Schilders Ed, Vergeten
boeken, Literaire curiosa en rarioria, boekenvrienden en bibliomanen, |
'The follies of man, his mental
and moral aberrations, singularities of literature, enigmas of life and manners, and the like, had a strange fascination for his mind, and were treated by him in preference to subjects of more genral interest...' Nicolas Trübner Bij de dood van Octave Delepierre |
|
Pietro Aretino: de geschiedenis van een reputatie - Blz 155 - 191 |
'Men weet dat de vader van Aretino een zekere Luca was, een schoenmaker, wiens naam ons onbekend is gebleven: de schrijver koos de naam van zijn geboortestad.' Dat schrijft de Moderne encyclopedie der wereldliteratuur en de redacteur bedoelt ermee te zeggen dat Aretino een bastaard was, net als Leonardo da Vinci en de Borgia's. Hoe modern deze encyclopedie verder ook wil zijn, de schrijver van het lemma 'Aretino' meent niettemin dat het werk van de Italiaan 'op zedelijk gebied ernstig voorbehoud verdient' (inclusief het Prose Sacra?), en dat is waarschijnlijk de reden waarom Aretino's bekendste en beste werk, de dialogen onder de titel I Ragionamenti (1536), niet besproken wordt en dat de lezer er niet eens de titel terug zal vinden van zijn meest geruchtmakende produktie. Over het laatste alleen dit: 'Zijn lichtzinnig gedrag en de obscene sonnetten, die hij bij de tekeningen van Giulio Romano voegde, dwongen hem (uit Rome) te vluchten.' Bedoeld worden de Sonetti Lussuriosi, de Wulpse sonnetten zoals Ernst van Altena vertaalde voor de eerste Nederlandstalige druk in 1981, zestien staartsonnetten, geschreven bij evenveel tekeningen van seksuele houdingen door Giulio Romano, Raffaëls leerling die door Shakespeare (in Winter's Tale) the rare Italian genoemd werd; de tekeningen die door Marcantonio Raimondi gegraveerd werden. Sonnetten en prenten vormen samen het eerste expliciet seksuele - en alleen daarom obsceen genoemde - voorlichtingsboek uit de moderne Europese zedengeschiedenis. Aretino moet door schoenmaker Luca in 1491 verwekt zijn, want hij werd op 19 april 1492 in Arezzo geboren. Zijn levenswandel, die het midden hield tussen bourgondisch en decadent, heeft hem doen kennen als een van de markantste figuren uit de Italiaanse renaissance. En zoals hij leefde stierf hij, zegt men: hij kreeg een welhaast onstuitbare lachbui toen iemand hem tijdens een banket een schandaleus verhaal over zijn - Aretino's - zuster vertelde, rolde van de lach uit zijn zetel en brak zijn nek. Het is 1557 en de plaats heet Venetië'. 'De Gesel der Prinsen', zoals Ariosto hem noemde, was dood, maar zijn reputatie heeft de val groots overleefd, mede dankzij de zestien beroemdste obscene sonnetten aller tijden. Ik heb in de tweede helft van het onderstaande een verzameling gegevens geordend die niet zozeer direct op die Wulpse sonnetten betrekking heeft, als wel op de legendarische reputatie die Aretino er ook postuum aan overhield. Complete boeken werden aan hem toegeschreven of onder zijn naam gepubliceerd, zowel pornografen als literatoren en zedenhistorici refereerden — met opgestoken vinger of cum summa laude — aan 'zijn' sedici modi of aan 'Aretino's standen'. De naam Aretino is eeuwenlang een handelsmerk geweesr, en 'een Aretino' — die je kon maken of waarin je je kon gooien - werd niet minder dan een eufemisme voor iedere vorm van wellustig uitgeoefende versmelting en ook voor ieder prent-annex-tekstboek waarin de theorie fraai geïllustreerd tot de lezer kwam (voor niet-katholieken bevat de laatste zin, ik ben me dat bewust, wellicht een pleonasme). Om deze vorm van voortdurende Aretino-minachting en -verheerlijking goed te kunnen begrijpen is het noodzakelijk eerst in het kort Aretino's reputatie bij zijn leven - 'zijn lichtzinnig gedrag' - te beschrijven en enige informatie te geven over de inhoud en de geschiedenis van 'de obscene sonnetten die hij bij de tekeningen van Giulio Romano voegde.'
Aretino's eerste
gedichten werden in Wanneer de sonnetten geschreven zijn is lang duister gebleven maar vooral dankzij gedetailleerde onderzoekingen aan het eind van de vorige eeuw, onder andere door de uitgever Isidore Liseux, kan nu met zekerheid gesteld worden dat Romano zijn zestien standen in 1524 tekende en liet graveren, en dat Aretino er één jaar later zijn verzen aan toevoegde. Pas in 1527 vond deze gecombineerde inspanning zijn weg naar een breder publiek via de eerste officiële editie, gedrukt te Venetië.(1) Vasari schrijft over het project het volgende: 'Aangezien sommige van de prenten werden aangetroffen op plaatsen waar men ze het minst zou verwachten, werden ze niet alleen verboden maar werd Marcantonio gearresteerd en in het gevang geworpen.' Een aantal schrijvers neemt aan dat deze censuuraffaire heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de druk uit 1527, maar dit lijkt onjuist. Al eerder moet de produktie van de prenten zowel de edele delen van de voorstanders als de adrenergische zenuwcellen van de tegenstanders in beroering hebben gebracht. Aretino zelf schrijft in een brief (1538) waarin hij op de gebeurtenissen terugkijkt: 'Nadat ik paus Clemens had overgehaald Marcantonio Bolognese vrij te laten, hij zat in de gevangenis omdat hij de sedici modi had gegraveerd, gevoelde ik de lust de platen te zien (...) en toen ik ze gezien had voelde ik dezelfde aandrift welke Giulio Romano ertoe had aangezet om ze te maken. En aangezien dichters en beeldhouwers, zowel de klassieke als de moderne, van tijd tot tijd als jeux d'esprits bepaalde dingen geschreven of gebeiteld hebben (zoals de marmeren satyr in het Palazzo Chigi die een jongen probeert te verkrachten), heb ik de sonnetten neergepend die je aan de voet van ieder blad kunt zien.' Een en ander impliceert dat het schandaal zich moet hebben afgespeeld naar aanleiding van de eerste, waarschijnlijk voor privéplezier bestemde produkties, die nog zonder Aretino's bijdrage verschenen. Niettemin schrijft Francesco de Sanctis in zijn History of ltalian Literature: 'Hij moest uit Rome vluchten vanwege zijn zestien sonnetten, die verlucht werden door obscene tekeningen van Giulio Romano.' Dat had zo in de Moderne encyclopedie gekund, maar of het juist is mag betwijfeld worden, al is het zeker niet onwaarschijnlijk dat Aretino met zijn geschreven bijdrage te ver ging. De oorzaak van Aretino's plotselinge vertrek uit Rome wordt, denk ik, beter weergegeven door Casimir von Chledowski (Die Menschen der Renaissance). Hij verbindt de vlucht met een vete die gegroeid was tussen Aretino en kardinaal Giberti, die uit woede om Aretino's intriges en anonieme spotschriften in de nacht van 28 juli 1525 een aanslag op de dichter liet plegen waarbij Aretino gewond raakte. Merkwaardig genoeg noemt Aretino in zijn al geciteerde brief deze Giberti ook als de aanstichter van de hetze tegen Romano en Raimondi. In welke orde van oorzaak en gevolg deze schermutselingen zich ook precies verhouden, het mag duidelijk zijn dat Aretino in Rome gevaarlijke vijanden gemaakt had en dat zijn betrokkenheid bij het standenrepertorium zijn crediet niet bevorderd heeft. Als paus Clemens weigert om zijn zijde te kiezen in het conflict met Giberti verlaat Aretino de stad en nu definitief. Aretino's verdere levensdagen, voornamelijk in Venetië doorgebracht, zijn hoogst boeiend maar voor het hier te volgen onderwerp in hun details niet van belang. Ik zal volstaan met enige gegevens die duidelijk maken dat zijn vlucht uit Rome hem geenszins benadeeld heeft en dat hij zijn levenslustige doelstellingen in later jaren alleen maar grootser verwezenlijkt heeft. Na Rome brengt hij een jaar door in het kamp van Giovanni de' Medici, de leider van de bande nere, en leerde hij de voornaamste handlangers van de condottieri kennen. Als Giovanni in zijn armen gestorven is reist hij naar Venetië waar men hem met open armen ontvangt. Hij woont er in een luxueus palazzo op kosten van zijn rijke vrienden en met het geld van de pensioenen die zijn adellijke en Vaticaanse werkgevers hem hebben toegestaan voor verrichte schrijf- en roddeldiensten. In de jaren 1530 verschijnt het grootste deel van zijn werk in druk, de komedies, de Ragionamenti, maar ook enige heiligenlevens. In een van zijn brieven meldt hij trots dat men alom