Er bestaan een aantal nieuwe behoeften in de sector van de dienstverlening in de directe omgeving die nog niet worden vervuld en waarin een potentieel aan tewerkstelling zit. De hinderpalen voor de ontwikkeling moeten worden verwijderd door het verder ontwikkelen van de bestaande sectoren en het aanpassen van bepaalde maatregelen.
De verschillende mogelijkheden in de aanbodstructuur moeten worden uitgebreid, in de lijn van de traditie van een pluralisme in het aanbod. Het aanbod moet allereerst bestaan uit de bestaande voorzieningen in het formele circuit, zoals de diensten van de OCMW's en het reguliere private aanbod (al dan niet 'non-profit'). Daarnaast is er het aanbod van de PWA's en de andere werkgelegenheidsmaatregelen, die een voorloper zijn in de 'jobcreatie in de directe omgeving'. Tenslotte kan het aanbod aangevuld worden met nieuwe commerciële diensten. Op die manier ontstaat een diversiteit en complementariteit en kan de vraag een gepast aanbod vinden.
Deze ontwikkelingen in het aanbod gaan gepaard met een aantal maatregelen die meer ingrijpen op de vraag: via informatie en marketing kunnen nieuwe diensten gestimuleerd worden, bestaande diensten moet men blijven financieren en informele huishoudelijke arbeid kan men formaliseren door de belastingdruk te verminderen. Toch illustreert dit ook een zwakte in de vraag: gebrek aan overheidssubsidiëring en een beleid van arbeidsduurvermindering kunnen de vraag naar deze diensten afremmen.
Schema 1. Mogelijkheden in België
Gesubsidieerd aanbod doen toenemen, eventueel door de werkloosheidsgelden terug te ploegen naar budgetten van de gemeenschappen die soms deze diensten subsidiëren. Probleem: de belastingdruk blijft hoog, en de financiële verantwoordelijkheden liggen niet op hetzelfde beleidsniveau. |
Subsidiëring van de vraag door fiscale aftrek van de diensten: voor een globale overheid komt het op hetzelfde neer, alleen werken fiscale uitgaven soms pervers herverdelend. |
Globaal kan de ontwikkeling van de diensten in de directe omgeving bijdragen tot de oplossing van de tewerkstellingsproblematiek. Maar het zal niet volstaan.
Onze samenleving heeft gekozen voor hoogproductieve jobs in competitieve sectoren. Dit leidde, op een moment dat meer personen toetraden op de arbeidsmarkt, tot een uitstoot van arbeid en voortdurende werkloosheid [1]. De kans op verdringing [2] die reëel is bij hoge niveaus van werkloosheid, zal deze werkloosheid vooral laten wegen op de laaggeschoolden.
Er kan verwacht worden dat het arbeidsaanbod nog verder zal stijgen, ondermeer door het verder toenemen van de arbeidsparticipatie van de vrouwen en de optrekking van de pensioenleeftijd. Het pessimistische scenario moet ingecalculeerd worden dat de arbeidsintensiteit van de productie verder daalt, met name al in de sectoren die tot nu toe beschut waren tegen de concurrentie of waar de technologische veranderingen nog in hun kinderschoenen staan.
Daarnaast blijft de economie permanent en over het volledige
gamma van economische sectoren geconfronteerd met de uitdaging van het vinden
van nieuwe activiteiten. Sterkte-zwaktestudies van het sectoraal weefsel tonen
aan dat ongeveer de helft van de activiteiten weinig toekomstgericht is. Daarom
moeten permanent nieuwe activiteiten gezocht worden. De diensten in de nabije
omgeving zijn hierin een waardevolle optie. De jobcreatie komt tegemoet aan
belangrijke persoonlijke of collectieve behoeften. Dit verantwoordt het
‘terugploegen’ van werkloosheidsgelden en overige publieke subsidiëring. Het
is echter niet voldoende en hierboven hebben wij gewezen op de nadelen.
Het onevenwicht op de arbeidsmarkt is evenwel enorm. In
schema 2 vatten we de uitdaging nog eens samen. Ten opzichte van de
huidige situatie is de creatie van nieuwe diensten misschien maar het tweede
alternatief, en ligt de derde weg nog elders.
