de tijdschriften "Alle macht aan de Arbeiders" en "Alle macht aan het Volk". Hieruit ontstond M.M., beweging welke we gaan bestuderen. Anderzijds was er de Socialistische Jonge Wacht, waarover meer informatie te vinden is in het hoofdstuk over de feiten.

 

4.1.1. De ontwikkeling van het SVB en aanverwante groepen.(2)

4.1.1.0. De vereniging der Vlaamse studenten.(V.V.S.):

In de vijftiger jaren ontstonden er in de V.V.S., die studentenverantwoordelijken uit Antwerpen, Brussel, Gent en Leuven groepeerde nieuwe ideëen over de democratisering van het onderwijs en de sociale problemen van de studenten. Dit hield verband met de uitbreiding van het aantal universitairen dat van '61 tot '65 opliep van 30.692 tot 42.414 maar ook met een wijziging in de samenstelling van de universitaire bevolking qua afkomst. Tussen '54 en '62 nam het aantal van de studenten afkomstig uit de lagere beroepsniveaus toe van 17,4 tot 29,8 %. In 1962 werd VVS omgevormd tot studentensyndicaat, dat steeds sterker ging ijveren voor de democratisering van het onderwijs en van de maatschappij, en dat de student wilde erkend zien als jonge intellektuele srbeider.

In 1964 werden kontakten gezocht met da vakbonden, maar ook daar kregen de studenten de indruk dat ze in hun traditionele rol van "onbezorgde bourgeoisstudenten" werden teruggedrongen. Men vond geen reëel begrip en besloot toen een onafhankelijke weg te gaan...

 

4.1.1.1. De S.V.B.

In 1966 groeide er in de studentenbeweging rond K.V.K.V., dat toen heftig streed voor "Leuven Vlaams", een linkervleugel die het objectief voor aktie breder wilde gesteld zien dan alleen de vervlaamsing. Als S.V.B, scheidde deze vleugel zich tenslotte af van het K.V.H.V.

De Vlaamse strijd in Leuven in '66-'57-'68 was bovendien gericht tegen de bisschoppen, die niet achter deze zaak stonden.Langs de eis van een democratische universiteit om, begon men in te zien dat dit niet kon bestaan in een kapitalistische maatschappij, maar alleen in een democratische maatschappij; hieraan wilde men werken.De strijd werd alzo een strijd tegen kerk, staat en kapitaal. De botsingen met de rijkswacht deed hen dan het klassekarakter ervan inzien.

Deze strijd kadert in de gebeurtenissen op wereldvlak op dat moment. Op de eerste plaats de strijd van Vietnam tegen het Amerikaans imperialisme,d at een inzicht in de wereldsituatie bijbracht en het idee dat een volk de strijd aankan tegen een supermacht.Verder de meirevolte van '68 in Frankrijk, dat de illustratie was van het feit dat de studenten en arbeiders samen konden strijden tegen kapitaal en de fabrieken bezetten en zo het land lam leggen. Dan was er ook nog de Kulturele Revolutie in China, die begon in '66 maar pas kenbaar werd in '68, en die weer hoop gaf aan de mensen voor het kommunisme, omdat men nu inzag dat men kan voorkomen dat kommunisme terug kapitalisme wordt, zoals in Rusland.

Vanuit deze achtergrond van groeiende bewustwording, begonnen de studenten de studie van het Marxisme en de ideeën van Lenin en Mao. Aan de hand hiervan kwamen zij tot de konklusie dat niet de studenten, maar de arbeiders de revolutionaire krachten zijn. De strijd voor een democratische universiteit moest alzo verbonden worden met de arbeidersstrijd en de studenten moesten deze strijd steunen. De taak van de studenten was het marxisme-leninisme bij de arbeiders binnenbrengen, leiding geven aan en organiseren van de strijd.

In een publicatie van 1968, "Ervaringen uit twee jaar strijd in Leuven " geeft S.V.B. zelf de etappes aan van haar evolutie naar een radikaal revolutionaire opstelling. S.V.B. stelde vast, door de ontleding van de woelige gebeurtenissen (de Meirevolte), waarbij ze zelf aktief betrokken was dat:

- een groot deel van de studenten geen belangstelling had voor de reële kollektieve problemen.
- de student onmondig gehouden werd in een totale afhankelijkheid t.o.v. thuis en de akademische gezagsstruktuur. Men spiegelde hem voor dat hij de toekomstige elite zou zijn en zich daarom moest bekwamen in zijn vak. Het model van sociale afhankelijkheid wordt duidelijk ingeprent en blijkt later een fundament van de klassenmaatschappij uit te maken. (p. 21)
- de eis voor "medebeheer" onvoldoende is omdat dit medebeheer enkel slaat op bijkomstige aspecten. De bestaande machtsverhoudingen die het merg van het kapitalisme uitmaken worden daardoor niet geschaad integendeel versterkt.

In haar poging om de gebeurtenissen en de aktuele maatschappij te begrijpen is de S.V.B, overgegaan van een konflikttheorie naar een klassenanalyse.

De konf1ikttheorle gaat er vanuit dat er een belangstelling is tussen de elite en het volk. "Men benadrukt schijnproblemen die in de rand van het konflikt te situeren zijn en lost die pseudo-problemen met veel tamtam op".(p.8) Men wil dit konflikt oplossen door dialoog, inzicht, overleg ; men gaat er van uit dat de machthebbers te overtuigen zijn.

De bedoeling van S.V.B, was te zoeken naar een echt proces van democratisering, van reële volksinspraak en volksbeslissing en te achterhalen waar de weerstanden daartegen lagen. Al zoekende kwamen de mensen van het S.V.B, tot de bevinding dat de verklaring beter kon gezocht worden d.m.v. klasse- analyse, d.w.z. de maatschappelijke problemen worden bepaald door de tegenstelling tussen het kapitaal en de arbeid. De S.V.B, koppelde de strijd voor een zelfstandige positie van de student aan een andere bredere sociale strijd, die van de arbeiders. "Wij besloten aan de kant van de "dom en bang gehouden" massa te strijden, voor de reële bevrijding van de gewone mens". (p.10)

Bij heel deze evolutie onderstrepen ze twee dingen:

1. "In tegenstelling tot wat algemeen wordt gekletst had niemand van ons ook maar iets van Marx gelezen". We herinneren ons nog discussies van vroeger waarin klassenstrijd en proletariaat als "voorbij" werden beschouwd."(p.9) Pas later zullen ze zich meer vertrouwd maken met de marxistische  literatuur.

2. De theorie die S.V.B, opbouwde groeide uit de aktie. Om haar strategie van bewustmaking te kunnen uitvoeren in de studentenwereld is er een avantgarde nodig van een vijftigtal werkzame, onderlegde en idealistische mensen. Deze kern moet de studentenmassa helpen kritischer te worden. Het doel van het werk onder de studenten moet zijn, brengen tot zelforganisatie; door zo volledig mogelijke informatie en door permanente disekussie tot aktie komen die er op gericht is echte demokratie in de maatschappij te vergroten. Het bewustmakingsproces moet leiden tot een radikaal engagement.

Deze kern heeft inderdaad zo gewerkt. De heeft studie- en discussiegroepen georganiseerd in de verschillende fakulteiten. De sociale konflikten werden op de voet gevolgd. Zo doende werden de studenten er toe gebracht na te denken over hun sociale positie in de maatschappij, ze gingen zich intresseren aan het gewone volk met zijn alledaagse strijd voor het leven. Zo groeide ook het besef dat men onder de mensen zélf moest gaan werken om het informatie- en bewustmakingsproces in de volksmassa verder te zetten. Daarom deed S.V.B, dan in de zomer van '69 een oproep aan de studenten om gedurende de vakantie in de fabrieken gaan te werken. In de mijnen gingen ook verschillende studenten werken. Na de vakantie bleven een paar studenten, één te Zolder en één te Waterschei, in de mijnen werken tussen de arbeiders. Zij bereidden het terrein voor. Zij konden hun ogen nauwelijks geloven toen zij zagen en ondervonden hoe ontevreden en strijdlustig de mijnwerkers waren met het oog op de komende sociale programmatie.

4.1.1.2. Derde Wereld Beweging. (D.W.B.)

Voorgaande ging samen met de strijd voor de bevrijding van de derde wereld. Hiermee hield de D.W.B., een tak van het S.V.B., zich bezig. D.W.B, moest vooral de gelijkenissen en de samenhang tussen de verdrukking in de ontwikkelingslanden en de arbeidersstrijd in eigen land tot uiting doen komen. Omdat heel wat mensen zowel studenten als arbeiders ontvankelijk zijn voor deze ontwikkelingproblematiek hoopte men hen langs daar bewust te maken van de noodzaak ook in eigen land een radikale revolutionaire houding, aan te nemen. D.W.B, vertrekt van hetzelfde denkkader als hoger uiteengezet.

In de aktie 11-11-11 koos de D.W.B, voor de revolutionaire projecten. Zij waren tegen ontwikkelingshulp, maar steunden de strijd van de bevrijdingsfronten die vochten voor onafhankelijkheid en vrijheid.

Terwijl S.V.B, georganiseerd was per universiteit, was D.W.B, georganiseerd per provincie, maar beiden stelden als doel de sociale en economische structuren in de kapitalistische landen te veranderen, het doel hiervan voor D.W.B, was de tegenstelling tussen rijke en arme landen uit te schakelen.

Noten

(1) Uit de "De Nieuwe ": weekblad 13 februari 1970. nr. 307
(2) Informatie over dit stuk ( 4.1.1.) komt hoofdzakelijk uit een werkstuk van R. Henrard: "Ideologische achtergrond van de stakingsmbeweging 1970", dat geschreven is in opdracht van het ACV. Deze informatie is aangevuld met interne tekstenvan MLB, marxistische- leninistische studentenbeweging van AMADA.

4.1.2. Ontstaan van Mijnwerkersmacht.

In Zolder werkte een student in de mijn. Uiteraard kende deze de voorhoedestrijders onder de mijnwerkers. Mensen van D.W.B, namen hiermee kontakt op. Deze arbeiders vertelden hen over de toestand, die op springen stond. De studenten hebben met de mijnwerkers de loonproblernen besproken. Na de oorlog kenden de mijnwerkers de hoogste lonen, nu in 1970 werden ze het slechtst betaald ondanks dat ze het vuilste en smerigste werk moesten doen. Zij vertelden aan de studenten dat de vakbonden hier een groot aandeel in hadden, omdat zij steeds maar beloofden, maar niets uit de bus kwam en zij tevens elke staking beletten. Kortom de studenten leerden de situatie kennen en zo waren zij op de hoogte van de feiten die later oorzaken van de staking zouden worden. Het is hier niet relevant om er nog eens op in te gaan.

In november eiste het ACV dan een onmiddellijke loonsverhoging van 15 % vanaf 1 januari 1970. Zij maakten de arbeiders hiervoor warm en bereidde de mijnwerkers voor op een staking. De arbeiders zegden: "In Zwartberg hebben we ons laten neerslaan, nu zal dit niet meer gebeuren, we zullen strijden tot we alles hebben, desnoods met de meest radikale middelen."(1)

Op 11 december verschijnt een eerste pamflet in 6 talen voor alle mijnwerkers van Limburg opgesteld door een aantal arbeiders in samenwerking met studenten. In dit pamflet eisen de arbeiders van de syndikaten: "dat zij zo vlug mogelijk vrije vergaderingen bijeenroepen, waarop zij kunnen beslissen over de voorop gestelde eisen, het verloop van de onderhandelingen en het begin van de staking." Verder vraagt men: "Waarom geen onmiddellijke vaste verhoging van 70 fr. voor alle loonkategoriën i.p.v. 12 of 15 % gespreid over 18 maanden? Moeten de laagste loonkategoriën niet afgeschaft worden?"(2)

Op 15 december wordt dan een kollektieve arbeidersovereenkomst afgesloten voor een termijn van twee jaar met de gekende inhoud.

Arbeiders samen met studenten delen volgend viertalig pamflet uit:

"Mijnwerkers,

Vorige week maandag 15 december hebben de syndicaten een voor ons zogezegd gunstig akkoord afgesloten. De syndikaten hebben dit akkoord afgesloten zonder rekening te houden met wat de arbeiders er zelf van denken. Want anders was die 10 % er nooit gekomen. Wij zijn niet tevreden met 10 %. Waarom niet?