munten slaat met zijn afbeelding, dat hij op gevels prijkt en dat er kristallen vazen zijn die 'Aretino's' genoemd worden en vrouwen, zijn ex-kamermeisjes, die erop staan met dezelfde naam te worden aangeduid. Onder zijn vrienden vinden we in de loop der jaren Titiaan, die hem 'de condottiere van de literatuur' noemde en zijn portret schilderde, Tintoretto en Vasari, literatoren als Ariosto, Tasso en Varchi, de historicus Giovio. Frans I, de piraat Barbarossa en de sultan Suleiman zonden hem geschenken, Julius III benoemde hem tot ridder in de orde van Sint Petrus. Hij was erelid van de academies van Florence, Siena en Padua. Enerzijds vinden we in biografieën, brieven en in de literatuur de hoogste bewondering voor de jongeman die uit Arezzo kwam en achtereenvolgens Rome, Florence en Venetië imponeerde, anderzijds bestaat de Aretino-literatuur uit een fantastische, waarschijnlijk nooit meer geëvenaarde hoeveelheid haatschriften. Chledowski heeft opgesomd waarvoor Aretino tijdens zijn leven en na zijn dood is uitgemaakt: 'een bedrieger, een ongeletterde, een ijdele nar met verbeelding, een verrader, een monster zonder trouw of geloof, het toppunt van boosaardigheid, een buidelsnijder en een spitsboef, alleen geboren om vorsten te bestelen, een Tagliatore de' Principi, een reus onder de idioten . . .' De reeks is uitbreidbaar en dwingt het hoogste respect af. Iemand die zoveel haat op zich kan laden en met een goed humeur weet te dragen, die zoveel eigenzinnige, illustere vrienden had, die zich kon doodlachen, zo iemand moet wel een zeer bijzondere persoonlijkheid zijn. 'De Goddelijke' noemde hij zichzelf en hoewel hij dat niet was, zo voelde hij zich wel, ondanks alles, en dat was precies waarom hij Perugia op negentienjarige leeftijd verlaten had. Er is een gravure, door Giuseppe Patrini, met Aretino's portret in een ovaal kader dat gevormd wordt door de huid van een wolf. De kop van het beest boven het hoofd van de man. In het bijschrift wordt hij 'DIVVS PETRVS ARETINVS FLAGELLVM PRINCIPVM' genoemd. De Sanctis wijst in zijn karakterbeschrijving op de overeenkomst tussen mens en dier en concludeert: 'Eten was hem niet voldoende, hij wilde proeven: plezier was niet genoeg, hij wilde losbandigheid; rijkdom was niet genoeg, hij wilde ook anderen rijk maken; geld uitgeven was niet genoeg, hij wilde het geld overal om zich heen verkwisten. En als iemand daar zijn verwondering over uitdrukte, antwoordde hij: "Nou en, wat dan nog? Als ik hiertoe geboren ben, wie zal me dan tegenhouden?" ' En niemand was in staat hem tegen te houden. Zijn pen was altijd scherper, zijn tong altijd sneller.
De geschiedenis van de sonnetten is warrig, vooral wat hun aantal betreft (ik kom daarop terug), maar we kunnen er tenminste nog verzekerd van zijn dat het originele zestiental de tand des tijds en de hand des nijds heeft weerstaan. Wat de illustraties betreft valt te vrezen dat de modi alleen nog via latere drukken of navolgingen te zien zijn en dat van de originele prenten (tekeningen en gravures) geen enkel exemplaar meer bestaat. Als Aretino de geestelijke vader van de standen genoemd wordt dan is dat vanwege de totale identificatie van zijn naam met het project en in weerwil van de inhoud van de sonnetten zelf. De zestien gedichten zijn eerder een aardse lofzang op de wellust dan een systematische beschouwing van diverse posities. Een enkel kwatrijn mag zowel de stijl als de sfeer illustreren: Fottiamci,
anima mia, fottiamci presto, Dergelijk taalgebruik met een dergelijke strekking, het was uiteraard genoeg om de auteur te stigmatiseren, zelfs in het hart van de katholieke kerk, Rome. Toch moeten we Aretino's zondeval niet zoeken, denk ik, in het spel van de potta en de cazzo, maar in het accent dat hij vrijwel voortdurend legt op de anale opening, de sphincter die als uitgang bekend staat en die hij celebreerde als ingang. Nog eeuwenlang, we zullen het hieronder zien, is zijn naam met de coïtus per anum verbonden gebleven: '. . . maar wij zijn heet,' zegt de dame in de staart van sonnet III tegen haar minnaar, 'En kunnen zo geil naar een lid verlangen,/Dat wij de zuil ook in de kont ontvangen.' En in het tweede kwatrijn van sonnet II luidt het: 'Kies nieuwe plek als jij verveeld bent in de pruim;/Het is toch zo: een echte vent vindt in de kont lol!' (rijmend op 'mondvol'; in het Italiaans is het ook mooi: Ch'uomo non è chi non è buggìarone). In VII wordt de anale entree het kenmerk voor eenieder die 'kundig' is; in sonnet VIII lonkt 'uw kont' zo 'gul en fijn' dat de heer moet verzuchten 'Laat dit maar 't einde van mijn stamboom zijn.' In X dicht Aretino venijnig, en met gevoel voor de realiteit: Ik wil hem in mijn
reet, — 0 nee, mevrouw, dat nooit, Niet voor niets gold het in die tijd dat Roma het omgekeerde van Amor was.
Welke standen dat waren is hier van minder belang, ook al omdat ze tegenwoordig tot de bagage behoren van eenieder die behoorlijk is opgevoed, uitgezonderd wellicht die 'stand' waarbij men zich kruist terwijl de vrouw een kind de borst geeft (copulatio lactans), Sonnet XV: 'De zuigeling zuigt en zo zuigt jouw vagijn,/je geeft melk en ontvangt melk tegelijk.' De bibliotheek van het British Museum heeft een microfilm van een sonetti-uitgave die aan het eind van de jaren twintig in Italië werd teruggevonden door de bibliograaf Max Sander en waarvan sommigen, en met name de tweede eigenaar Waker Toscanini, aannemen dat het het enige overlevende exemplaar is van de uitgave uit 1527. Legman, die Toscanini's exemplaar bestudeerde en zijn mening deelde, kondigde in The Horn Book een onthullende studie met betrekking tot dit exemplaar aan maar die is helaas nooit verschenen. Kearney meldt in zijn History of Erotic Literature dat het exemplaar in 1978 verkocht is aan de erotica-verzamelaar Kraus en dat het zich momenteel in een 'eminente' Zwitserse collectie bevindt. David Foxon (Libertine Literature in England) is echter van mening dat dit exemplaar, zowel beoordeeld op de staat van de prenten als de tekst, 'niet erg dicht bij 1525 gedateerd mag worden.' Foxon heeft daarnaast vast kunnen stellen dat de afbeeldingen weliswaar gespiegeld zijn maar verder precies de vormgeving hebben van een aantal fragmenten van prenten die zich ook in de British Library bevinden en waarvan men aanneemt dat dat de enige restanten zijn van de originele druk naast één enkele volledige prent, eveneens in de bedoelde bibliotheek (de fragmenten staan in Foxon en Kearney afgebeeld, ze vertonen voornamelijk vrouwenhoofden). Dezelfde volledige prent bevindt zich ook in de Albertina (Wenen) en men neemt aan dat deze ene afbeelding werd uitgezonderd omdat daarop geen geslachtsdelen te zien zijn. De geschiedenis wordt
gecompliceerd door het bestaan van een suite afbeeldingen waarvan een
zekere Count Frederic de Waldeck (1766-1875!) beweerde dat hij ze had
teruggevonden in een klooster (!) in Mexico City. Foxon vergeleek ze, voor
zover mogelijk, rnet het Toscanini-exemplaar, en hoewel er verschillen
zijn in details corresponderen er tien precies met elkaar. Waldeck vond
echter 20 prenten (over het aantal hieronder meer) en juist via die tien
overige kon Foxon vaststellen dat Waldeck hier en daar geïmproviseerd
moet hebben: 'Waldecks twaalfde plaat komt overeen met houtgravure nr. Tenslotte moet in dit
verband vermeld worden dat in De originelen, schrijft Liseux, 'blijven tot nu toe definitief onvindbaar', maar de schetsen die hij hier voor het eerst prijs geeft aan de openbaarheid zijn 'direct genomen van een origineel exemplaar van het standenboek door een kunstenaar die het geluk had deze composities te bestuderen en het vernuft er een duurzaam souvenir van te bewaren.' Liseux vond de schetsen 'gedurende een vakantiereis door de Gers'. 'Wij hadden het wonderlijke genoegen bij een bescheiden verzamelaar de serie van zestien tekeningen te ontmoeten, getraceerd op bladen van gevergeerd papier.' Deze traceringen zijn, zegt Liseux, weliswaar niet ouder dan 1779, maar ongetwijfeld diende dat bijzondere, originele exemplaar als ondergrond. Helaas kan dat laatste feit niet aannemelijk gemaakt worden. Wat niet wegneemt dat deze suite veel mooier is dan al het voorgaande dat ouder en daarom iets origineler is.