Schema 2. Drie (gestyleerde) wegen om de werkloosheid aan te pakken
1. Huidige situatie * 4 000 000 Belgen willen werken (in de formele arbeidsmarkt) - 3 000 000 arbeidsplaatsen in de klassieke activiteiten - 1 000 000 werklozen (of door werkloosheid bedreigden, ten dele of volledig afhankelijk van een vervangingsinkomen) * Hoog-productieve, weinig arbeidsintensieve productiesystemen, met solidaire herverdeling van inkomen |
2. Eerste alternatief: nieuwe diensten * 3 000 000 bestaande arbeidsplaatsen blijven behouden; evenveel actieven in dezelfde sectoren, evenveel uren; ze verwerven geen bijkomende vrije tijd, * 1 000 000 bijkomende arbeidsplaatsen in (laag-productieve) dienstensectoren die via de overheid gesubsidieerd worden; de koopkracht voor deze diensten ontstaat in de hoog-productieve sectoren * er wordt meer arbeidstijd geleverd, in de zin dat informele tijd omgevormd wordt in formele tijd (monetarisering van de huishoudelijke productie). |
3. Tweede alternatief: groei en verdeling * Via arbeidsduurvermindering en herverdeling van werk ontstaan 4 000 000 arbeidsplaatsen in plaats van de bestaande jobs zodat de werklozen een plaats vinden in de klassieke hoogproductieve sectoren. * Actieven verwerven meer vrije tijd, waarin ze aan zichzelf diensten kunnen verstrekken; niet-actieven worden heringeschakeld: globaal wordt evenveel formele arbeidstijd geleverd; de niet productieve sectoren komen niet tot ontwikkeling. * Werkloosheid verdwijnt door een ruil van ‘herverdeling van inkomen’ voor ‘herverdeling van vrije tijd’. |
Het onevenwicht op de arbeidsmarkt
is dermate structureel dat enkel een lineaire herschikking van de arbeidstijd
over alle sectoren en voor alle beroepsgroepen een herstel kan brengen in het
onevenwicht tussen aanbod en vraag. Zelfs de meest optimistische
groeipercentages of verhoging van de arbeidsintensiteit kunnen alleen de
jobcreatie niet verzekeren voor meer dan een miljoen werklozen of door
werkloosheid bedreigden. Lineaire maatregelen brengen voor alle kwalificatiegroepen
nieuwe jobs met zich mee. Daarenboven kunnen, in de hypothese van verdringing,
door jobcreatie voor hooggeschoolden, ook jobs vrijkomen voor lager
geschoolden. Het sectoraal weefsel bijsturen naar laagproductieve activiteiten
waarin laaggeschoolden zogezegd beter aan het werk kunnen, en die ook blijkbaar
amper of niet dienen belast te worden, moet zeer terughoudend toegepast worden,
omdat zowel de toekomstgerichtheid kan in vraag gesteld worden, en omdat er
geen oplossing gevonden wordt voor de financieringsbehoeften van de overheid.
Thans kiest onze samenleving nog altijd eerder voor het herverdelen van inkomen (via sociale zekerheid) eerder dan voor het herverdelen van jobs. De grens om hiervoor te blijven betalen is blijkbaar bereikt. De voornaamste vraag is dan ook of men niet resoluut moet kiezen voor herverdelen van arbeid. Gesubsidieerde gedwongen vrije tijd (de vervangingsinkomens) van werklozen, vervroegd gepensioneerden, deeltijds werklozen, wordt dan vervangen door veralgemeende niet gesubsidieerde vrije tijd. Het positieve effect op de overheidsuitgaven en de fiscale lasten is dan ook reëel.
Samengevat verwachten wij dan ook veel van meer progressieve fiscale en parafiscale druk, herschikken van de belastingbasis naar kapitaalinkomen, herverdelen van arbeid waardoor spontaan de vraag naar nieuwe werkkrachten toeneemt. De dienstencheque wenst nieuwe formele arbeid te creëren, op een moment dat sommige gezinnen bij arbeidsduurvermindering dit misschien liever opnieuw zelf gaan presteren. Daarom is een niet te verwaarlozen strategie de herverdeling van arbeid, omdat men er toch niet meer in lukt om de inkomens te herverdelen. En het is overigens billijker niet alleen de vrucht van de arbeid te verdelen, maar ook de last van de arbeid.
[1] J. Pacolet, Groei en verdeling, De Lucas-optie, te verschijnen 1997, Uitgeverij Garant.
[2] Het is onthutsend om te moeten blijven vaststellen dat deze verdringing in België amper vastgesteld is door gebrek aan gepast empirisch onderzoek. In Nederland is dit wel geobserveerd en blijkt dit substantieel te zijn. In België menen wij daarvan indicatoren te vinden (zie E. Gos, J. Pacolet, 1992; C. Van De Voorde, E. Gos, L. Callebert, o.l.v. J. Pacolet, 1995). Een recent voorbeeld daarvan blijkt uit de analyse van de werkloosheid in de Weekberichten van de Kredietbank (1 maart 1996). De regio met de hoogste werkloosheidsgraad (Wallonië) heeft een vergelijkbare werkloosheid van hooggeschoolden, maar een aanzienlijk hogere werkloosheid bij de laaggeschoolden (zie bijlage 12).