1. Het is onjuist te spreken over een loonsverhoging van 10 %. Die 10 % bereiken we pas op 1 juli 1971; ondertussen moeten wij het stellen met een schamele 4 %. Later komen er dan nog driemaal 2 % bij; laatste op 1 juli 1971. Ondertussen komt echter de Belasting op de Toegevoegde Waarde (BTW) in voege. De zwaarste lasten van deze belastingen komen op de rug van de arbeiders : wij zullen immers veel meer moeten betalen voor dezelfde produkten. Er zal dus van de loonsverhoging niet veel meer voor ons overblijven : we zullen meer verliezen dan winnen.
2. De vergoeding voor de werkkledij zal met 500 fr. verhoogd worden. Maar ... vanaf volgend jaar zal er belasting geheven worden op het enkelvoudig vakantiegeld, d.w.z. dat ons vakantiegeld met minstens 600 fr. zal verlaagd worden.
3. Waarom verhoging in procenten inplaats van een vaste verhoginq voor iedereen? Door een verhoging in procenten zullen de verschillen tussen de hoogste en de laagste kategoriën nog meer toenemen. Tegenover het syndikale spel in de nationale onderhandelingskommissies moeten wij onze echte kracht stellen. Inderdaad, slechts wanneer wij onze gerechtvaardigde eisen door een staking kracht bijzetten, kunnen wij ze erdoor krijgen.

Wij eisen:
- een onmiddellijke verhoging van 71 fr. voor alle kategoriën.
- een minimumloon van 400 fr. voor de bovengronders en 500 fr. voor de ondergronders.
- naleving van de veiligheidsvoorschriften door de patroon.
- gelijkschakeling van de bovengronders met de gelijkaardige kategorieën.
- wanneer wij in staking gaan, zullen de syndikaten ons  moeten bijtreden, d. w. z. : vanaf de eerste dag stakingsgeld uitbetalen." ( 3)

Dit pamflet oogste veel bijval hij de arbeiders. De studenten diskussieërden aan de ingang van de mijnen over het nut van wilde stakingen. De studenten haalden voorbeelden aan van wilde stakingen in Italië, Frankrijk, Duitsland, en elders in België. Zij wezen op de voorbeelden van zulke stakingen; ten eerste dat de patroon geen voorzorgsmaatregelen kan nemen voor het aanleggen van een stock omdat hij niet bij voorbaat verwittigd wordt en ten tweede dat het initiatief van de arbeiders niet geremd wordt door eindeloze onderhandelingen, taktiek welke volgens hen meestal door de syndicaten wordt gehuldigd. Vanaf het uitbreken van de staking werken de studenten aktief mee om deze te helpen volhouden en uitbreiden door pamfletten op te stellen en te drukken, borden te schilderen en piket te staan. Aktieve arbeiders samen met die studenten richten dan hun eigen organisatie op, buiten en tegen de vakbonden. Hun doel is de verdediging van de belangen van de arbeiders tegen de patroons en hun knechten, de syndikaten.

Donderdag, 8 januari, heeft dan een perskonferentie plaats, waarop de oprichting van "Mijnwerkersmacht" bekend wordt gemaakt en hun eisenprogramma, welke we ook terugvinden in hogergeciteerd pamflet, wordt meegedeeld. Belangrijk hierbij op te merken is ten eerste dat zij een hoog minimumloon en een direkte grote loonsverhoging eisen,en dus niet alleen eisen wat aanvaardbaar is voor de patroon en ten tweede dat zij een gelijke loonsopslag eisen voor iedereen, een eis die de arbeidersklasse verenigt en niet het loon verschil nog groter maakt.(4)

Mijnwerkersmacht is samengesteld uit zowel opzichters, gewone ondergronders ais produktiearbeiders. Er zijn zowel vreemde als Belgische arbeiders lid van. Het aantal mijnwerkers overtreft het aantal studenten, maar de rol van de studenten was groter inzake het bieden van perspektieven en het nemen van initiatieven.

Noten

(1) Intervieuw F. Leysen, lid van Mijnwerkersmacht, 1976.
(2) Mijnwerkersmacht, Brochure, Sun- Uitgave, 1970.
(3) Mijnwerkersmacht, Brochure, Sun- uitgave, 1970.
(4) idem (3)

4.1.3. Rol in het konflikt.

Als M.M. er niet was geweest, had de staking nooit zo'n lang verloop gekend. M.M. ging radikaal in tegen elke aanval van regering en vakbonden om de staking te breken. De studenten speelden een grote rol in M.M.. Zij gaven perspectieven aan de strijd, stelden telkens nieuwe initiatieven voor en belangrijker nog, zij brachten de studie binnen bij de mijnwerkers, waardoor de politiek van de regering en de vakbond werd ontmaskerd en de rol van de rijkswacht werd verklaard.

Op iedere reaktie van de regering en de vakbonden kwam dadelijk een heftige tegenreaktie door het versterken van de pikketten, door pamfletten en door het vergroten van de solidariteit bij de arbeiders van de andere fabrieken en bij de andere bevolkingslagen.

Aan iedere mijn had er elke dag een vergadering van M.M. plaats. De pamfletten vierden opgesteld, personen werden aangeduid voor de pikketten en de kontakten met de andere mijnen werden besproken. Verder werd er uitleg verschaft en gediscussieerd over de politieke situaties. Meestal werden ook de afIraken gemaakt voor mededelingen aan de pers, de houding t.o.v. de rijkswacht bepaald en aktiemiddelen voor organiseren van de solidariteit vastgelegd. De omhalingen voor eten en voor de organisatie zelf, voor finacieren van pamfletten en andere onkosten, werden gepland.

's Nacht's vergaderden de kern van studenten in Hasselt. Hier werd de feitelijke politieke leiding besproken en gedebatteerd over hoe de invloed op de mi jnwerkers te versterken. De grote diskussie onder de studenten was tussen de twee opties, enerzijds alleen de arbeiders ondersteunen voor loonopslag en daarom komitees oprichten, maar niet zeggen dat ze kommunisten zijn en anderzijds de arbeiders ondersteunen, maar tevens scholen in marxisme-leninisme en daarom de voorhoede organiseren om dan een revolutionaire partij op te bouwen om het kapitalisme te vernietigen. Hierop komen we later terug.

Zonder M.M. was de staking waarschijnlijk al vlug doodgebloed. M.M. oefende sterke druk uit op het P.K. om zijn aktie en houding niet te verzachten. Door diskussies met de mijnwerkers en door het uitdelen van krachtige pamfletten werd de houding van de mijnwerkers radikaler. Door solidariteisakties op scholen, universiteiten en andere fabrieken werd de gande gemeenschap bij het konflikt betrokken.

Een andere verdienste  van M.M. is het organiseren van de stakers tegen de rijkswacht, zodat  het aantal slachtoffers gering gebleven is. Tevens het oprichten van een sociale dienst, waar dokters uit Leuven gratis verzorging verleenden aan zieke mijnwerkers en hun familieleden en waar advokaten gratis ter beschikking stonden om de belangen van de mijnwerkers te verdedigen, die moeilijkheden hadden bij de rijkswacht en het gerecht.

4.1.4. De lessen van M.M. uit de staking.

4.1.4.0. Het belang van de strijd in de fabrieken. (1)

De vakbonden zorgen door hun collectieve arbeidsovereenkomsten voor de sociale vrede in de fabrieken.  De patroon drijft het ritme onmenselijk op en de nieuwe machines maken de arbeid intenser en uitputtender. De mijnwerkers hebben deze sociale vrede doorbroken, de vakbonden laten stikken en zelf een groep, M.M. opgericht, samen met de studenten. Zo een groep kan het vertrouwen van de arbeiders krijgen, het vertrouwen in hun eigen macht.  Zo hielden 23.000 mijnwerkers zes weken stand zonder inkomen. Arbeiders, die het verraad en de lafheid beu waren, en studenten, die de leugens van de kapitalistische universiteit beu waren en die zich ten dienste wilden stellen van de bevrijdingsstrijd van de arbeidersklasse, sloegen de handen in elkaar tijdens deze grote staking.

De strijd werd gevoerd door M.M. tegen:
- de loonverschillen, die een wapen zijn voor de patroon en de solidariteit onder de arbeiders breekt,
- het onmenselijke ritme en werkomstandigheden, waardoor de gezondheid van de arbeiders in gevaar komt,
- het premiestelsel van de patroon, waardoor hij de arbeiders kan verdelen en het ritme opdrijven,
- de vakbonden, die de arbeiders aan handen en voeten binden me t de CAO 's.

4.1.4.1. Waarvoor vecht de arbeidersklasse?

De arbeiders organiseren hun eigen groep om de almacht van de patroon te bekampen en de arbeidersklasse te verdedigen.  De patroons zijn baas in de fabriek, maar omdat ze in de fabriek baas zijn, zijn ze overal baas.  De huisvesting, het vervoer, de geneeskunde, de ontspanning, de pers, het toerisme, overal zit er een patroon achter om er geld uit te kloppen. Er is maar één klasse die deze almaht kan breken, die de maatschappij kan veranderen. In de strijd tegen de vakbonden, tegen de bourgeois-socialisten, tegen de patroons zal er een nieuwe arbeidersklasse opstaan, die de macht zal nemen en de dwingelandij van de patroons in de maatschappij en in de fabrieken vernietigen.

4.1.4.2. Evaluatie van de staking.(2)

M.M. had heel wat gebreken. Iedereen was plots in de strijd terechtgekomen, zonder voorbereiding. In vele problemen zag men niet klaar.  In het begin van de mijnstaking waren veel stakers aan het twijfelen. Ze durfden zich niet totaal tegen de vakbonden kanten. Ze waren bang om alleen aan de strijd te beginnen. Een strijdkomitee staat op het standpunt van de klassenstrijd. Een totale lotsverbetering van de arbeiders zal maar mogelijk zijn door een algemene, georganiseerde strijd tot de kapitalisten volledig verslagen zijn.

De mijnstaking heeft de mijnwerkers geleerd: we moeten met geweld antwoorden op geweld. De kapitalisten gebruiken elke dag geweld. Is het geen geweld als er ieder jaar verschillende doden, honderden gekwetsten en honderden stoflongen voorkomen? Dan is er nog.het geweld van de slechte chef, van de ingenieur, van de spionnen, van de knokploegen, van de rijkswacht.  Er is maar iets wat hen bang maakt: het geweld van de arbeidersklasse, die in opstand komt. Laten we dit even aantonen. "De mijnstaking duurt al achttien dagen. De syndicaten proberen met alle middelen de arbeiders aan het werk te krijgen. Er was eerst "een democratische stemming" op 10 januari en dan een "topbijeenkomst" van de Mijncommissie op 17 januari. De patroons en de vakbonden beloven dat ze de eindejaarspremie zullen uitbetalen op 23 januari als de mijnwerkers aan het werk gaan. Dat is te veel. Op 23 januari trekken ze in Zolder rnet 2.500 man de mijn op. Er wordt gevochten. De mijnwerkers gooien de traangas terug, werpen met stenen en flessen, steken een bus en één jeep in brand. Tot laat in de nacht blijft de strijd duren. De vakbonden en de regering besluiten direct de eindejaarspremie uit te keren. Ze beslissen nog dezelfde dag een Nationale Arbeidsconferentie bijeen te roepen.(3)

De regering en de vakbonden hebben het gevaar gezien.  Met het samenroepen van de Nationale Arbeidsconferentie en de "informatieve opdracht" van gouverneur Roppe op 28 januari, die zeven dagen zal duren, richtten zij de ogen van de mijnwerkers, op de topbesprekingen en zo werd de gewelddadige massastrijd een week lam gelegd. Op dit kritieke moment hadden de strijdende mijnwerkers en de revolutionaire studenten het rnanoeuver van Roppe moeten ontmaskeren en in de tegenaanval gaan tegen de regering. Nu verloren de mijnwerkers zeven dagen het initiatief.