Het verdwijnen van de originelen is een gegeven dat zich gemakkelijker laat verklaren dan de schijnbewegingen van Waldeck en Liseux. Aretino's gitzwarte reputatie (onder puriteinen) zal er ongetwijfeld toe hebben bijgedragen dat van de eerste en volgende oplages weinig is overgebleven, ook al omdat die oplages nooit erg groot geweest kunnen zijn. Er zijn betichten over zeer succesvolle verkopen (onder andere bij Casanova) maar om meer dan enige tientallen exemplaren per jaar gaat het dan nog steeds niet. Daarnaast treffen we in de achtergrondliteratuur voortdurend gevallen van censuur of vernietiging aan. Misschien verantwoorden die het uitsterven van de editto princeps niet, ze zijn niettemin illustratief voor de gestrengheid waarmee sommigen de modi te lijf gingen. 'De laatste set waarvan bericht vastligt,' schrijft Foxon, en hij heeft het over de editie van 1527, 'en het lot ervan wordt beschreven in Nollekens and His Times (1829).' Deze Nollekens werd door zijn biechtvader betrapt toen hij op een mooie dag (neem ik aan) zijn Aretino bekeek. De geestelijke weigerde Nollekens de absolutie te geven als hij de set niet onmiddellijk in de open haard wierp. En Nollekens deed dat. Hij schijnt er een trauma aan te hebben overgehouden: 'Zo nu en dan zag men hem in tranen,' schrijft zijn biograaf T. S. Smith, 'wegens wat hij zijn folly noemde.' Het waren niet alleen paters en prelaten. Liseux citeert uit Chevilliers Origine de l'Imprimerie (1694) waarin sprake is van een Parijse graveur die een set kocht voor 'een aanzienlijke som gelds', uitsluitend met het doel er de brand in te steken. 'Hij heeft steeds gedacht,' en het lijkt alsof zulke daden altijd, al is het maar sous-entendu, een emotionele plot moeten hebben, 'dat het de originele platen waren, gegraveerd door Marcantonio, en dat hij ze had vernietigd.' Maar dat waren ze dus niet. In januari 1674 of 1675 werd, volgens Ashbee (Catena), een poging tot herdruk en compensatie van de schaarste ondernomen op de pers van de universiteit van Oxford. Op het laatste moment werden de studenten tijdens hun clandestiene werkzaamheden betrapt door de eigenaar van de drukkerij. Of er toch nog exemplaren in omloop zijn gekomen kon Ashbee al niet meer met zekerheid vaststellen. Zijn bron, Humphrey Prideaux, bericht dat er zestig stuks had gon abroad before the business was discovered, maar Ashbee zelf meent dat 'waarschijnlijk geen enkele set momenteel nog bestaat.' Het Bilder Lexikon meldt tenslotte een geval van literaire autoda-fe uit 1556 en dat derhalve echt een van de vroegste uitgaven moet hebben betroffen. Het ging om het exemplaar van de Dresdener Bibliothek.
La Puttana Errante is
een van de klassieke werken uit de zeventiende eeuwse erotica-produktie
maar nog steeds is het niet geheel duidelijk wanneer het boek voor het
eerst verscheen en wie de auteur is. De vroegst bekende edities dateren
uit 1660 en werden gedrukt te Leiden bij Jan Elzevier. De toeschrijving
aan Aretino is het gevolg van een drietal factoren. In de eerste plaats
werd het werk uitgegeven in een en dezelfde band als de Ragionamenti en
net als die gesprekken heeft ook De dwalende hoer, zoals de titel van de
eerste Nederlandse verraling uit 1669 luidt, de dialoogvorm. Daarnaast
werd Aretino genoemd als de auteur: M. P. Aretino, cognominato il flagello
de prìncipi, il veritiro el divino, niet ten onrechte, gezien de Ragionamenti, en wellicht ook toen al uit overtuiging dat hij ook Legman heeft gesuggereerd dat de eigenlijke auteur Niccolo Franco was, een ex-secretaris van Aretino die zijn werkgever graag imiteerde; Franco publiceerde ook La Priapea — Sonetti Lusjuriosi-satirici (Te 'Pe-King', ongedateerd). Niet alleen volgt Franco Aretino in de dialoogvorm, hij heeft in Puttana de modi ook verdubbeld zodat de identificatie met Aretino ertoe geleid heeft dat velen hem als de uitvinder van niet zestien maar tweeëndertig standen zijn gaan beschouwen. Wat betreft de Aretino-verwijzingen wordt de situatie rond de Puttana nog complexer door het bestaan van een Puttana Errante in verzen. Edward Hutton wijst op die uitgave in zijn Aretino-biografie (Londen, 1922) en noemt het a vile and obscene work quite in Aretino's style. De auteur van de verzen is volgens Hutton een andere ex-secretaris van Aretino, Lorenzo Veniero. De verzen verschenen in 1530, under the auspices of Aretino. Toch maakt de problematische geschiedenis van de Puttana ook iets meer duidelijk omtrent één van de factoren die tot de verwarring hebben bijgedragen. Het werk (in proza) is eveneens lange tijd toegeschreven aan een zekere Pietro Bacci, een Italiaans dichter uit de 16e eeuw, die, net als Aretino, uit Arezzo afkomstig was en daarom ook de Aretijn genoemd werd. Zie voor precies dezelfde misvatting, maar nu op het graf van Aretino, het slot van dit hoofdstuk. Volgens Kearney bezit 'The Private Case' van het British Museum een exemplaar van de eerste editie in 'de binding van koning George III'. Kearney noemt verder edities van het boek uit 1783 (getiteld Histoire et Vie de l'Arritin), 1791, 1866, 1872 en 1873, die alle in verband gebracht zijn met Aretino. The Wandring Whore was een Engels tijdschrift dat vanaf 1660 verscheen. Thompson (Unfit for Modest Ears) meldt dat 'De titel en de karakters zijn ontleend aan La Puttana Errante. ' Of dit periodiek vanaf het eerste nummer op naam van Aretino gezet is, is mij niet bekend. Bij vervolgnummers is dit wel het geval, zoals in The Wandring Whore Revived, de zesde aflevering, 1662, toegeschreven aan 'Peter Aretine'. The Wandring Whore Discovered staat los van deze reeks. Ook hier betreft het echter hoerendialogen op naam van 'Peter Aretine.' Het verscheen in 1661, ongetwijfeld naar aanleiding van het snelle en internationale succes van de Elzevier-uitgave en het tijdschrift. De smokkel van erotica moet in die tijd hoogtij gevierd hebben, de vraag was waarschijnlijk nauwelijks bij te benen. Ashbee begint zijn bibliografie met The Accomplished Whore (1827). Het is Translated from the Puttana Errante of Pietro Aretino, by Mary Wilson, spinster. Aretino's reputatie
moet in die jaren enorm geweest zijn. In 1652 verscheen in Frankrijk
(Orange) Alcibiade Fanciullo a Scola (in 1866 te Brussel in Franse
vertaling: Alcibiade Enfant à l'Ecole) en het stond op naam van 'd.P.A.'.
Iedereen begreep dat dit 'Di Pietro Aretino' betekende en niemand zal zich
verwonderd hebben, gezien de al geschetste aandacht voor de anus
mirabilis in de sonetti, dat Alcibiade over een vice monstrueux gaat, een
monsterlijke afwijking, zoals de samensteller van de Catalogue des
Ouvrages, Ecrits et Dessins de toute Nature, Poursuivis, Supprimés
ou Condamnês ... (kortom van een waardevol naslagwerk over in Frankrijk
gecensureerde boeken), het noemde (Drujon; 1879). Alle bibliografieën
schrijven Alcibiade toe aan de Italiaan Ferrante Pallavicino, een enfant
trop terrible, want hij werd in 1644 ter dood gebracht - onthoofd - wegens
een lasterschrift tegen de paus. Hij was zesentwintig. Hij schreef ook een
Rettorica delle Puttana (Elzevier, 1673). Alcibiade werd in 1863 en L'Académie des dames, ou les Sept Entretiens des Galants d'Alosia - opnieuw in de dialoogvorm zoals uit de ondertitel al blijkt -is een Franstalige editie (Amsterdam ca. 1690) van een werk dat oorspronkelijk in het Latijn verscheen onder de titel Satyra Sotadica (1659 of 1660) met de suggestie dat de tekst het werk was van een dame, Aloisia Sigea Toletana, en in het Latijn gevat werd door de Leidse hoogleraar Joannes Meursius. Onderzoek heeft uitgewezen dat de ware auteur de Fransman Nicolas Chorier (1609-1692) geweest is. De hier bedoelde editie werd op de titelpagina toegeschreven aan 'Pierre Aretin' en kreeg het imprint 'A Venise'. Het begint er op te lijken dat de Amsterdamse drukkers alle dialogen systematisch op Aretino's naam gezet hebben. Kearney geeft nog twee aan Aretino toegeschreven edities, waarvan die uit Hamburg (?), circa 1750, de interessantste is. Niet alleen worden Aretino (Petri Aretini Ponodidasculus) en Meursius genoemd, maar in deze druk wordt ook een Latijnse vertaling van de derde dialoog uit I Ragionamenti verwerkt. De meeste edities zijn geïllustreerd — de Amsterdamse bevat 36 gravures — en inderdaad wordt er uitgebreid over standen gediscussieerd, en dat lijkt de reden dat sommige auteurs Aretino 36 modi hebben toegedacht. L'Arétin François bevat, zoals Legman het noemt, een parafrase van Aretino's sonnetten door de Fransman Francois-Félix Nogaret (1740-1831) die zichzelf de titel 'Membre de l'Académie des Dormans' gaf. Kearney geeft meerdere edities, met verschillende inhoud, vanaf 1787 tot 1928. De oudste is de belangwekkendste aangezien die de gravures bevat van Elluin, naar tekeningen van Borei, die in de Nederlandse vertaling van de Sonetti door Van Altena zijn opgenomen. Deze uitgave werd in de 19e eeuw in Frankrijk liefst zeven maal verboden. Vrij naar Aretino, dat wil zeggen dat van zijn reputatie gebruik werd gemaakt, is ook L'Arétin d'Augustin Carrache, een verzameling van 30 gravures van J. J. Coiny, verschenen in 1798, naar het voorbeeld van de Italiaan Agostino Carracci (1557-1602) Foxon meent dat de platen van Carracci in ons land gegraveerd en gedrukt werden; de Coiny-adaptie verscheen vanuit Parijs. Hun reputatie is aanzienlijk geweest en Carracci wordt regelmatig in één adem met Aretino genoemd. Precies zestien
gravures sierden de uitgave van Les Bijoux du Petit Neveu de l'Arétin
(Parijs, 1793). Het neefje van Aretino! De bundel bevat anekdotes, zowel
in proza als in dichtvorm. The Genuine and Remarkable Amours of the Celebrated Author, Peter Aretin, Londen, 1776, heeft volgens Ashbee, in de Index, nothing whatever to do with Aretino. De uitgave bevane opnieuw zestien prenten — in kleur — maar Ashbee vond ze badly executed en bovendien hadden ze 'geen enkele betrekking op de tekst'. Aretinus Revivibus is een vertaling (1745) van L'Académie des Dames en behalve de titel is ook de titel van de auteur de moeite waard: 'Philo-Cunnus, Posture Professor, in the University of Paphos'. Een zelfde strategie
werd bedacht door de auteur van Strange and True Nevves from Jack-a
Newberries Six Windmills (1660) dat geschreven zou zijn door 'Peter
Aretine, Cardinali of Rome'. Tenslotte: L'Arétin de De basis waarop de obscene flora van de politieke haat kon voortwoekeren, was het aangeboren schoonheidsfoutje waaraan Lodewijk leed toen hij op zestienjarige leeftijd (1770) met de vijftienjarige Oostenrijkse in het huwelijk trad. Dat ongemak staat bekend als fimosis, de te geringe rekbaarheid van de voorhuid waardoor de eikel niet ontbloot kan worden en toegang tot de vulva pijnlijk of onmogelijk wordt. Pas na zeven jaar huwelijk sneden de hofartsen het koninklijk preputium op maat en vier jaar later (een tijdsspanne die opnieuw aanleiding tot geruchten gaf) volgde de eerstgeborene, de jong gestorven Louis-Joseph-Xavier-François. Weerlegde Lodewijk daarmee de laster van zijn tegenstanders dat hij impotent zou zijn (. . . Le pauvre Sire /Pour impuissance très compiette,/Ne peut satisfaire Antoinette; 1779, Les Amours de Chariot et Toinette), de overspelige reputatie van zijn vrouw, Madame Deficit, kon er niet mee worden uitgedeukt. Het onderwerp verdient een aparte verhandeling. Hier is slechts een detail uit de haatcampagne van belang, de opzet van het werkje (16 pag.) L'Autrichienne en Goguette ou l'Orgie Royale, een Opéra Proverbe - al is me niet geheel duidelijk welk spreekwoord hier geïllustreerd wordt - uit 1790, volgens Ashbee (Index) 'van de pen van Mayeur de Saint-Paul'. Ik heb de Franse tekst van die 'opera' nooit onder ogen gehad, maar een getrouwe vertaling in het Duits, gebaseerd op het exemplaar van Iwan Bloch en opgenomen in de reeks Der Venuswagen geeft voldoende uitsluitsel. Terwijl de koningin haar gasten, de Comte d'Artois en Madame de Polignac onderhoudt, valt Lodewijk, voorovergebogen, in slaap. Op aanwijzing van Marie-Antoinette gaat Polignac nu tegen de rug van de slapende koning zitten, je einen Fuss auf ein Taburelt. Ik volg de regie-aanwijzingen: 'Antoinette werpt zich in de armen van Polignac, die haar hartstochtelijk omhelst. Haar tong zoekt die van haar geliefde en speelt daarmee. Op deze wijze toont zij (Marie-Antoinette) de Graaf van Artois de fraaiste achterzijde ter wereld en ze zegt tegen hem . . . Graaf, je ziet wel welk een weg er nu nog voor jou over is ...' En zo geschiedt. Als de actie in volle gang is vraagt Marie-Antoinette een moment verstilling teneinde het tableau vivant te kunnen opnemen. Tevreden oordeelt ze: 'Deze nieuwe positie zou men beslist aan de standen van Aretino moeten toevoegen.' Een lijst als de bovenstaande zou ook kunnen worden opgesteld voor wat betreft de Ragionamenti, met dit verschil, dat de zaken nog gecompliceerder zouden worden aangezien uit deze dialogen verwoed gestolen en vertaald werd en ze clandestien aangevuld zijn. Ook zo mag duidelijk zijn dat Aretino zich in zijn graf regelmatig de nek gebroken heeft van het lachen. Wat de standen betreft, de sonnetten, kunnen we vaststellen dat de identificatie van Aretino met andersoortig werk dat op de seksuele positieleer gericht was, of gewoon pornografisch van karakter, de originele produktie volkomen heeft overvleugeld, mede wegens de schaarste aan reguliere edities. En uitgevers moeten uiteraard ook leven. Dat ons land, en met name de pers van Elzevier een belangrijk aandeel in de mythevorming gehad heeft oordeelt men, hopelijk, niettemin als positief. Romano en Raimondi zijn ondertussen van het toneel verdwenen en het aantal van de modi stijgt voortdurend, vooral dankzij de roem van Puttana Errante. Niettemin ontbreken er meer schakels aan de bibliografische ketting dan er voorhanden zijn. Wat te denken, bij voorbeeld, van een uitgave die Brantóme gezien heeft en die tweeéndertig prenten bevat? Brantóme schreef te vroeg aan zijn Levens der galante dames om de Puttana te kunnen bedoelen of de Académie, tenminste als we van de genoemde data van eerste publikatie uitgaan. Maar als Franco inderdaad de auteur van Puttana was dan zag Brantôme wellicht een zeer vroege editie die nu niet meer bekend is, tenslotte moeten ook de Elzeviers hun kopij ergens vandaan gehaald hebben. Er hebben, dat lijkt de conclusie te moeten zijn, veel meer standenboeken, veel meer Aretino's gecirculeerd dan we nu nog kennen (en wat we kennen is al meer dan wat we feitelijk bezitten). Of zoals Thompson het zei: 'als iedereen die Aretine's Postures noemt, ze ook echt gezien had, zou meer dan één set overleefd hebben,' waarmee hij een set bedoelt die in het bezit was van Lord Maitland, maar die zeker niet origineel was. Tweeëndertig zag Brantôme er dus, en hij preciseert dat als volgt:
Het aantal van tweeëndertig is klassiek geworden maar ook andere aantallen zijn ruim voorradig. We zullen de numerieke orde volgen. Vasari schrijft, in de paragraaf waaruit ik hierboven al citeerde, over 20 standen. Foxon concludeert daaruit dat de editie van 1527 wellicht al vermeerderd werd met vier. Dit wordt bevestigd door de Liseux-uitgave die behalve de zestien oer-sonnetten nog vier sonnetten geeft: (Sonnets ajoutés par les plus anciens, en nog één Proemi/Proème). Negenentwintig is het nummer dat Hancarville geeft aan de stand die bekend staat als 'Sint Joris en de Draak' (de vrouw schrijlings over de liggende man gezeten); hij doet dat in zijn klassieke 'studie' over de schandaleuze praktijken van de Romeinse dames ten tijde van de Keizers: Monumens du Culte Secret des Dames Romaines (1784). 'De beroemde Aretino,' schrijft hij in zijn commentaar bij de afbeelding, 'noemt de stand in zijn bekende werk La Puttana Errante. ' Het toeval wil echter dat er ook Aretino-uitgaven bestaan die precies negenentwintig standen kennen. Liseux geeft de negen (gerekend vanaf twintig) ontbrekende apart onder het hoofd Sonnets Ajoutés dans les Editions Modernes. In 1760 is bovendien een plaatwerkje verschenen onder de titel L'Arétin Moderne en Estampes, ou les Récréations des Putains. Het is een beeldsupplement bij de dialogen van Aloisia Sigea van Chorier. Waar over 36 standen gesproken wordt heeft men waarschijnlijk de Dubbii Amorosi onder ogen gehad dat de twintig sonnetten bevat maar ook 17 'twijfelgevallen' (Parijs, 1757). En nog was het niet genoeg. Kearney citeert uit een brief aan een zekere Madame de Gourdan (1784) afkomstig van een zekere Monsieur de B ...:
Of de koop is doorgegaan is niet bekend, niet eens of de dame op het rendez-vous verschenen is. 'Ideale decoraties voor uw boudoir.' Dat moet een flink boudoir geweest zijn, maar afgezien daarvan lijkt het dat de wandversiering een van de belangrijkste functies van 'Aretino's' geweest is. Ben Jonson verwerkte het idee in The Alchemist (1612) in de tweede scène van het tweede bedrijf als Mammon zijn erotische fantasieën verwoordt:
Het is duidelijk dat Mammon een van die erotomanen is die tegenwoordig zijn kamers voorzien zou hebben van een gesloten videocircuit, de camera's gericht op waterbedden. 'Dull Aretine' verwijst, denk ik, naar Jonsons afkeer van trends. Minder zeker ben ik daarvan in het geval van John Donne die in een brief (1600) aan Sir Henry Wotton (niet de Verse Letter aan dezelfde) het jammer vond dat Wotton ook maar iets van P. Aretinus wenste te bezitten of zien. Hij voegt eraan toe: 'Niet dat u geïnfecteerd zou kunnen raken; maar het lijkt erop dat u al bent aangestoken met de algemene opinie omtrent hem: geloof me, hij is heel wat minder dan zijn roem wil en hij werd door de Roomse Kerk te goed betaald ... en als zijn boeken niet door het Concilie van Trente verboden waren, dan was er al lang geen spoor meer van over: zijn "heiligheid" was niets anders dan een sirrope waarin hij zijn profane boeken dompelde om ze te vrijwaren . . . (ze) hebben geen andere bijzonderheid dan dat ze verboden zijn.' De door Jonson genoemde Elephantis verdient enige toelichting aangezien zij beschouwd kan worden als het directe klassieke voorbeeld waarmee men Aretino in de 17e eeuw en later vergeleken heeft. Ze schreef, zegt men, erotische gedichten en sierde die met prenten. Ze is voor ons bewaard gebleven via de biografie over Keizer Tiberius van Gaius Suetonius Tranquillus in zijn De Vita Caesarum (ca. 121), en een epigram van Martialis (XII, 43). Het laatste luidt als volgt:
De minimale verwijzing bij Suetonius kan worden gevonden in het 43e hoofdstuk van zijn biografie van Tiberius, waarin de auteur het sexuele leven van de keizer bespreekt. Met behulp van de boeken van Elephantis lijkt de keizer regie-aanwijzingen gegeven te hebben aan de dansers en danseressen die voor hem optraden in zijn buitenhuis te Capri. Als Hancarville in 1783
de schandaalgeschiedenis van de Romeinse Caesars nog eens overdoet in
zijn Monumens de
terwijl even later Corvino, in zelfverdediging!, te spreken komt over hot Tuscan blood/That had read Aretine, conned all his prints,/Knew every quirk within lust's labyrinth. In het zesde gesprek uit L'Académie des Dames (Satyra Sotadica; Dialogues de Luisa Sigea) noemt Tullia ook Elephantis: a young greek lady, represented in paintings the postures which she knew to be fashionable among libertines, that they might be henceforth pleased to 'execute the business after the pictures. Ze voegt er aan toe, another devised twelve different ways of copulating, ways calculated to afford the tilter the greatest possible amount of voluptuousness. On this account they called her Dodecamechanos.(5) Aretino is de directe opvolger van deze dames met zijn witty satirical Dialogues!, de Sonetti blijven ongenoemd. Titiaan en Carracci worden in zijn voetspoor genoemd. De verbinding Elephantis-Aretino werd al gelegd door Aretino's tijdgenoot en vriend Ariosto. In zijn proloog bij I Suppositi (De Verwisselden, 1509) lezen we dit advies: 'Neemt, waarde luisteraars, dit onderstellen niet al te kwalijk: men kan onderstellen op heel andere wijzen dan Elephantis ondersteld heeft in haar Figurenboek.' Ariosto heeft het proza, zoals al zijn komedies, later herschreven in verzen en dan luidt het, veel actueler: 'Hoewel ik u spreek over onderstellen/Gelijken mijn onderstellingen echter niet/Die antieke onderstellingen die Elephantis,/in diverse houdingen en standen, op gevarieerde wijze,/heeft geschilderd, en die men zoals u weet/onlangs hernieuwd heeft, in Heilig Rome/gedrukt heeft op vellen schoner dan ze kuis zijn,/zodat jan en alleman er een exemplaar van kan kopen.' Ook Brantôme heeft zich van Elephantis' reputatie bediend. Hij komt hieronder nog aan het woord. Hier mag al samengevat worden dat de berichten over in standen gespecialiseerde en handelende dames volgens Robert Burton nog verder teruggaan. In Partition III van zijn Anatomy of Melancholy (1621 etc. etc.) bespreekt hij onder het hoofd Love — Melancholy - Artificial Allurements de meest uiteenlopende tactieken en technieken die de verleiding en het opwekken van de begeerte ten dienste staan. Daaronder bevinden zich ook de lascivious discourses: such as Astyanassa, Helena's waiting-woman, by the report of Suidas, writ of old, de variis concubitus modis . . . (Suidas, eigenlijk Suda, een naslagwerk, werd samengesteld in de 10e eeuw). Na Astyanassa, schrijft Button, kwamen Philaenis (Dodekamechanos?) en Elephantis, en na deze dames Aretine's dialogues — waaruit hij regelmatig citeert — en such-like pictures as those of Aretine. Het resultaat van zulke dialogen, dingen en prenten: many by this means are quite mad.
Romano is terug, maar het is de vraag of met Ludovico Carracci niet Raimondi bedoeld wordt. Nog meer interieurdecoratie vinden we in The Wandring Whore als Julietta, zojuist teruggekeerd uit Venetië (!) de kamers van de dames aldaar beschrijft: 'In onze kamers hangt een afbeelding van het Italiaanse slot (= de kuisheidsgordel), en ook Peter Aretines houdingen, merkwaardig geschilderd, en nog enige andere prachtige afbeeldingen, spiernaakt ...' Sodom (1684), het toneelstuk dat wordt toegeschreven aan The Earl of Rochester, opent met de aanwijzing dat het eerste bedrijf zich afspeelt in een Antechamber hung round with Are tin's Postures. Dat men voor het 'beoefenen' van deze moeilijke standen alleen in bordelen en gespecialiseerde boudoirs terecht kon is natuurlijk niet feitelijk juist maar wel een fictief gegeven dat met graagte werd aangegrepen om de lewdness of de expertness van de betrokken dames snel en effectief te typeren. In de aan Aretino toegeschreven Strange and True Nevves besluiten de meisjes: 'Niemand van ons clubje zal weigeren de daad van moeder natuur achterstevoren te doen of welke andere houding van Peter Aretine dan ook, zo lang ze er voor betaald wordt. Achterstevoren betekent natuurlijk het anale verkeer, en dat ging zelfs sommige betaalde minnaressen te ver (ik ben me, opnieuw, bewust, dat hierin volgens sommigen een pléonasme schuil gaat). Mother Creswel licht Dorothea voor in The Whore's Rhetoric (1683):
Op Dorothea's vraag of 'die tamme dingen hier ook te koop zijn', antwoordt Moeder dat er van de 36 bekende prenten 24 'ruwe schetsen voor geld te koop zijn.' Misschien verwijst de schrijver daarmee toch naar de door Ashbee genoemde, geaborteerde druk op de persen van Oxford. Mother Creswels opmerking over de Aretino's die in het Noordelijk klimaat niet noodzakelijk zijn, is zeer curieus als bewijsstuk van de vrees ten aanzien van de anus. The Whore's Rhetoric is namelijk een vertaling van de Rettorica delle Puttana (1642) van de al genoemde Ferrante Pallavicino. In het Italiaanse origineel beveelt Pallavicino de andere ingang juist aan. Dat de Aretino's beschouwd werden als uitstekend voorlichtingsmateriaal blijkt uit hun functie van wanddecoratie en de literaire berichten waarin het boek ter hand genomen wordt ter informatie. In The Practical Part of Love (1662) wordt de University of Love beschreven. Behalve beeldhouwwerken in diverse standen en een prentengalerij met amorous and lascivious pictures bevindt zich daar ook een soort bibliotheek met naslagwerken, inclusief Aretine's Postures. Negatieve voorlichting zou door deze prenten bewerkstelligd worden als ze in handen van vrouwen vielen. Een anti-clerikaal pamflet uit 1700, onder de al genoemde titel die niets aan duidelijkheid en haat te gissen overlaat: Reasons Humbly Offer'd for a Law to Enact the Castration of Popish Ecclesiastics worden ook de Aretino's, gedrukt door those Italians, veroordeeld omdat ze alleen maar bedoeld zijn to debauch the Minds of Women, and to make them guilty of unnatural crimes - weer een verwijzing naar de door de katholieken fel bevochten sodomie.