Een tweede belangrijke fout werd gemaakt op het einde van de staking. Op 7 februari was er opnieuw een topoverleg "waar de regering en de syndicaten besloten om niets toe te geven.  Ze richtten een "referendum" in om de mijnwerkers aan het werk te krijgen. M.M. en het P.K. zetten een betoging op gang, waarbij meer dan 3.000 mijnwerkers, ondanks de koude en de sneeuw, opstapten, strijdbaarder dan ooit.  Het was een grote vergissing om dan maandag, 16 februari het ordewoord te geven "Bezetting van de mijn". De repressie in de mijn was veel te groot.  Een massaal gevecht tegen de rijkswacht zou fataal geweest zijn voor de regering. Heel Limburg zou in beweging gekomen zijn. Dinsdag 17 februari, waren er steunbetogingen van 5.000 man in Antwerpen, 2.000 in Leuven, 1.500 in Gent. Een gedurfde taktiek van strijd zou de regering en patroon, op de knieën gekregen hebben en de beweging van solidariteit en de stakingsgolf zou een grote vooruitgang betekend hebben in de klassestrijd. (4)

 

Noten

(1) MIJNWERKERSMACHT, Sun-uitgave, 1970.
(2) MIJNWERKERSMACHT, Sun-uitgave, 1970.
(3) AMADA, driewekelijks tijdschrift, n° 6, februari 1571
(4) AMADA, driewekelijks tijdschrift, n° 6, februari 1971

4.1.5. De organisatie van M.M.

4.1.5.0. Waarom is M.M. ontstaan. (1)

M.M. is ontstaan omdat de mijnwerkers zelf een wilde staking zijn begonnen tegen de wil van de patroon en de vakbond. Iedere mijnwerker weet dat er een organisatie moet zijn die de arbeiders in de dagelijkse strijd verdedigt. M.M. moet bestaan uit een groep van 30 Limburgers, die mekaar goed kunnen vertrouwen. Deze groep zou, indien ze voor de staking bestaan had, kontakt genomen hebben met de buitenlandse arbeiders en met de andere mijnwerkers. De staking zou van tevoren gepland zijn: organisatie van de piketten, van de akties in de cités, van de betogingen... Nu is de staking veel zwakker geweest, omdat er een P.K. gevormd is, dat vooral van de V.U. is en dat boven de mijnwerkers staat. Wij zullen nu samen blijven om ons te verdedigen tegen de patroon en de regering. We moeten samen strijden tegen de lage lonen, de grote loonverschlllen, alle ingewikkelde loonberekeningen, de lange arbeidsduur, de ongezonde werkomstandigheden.

4.1.5.1. Welk is de houding van M.M. tegenover de vakbonden? (2)

De vakbond is een enorme machine geworden, die niets meer met de strijd van de arbeiders te maken heeft. De vakbonden zetelen samen met de regering en de patroons in tientallen organisaties en plannen gezamelijk de ekonomie, O.a. in de "Centrale Raad van het Bedrijfsleven", de "Nationale Arbeidsraad", en het "Nationaal Komitee voor Ekonomische Expansie".

De Vakbonden krijgen hoge posten en ministerzetels. Sedert 20 jaar hebben de patroons, de vakbonden omgevormd en zijn de hoge vakbondrangen nu figuren waarop ze helemaal kunnen rekenen. De eisen van de vakbonden worden dan ook bepaald door hetgeen het kapitalisme kan toestaan zonder zijn winsten te zien verkleinen. Sinds 10 jaar worden er in heel Europa "kollektieve overeenkomsten" afgesloten tussen vakbonden en patroons. Laatsgenoemden geven een kleine loonsverhoging in ruil voor de waarborg dat er geen stakingen zullen zijn. De kollektieve arbeidsovereenkomsten dienen vooral voor twee dingen:

- zij moeten ervoor zorgen dat de lonen niet meer stijgen dan de patroon verlangt,
- zij dienen om de "sociale vrede" in de fabrieken zoveel mogelijk te behouden, komt er toch een staking dan moet deze weken op voorhand aangekondigd worden zodat die patroon maatregelen kan nemen en voorraden aanleggen.

Sommige arbeiders zeggen dat men goede delegués moet kiezen en dat men de leiders van de staking moet kiezen. M.M.denkt daar anders over. De goede syndikale afgevaardigden zullen vroeg of laat uitgeschakeld en buitengewerkt worden, ofwel zullen ze hun strijdbaarheid verliezen door goede en vetbetaalde postjes, daarom moeten de arbeiders zich niet door hen laten verdedigen, maar rekenen op eigen kracht, op hun eigen macht, op M.M. , los van alle politieke partijen en vakbonden. Indien M.M. goed uitgebouwd is, kan het nuttig zijn enkele mensen in de vakbonden te.laten verkiezen, om te weten te komen wat de vakbonden en patroons van plan zijn. Toch is het niet verkeerd van lid te blijven van een vakbond, als dit voordeliger is. M.M. beschouwt dit als een verzekeringsmaatschappij tegen stakingen en voor praktische problemen: pensioenen, kinderbijslag, ...

 

4.1.5.2. Rol van de studenten. (3)

Bij deze grote staking hebben de studenten de arbeiders geholpen door mee piket te staan, door te diskussiëren, door pamfletten mee op te stellen en uit te delen. Ze hebben vooral de ogen van de arbeiders geopend voor de rol van de vakbond, en ze hebben de mijnwerkers aangespoord zich samen te organiseren. Het komt er echter op aan dat de mijnwerkers zelf de organisatie van M.M. in handen nemen. De studenten moeten hulp bieden, telkens wanneer de mijnwerkers 't vragen.

- Er gebeurt iets in de mijn. De mijnwerkers willen protesteren, dan vragen ze de studenten een pamflet uit te delen.
- De mijnwerkers willen een blad uitgeven? Dan kunnen de studenten helpen en dit blad verkopen aan de mijnen.
- De mijnwerkers willen informatie over de ekononische toestand van de mijnen, over de winsten van de patroons, over
de samenwerking tussen vakbonden, dan moeten de studenten dit gaan opzoeken.

 

 4.1.5.3. De kracht van M.M. (4)

Niet het geld of de grote heren is de grote kracht van M.M. maar de solidariteit van de mijnverkers. Op de eerste plaats betekent deze solidariteit een hechte samenwerking tussen de belgische, turkse, narokkaanse, italiaanse, spaanse, portugese en griekse mijnwerkers. Op de tweede plaats betekent dit het kontakt leggen en samenwerken met de arbeiders uit Ford, Philips, Keramo, Luik en gans België.

  

4.1.5.4. Hoe moet M.M. georganiseerd worden?(5)

Er moet een vaste kern komen van 20 à 30 vlaamssprekenden, die alle problemen van de mijnwerkers bespreken. Zij moeten regelmatig samenkomen, pamfletten opstellen en akties plannen en uitvoeren, als het nodig is.

Bij elke nationaliteit moet M.M. een groep hebben die regelmatig samenkomt. Tussen deze groepen onderling moet er samwerking zijn. Er moet een blad "Miinwerkersmacht" komen. De arbeiders zullen zelf de problemen en de moeilijkheden in de verschillende mijnen neerschrijven. Ook zullen artikels vertaald worden, die geschreven zijn door vreemde arbeiders over hun situatie en de strijd in hun land.

Afgevaardigden van de verschillende mijnen moeten ook samen vergaderen. M.M. moet alle mijnwerkers bereiken door pamfletten, teksten, blaadjes, en bijeenkomsten.

   

Noten

(1) Mijnwerkersmacht,   Sun-uitgave,   1970.
(2) idem   (1).
(3) Mijnwerkersmacht, Sun-uitgave, 1970.
(4) idem (3).
(5) idem (3).

4.1.6. Verdere ideologische groei van M.M. tot de oprichting van Amada.(1)

Voor M.M. was de belangrijkste tegenstelling bij de studenten de tegenstelling tussen zij, die naar de fabriek wilden om er de basis te leggen van een marxistisch-leninistische partij opgebouwd volgens de principes van het leninisme, en zij, die mistevreden waren met deze lijn en een "kulturele revolutie" wensten. Bij deze laatsten waren twee vleugels: een deel dat op een ekonomische en suivistische, rechtse manier naar de arbeidersklasse wilde ("het volk dienen, niet leiden") en een deel dat helemaal niet naar de arbeidersklasse wilde, maar voorstander was van marxistisch werk onder de linkse kleinburgerij.

In de grote mijnstaking hebben de revolutionaire studenten de beslissende stap gezet on zich te verbinden met de arbeidersklasse. De studenten organiseerden samen met de voorhoede­arbeiders M.M. In de periode van M.M. was het de eerste maal dat de revolutionaire studenten een enorme ervaring opdeden in de arbeidersstrijd en ze probeerden het marxisme-leninisme binnen te brengen in deze strijd. Het was een periode van hevige strijd tussen de twee lijnen in de beweging. De rechtse lijn wilde het houden bij de radikale loonstrijd terwijl de linkse lijn de strijd wilde richten naar de revolutie. De linkse lijn heeft de strijd gewonnen. De mijnstaking bracht een zware slag toe aan de theorieën van de "Kulturele Revolutie". In het bilan van M.M. lezen we op blz.13:

1. De voorzitter zegt dat we een stevige greep moeten hebben. Tijdens de mijnstaking hadden we geen stevige greep op de arbeiders. We gingen wel piket staan, en de mensen vonden ons sympathiek, maar we zijn niet kontstant onder de arbeiders gebleven en we zijn niet permanent met: hen gaan spreken. We hebben de goede arbeiders niet systematisch aangesproken en zo kunnen zij niet optreden als een militant, die zichzelf aanleert, want zij hebben geen vorming genoten, noch theoretisch, noch praktisch.

2. De voorzitter zegt ook dat "alle ideeën van pessimisme en onmacht" moeten bestreden worden. De Leuvense mythologie van "Dien het Volk" bleek zulk een idee te zijn. We stonden aan de mijn een klerikaal-humanitaire vorm van toerisme te bedrijven. Het is de arbeidersklasse, die ons gedwongen heeft om op te houden met die belachelijke en in feite burgelijke houding van nederige leerlingen, want het proletariaat wil dat iederean zich maximaal inzet met al zijn kapaciteiten. We moeten de leraars zijn van ds massa en terzelfdertijd de leerling zijn van de massa. De leraar zijn betekent voor ons durven initiatieven nemen, durven spreken en vergaderingen bijeenroepen en hierop uitleg geven over de klassestrijd en initiatieven voorstellen.

3) We moeten een maximum aan praktische punten organiseren met de bedoeling de politieke diskussie te voeren en de uitbouw van de organisatie te beginnen. Dit is de essentiële lijn van ons werk, het centrale ordewoord."

In het najaar van 1970 komt een nationale krant tot stand: "Alle Macht Aan De Arbeiders". Er worden 2 kommissies opgericht, de ideologische en de politieke met de taak: nationaal organiseren van de marxistisch-leninistische beweging op vlak van
a) de krant: het propageren van het marxisne-leninlsme en de gedachte Mao-Tse-Toeng,
b) de ideologische commissie: het verwezenli jken van de ideologische eenheid en instaan voor de marxistische vorming,
c) de politieke kommissie: eenheid brengen in het politiek werk rond de fabrieken, en het uitwerken van de politieke lijn.

Het eerste werk van de kommissies bestond erin definitief het anarcho-syndikalisme uit de beweging te bannen. Er moest ernstig gewerkt worden om de kommunistische politiek binnen de arbeidersklasse te brengen. Daarom werden politieke kampagnes gelanceerd. De eerste was over het voorstel Major in verband de werklozensteun. Het was een nieuwe stap vooruit, die vervolgd in de Indochina-kampagne, die stelde dat de taken moeten bepaald worden vanuit de algemene wereldsituatie.

Uit het bilan van de ervaringen van M.M. tot deze laatste kampagne trok men dan het besluit dat het een dringende noodzaak was geworden te beginnen aan de opbouw van een Kommunistische partij. Deze partij moet vanuit een leidinggevend centrum in staat zijn om de strijd van de arbeiders op te trekken tot een strijd voor de revolutie.

In september is het definitief plan ontworpen en op poten gezet voor het opbouwen van de communistische organisatie "Alle Macht Aan De Arbeiders", of afgekort "AMADA".

  

Noten

(1) De Vonk, "Zelfkritiek", Amada-uitgave, 1975.

 

4.2. Het Permanent Komitee.

4.2.0.  "Een toekomstig licenciaat in de sociologie, die om een zinnig onderwerp voor een proefschrift verlegen zit, heeft er nu een voor het grijpen. De Limburgse mijnstaking anno 1970 is, om met de Duitsers te spreken, "gefundenes Fressen". Ook een boeiende aanhef, want licenciaatsteksten hoeven niet noodzakelijk droog te zijn, vindt hij pasklaar als hij eens even met Gerard Slegers aan tafel gaat zitten. Want die 43-jarige Kempenaar is wel de meest sprekende belichaming van deze unieke staking."(1)

Wij hebben ons met Gerard Slegers aan tafel gezet. En uren lang gepraat. Deze tekst over het PK is practisch uitsluitend gebaseerd op de gesprekken, die we voerden met de stakingsleider. Als we andere bronnen raadplegen voor de bespreking van het PK, dan zullen we dit vermelden. Het is een groot pluspunt dat we voor dit stuk hebben kunnen steunen op persooblijke gesprekken met de voorzitter van de organisatie zelf. Een tekortkoming is dat we alleen Slegers interviewden. We interviewden geen gewone leden of latere voorzitters.

4.2.1. Gerard Slegers werd op 19 oktober 1926 in Dessel geboren.  Hij is een echte Kempenaar. Gerard is een gewone werkman, die alleen de lagere school gelopen heeft, maar telkens hij in een bedrijf werkte volgde hij de bedrijfsschool.

In de steenkoolmijn van Winterslag werd Slegers werkleider, conducteur.  "Slegers: Ik ben een man van de hoogste categorie. Ik ben werkleider. Ik verdien meer dan eens zoveel als iemand van de laagste categorie, die in mijn dienst werkt. Dat is absoluut niet normaal. Dat stoot me werkelijk tegen de borst. ...  "EXODUS: Van de mensen van uw categorie is er niemand, die de staking gesteund heeft?  Slegers: Geen enkele.  Ik was de enige die dierf vooruit treden.  Ik meende dat ik dat absoluut moest doen."(2)

Tijdens de staking van 1970 werd Slegers voorzitter van het PK, dat grotendeels de staking leidde. In de kranten en weekbladen wordt hij de stakingsleider genoemd. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in Genk in oktober 1970 stond Slegers op de tweede plaats van de VU-lijst. Hij kreeg 2.531 kopstemmen.

Bij de nationale verkiezingen van november 1971 was Slegers weer VU-kandidaat.  Hij werd een Limburgs VU-parlementair met ongeveer 21.000 stemmen.  Slegers zegde zijn werk in de mijn op.  "Het enig positieve punt was dat ik als vrijgestelde van het PK kon werken." Voor de rest zijn er bij Slegers overwegend nare herinneringen en minder goede ervaringen blijven hangen.  Gerard is niet de figuur om parlementariër te spelen. Dat voel je zo aan. "Ik moest knikken voor het partijbestuur." En Slegers is een man, die niet knikt op bevel. De volgende nationale verkiezingen werden een tegenvaller.  Slegers haalde slechts 3.600 stemmen en werd bijgevolg niet verkozen. Hij geeft voor deze grote daling van het stemmenaantal volgende verklaring: "Ten eerste, en dat is het belangrijkste, moest ik werkleider op de mijn gebleven zijn. Ik wou altijd werkleider blijven, maar de VU wilde dit niet. Zij wilden me weg van de mijn. Ten tweede, de VU gaf me niet de geringste steun om het PK verder uit te bouwen.  Al mijn militanten vielen stelselmatig weg. Ge moet niet vergeten dat ik de tweede keer op de lijst van de Kamer stond. In 1971 stond ik op de senatorenlijst.  De mensen trokken daaruit de conclusie dat ze mij aan de kant aan het zetten waren. De verkiezingscampagne werd ook zeer slecht gevoerd.  En de meeste mensen zagen of wisten dat ik geen goesting meer had om verder te doen. En dan nog. Olaerts en ik hebben practisch identiek dezelfde ideeën, wij komen uit dezelfde streek, allebei van Genk en we stonden achter elkaar op de lijst. Dat kon niet goed zijn."

Na het parlementair avontuur bood Slegers zich opnieuw aan bij de mijndirectie. Uit informele bron vernamen we dat de directie nogal weigerachtig stond tegenover de heropname van de stakingsleider. Bepaalde VU-figuren, die bepaald niet tot de arbeidersklasse behoren, hebben druk moeten uitoefenen opdat Slegers terug aangeworven werd.

Gerard werkt nu op het Coördinatiecentrum Reddingswezen te Hasselt. "En wat doe je daar?" "Wel, men zou liefst van al hebben dat ik niets deed en de ganse dag alleen achter mijn bureau zou zitten. Ze hebben me willen isoleren..."  "En daar zijn ze in geslaagd?" "Nee, niet helemaal. Ik ben geen werkleider meer, maar ik heb toch nog altijd contact met de mijnwerkers. Ik geef  les, vorming aan de mijnwerkers, over veiligheid en die dingen.  En dan vraag ik wel regelmatig zo eens naar de situatie in de mijnen.  Ik hou ze wakker." Zijn lidkaart van de VU heeft Slegers Gerard niet meer hernieuwd. Hij woont wel regelmatig de vergaderingen van de VZL mee.

Slegers Gerard woont ... te Winter-slag-Genk.  Na een telefoontje daags voordien, belden we aan bij de stakingsleider.  Het is een tamelijk oude, nederige arbeiderswoning, gelegen bij een gastarbeiderswijk.  Het was 18 uur en het regende.  De vrouw verwelkomde ons en was vriendelijk. Ze hield zich op het achterplan, zette koffie. Wij kwamen om haar man te spreken. Gerard zat in zijn luie zetel. Een struise Kempenaar, een vat dynamiet. Hij praat vlot, spontaan, zonder nadenken. Hij houdt niet op en weet zonder verpozen je aandacht gaande te houden. Het gesprek is boeiend, meeslepend en begeesterend. Een echte volksmenner sprak tot ons. Gerard is als het ware een geboren stakingsleider.  Een leider is hij alleszins; dat geeft hij toe. "Ik heb steeds leidinggevende functies verricht. In het leger was ik sergeant-instructeur, in een katoendrukkerij in Balen-Neet was ik assistent van de bedrijfsleider., en hier in Winterslag werkleider. Maar leiding geven wil voor mij niet zeggen boven mijn mensen staan! Neen, MET mijn mensen, en steeds voor de volle honderd ten honderd. Als ik iets doe, dan ook ten volle. Ik had  een klein kapitaaltje; het  is  helemaal  op  aan deze staking."(3) Slegers is een vechter, een onverzoenlijk strijder tegen onderdrukking en onrechtvaardigheid. Dit  is  waarschijnlijk een gunstige  trek, die hij meegekregen heeft met  zijn christelijke opvoeding. Slegers is een christelijk mens, maar een slecht ACV-lid. "Ik ben een  katholiek, ik ga naar de mis, maar ik ben geen CVP-er. En ik ben een socialist, maar een echte hé, geen  BSP-er. En overtuigd vlaamsgezind, godverdomme ja.»

Als eeuwig revolutionair, heeft Slegers een onverwoestbaar geloof in de mensen, in de basis en in de toekomst. "EXODUS: Gelooft u werkelijk in de mijnwerker?  Kan u vertrouwen in hem stellen?  Slegers: Ja. Ik ken de mijnwerker door en door. Het heeft lang geduurd eer hij vertrouwen had in zichzelf, maar nu, door de staking, is dat vertrouwen volledig tot uiting gekomen. Zij begrijpen nu hun macht. Het is zo dat het lang duurt eer een mijnwerker in verzet komt.  Maar wanneer hij eenmaal in het verzet getreden is, houdt hij niet meer op eer hij aan het eindpunt van zijn eisen komt. EXODUS: Er zijn mensen, die denken dat mijnwerkers onderontwikkelde mensen zijn die geen verantwoordelijkheid kunnen nemen. Gelooft u werkelijk dat de mijnwerker verantwoordelijkheid kan nemen? Slegers: Absoluut. Daar ben ik van overtuigd. In de eerste plaats heb ik dat genoeg gezien op het werk zelf. Want het gaat niet op dat ze in deze zaak alleen verantwoordelijkheid nemen. Maar wanneer wij bijvoorbeeld zien dat de hele ondergrondse leiding berust bij mijnwerkers, die door zichzelf opgeklommen zijn tot werkleider, die geen studies gedaan hebben."(4)

Slegers was lid van een politieke partij en een syndicaat met de bedoeling samen met de basis druk uit te oefenen op de leiding en deze organisaties te doen evolueren in "een gunstiger richting". De leiding is slecht, de basis is goed. Dat geldt zowel voor de VU als voor het ACV. Slegers werkt in organisaties, maar laat zich niet binden. Hij is Acv-lid, maar is geen (echte) ACV-er; hij was VU-lid, maar was geen type VU-er. In 1960 stapte Slegers uit het ACV, in 1969 sloot hij terug aan. In 1975 bedankte hij Schiltz. Gerard gelooft niet zo erg in politieke partijen en hun macht. "EXODUS: Als u nu de Belgische politiek ziet, vindt u dat er partijen zijn die min of meer aanleunen bij uw bedoelingen, namelijk te streven naar een betere verdeling van het bezit? Vindt u dat er een onderscheid tussen de verschillende partijen kan gemaakt worden?  Slegers: Nee, ik vind dat ze allemaal even rot zijn (3X). Ze zijn allemaal even ver afgedwaald van hun eigen ideeën, waar ze mee begonnen zijn.  Als we bijvoorbeeld de christelijke volkspartij zien, dan is daar helemaal niets christelijks meer in. Als we de socialistische partij zien, de BSP, dan is daar helemaal geen socialisme meer in. Nee, ik vind dat ze allemaal even rot zijn.(5) Hij meent dat er drie groepen zijn in de maatschappij: kapitalisten, vakbonden en politici. "Tussen deze drie is geen evenwicht. Ze liggen alle drie aan dezelfde kant van de weegschaal, aan de kant van de kapitalisten. Daardoor is het zo slecht. De macht van de politieke partijen is beknot. Die spelen niet mee. In feite gaat het tussen de kapitalisten en de vakbonden. en de vakbonden zullen moeten winnen.  Er zijn twee mogelijkheden. Ofwel willen de kapitalisten samenwerken en dan worden de beheerraden vervangen door de ondernemingsraden. Dat is dan communisme met overleg.  Ik ben tegen communisme met partijdictatuur, maar ik ben voor overleg. Ofwel willen de kapitalisten niet samenwerken en dan zal het revolutie zijn.  En daar hebben we Amada niet voor nodig. Die revolutie komt er spontaan.  Als de mensen onderdrukt worden, dan komen ze spontaan in opstand. Een revolutie kunt ge niet opleggen. De revolutie mag de welvaart van de mensen niet vernietigen, maar de uitbuiting mag niet langer voortduren." "Als werknemer kunt ge niet rechts zijn. Dat bestaat niet", zegt Slegers.

Over politiek en arbeidersstrijd praat Slegers hoe langer hoe vlotter.  Hij herleeft in zijn eigen verhaal.  Hij maakte alles mee. Zijn aangezicht is getekend door zijn ervaringen. Het dagelijks leven was zijn leerschool. Hij was senator en stakingsleider, en echtgenoot en vader van vijf kinderen. Bij alles blijft Gerard een optimist, hij glimlacht. En vloekt. De termen revolutie en strijd komen vaak terug in het gesprek. Zijn strijdwil is niet afgenomen naarmate hij ouder werd. En zijn zoon zal vader's pad volgen. Hij is - naar wij vernamen uit een informeel gesprek - een leidend figuur in een revolutionnaire organisatie. Slegers spreekt tevreden, soms bewonderend opkijkend, over zijn zoon.

Slegers is een vreugdevol en volks man.  Iemand, die je in om het even welk dorpscafé kan tegen het lijf lopen. Er mag wel een mopje verteld worden. Hij drinkt een koffie of een whisky en rookt veel.  Hij praat rustig en zelfzeker. Hij duldt tegenspraak omdat hij demokraat is, maar zijn matig autoritaire onderlaag kan hij niet helemaal verbergen onder zijn democratische bovenlaag. Slegers is eerder trots, maar niet hoogmoedig; hij is bewust nederig, maar zeker niet slaafs. Slegers is een boeiend man. Een gesprek met hem zal zeker niet ontgoochelen.

"Tot ziens. Tot een volgende keer, misschien ergens bij een staking." "Ja, in het vuur van de strijd."  "Tot de revolutie, zullen we dan maar zeggen. Goedenavond'. Of goedennacht." Om lu30 keren we huiswaarts.