De regels zijn van Eldred Everett (geciteerd door Wayland Young) en ze zijn zo fraai omdat ze in hun onderkoelde vorm juist toch de wulpsheid uitdrukken die men aan de Aretino's toedacht. Helaas, voor de Engelsen, werd hun reputatie geëvenaard door hun schaarsheid. Wie naar het continent ging kon ze meebrengen en eventueel doorverkopen. Nollekens, die van de biechtvader, had zijn set all the way from Rome, en in Wycherley's The Country Wife beledigt Horner Lady Fidget door haar in het bijzijn van haar man toe te voegen, nadat hij uit Frankrijk is teruggekeerd: 'Ik heb niets waarvoor u komt. Ik heb niets mee teruggebracht, zelfs geen wulpse prent, geen nieuwe standen, noch het tweede deel van L'Ecole des Filles...' In het overzicht dat Thompson geeft van de inhoud van verkoopcatalogi tussen 1680 en 1699 komt Aretino wel voor, maar uitsluitend met de Ragionamenti (16 stuks, minder dan één per jaar). Een gat in de markt dus en Ten Pleasures of Marriage (1683) was een van de werken die het probeerden te vullen met de slogan die nog verrassend modern klinkt, Now you can outdo Aretin and all her light companions in all their several postures. Dat Aretino ondertussen van geslacht heeft gewisseld en tot de prostituées wordt gerekend is slechts bijzaak. Het voorwoord van The Festival of Passions (1830) gaat over een dame die zich even in haar kamer terugtrekt en vervolgens — haar begeleider begluurt haar — met een boekje in de hand masturbeert (ook een geliefd motief in de prentkunst). Het werkje blijkt later de al genoemde Amours of Pietro Aretin te zijn. En nog zeer recent, in vergelijking, werd het motief van de Aretineske handleiding uitgewerkt door Paul Rodenko in zijn compilatie van klassieke erotische vertellingen De nijvere nachten van Teobaldo (1969). Teobaldo beschikt over het rode boekje' - tenslotte was het 1969 - en heeft het eerst over de negentiende positie van Aretino . . .Je weet wel, rechts uit de flank en ... Later voegt hij daaraan toe, het is niet voor niets dat Aretino de vijfendertig posities in sonnetvorm geschreven heeft: vooral de wat ingewikkelder liefdesposities vereisen een zorgvuldige en gedisciplineerde opbouw ... Een van de plots van het verhaal bestaat uit de wijze waarop Teobaldo erin slaagt te voorkomen dat zijn vrouw te weten komt dat hij, met 'het exercitieboekje' in de hand, in de tuin overspel gepleegd heeft met zijn vriendin Marriuccia.
Als ze echter aan het eerste kwatrijn
van de vierde les bezig zijn, ziet Teobaldo dat de buurvrouw hen van verre
gadeslaat. Goede raad is duur, en onmiddellijk haalt Teobaldo zijn vrouw
Lucrezia uit bed en begint met haar opnieuw, op dezelfde plaats in de
tuin. Als later de buurvrouw komt om Lucrezia te vertellen wat ze die
ochtend gezien heeft - inclusief 'het rode vod' - glimlacht Lucrezia en
bekent dat zij het zelf was. Het verhaal werd al door De anus. 'Dat is waar,' antwoordt Casanova, 'maar er zijn er vier die hoogst interessant zijn.' Waarschijnlijk heeft Casanova dit boekje later van Marina Pisani cadeau gekregen want verderop in ditzelfde deel noemt hij het als een werk dat deel uitmaakt van zijn bibliotheek, naast de werken van 'Arioste, Horace, Pétrarque'. Aretino, of wat daarvoor doorgaat, noemt hij dan le petit livre des postures lubriques de l'Arétin... Het zou interessant zijn te weten welke de vier 'Aretino's' waren die Casanova fort intéressantes vond. Zijn werk geeft, dat lijkt geen onrechtmatige conclusie, slechts uitsluitsel over één positie. Dat is de arbre droit, die we Casanova — nog steeds in deel 4 — zien uitvoeren met een zekere M.M. nadat deze, uitgeput door de voorgaande luttes, zich op een Perzisch tapijt heeft uitgestrekt. Ik heb haar de rechte boom doen toepassen en in deze houding heb ik haar omhooggetild om haar liefdeskabinet te verorberen, dat ik op geen andere wijze kon bereiken aangezien ik ook haar in staat wilde stellen het wapen te proeven dat haar dodelijk verwondde zonder haar van het leven te beroven. Het is even puzzelen maar het is dan duidelijk dat Casanova hier aan het experimenteren is met wat tegenwoordig soixante-neuf genoemd zou worden, de heer geknield boven de dame. De naam van de stand, arbre droit, lijkt dan aardig gekozen. Het gebeuren krijgt echter niet de door Casanova gewenste afronding, de boom valt om, tussen haar borsten. Pas in het twaalfde deel lijkt het hem te lukken de arbre droit te volvoeren zoals Aretino het voorschrijft maar ook dan is Eros hem slecht gezind. Casanova beschrijft dan zijn relatie met Lia die hem, net als het prototype van de teaser La Charpillon , voortdurend aan het lijntje houdt. Om haar lusten op te wekken heeft hij weer gebruik gemaakt van het boekje met de Aretino's, maar dagenlang blijven zijn lessen beperkt tot theorie. Op een avond ontdekt hij haar echter in het gezelschap van een jongeman. Hij bespiedt hen en stelt vast dat 'Lia niets anders deed dan de figuren herhalen die ze uit haar hoofd had geleerd uit de Aretino.' Niettemin windt het slot hem zeer op: 'In de houding van de arbre droit de l'homme (de vrouw boven), ging Lia te werk als een echte saphiste, en de jongeman smulde van haar pronkjuweel...' Tenslotte volgt de afronding waarop hij zelf zijn zinnen gezet heeft en waarvan hij ook vanuit zijn voyeurspositie volop geniet: ... et ne la voyant pas cracher à la fin de l'acte, je fus sûr qu'elle s'était nourrie du nectar de mon heureux rival.(7) Casanova identificeert zijn Aretino steeds weer met het oraal-genitale contact, variaties die in de Sonetti niet voorkomen. Ook in deel acht, in zijn favoriete situatie, de ménage à trois, nu met Hedvige en Hélène, laat hij de dames eerst 'de moeilijkste houdingen uit Aretino uitvoeren', met de toevoeging, 'wat hen onzegbaar amuseerde', maar streeft hij tenslotte toch weer naar een fellatoir slot: la décharge partit et inonda son (Hedvige) visage et son sein. Aretino's grootste bewonderaar moet echter wel de Seigneur de Brantôme geweest zijn, gezien de vele verwijzingen naar de modi in zijn Vie des Dames Galantes. Brantôme begon aan dit superieure voorbeeld van roddelliteratuur tegen het eind van 1583 toen hij na een val van zijn paard vier jaar lang het bed moest houden. Hij overleed op ongeveer 74-jarige leeftijd (zijn geboortedatum wordt op circa 1540 geschat) zonder dat dit nu bekendste deel van zijn oeuvre gepubliceerd was. In zijn testament schreef hij echter nadrukkelijk: Je veux aussy, et en charge expressément mes héritiers, héritières, de faire imprimer mes livres, que j'ay faictz et composez de mon esprit et invention ...(8) Pas in 1665 of 1666 werd Vie des Dames Galantes in ons land voor het eerst gedrukt. Na enige welgekozen voorbeelden van 'overspel' begint Brantôme een nieuwe alinea met de woorden: 'Nog erger is dat deze mannen hun vrouw in hun eigen bed duizend-en-een ontuchtigheden, genietingen, verleidelijke poses en nieuwe standjes leren, zelfs de ontstellende houdingen van Aretino proberen, zodat het vuur van hun hartstocht honderdvoudig brandt en ze vanzelf ontuchtig worden.' Het verband met het overspel wordt als volgt gelegd: 'En als ze eenmaal zodanig afgericht zijn, kunnen ze zich niet meer weerhouden om hun mannen te verlaten op zoek naar andere minnaars.