Wij zijn nog twee maal terug bij Slegers geweest. Dan werd het interview beëindigd.

Hierboven hebben we "de mens" Gerard Slegers voorgesteld zoals wij hem leerden kennen.  Er is een samenhang tussen zijn persoonlijkheid en zijn politieke ideeën. Daarom werd zijn politieke visie ook even besproken. Een andere reden om Slegers' politieke ideeën hier weer te geven is dat zijn persoonlijke invloed in het PK groot was. Mijnwerkersmacht beweerde dat het PK Slegers was en omgekeerd. Slegers antwoordt: "Ik werd bijna altijd gevolgd in het PK. De andere leden deden practisch nooit voorstellen. Ik werkte voorstellen uit en bracht die naar voor op de vergaderingen. De voorstellen lagen wel altijd in de lijn van de vergadering'. Maar ik moet toegeven dat de mensen van het PK op me vertrouwden. En ik was wel een dictator als dat nodig was. In feite had toch iedereen iets te zeggen."

4.2.2. "Wie is en wat wil de stakingsraad? (-bedoeld is het PK-)  Het is klaar dat voor sommige communistische agitatoren, de Belgische economie te goed gaat en dat zij iets gaan ondernemen om ze ondersteboven te werpen. Wij kunnen tot de arbeiders enkel zeggen:"Wanneer de communistische vos de passie preekt, hoedt uw ganzen.' Wanneer het voor de arbeiders slecht begint te worden, verdwijnen de communistische opruiers, naamloos zoals ze gekomen zijn. In de nood is het tenslotte altijd op de oude betrouwbare vakbonden, dat de arbeiders kunnen steunen. Dat heeft de jarenlange ervaring bewezen. Laten wij hopen dat de Limburgse arbeiders de valse profeten zullen wandelen sturen."(6)

Wij zullen proberen een genuanceerder antwoord op bovenstaande vraag te geven.  Wij zullen kort het ontstaan van het PK en de verdere evolutie tot eind 1970 schetsen.  Verder bespreken we onder andere de doelstellingen, de politieke strekking, de organisatie, de standpunten tegenover andere organisaties, de financiële problemen,... van het PK. We trachten weer te geven wat het PK was en wou.  De beoordeling laten we in ruime mate aan de lezer over.

4.2.3. Het ontstaan en de evolutie (tot eind 1970) van het PK. Slegers vertelt:"Ik wist dat er iets ging gebeuren, dat er een staking zou uitbreken. We moeten wel teruggaan tot 1966 om dat te begrijpen. In 1964 werd de jongste mijn van het Kempens bekken, de mijn van Houthalen gesloten; in 1966 werd de modernste en meest rendabele mijn, de mijn van Zwartberg gesloten.  Toen bleek duidelijk dat de mijnen gesloten werden op grond van politieke overwegingen. De mijnsluiting van Zwartberg lokte een opstand uit, waarbij twee doden en ongeveer 15 zwaargewonden vielen. Dat vergeet je zo maar niet. Sinds 1966 is er steeds ontevredenheid en onrust geweest onder de Limburgse mijnwerkers. De staking van 1970 was als het ware een opflakkering van het vuur, dat reeds vier jaar smeulde. De malaise van de dreigende sluitingen is sinds Zwartberg blijven hangen. In 1969 waren de kolenstocks verdwenen, en toch wou men doorgaan met sluitingen (-de mijn van Eisden-) en toch kregen de mijnwerkers geen loonsverhoging. In 1969 - tijdens de "staalboom" - werden opnieuw mijnwerkers aangeworven. Daardoor voelden de mijnwerkers zich sterk genoeg om eisen te stellen. Zij eisten 15% loonsverhoging. Daar stonden de mijnwerkers hard achter. Toen de sociale programmatie uit de bus kwam zonder die vijftien procent, wist ik dat er zou gestaakt worden. Maar ik wilde zelf de staking niet uitlokken. Ik kon dat ook niet omwille van mijn functie in de mijn. Onmiddelijk na de bekendmaking van de KAO ging ik naar de vergaderinqen van de VZL.(7) We besloten een pamflet op te stellen, dat aan alle mijnen zou worden uitgedeeld tussen Kerstmis en Nieuwjaar. Dat pamflet sloeg in als een bom na de ophitsing van de delegees voor de 15%. Ik bleef vergaderen met de VZL.

Na Kerstmis werden de vakbondsafgevaardigden door de arbeiders aangeklampt en werden ze ondervraagd over de 15%. De afgevaardigden antwoordden dan: "Wacht maar tot 5 januari." Dat was het teken voor de staking. Maar in de week voor 5 januari distantieerden de vakbondsmensen zich zowel van die datum als van de eis. Ik was dus practisch zeker dat er op de vijfde januari zou gestaakt worden. We maakten dan volgende afspraak in de VZL. In elke mijn hadden we iemand en die kreeg het telefoonnummer van een centraal adres, waar een VZL-lid zou zitten wachten.  Als de staking in één mijn zou beginnen, dan konden zo alle andere mijnen verwittigd worden. En 's maandagsmorgens, 5 januari, om 9 uur brak de staking uit op de bovengrond, in de atelier op de mijn van Winterslag. Op mijn steenkoolmijn dus. En ik had het telefoonnummer vergeten!  Ik telefoneerde wel naar de ondergrond om hen te laten weten dat boven de productie niet meer opgevangen werd. De ondergronders wisten dan dat boven de staking begonnen was en legden het werk neer. Dan heb ik naar Jef Olaerts getelefoneerd opdat hij ervoor zou zorgen dat onze staking op de BRT-nieuwsberichten van 17 uur zou gemeld worden. Om 19 uur hadden we weer vergadering met de VZL in de "Uilenspiegel" (Zwartberg). Wij zijn daarna met een 12, 13 man naar Zolder getrokken, waar we het werk stillegden. Désiré (-Dylst-) had zijn megafoon bij. Dat was dus gemakkelijk.  En Maurice Bécu beloofde 's anderdaags 's morgens Beringen stil te leggen. Dat deed hij ook. Dezelfde morgen staakte Waterschei ook, als gevolg van de persberichten.  Een week later staakte Eisden.

Die dinsdag, 6 januari werd het PK feitelijk opgericht."

"Iedereen staakte.  Maar een staking zonder organisatie?  Ik ging naar de vakbondsafgevaardigden toe, die er ook stonden en ik zei: "Jullie moeten de staking in handen nemen."  "Wij mogen niet", zegden ze mij. Wat moesten we nu doen?  ...  Dan moeten we zelf een komitee stichten, werd er geroepen.  Kon dat?  Ja, er was een. mijnwerker van Zolder, en een van Eisden en een van Beringen, en twee van Waterschei en die van Winterslag zeiden: "Gerard, doet gij dat voor ons?  Een komitee moet een voorzitter hebben, nietwaar?  Ze wezen allemaal naar mij.  Ik kende de meeste mannen niet, maar zij schenen mij allemaal te kennen. "Slegers, jij bent het meest geschikt als: voorzitter", zeiden ze.  "Nu ja, als dat zo is, antwoordde ik, "dan zal ik het maar doen."  't Klinkt als een kinderverhaaltje, vindt u niet, maar zo is het  toch gegaan."(8)

"Later op de dag ontmoette ik Vic Lories van de BRT. Lories kon niet geloven dat alles spontaan gebeurd was. "Dat kan toch niet.  Daar moet toch iets achterzitten. Er moet toch een organisatie zijn", zei hij. Ik zei: "Ja, het Permanent Komitee."  Die naam schoot me plots te binnen  Later zouden we officieel "Het Permant Komitee van het Kempisch bekken" heten. En ik zei dat ik de voorzitter was.  Maar Lories geloofde me niet "Dat zeggen ze allemaal",' zei hij.

Dinsdagavond hadden we weer vergadering met de VZL Dan hebben wij een persconferentie voorbereid. Vrijdag, 9 januari werd het PK op de persconferentie voorgesteld. Wij hadden toen vijftien leden: een 8 à 9-tal ACV-ers, waaronder ikzelf, 1 ACLVB-er en 5 a 6 ABVV-ers.  Later werd het PK uitgebreid tot 25 leden. We werden alleen gesteund door de VU en in veel mindere mate door de PVV.  Dat waren de oppositiepartijen. Die steun was echter zeer, zeer beperkt.  Wij hingen ook van geen partij af.  En als ge de politieke partijen en de vakbonden tegen hebt, dan is de pers ook tegen je. La Libre Belgique schreef zelfs dat ik een oud-SS-er was. Dat deed wel pijn. Ikzelf stond in de weerstand en mijn vader werd door de SS-ers gefusilleerd. Aanvankelijk stonden alleen Humo, 't Pallieterke en Wij achter ons. Later draaiden de andere dag- en weekbladen ook wel bij."

Tot daar het verhaal over de geboorte van het PK.

Het PK betwiste met MM de leiding van de staking in januari-februari 1970.  Over het algemeen mogen we aannemen dat het PK de staking leidde aan het merendeel der mijnen.

Na de grote staking waren er nog elke dag vergaderingen. Toen werd het PK geleid door vijf leden van het dagelijks bestuur en had geen voorzitter. Slegers had ontslag genomen als voorzitter.  Het PK werkte nog door tot na de staking van juni 1970. Dan kwam een einde aan de dagelijkse vergaderingen. Eind 1970 werd op een algemene vergadering een nieuw statuut goedgekeurd en een nieuw bestuur gekozen.  Het PK zou nog maandelijks vergaderen tot 1973.  Schildermans en Ooms waren de opeenvolgende voorzitters. In 1973 stopte de regelmatige werking van het PK. Het PK was niet langer actief, maar wel werden de contacten met de mensen van de verschillende mijnen en Slegers onderhouden.

We willen deze paragraaf echter niet afsluiten zonder de voornaamste verwezenlijkingen van het PK te noteren. De PK leidde de mijnstaking van 1970 grotendeels.  De totstandkoming van de vrij goede programmatie van 1970 voor de Belgische mijnwerkers was een verdienstelijke verwezenlijking van het PK.  Het politiek bewustzijn van de Limburgse mijnwerkers en de arbeiders van gans België werd verhoogd en het algemeen bewustwordingsproces werd versneld door de staking van 1970. De politieke invloed van deze staking beperkt zich niet tot de arbeidersklasse, doch greep overal om zich heen onder de middenstanders, studenten en scholieren.  De staking heeft ook menige regeringsbeslissing m.b.t. de Kempische steenkoolmijnen beïnvloedt.  De vakbonden hebben bepaalde - niet alle - lessen getrokken uit deze wilde staking. Dat komt de arbeiders ten goede. Het PK gaf een eigen ledenblad uit tussen 1970 en 1973. Na de stakingsbeweging van 1970 hield het PK maandelijkse vergaderingen met mijnwerkers van de verschillende mijnen. De eisen van de mijnwerkers werden naar voor gebracht en het PK stuurde brieven met het eisenprogramma naar de syndicaten. Als de eisen niet werden ingewilligd deed het PK in sommige gevallen een stakingsaanzegging bij de vakbonden. Ondertussen stelde het PK onder de mijnwerkers via pamfletten een staking in het vooruitzicht. In 1971  werd de eis "pensioen op 25 jaar tegen 75% van het baremaloon" gesteld. Op een vergadering met de syndicaten kreeg het PK de schriftelijke verklaring dat de eis zou ingewilligd worden voor de volgende sociale verkiezingen (november 1971). De wil van het PK geschiedde. Het  PK heeft de eis "gratis werkkledij" actueel gesteld.

Na de staking van 1970 onderhield het  PK goede relaties met de vakbonden.

  

 Noten

(1) Nieuwsblad, 29/1/1970.
(2) Exodus, p.19
(3) Nieuwsblad,   29/1/1970.
(4) Exodus, p. 20
(5) Exodus, p. 20
(6) Het Volk, 9.1.1970.
(7) Zie 4.2.4. voor de bespreking van de VZL.
(8) Nieuwsblad, 29/1/1970.

 

4.2.4. Het PK en de VZL.

Voor vele lezers zal de "Vriendenkring-Zwartberg-Limburg" (VZL) een volstrekt ongekende organisatie zijn, ook na hun deelname aan de nationale verkiezingen van 1974. Toch heeft de VZL enige betekenisvolle rol gespeeld in de sociale geschiedenis van het Kempisch bekken. Voorzitter van deze organisatie is Dylst Desiré, ..., Hasselt.  In een interview, dat wij van hem afnamen, schetste hij de evolutie van de VZL tot 1970. De tekst, die hier volgt is grotendeels gebaseerd op dit interview.

Nadat we de VZL voorgesteld hebben, zullen we de binding VZL-PK bespreken.

De VZL is ontstaan in de mijnstaking van 1966. Tijdens deze wilde staking werd, evenals in 1970, een komitee opgericht. Op een openbare vergadering in de badzaal van de mijn van Zwartberg kozen de mijnwerkers tijdens de staking hun afgevaardigden: twee afgevaardigden werden door de ondergronders gekozen, twee vertegenwoordigers werden door de bovengronders gekozen en ook de bedienden hadden twee gekozenen. Deze zes arbeiders vormden een komitee, het "Goodwill Komitee" (GK) genoemd. Het GK werd opgericht om te onderhandelen met de regering over de mijnsluiting en de mogelijkheden tot regeling van de sociale gevolgen van de sluiting (herscholing, herklassering). Dit komitee verving a.h.w. de syndicaten bij de onderhandelingen, omdat de officiële werknemersorganisaties geen harde en representatieve onderhandelaars waren. Het GK dwong samen met de vakbonden het Zwarbergakkoord van 1 februari 1966 af.

Enkele weken na de oprichting van het GK werd het komitee verruimd en omgevormd tot "Vriendenkring Zwartberg" (VZ).. Het doel van deze organisatie was het verstrekken van humanitaire hulp aan de gewonden van de Zwartbergopstand. Het betrof voornamelijk materiëe hulp. De VZ-leden (in mijnwerkerskostuum) deden collectes aan kerken en voetbalpleinen in Limburg om aan de nodige financiële middelen te geraken. In 1967 werd een nieuwe verruiming doorgevoerd.  De vriendenkring zou niet langer rond Zwartberg werken, doch zou alle Limburgse mijnen tot haar aktieveld nemen.

Dit was een reden voor een nieuwe naamverandering.

Voortaan zou de VZ "Vriendenkring-Zwartberg-Limburg" (VZL) genoemd worden. Dylst verklaart:"De VZL is een pluralistische vereniging buiten elke partijpolitiek, die streeft naar het welzijn van het Limburgs volk door de industrie van Limburg vooruit te helpen door het behoud van de vijf kolenmijnen, gezien vanuit nationaal en Europees standpunt. Dit houdt in:

a. Behoud van de steenkoolmijnen: geen afdankingen, wel aanwervingen.
b. Uitbreiding van de werkgelegenheid.
c. Vestigen van nevenbedrijven op basis van steenkool.

De VZL benadert de problemen vanuit sociaal, economisch en  menselijk standpunt."

Begin 1967 vernam de VZL dat de mijn van Eisden zou gesloten worden en bracht de mijnwerkers van de Maaskant  op de hoogte. Samen met  Eisdense mijnwerkers belegde de VZL in februari 1967 contacten en vergaderingen met de  23  burgemeesters van de gemeenten van de Maaskant. Eind februari werd het "Waakzaamheidscomité Maaskant" (WM)opgericht. Dit komitee bestond uit de leden van de VZL, de  burgemeester en het schepencollege van Eisden en mijnwerkers en enkele  bedienden van de mijn van Eisden. Na een contact met de regering, belegt het WM een openbare vergadering in zaal "De Jachthoorn",   Lanklaar op 5 mei 1967. De  uitgenodigde spreker, Minister van Economische Zaken Van Offelen, kwam niet  en stuurde de kabinetssecretaris Van de Velde, die voor de 2000 aanwezigen bevestigde dat de mijn van Eisden zou gesloten worden en dat het regeringsbeleid gericht was op de afbouw van de kolensector. In de nacht na deze vergadering besloten de 23 burgemeesters en de mijnwerkers het "Aktiekomitee Maasland in Nood" (AMN) op te richten binnen de volgende acht dagen. Het AMN bestond uit het WM (en de VZL), de afgevaardigden van de ondernemingsraad van de mijn van Eisden en de politieke afgevaardigden (van de partijen) van het gewest Maaskant.  Dit nieuwe komitee belegde tussen juni en september 1967 in de parochiezalen of de gemeentehuizen van de 23 gemeenten volksvergaderingen onder het motto "In nood is de Maaskant één en onwrikbaar". In oktober 1967 betoogden ongeveer 20.000 mensen tegen de sluiting en vóór reconversie.

Na onderhandelingen met de regering werden op 28 december 1967 de akkoorden van de Maaskant afgesloten, die - kort gezegd - de mijnsluiting uitstelden tot 1968-1969.

In 1968-1969 wordt een petitie-actie tegen de mijnsluiting georganiseerd in de gemeenten van de Maaskant. Veertien duizend gezinnen ondertekenden de petities, die in januari 1969 aan staatssecretaris Vlerick overhandigd werden. Tn november 1969 kwam Vlerick in Lanklaar verklaren dat de mijn van Eisden niet zou gesloten worden.

Vanaf eind 1969 stonden de vergaderingen van de VZL in het teken van de onrust aan de Kempense mijnen. Hierover zullen we hieronder verder uit weiden.

In januari 1969 deed er zich een organisatorische verandering voor in de VZL.  De organisatie splitste zich a.h.w. in een studie- en actiegroep.  In 1969 werd de Studiegroep VZL opgericht, die opdrachten krijgt van de VZL. Scheikundigen, burgerlijk ingenieurs en technici maken deel uit van de Studiegroep VZL, waarvan soms publicaties verschijnen. De VZL had sinds 1968 internationale contacten met voornamelijk Westduitse en Nederlandse organisaties. Zo had ook de Studiegroep VZL contacten met Duitse en Nederlandse economisten.

Samen met buitenlandse organisaties en wetenschappers ijveren de VZL en de Studiegroep voor de chemische valorisatie van de Kempische steenkool (vlamkolen, d.i. kolen die voor meer dan 35% vluchtige stoffen bevat), en de gassificatie van de steenkolen in de Zuiderbekkens, die economisch noch technisch kunnen gewonnen worden. De VZL wil qua energiebevoorrading onafhankelijk staan tegenover het buitenland.

We geven nog enkele losse opmerkingen tot slot. De VZL was en is een kleine, zelfs zeer kleine organisatie.  Alles draait rond één figuur: de voorzitter. De positie van de voorzitter in de VZL is zeker sterker dan die van de voorzitter in het PK was.  Cm het met de woorden van MM te zeggen: Dylst is de VZL, en de VZL is Dylst.  Het is volgens ons (en ook volgens Slegers) inderdaad zo dat de VZL staat of valt met haar voorzitter.

De voorzitter, Dylst, die - niet alleen, doch vooral door Amada - een fascist genoemd wordt - en de VZL hebben goede en nauwe contacten met fascistische groeperingen (Ordre Nouveau, NEM-club, Front de la Jeunesse en in mindere mate VMO en WereDi). Wij kunnen er ons niet over uitspreken of Dylst een fascist is, maar het is toch iemand die met de nodige voorzichtigheid en enig wantrouwen moet benaderd worden.

De VZL heeft ook steeds samengewerkt met de VU. Slegers zei: "De VZL en de VU hebben veel samengewerkt tussen 1966 en 1970, doch vanaf 1970 is die samenwerking zeker verminderd."

We merken op dat de invloed van de VZL onder de Limburgse mijnwerkers niet zo groot is als uit het voorgaande wel eens zou kunnen blijken. Hun invloed mag zeer gering genoemd worden.  D.i. waarschijnlijk ook de reden waarom de VZL bij elke actie genoodzaakt was komitees - samen met andere organisaties - op te richten.

Sommige mensen menen dat het PK opgericht werd door of vanuit de VZL. Wij hadden op een bepaald moment ook dit vermoeden.  Zoals de VZL het WM en het AMN oprichtte, zou het ook het PK opgericht hebben.  Slegers, die sinds de laatste dagen van 1969 (als niet-lid) de vergaderingen van de VZL bijwoonde, zou erop uitgestuurd zijn om het PK op te richten. Deze meningen komen niet overeen met de werkelijkheid.

Op 16 december 1969 kwam Slegers toevallig op een vergadering van de VZL terecht.  Dit gebeurde na een vergadering van de Adviesraad van de Volksunie-Genk waarvan Slegers deel uitmaakte en waar hij de toestand in de mijnen uiteengezet had.  Op deze adviesraad had hij de eis gesteld dat de VU zich bij een eventueel conflict achter de eisen van de mijnwerkers zou stellen. Na de vergadering moest de persoon, die Slegers vergezelde nog naar de vergadering van de VZL, die op dat ogenblik doorging om de jaarlijkse dodenherdenking (van Zwartberg) voor te bereiden.  Op deze vergadering waren mijnwerkers van verschillende mijnen aanwezig. Slegers was volledig onbekend bij mensen van de VZL, maar werd toegelaten na introductie door de persoon, die hem vergezelde. Op deze vergadering nam Slegers ongevraagd het woord en vroeg wat de VZL van plan was te doen bij een eventuele wilde staking. Hij kreeg hierop geen antwoord. Na wat over en weer gepraat heeft hij dan gevraagd of het mogelijk was een door hem op te stellen pamflet voor Nieuwjaar aan de mijnen te verspreiden. Dit werd aangenomen. Het PK werd niet opgericht door de VZL, maar wel door enkele mijnwerkers, die aanwezig waren op de VZL-vergadering van 16 december 1969 samen met andere mijnwerkers, die spontaan opgekomen waren voor een vergadering op de tweede dag van de staking. Dus, sommige PK-bestuursleden waren VZL-mensen, die overwegend VU-sympathiën hadden.

De pamfletten van het PK werden tijdens de staking gestencild door de VZL en de SJW.

Wij hebben verslagen van vergaderingen in onze documentatie, die getiteld zijn als "Verslag van vergadering van VZL" (van het jaar 1971).  Slegers zei dat het hier vergaderingsverslagen van het PK betrof waarvan Dylst (niet-mijnwerker, voorzitter van de VZL) ook lid was.

Slegers schreef ons: "Slegers is nooit lid geweest van de VZL, alhoewel hij nu nog steeds aan de vergaderingen deelneemt, maar dit dan als afgevaardigde van het nog altijd bestaande PK om er over te waken dat de belangen van de mijnwerkers niet naar de achtergrond verplaatst worden.  De verwijdering tussen het PK en de VZL is voornamelijk te wijten aan de door de VZL onderhouden contacten met hogervernoemde fascistische verenigingen." (geschreven in augustus 1976).

Er waren dus bepaalde bindingen en contacten tussen het PK en de VZL.

   

4.2.5. Het PK en de VU.

Er werd dikwijls beweerd dat het PK de VU was.

Zulke bewering is op zijn minst overdreven en onjuist te noemen.

Feit is wel dat zowel de voorzitter als de ondervoorzitter van het PK VU-leden waren.  Enkele andere PK-leden waren VU-gezind.

De VU was één van de enige partijen, die het PK politiek steunde. Het was de enige partij, die financiële steun gaf aan het PK.

Gerard Slegers verklaarde in de Volksmacht van 17 januari 1970: "Het komitee aanvaardt alle hulp zonder dat er kleur of gelijk wat bij te pas komt.  Niet dat we ons -omwille van die hulp- gaan verbinden met ideeën van anderen."

4.2.6. De leden van het PK.

We maken een onderscheid tussen bestuursleden en leden.  De bestuursleden zijn de leden, die de vergaderingen bijwonen, waar de acties, de eisen, e.d. bepaald worden, die de speeches in naam van het PK geven, de acties leiden,... De gewone leden van het PK zijn de leden, die een lidkaart hebben, naar de ledenvergaderingen kunnen komen en het ledenblad ontvangen.

Bij de oprichting van het PK telde de organisatie vijftien bestuursleden.  Reeds vrij vlug werd het ledenaantal opgevoerd tot vijfentwintig, d.wz. vijf bestuursleden per mijn.  Aan elke mijn was een afdelingsvoorzitter.  Slegers Gerard was voorzitter en de voorzitter van de afdeling Beringen, Maurice Becu, was ondervoorzitter van het PK.