(9) Dat het portfolio niet het alleenrecht van de mannen geweest is merken we verderop in het eerste hoofdstuk als Brantôme over een 'mooie eerzame dame' schrijft die 'een geïllustreerde Aretino in haar kleedkamer bewaarde', met toestemming van haar man. Haar begaafdheid in sexuele toepassingen heeft ze 'zowel van het boek als door oefening' geleerd. Over het succes van de 'standen' komen we iets meer te weten als Brantôme schrijft dat hij in Parijs een boekhandelaar gekend heeft, Bernardo geheten, een Italiaan, die 'in nog geen jaar rijds ruim vijftig exemplaren had verkocht van de werken van Aretino', en hij voegt er aan toe, 'aan getrouwde zowel als ongetrouwde mannen, en ook aan vrouwen.' Deze exemplaren waren gebonden 'in fraaie leren banden', werden verkocht aan de rijken, en dat in het grootste geheim. De boekhandelaar 'vertelde me ook dat er een tijdje later een dame was gekomen die had gevraagd of hij niet nog zo'n boek had als de Aretino die ze ... gezien had. Hij antwoordde: "Signora, si, e peggio." (Ja mevrouw, nog iets ergers.) En meteen haalde ze geld tevoorschijn en betaalde voor de boeken hun gewicht in goud. Zo dol nieuwsgierig was ze om alles te proberen en haar man op reis te sturen naar Hoorndragersland, Corneto bij Civita-vecchia.' En hij voegt er aan toe: 'Al deze standjes en houdingen zijn een ergernis voor God', maar dat meent hij niet echt. Toepassing en navolging van het idee moeten veelvuldig geweest zijn. Brantôme schrijft over een 'zilveren drinkbeker (. . .) Met de graveernaald waren hierin heel zorgvuldig en bekoorlijk verscheidene voorstellingen van Aretino afgebeeld', en alsof we dat nu nog niet weten voegt hij er nogmaals aan toe: 'liefdeshoudingen van man en vrouw.' Bijna giechelend vertelt hij dan hoe deze voorstellingen onder in de beker staan, en hoe de heren de dames, die niets vermoeden, uit die beker laten drinken. Niet zonder succes: 'Een enkele zocht het buitenshuis om de houdingen van Aretino te beproeven, want een mens die niet is afgestompt wil alles proberen'! Erotisch versierd drank- en eetgerei moet in de zestiende eeuw zeer in zwang geweest zijn aan de hoven van Frankrijk en Italië. Fuchs geeft hierover een groot aantal berichten en fraaie afbeeldingen. Zo schrijft bij voorbeeld een Hertogin van Orléans in een van haar brieven over Catharina de Medicis: 'Koningin Catharina was een in-slechte vrouw. Haar oom, de paus, had groot gelijk toen hij zei, dat hij Frankrijk een slecht geschenk had gegeven. Men zegt dat ze haar jongste zoon vergiftigd heeft, en men heeft haar eens in een bordeel aangetroffen waar ze incognito was heengegaan om zich te verlustigen. Geen wonder dus dat ze ook uit een schaal met Aretino's standen gezopen heeft.' Philips van Bourgondië zou zijn tafel hebben laten opsieren door een fraai gouden beeld van een naakte Venus uit wier schaamdelen de wijn geschonken kon worden. Marguerite de Valois, la reine Margot, heeft een zilveren Priapus-beeld gehad dat in dezelfde behoefte voorzag. Het is niet onwaarschijnlijk dat Brantôme het door hem genoemde gerei aan haar hof of dat van haar moeder gezien heeft. Marguerite, de dochter van Catharina, en Brantôme waren tijdgenoten en Brantôme is hopeloos verliefd op haar geweest, getuige zijn sonnetten waarin Marguerite overigens niets van de wellustige dame heeft die eventueel wijn uit een priapenlid zou tappen. Integendeel, ze is daarin onbenaderbaar, koel zelfs:
(Zie voor de complete gedichten van Brantôme de uitstekend geannoteerde uitgave van Louis Perceau: Recueil d'Aulunes Rymes de mes Jeunes Amours (Parijs, 1927).) 'We kunnen lezen,' schrijft Brantôme, 'over een grote courtisane en beroemde koppelaarster uit de tijd van het oude Rome, Elefantina genaamd, die net zulke afbeeldingen maakte als Aretino nog ergere zelfs, welke door de dames van adel en vorstelijke huize (bekend om hun hoerenleven) bestudeerd werden als het mooiste boek.' Waarschijnlijk baseert hij zich hier, net als Ben Jonson en de auteur van L'Académie des Dames, Chorier, op Suetonius of Martialis, maar hij verwart, in tegenstelling tot Chorier, Elephantis met de dame die hierboven Dodecamechanos genoemd werd (dódeka = twaalf). Aansluitend lezen we: 'Deze brave hoerenmadam uit Cyrene werd bijgenaamd "van de twaalf standjes", omdat ze twaalf manieren uitgevonden had om het genot liederlijker en wellustiger te maken.(10) Tenslotte mag bij Brantôme het verhaal over de secretaris van de kardinaal d'Esté aangehaald worden. Deze Capella, een geestelijke, werd door Paus Sixtus opgehangen omdat hij 'een boek had gemaakt vol met dit soort schone afbeeldingen.' Bijzonderheid is in dit geval dat de twee figuren duidelijk herkenbaar waren — en zelf geposeerd hadden — als een echtpaar 'van hoge geboorte' en, vermeldt hij bijna buiten zichzelf van enthousiasme, 'in levensechte kleuren afgebeeld.' Men vraagt zich af of het erger kon: herkenbaarheid, adellijk, kleuren en een ambtenaar van een kardinaal. Het zal tot het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw duren voor de Aretino's concurrentie krijgen van de voorlichtende werken naar het model van de Oostersche handboeken, overzichten en beschrijvingen, waarvan de drie aardigste hierachter beschreven zullen worden: Instruction Libertine (1870), Les Paradis Charnels (1903) en Das Goldem Buch der Liebe (1907). Het aantal beschreven modi loopt in die jaren op van 40 (Aretino's) tot 63, 136 en tenslotte 531. De nieuwe records hebben de diepe indruk die de sedici modi gemaakt hebben echter nooit kunnen evenaren; niet omdat hun oplage te klein geweest is, dat was die van de Sonetti ook, maar omdat zij verschenen in een tijd waarin de geslachtsdaad als literair onderwerp nog wel geheim maar niet meer per definitie taboe was. En dus vinden we niet hun namen in de moderne literatuur terug, maar nog steeds die van Aretino, meest recentelijk, voor zover ik weet, nog in John Fowles' Mantissa (1982), waarin 'Aretino', net als de Kama Sutra en Kinsey, tot de therapeutische middelen behoort waarover de vrouwelijke doktoren beschikken in een hospitaal waarin Miles Green behandeld wordt voor geheugenverlies. (Zie voor de verkwikkende kracht van het Aretino-lezen Thornton Wilders The Bridge of San Luis Rey, het hoofdstuk over Uncle Pio.) De legende is gebleven, de handelswaarde is passé dankzij de bibliografische naspeuringen die orde op zaken gesteld hebben in de geschiedenis van het erotische boek, maar de ware kenner blijft de Sonetti trouw. Vanaf 1900 verschijnen de degelijkste vertalingen en de mooist geïllustreerde uitgaven. Die van Liseux is al genoemd; in 1926 verschijnt de eerste Amerikaanse editie, The Works of Aretino, in de vertaling van Samuel Putnam en met illustraties van de markies Von Bayros; in 1948 is er een nieuwe Franse uitgave, Sonnets Luxurieux, met prenten van Tavy Notton. Alfred Delvau is wellicht de laatste geweest die de Aretino's heeft aanbevolen als studiemateriaal. Onder het lemma Connaître des Postures van zijn Dictionnaire Erotique Moderne legt hij uit: 'In Aretino, of in het bordeel, de diverse bewegingen geleerd hebben, alsmede de houdingen van het lichaam die het meest geschikt zijn voor de volbrenging van de acte vénérien Het is dan 1876, en sindsdien kreeg de lof die men de 'gesel der prinsen' toewuifde minder emotionele en meer academisch goedgekeurde vormen. 'Hij was het geweten en het imago van zijn eeuw,' schrijft De Sanctis. 'Zonder hem,' meent Young, 'kan men de renaissance niet begrijpen en dat betekent dat men het moderne Europa niet kan begrijpen.' En hij meent het: 'Dit weet ik; dat als we denken aan degenen die de grondvesten voor het moderne Europa en Amerika gelegd hebben, aan Luther en Copernicus, aan Galileo en Newton, aan Michelangelo en Calvijn, aan St. Ignatius en Locke en Hobbes, dat we daaraan ook Giulio Romano, Marcantonio Raimondi en Pietro Aretino moeten toevoegen.' Een dergelijke visie
zal alleen hen overtuigen die met Young van mening zijn dat het ontkennen
van de seksualiteit, in de praktijk, het geloof, de wetenschap en de kunst
niet alleen een onmenselijke vergissing is maar ook een ontkenning die
veel totaler geweest zou zijn zonder Romano/Raimondi/Aretino. Daarbij moet
vastgesteld worden dat het niet eens zozeer de eigenlijke inhoud van
prenten en verzen geweest is die voor de reputatie gezorgd hebben.