Vanaf het einde van de grote mijnstaking tot na de junistaking van 1970 telde het PK vijf leden van het dagelijks bestuur, d.w.z. één lid per mijn. Er was geen voorzitter. Slegers was adviserend lid. Later werden wel voorzitters gekozen: dat waren achtereenvolgens Schildermans en Ooms (vroegere voorzit­ter van de afdeling van Eisden).

Vooral tijdens de staking draaide alles rond de spilfiguur Slegers.

Alle bestuursleden waren mijnwerkers. De tweede stakingsweek, toen de voedselbedeling begon, werd er wel een organisatie van middenstanders (ophaling van het voedsel) en mijnwerkers (uitdelen van het voedsel) opgericht in nauwe samenhang met het PK. Deze middenstanders maakten geen deel uit van het PK. Alle bestuursleden van het PK waren gesyndiceerd. De krachtsverhoudingen tussen de syndicale organisaties in het PK waren ongeveer dezelfde als in de Kempische steenkoolmijnen in het algemeen, d.w.z. ongeveer 60% ACV-ers, 37% ABVV-ers en 3% ACLVB-ers. De politieke kleur van de bestuursleden was erg verschillend. De voorzitter en ondervoorzitter waren VU-leden.  De andere leden waren niet lid van een politieke partij, maar hadden natuurlijk wel een politieke visie.  Verscheidene bestuursleden waren VU-gezind.  Het betreft hier vooral mijnwerkers, die sinds 1966 met de VZL meewerkten. Andere bestuursleden waren BSP- of CVP-gezind.

De namen van de bestuursleden zijn ons niet bekend. We menen dat de identiteit van deze mijnwerkers ook weinig belangrijk is.

In 1970 telde het PK ongeveer 5.000 leden.  In 1971 werden nog 1.200 lidkaarten verkocht.  Het PK had te weinig actieve leden, die konden instaan voor een goede ledenwerving.  In de mijnen van Zolder en Winterslag werd bijvoorbeeld geen ledenwerving gedaan, in de mijnen van Waterschei en Eisden werd de ledenwerving goed aangepakt.  In 1972 zette de aftakeling van het PK zich verder door en na 1973 werden de lidkaarten niet meer hernieuwd.

Tussen 1970 en 1973 werden er regelmatig ledenvergaderingen belegd per mijnzetel. Een zestigtal leden (per mijnzetel) woonden deze vergaderingen bij. De mijn van Winterslag vormde hierop een uitzondering: voor deze mijnzetel kon men een 300 à 400 leden per vergadering noteren. Tijdens de staking werkten ongeveer een driehonderdtal mijnwerkers actief mee met het PK. Na de staking waren er nog een vijfentwintigtal mijnwerkers, die tot 1973 regelmatig o.l.v. het PK werkten.

4.2.7. De vergaderingen van het PK.

Tijdens de staking vergaderde het PK elke dag om 15 uur in "Het Lindenhof" te Zwartberg.  Op deze vergaderingen werden de dagelijkse taken vastgesteld en verdeeld. Slegers deed hier meestal de voorstellen, nam de zwaarste en belangrijkste taken op zich, coördineerde de werking van het PK, schreef de pamfletten, stond in voor het onderhoud met de pers, enz.. Na de staking kreeg het PK een café ter beschikking van de eigenaar. Dit café in de Vennestraat, Winterslag werd omgevormd tot het PK-lokaal.  Hierin werd nog twee maanden na de staking dagelijks vergaderd.  Ook tijdens de juni-staking ging er practisch elke dag een vergadering door. Vanaf eind 1970 tot 1973 werd er nog elke maand vergaderd.  Nadat het PK zijn lokaal in de Vennestraat moest prijsgeven, gingen deze vergaderingen in andere cafees door.

Benevens deze vergaderingen met de bestuursleden, organiseerde het PK regelmatig ledenvergaderingen, zoals we onder 4.2.6. vermelden.

Tijdens de staking hield het PK aan elke mijnzetel algemene vergaderingen of volksvergaderingen, waar alle mijnwerkers konden naar toe komen.  Hier waren altijd enkele honderden stakers aanwezig.  Het PK gaf daarbij speeches en meetings tijdens de mijnstaking.  De laatste algemene vergadering van het PK ging eind 1970 door in de "Majestiek" in Genk.  De vijfenzestig aanwezigen kozen een nieuw bestuur en keurden een nieuw statuut goed.

 

4.2.8. Het doel en het eisenprogramma.

Slegers vertelt: "Aanvankelijk was het doel van het PK de wilde mijnwerkersstaking te leiden tot de syndicaten deze taak zouden overnemen.  Tijdens de staking bleek echter dat de syndicaten bleven weigeren. De syndicaten wilden onze staking niet erkennen, steunen en leiden. Dan zijn we verder blijven bestaan als een alternatieve organisatie, die als drukkingsgroep in de vakbonden,werkte.  Het doel was dat er een syndicale democratie zou komen (dat is echter een utopie, zegt Slegers later) en dat de vakbonden zich achter de belangen van de arbeiders zouden scharen.

We hadden vastgesteld dat er totaal geen inspraak meer was in de syndicaten. Alles werd beslist door de top, de leiding. Wijzelf hadden niet meer de mogelijkheid om aan ons eisenprogramma mee te werken. Het doel van het PK was drukking uitoefenen op de leiding van de bestaande syndicaten, en zodoende de basis daar meer gaan vertegenwoordigen. Veel mijnwerkers meenden dat het PK een nieuw syndicaat zou worden. Dat is nooit onze bedoeling geweest. Er zijn twee syndicaten in België en het zijn zij die de leiding hebben, die de arbeidersstrijd leiden.  Dus, moeten we daar gaan doordrukken. Het PK zou toch nooit als een gesprekspartner aanvaard worden in de regering. Wat moesten we dan doen? In die kringen, die wel aanvaard werden en die zogezegd de arbeiders vertegenwoordigen, moesten we gaan doordrukken; zodat zij de eisen, die van de basis kwamen, zouden gaan vertegenwoordigen en verdedigen.

Wij hebben altijd goed in de syndicaten gewerkt en op dit moment zitten de leden van het PK nog altijd in de vakbond.  Het merendeel der mijnwerkers was ACV-er en in het ACV was het ook het gemakkelijkst om te werken aan een verandering.  In het ABVV was dat practisch onmogelijk. Daar hebt ge niets te zeggen. We hadden ook twee delegees in het ACLVB; maar ja, van een liberale vakbond kunt ge niet veel verwachten. Ik wilde dat de PK-leden vakbondsmilitant bleven en niet delegee werden, want als delegee verliest ge een deel van uw macht."

Het PK wou dat er ook buiten het Kempens bekken dergelijke komitees opgericht werden.  Zo werd in 1971 het Groot Arbeiderskomitee (GAK) opgericht met Gerard Slegers, Sleeks, Amada-leden, trotskisten en anderen. Het Onafhankelijk Havenarbeiderskomitee (OHK) is een soortgelijke verwezenlijking.

Slegers zegt: "Centraal in het programma van het PK heeft steeds het welzijn van het volk gestaan. Dit hebben we op regionaal vlak zo goed mogelijk trachten uit te werken."

Het PK heeft meerdere eisen gehad tussen 1970 en 1973.  Tijdens de staking had het PK een eisenprogramma van 16 punten. Slegers herinnert zich niet alle eisen. De belangrijkste eisen waren: 15% loonsverhoging, gelijkschakeling van de lonen in het Kempisch bekken, democratisering van de vakbonden, uitbreiding van de bevoegdheden van de ondernemingsraad,  herwaardering van het mijnwerkersberoep, geen mijnsluitingen, enzovoort.  Voor deze en andere eisen werd er gestaakt in 1970.  Latere en andere eisen waren o.a. pensioen na 25 jaar, bekendmaking van de loonstudie, verhoging van de eindejaarspremie, gratis werkkledij 120 F nachtvergoeding per dag voor iedereen en zonder verschil tussen hogere en lagere lonen, betere doktersbehandeling, ... Deze opsomming is zeker niet volledig, maar geeft wel een beeld van de eisen van het PK.

4.2.9. De invloed van het PK onder de mijnwerkers tijdens de mijnstaking.  

Slegers beweert: "Aan de mijnzetel van Zolder was er een goede en grote samenwerking tussen het PK en MM. Kris Hertogen van MM was heel populair onder de mijnwerkers en de ganse groep van MM had grote aanhang in Zolder.  De man van het PK in Zolder is door de knieën gegaan onder de staking. De mijn van Zolder was ook een revolutionaire mijn. In Zolder werden meer straten opgebroken dan elders. De acties waren daar gewelddadiger. Aan de andere mijnen had het PK geen last van MM.

Aan al die mijnen werd het PK door alle mijnwerkers aanvaard om de staking te leiden. MM had daar practisch geen volk op zijn volksvergaderingen. Daarom kwam MM naar onze vergaderingen."

Als besluit kunnen we zeggen dat de mijnwerkers zich achter het PK schaarden, behalve aan de mijn van Zolder.

Leden van MM houden er een andere mening op na en zeggen dat de invloed van het PK en MM aan alle mijnen verdeeld was en dat over hét algemeen het PK wel een grotere aanhang had dan MM.

4.2.10. De financiën van het PK.

Het PK had inkomsten van omhalingen en solidariteitsgiften. Vanuit vele fabrieken en organisaties in Vlaanderen, Wallonië en zelfs het buitenland ontving het PK geld.  Bij allerlei gelegenheden (optredens van kabaretformaties, feesten, sportmanifestaties, spreekbeurten, ...) werden omhalingen gedaan.

Slegers zegt dat de steun van de Belgische bevolking enorm was, maar toch geen miljoen frank bedroeg. De uitgaven van het PK hadden betrekking op financiële steun aan mijnwerkersgezinnen, de aankoop van voedingswaren, autobusreizen, materiaal voor betogingen, bureel- en telefoononkosten, vignettenaankoop, auto-onkostenvergoedingen, enz.. Het PK had één centrale bankrekening bij de Kredietbank in Winterslag.  Deze rekening stond steeds in de rode cijfers. In Zolder had het PK samen met MM een gemeenschappelijke bankrekening. De gekende schulden tijdens de staking hebben maximum 390.000 F bedragen. Slegers doet zijn verhaal: "Na de staking kreeg ik een enorme financiële klap. Het PK had een schuldenlast van ongeveer één miljoen frank. Ik heb toen zelf de schulden moeten dragen. We hadden wat gespaard, maar mijn laatste spaarcentjes zijn aan de staking opgegaan. Ik heb zelfs mijn eigen huis moeten in borg geven. In juli 1970 heb ik een hypotheek van 300.000 F op mijn huis genomen."

4.2.11. Het standpunt van het PK tegenover andere organisaties in' de staking.

Slegers Gerard vertelde over MM: "Wies Deroeck van DWB heeft studenten naar de mijnen gestuurd om een onderzoek naar de werkomstandigheden te doen. Dan is toevallig de staking uitgebroken. De studenten richtten samen met enkele mijnwerkers MM op. Ik schat dat er tijdens de staking ongeveer duizend studenten actief met MM meewerkten. Ze hadden ook mijnwerkers, die meewerkten, maar dat waren vooral jonge arbeiders." "Wat Mao in China gedaan heeft is te bewonderen, maar dit is hier niet toepasselijk."

"Met Amada (Slegers maakt in het gesprek geen onderscheid tussen MM en Amada-) gaat het juist hetzelfde dan in China. Die zwaaien ook van links naar rechts. Kulturele revolutie noemen ze dat.  Bijvoorbeeldj in het begin, toen de studenten aan de mijnen kwamen, waren ze vóór de mijnsluitingen, omdat de mijnen kapitalistische bedrijven waren. Zij wilden dat de mijnen beheerd werden door de mijnwerkers.  Zij waren ook tegen loonsverhogingen, want de loonslavernij moest afgeschaft worden. Maar toen MM zag dat hun vis niet bakte bij de mijnwerkers, waren ze tegen mijnsluitingen en vóór loonsverhogingen.  Zo ging dat altijd. Eerst zeggen ze iets vanuit hun theorie en als ze dan zien dat de mensen het niet slikken, dan zeggen ze na wat de arbeiders zeggen."

"In Zolder is er samenwerking geweest tussen MM en het PK, maar dat ging slechts met grote ruzies. Aan de andere mijnen waren we als water en vuur". Het is onmogelijk om met die mensen samen te werken. In het GAK hebben we ook nog samengewerkt met Amada. Ze spraken altijd over hun theorie en remden de beweging.  Als we een pamflet of een programma opstelden, dan was hun leuze steeds "de Amada-ideologie of niets". Het PK heeft altijd een programma willen opbouwen vanuit het volk en niet vanuit een partij. In het GAK moesten we Amada eruit gooien, wat leidde tot de mislukking van het GAK."

"MM heeft steeds de belangen van de organisatie vooropgesteld en niet de belangen van het volk."' "Het idee van die voedselactie was van MM. Die voedselbedeling was volstrekt onnodig, zeker in het begin van de staking.  Dergelijke acties spreken de massa wel aan. Zo kunt ge de sympathie van de bevolking winnen. Dat is zo'n communistische tactiek. Ik ben altijd tegen die voedselbedeling geweest. Ge moet de mensen laten honger lijden, dan strijden ze en dan worden ze bewust. Haha. Dat is toch zo." "MM was fel anti-syndicalistisch. Daar was het PK niet mee akkoord."

"Die mensen van M.M konden niet gewoon betogen.  Er moest altijd geweld bij komen. MM heeft ook "Ons Huis" van het ACV kapotgeslagen. Wij waren daar volledig tegen."

"Amada heeft nu in de crisis succes, omdat de vakbonden nog niet links genoeg zijn. In Limburg heeft Amada weinig succes. In andere provincies hebben ze meer invloed onder de arbeiders. De reden is dat Amada hier in Limburg ontstaan is en in het begin veel fouten maakte. Toen ze in de andere provincies begonnen, waren ze al veel slimmer.

Amada zou wel een groot succes hebben onder een rechtse dictatuur."

"MM hield zich dikwijls niet aan de afspraken, die we met hen maakten. Ze gaven bijvoorbeeld andere pamfletten uit dan we daags voordien gezamenlijk afgesproken hadden."

"MM heeft het PK veel geld ontstolen tijdens de staking. In het lokaal ontving een MM-lid 200.000 F van een Nederlandse organisatie, die deze som aan het PK wou schenken.  Het PK heeft echter nooit iets van dat geld gezien.  In Ottignies haalde MM 23.000 F op voor de staking, maar het PK heeft daar nooit iets van gehad.  MM besteedde het geld aan MM en niet aan de staking. De politieke partij is voor hen geen middel, maar het doel." MM wijst deze beschuldigingen van de hand. "Neen, met Amada kan ik niet akkoord gaan."

Slegers' uitlatingen over de Socialistische Jongewacht  zijn heel wat positiever. "Er was een volledige samenwerking tussen SJW en het PK. De studenten van SJW waren akkoord dat er gedaan werd, wat de mijnwerkers wilden en zij wilden hun eigen ideologie niet opdringen. Deze studenten kwamen hier in de eerste plaats om te studeren, maar tegelijkertijd presteerden zij ook veel. SJW stond naast en ten dienste van het PK. SJW deelde eigen pamfletten uit, die goedgekeurd werden door het PK. Zo goed was de samenwerking."

"Het PK stond zeer positief tegenover het Scholierenfront, maar we hadden geen contact met deze organisatie. Het was heel spijtig dat er geen coördinatie was tussen het Scholierenfront en het PK. Als ik geen initiatief nam in het PK, dan deden de anderen niets.  En ik had hier geen initiatief genomen. We wisten heel weinig af van alles wat er gaande was in de scholen en van het Scholierenfront. Het front moest naar het PK gekomen zijn met een eigen programma. Dan was samenwerking goed mogelijk geweest. Samen met het Scholierenfront had de staking één week langer kunnen duren en dan hadden we onze eisen beter erdoor kunnen halen. Het PK besefte niet goed hoe groot de kracht en het effect van de staking wel was. Op het moment dat de organisatie van het Scholierenfront goed begon te draaien, legde ik de staking stil. Godverdomme toch! In het algemeen moet er tussen de arbeidersbeweging en haar jongerenorganisaties een grotere samenwerking aan de basis zijn. Ik stond ook volledig achter de slogan: ARBEIDERS-STUDENTEN = EEN FRONT."

Het standpunt van het PK tegenover de syndicaten werd reeds in de vorige punten besproken.  Slegers besluit: "De vakbonden zijn noodzakelijk, maar verbetering van de vakbonden is ook noodzakelijk. Ik ben tegen een vakBOND, maar vóór een vakBEWEGING."

"Het is duidelijk dat de CVP-BSP-regering zich volledig ten dienste stelde van het kapitaal.

Vooral de BSP heeft een onverwacht smerige rol gespeeld in de staking.  De BSP heeft o.a. daarom geen succes in Limburg. De socialisten liggen met handen en voeten gekluisterd aan de Walen. De BSP moet de diktaten van Wallonië opvolgen. Ik ben voor federalisme omdat we dan een Vlaamse socialistische partij zouden hebben. Een Vlaamse BSP zou fel groeien en ik zou lid worden en hard meewerken.  Tijdens de staking heeft Willy Claes wel iets willen doen, louter uit persoonlijk voordeel."

"De VU stond achter de staking, omdat het een communautair probleem betrof, niet omwille van de sociale strijd. De VU was de enige partij, die het PK financieel steunde. De top heeft weinig gedaan, maar de basis, die voor 80% uit arbeiders bestaat, heeft hard gewerkt voor financiële steun.  De VU stond helemaal alleen met haar steun."

"Als oppositiepartij heeft de PVV nooit stelling ingenomen m.b.t. de staking. Ze stonden niet achter de mijnwerkerseisen, maar waren er ook niet tegen. De PVV kan natuurlijk onmogelijk een sociale strijd steunen en kwam niet aan bod tijdens de staking. Plaatselijk heeft de PVV wel iets willen doen, maar ze konden niets. De PVV betekent niets in Genk. Ze hebben geen enkele zetel in de gemeente. Ferraille (PVV-lid) heeft pogingen ondernomen om mee te werken, maar dat is mislukt omdat ik het PK niet liet gebruiken voor partij (PVV)politieke doeleinden." We merken op dat de twee PVV-ers Ferraille en Peers soms de vergaderingen van het PK bijwoonden in 1971.

4.2.12. De politieke lijn van het PK.

Slegers zegt: "Het PK was een a-politieke organisatie.

Wij lieten bijvoorbeeld niet toe dat VU-mandatarissen aan de mijn kwamen tijdens de staking. We stonden niet onder invloed van andere organisaties.  MM volgde wel een politieke weg, het PK niet.  Dit was een groot verschil."

Het PK was niet aan een partij gebonden, maar het komitee volgde in de staking toch een politieke lijn. Uit hetgeen voorafgaat kunnen we besluiten dat het PK een links progressieve drukkingsgroep was, die veeleer een opportunistische, reformistische lijn volgde dan een revolutionnaire lijn. Het PK was tegen de gewelddadige arbeidersstrijd en tegen de communistische organisatie MM. Het PK stimuleerde de arbeidersstrijd en had vertrouwen in ronde tafelgesprekken. De invloed van zowel de socialistische ideologie als de christelijke, ACV-filosofie is niet te ontkennen.

 

5. Besluit

"Vous n'avez pas fait d'enquête sur un problème, et on vous prive du droit d'en parler.  Est-ce trop brutal? Non, païs du tout. Du moment que vous ignorez le fond du problème, faute de vous être enquis de son état actuel et de son historique, vous n'en sauriez dire que des sottises. Et les sottises, chacun le sait, ne sont pas faites pour résoudre les problèmes, qu'y a-t-il donc d'injuste à vous priver du droit de parler?"

Mao Tse Toeng, "Contre le culte du livre", mai 1930

5.0. Wat het onderzook betrof.

Wij hebben geen vaste, vooropgezette methode gevolgd. Door de weinig geordende en niet systematische aanpak van het onderzoek, hebben we erg "kris-kras" gewerkt. Oorzaak hiervan is dat het verschillende maanden geduurd heeft eer we een duidelijk overzicht hadden van de inhoud en de onvang van het probleem.

Er is weinig gebruik gemaakt van ABVV-informatie bij de samenstelling van deze thesis. Reden hiervoor is enerzijds de ondergeschikte rol van het ABVV, ten opzichte van het ACV in dit konflikt, eenvoudigweg omdat eerstgenoemde veel minder leden telt in de limburgse mijnen. Anderzijds komen wij beiden uit de katholieke zuil, wat waarschijnlijk ook een invloed gehad heeft. Wel werden we tweemaal afgewimpeld op ABVV-Hasselt maar er is mogelijkheid geweest voor kontakt. We hebben niet de standpunten van de politieke partijen naar voor gebracht. Dit zou ons te ver geleid hebben.De hoofdlijnen zijn trouwens uit de feiten op te maken.

De wel gekontakteerde verenigingen zijn erg beperkt en ook zijn we dan nog schaars geweest met intervieuws. We hebben enkel Slegers, Olaerts en Renders, respectievelijk van het PK., VU. en ACV., geintervieuwd. Alleen van MM. hebben we twee personen, Van Reusel en Leysen gepolst. Zeker van PK hadden we meer dan één persoon moeten intervieuwen.

5.1. Wat de inhoud betreft.

5.1.0. Elke paragraaf van het eerste hoofdstuk is in feite op zichzelf al een aparte thesis. Daarom werden binnen het kader van deze thesis slechts de krachtlijnen geschetst. Deze zijn op zichzelf niet volledig nauwkeurig, toch zijn ze relevant gezien de doelstelling van een thesis.

5.1.1. In hoofdstuk twee is er overdreven aandacht besteed aan de lonen. Dit is wel de belangrijkste oorzaak, maar toch blijft voorgaande dan nog gelden. We hebben trouwens de officiële loonstudie van Major, verricht door het ministerie van "Arbeid en Tewerkstelling', te pakken gekregen. Gezien de bereikte omvang van de thesis hebben we ze er echter niet in opgenomen. Johny Iven houdt ze bij hem thuis ter beschikking voor eventueel geinteresseerden.

De studie van de arbeidsvoorwaarden heeft tot weinig resultaat geleid, omdat we dit probleem niet grondig konden uitwerken, gegeven de beschikbare tijd. Enquêtes waren dan nodig geweest.

5.1.2. De feitenrekonstruktie is te omvangrijk geworden. Daarom is de geplande feitenevaluatie weggevallen. We denken echter dat iedere aandachtige lezer al vlug zal kunnen uitmaken bij het lezen van de feiten wie aan de kant stond van de arbeiders en wie niet. De processen van de stakingsleiders werden uitvoerig behandeld, omdat ze uitstekend de houding van de leiders weergeven en ze een beeld geven van de reaktie van de burgerij bij monde van de voorzitter en het openbaar ministerie.

5.1.3. We hebben geopteerd voor de grondige bespreking van de twee voornaamste stakingsgroeperingen. Een andere optiek zou zijn de bespreking van iedere groep, partij of vakbond afzonderlijk, maar dan oppervlakkiger. We hopen dat deze laatste optiek toch min of meer aan bod komt in de feitenrekonstruktie. We hebben een zo objektief mogelijk beeld willen schetsen van het P.K. en M.M. Weerom wegens de omvang is een grondige kritiek van ons op deze twee groeperingen in de pen blijven steken

5.1.4. Dat was het dan wat ons betreft. Wij beleefden veel plezier aan het samenstellen van dit werk en we leerden er een heleboel mee bij. We hopen voor jou hetzelfde. Deze thesis bezorgde ons ook heel wat hoofdbrekens, we hopen dat het nut zal hebben. We vinden het fijn dat je tot op het einde van deze thesis bent geraakt, exuseer ons voor de lengte, er valt nochtans nog een heleboel over deze staking te schrijven.

 

6. Bijlagen (nvdr: nog toe te voegen)

"Eyskens, Major en Leburton zitten in een vliegtuig en overvliegen het Kempisch steenkoolbekken.

- Leburton: als we hier één briefje van 1000 F naar beneden gooien, dan is er toch één mijnverker tevreden.
- Major: maar als we nu eens twee briefjes van 500 F uitgooiden, dan waren er twee mijnverkers kontent.
- Eyskens : we werpen er tien van 100 F uit dan zijn er tien kontent.

De piloot draait zich om en snauwt tegen de ministers: seffens gooi ik jullie alle drie naar beneden en dan is heel Limburg tevreden."

Mijnwerkersgrap, 1970.