Afgezien van het gebruik van een wiel waarop de vrouw steunt en de man
haar 'duwt' zoals men een kruiwagen duwt (Aretino noemde dit 'moeilijk
naaien' en het maakte hem 'zeer chagrijnig') bieden de prenten variaties
die ook toen bedreven werden, ook al waren ze voor goede katholieken toen
nog verboden. Zittend, staand, het ene been zus en het andere zo, het is
altijd bekend geweest. Misschien was het toen net iets beruchter, maar
waar het om gaat is de daad die het trio stelde vierhonderd jaar
voordat zulke daden min of meer legaal in Europa gesteld konden worden.
Wat bleef is de verpletterende indruk die die daad op hun tijdgenoten
gemaakt moet hebben en aangezien het sociale klimaat alleen maar deftiger
werd kon de reputatie alleen maar groeien. En wat opvalt is niet in de
eerste plaats de vulgaire woordkeus van de sonnetten — of het realisme
van de Ragionamenti — maar de pure wellustige inspiratie die eraan ten
grondslag moet hebben gelegen. Dat was wat De Sanctis even vergat in zijn
karaktertekening van Aretino: Gemeenschap was voor hem niet genoeg, hij
wilde neuken. De sedici modi zijn uniek en daarom een
hoogtepunt, en het pleit voor de betrokkenen dat ze het meteen deden zoals
het hoorde: zonder bedenkingen, zonder schaamte. 'Wat kan het voor kwaad,'
vroeg Aretino in een brief, 'een man op een vrouw te zien? Moeten dieren
meer vrijheid hebben dan wij? Het lijkt me dat de je-weet-wel die de
natuur ons gaf teneinde de soort in stand te houden als een hanger om de
hals zou moeten hangen of op onze hoofddeksels gespeld zou moeten staan
..." En hij somt de halve adel van Italië op en daarna de pausen,
die zoals iedereen door die je-weet-wel verwekt zijn, 'en de schone
vrouwen met hun sancta sanctorum: en daarom zouden we heiligendagen
moeten afkondigen en waken en feesten te zijner ere moeten houden...' Die rimpel is er nog steeds niet uit en het is zeker niet zo dat Aretino's werk in onze eeuw unaniem de bijval kreeg die De Sanctis en Young hebben voorgesteld. 'Rauwe obsceniteiten' en 'een platte opsomming' noemt Lewinsohn in de jaren vijftig de sonnetten, 'ernstig voorbehoud' zegt de Moderne encyclopedie. Zelfs de liberale zedenhistoricus Lo Duca vond de sonnetten sans intérêt. Een van Aretino's biografen, de Engelsman Edward Hutton, kon met zijn onderwerp ook al niet overweg dan nadat hij het voorbehoud gemaakt heeft dat ook hij hem 'een monster' vindt: it is true; to deny that is to belittle him. Witkowski, in zijn curieuze verzameling christelijke wellustige kunst, laat een zekere Alfred Bellenger aan het woord, die in 1882 de bezoekers van de Santa Croce in Florence adviseert geen aandacht te schenken aan het Mausoleum met het graf van Aretino. 'Daar rust de Aretijn die zijn leven aan het plezier wijdde en wiens enige serieuze daad de dood was.' Helaas, maakt Witkowski niet zonder leedvermaak duidelijk, rust in dat Mausoleum niet Aretino, maar de uit Arezzo afkomstige, en daarom ook Aretijn genoemde Leonardo Bruni. Aretino werd, in 1556, begraven in de San Luca in Murano; zijn graftombe bestaat echter niet meer, en wat er precies op die tombe geschreven stond is nooit tot volle bevrediging duidelijk geworden. De verwarring lijkt
onmiddellijk met zijn begrafenis een aanvang genomen te hebben. Had het
aan Aretino gelegen, dan zou vanaf zijn grafsteen ongetwijfeld een van
zijn favoriete spreuken zijn critici en vijanden onder ogen gekomen zijn,
een spreuk die zowel zijn karakter als zijn daden lijkt te verantwoorden: |
Aantekeningen, noten, register |
... |
Pietro Aretina: de geschiedenis van een reputatie |
Verscheen in Maatstaf, 1984, nummer 10, met een portfolio van acht modi uit de Liseux-uitgave. Slechts twee abonnementen werden opgezegd. Deze versie is in details gewijzigd. Noten (1). Een zeer belangwekkende en uiterst gedetailleerde verhandeling over alle historische problemen die met de modi en de sonetti samenhangen, vindt men in Les Amours des Dieux van Dunand en Lemarchand (zie bronnenlijst). Om mijn overzicht niet nog gecompliceerder te maken vat ik hier Dunands bevindingen liever samen, voor zover ze niet in de volgende noten apart genoemd worden. —
Er waren 20 prenten, 16 sonnetten; (2). Het feit dat Aretino's sonnetten niet op de Index staan, noch op de Index Librorum Prohibitorum of de Index Expurgatorius, is Dunands voornaamste bewijs dat de verzen tijdens Aretino's leven nooit in druk zijn verschenen en alleen een handgeschreven bestaan hebben geleid. Het meeste van Aretino's andere werk stond wel op de Index, inclusief enige titels uit het Prose Sacra. (3). Dunand stelt dat de Liseux-prenten gemaakt zijn naar foto's maar geeft hieromtrent geen nadere details. (4). 'Ik heb hier, Mevrouw, een collectie Aretino-standen in veertig ovalen illustraties. Aangezien ik binnenkort naar Rome vertrek, zou ik deze zeer graag van de hand doen; het lijkt mij, dat dit ideale decoraties voor uw boudoirs zouden vormen. De prijs bedraagt duizend écus; (. . .) Indien u ze wenst te bekijken, vanavond ben ik thuis na het diner, alsmede morgen, de hele ochtend.' Het meervoud van boudoir doet vermoeden dat de Mevrouw een koppelaarster of madame is. (5). 'Een jonge Griekse dame maakte afbeeldingen van de standen waarvan ze wist dat ze in zwang waren onder libertijnen, zodat ze voortaan genoeglijk naar het beeldend voorbeeld hun zaken zouden kunnen afhandelen.... een andere dame ontwierp twaalf verschillende manieren van copuleren, manieren die er op berekend zijn het zwaard het grootst mogelijke wellustige genot te verschaffen. Daarom noemde men haar Dodecamechanos.' (6).
'M.C.: 'Aretino's komen in mijn Rhetorica niet voor, en zullen, hoop ik,
ook in de apartementen van mijn leerlingen geen plaatsje krijgen. Die zijn
berekend op een heet gebied, even aan de verkeerde kant van Sodom, en zijn
geenszins noodzakelijk in ons Noordelijk Klimaat. (7) ' ... en omdat ik haar na de daad niet zag spuwen, was ik er zeker van dat zij zich had gevoed met de nectar van mijn gelukkige rivaal.' (8). 'Ik wil eveneens, en draag dat mijn erfgenamen en erfgenames uitdrukkelijk op, dat mijn boeken gedrukt worden die ik heb gemaakt en vorm heb gegeven met mijn geest en verbeelding . . .' Brantôme benadrukt het fictieve deel van zijn herinneringen. (9). Er is veel geschreven over het verschijnsel van de hoorndragers, de hoomtjesopzetters, de koekoekseieren in het vreemde nest, kortom, wat de Fransen les cocus noemen. De twee belangrijkste titels die ik over dit altijd boeiende onderwerp kon lezen, en die te zijner tijd zeker eens een aparte behandeling verdienen, zijn: Dissertation Etymologique Historique et Critique sur les Diverses Origines du Mot Cocu avec des Notes et Pièces Justificatives par un Membre de l'Académie de Blots (Pétigny). Blois, 1835, 52 pp., oplage: 71 exemplaren. Hiérarchie du Cocuage door Charles Fourier; een indeling van bedrogen echtgenoten in 80 categorieën. In: Manuscrits de Charles Fourier, Parijs, 1856. (10). En dan is het altijd nog mogelijk dat Elefantis nooit bestaan heeft, dat haar bestaan berust op een eeuwenoud vertalers-misverstand. Een long shot, dat wel, maar het is een feit dat de nieuwere vertalingen van Suetonius moeilijk raad weten met de 'dame'. In de vertaling van Rolfe in de Loeb Classical Library (1913 etc.) vinden we de passage kortweg als the most salacious paintings; in de vertaling van Robert Graves (1957, etc.) wordt 'Elephantidis' vertaald met Elephantis in Egypt, een plaatsnaam. Bestaat het misverstand wellicht uit het gegeven dat de romeinen met libri elephantini hun zeer grote boeken bedoelden, en dat het pornografische boek dat Tiberius had ruim van afmetingen was? Bronnen: —
Ashbee, H. Spencer (Pisanus Fraxi); Index Librorum Prohibitorum;
New York, 1962. Aretino-uitgaven: 1.
Commedie; Lanciano, 1914. |
... |