Hoofdstuk 1 De weg tot Mijnwerkersmacht (1966-1970)

 

In een eerste hoofdstuk wordt de voorgeschiedenis van de Mijnwerkersmacht uit de doeken gedaan. Beginnen doen we in Leuven waar uit het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) een Studentenvakbeweging (SVB) ontstond die geleidelijk aan radicaliseerde en in haar programma de studenten stilaan naar de achtergrond liet verschuiven ten voordele van de arbeiders. Een tweede stap in de voorgeschiedenis zetten we door aandacht te hebben voor de andere twee organisaties waaruit later de Mijnwerkersmacht zou groeien, met name de Gentse Maartbeweging (GMB) en de Derde Wereldbeweging (DWB).

 

1. Het ontstaan van de Studentenvakbeweging

 

Het verhaal begon in Leuven toen tijdens het academiejaar 1966-1967 toen de ‘kwestie Leuven’ werd beslecht met het mandement van de Belgische bisschoppen (13 mei 1966), waarin deze ingingen tegen het Vlaamse standpunt door de eenheid en ondeelbaarheid van een uit twee taalafdelingen bestaande universiteit te bevestigen. Bij de Leuvense studenten zorgde dit voor een reactie gekenmerkt door flamingantisme in combinatie met antiklerikalisme en antiautoritarisme.[1]  De studentenstad werd gedurende korte tijd het toneel van stakingen door de studenten. Een aantal nieuwe studentenleiders die in deze veranderende tijden op de voorgrond traden voelden zich in deze antiautoritaire en antiklerikale overtuiging gesteund door de gebeurtenissen in de VSA met hun Civil Rights-movement of de Free Speech-movement van Berkeley van twee jaar eerder of door de ontwikkelingen in Berlijn.[2]

Binnen de Leuvense studentengroep nam Paul Goossens een belangrijke plaats in. Hij leidde, als een van de nieuwe studentenleiders, vanaf het academiejaar ‘66 -’67 het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) en werd voorzitter van de politieke raad van VVS-Leuven.[3] Een ander prominent figuur was Ludo Martens die de taak van hoofdredacteur van het KVHV-blad Ons Leven, op dat moment het belangrijkste studentenblad, op zich nam. Hij verzette zich hierin tegen elk aanwezig gezag (rector, bisschoppen en koning) en tegen het kapitaal als vijand nummer één en droomde van een pluralistische universiteit als garantie voor vrije meningsuiting.[4] Martens stond met dit standpunt niet alleen. Ook andere studentenleiders zoals Goossens en Walter De Bock beschouwden de Vlaamse eisen als stilaan als minder belangrijk. De roep om inspraak en pluralisme werd bij hen luider en het antiklerikalisme in pamfletten en artikelen werd steeds duidelijker. Binnen het studentenfront was niet iedereen gelukkig met deze ideeënontwikkeling, die het eenheidsfront dreigde te breken. De meeste studenten waren bovendien niet geïnteresseerd in die nieuwe thema’s.

Vanaf december 1966 begon Martens samen met Walter De Bock in Ons Leven kritiek te uiten op het KVHV. Binnen dat Verbond leefde volgens Martens een groep studenten die zich verbonden voelde met de elite uit de maatschappij, de zogenaamde “kaste” of “prinsen”, en een groep, de “progressieven” genaamd, die een band voelde met de gewone studenten, de “proleten”.[5] Die tweedeling zorgde volgens het artikel voor de situatie binnen het Verbond waarin: “de progressieven in een vervelende situatie te staan komen, ze kunnen hun methode niet zuiver uitwerken en men komt terecht in een dubbelzinnige situatie van een halfslachtig, half-aanvaard en half-onuitgesproken progressiviteit”. De vraag werd dan ook gesteld of het nog langer kon dat de “progressieven” binnen het Verbond bleven. De oplossing was volgens Martens de opbouw van een aparte progressieve studentenbeweging, een studentenvakbeweging, die “resoluut de dictatuur van een Elite zal moeten afwijzen en zich aan de kant van het Gewone Volk, het misschien weinig begrijpende «plebs», stellen. Het zal dit moeten aan de hand van de strikte analyse van de toestand, waaruit men kan opmaken dat de plaats van de universiteit in de toekomst zal zijn: voor en midden in het (zoals u zegt, misschien weinig begrijpende) «plebs»”.[6] De Leuvense Studentenvakbeweging (SVB) moest een nieuwe studentenbeweging zijn naar Nederlands model. Ze zou bestaan uit kleine studiecellen en werkgroepen, die vanuit de facultaire kringen syndicale actie zouden voeren voor de verwezenlijking van een democratische universiteit in een democratisch land. Tijdens de verkiezingen van de studentenraad zou de SVB opkomen als een “kiesformatie”.[7] 

Aanvankelijk bestond de progressieve kern SVB (met Martens, Mark Franco en Jan Van Holm als contactpersonen) als een werkgroep binnen het Verbond. In Ons Leven werd dit duidelijk door het nummer van 20 januari dat op het voorblad de vermelding “KVHV-Studentenvakbeweging” droeg.[8]  Op 3 februari 1967 verscheen het ophefmakend “sexnummer” (nr. 18) van Ons Leven van de hand van Ludo Martens. De uitwerking hierin van een ideologisch fundament van de studentenvakbeweging ging volledig verloren door de twee artikels waarin de geestelijkheid van de pedofilie werd beschuldigd. Martens kreeg hiervoor het verbod om het volgende academiejaar nog aan de universiteit te studeren. Bovendien werd het hem verboden dat jaar nog één enkel artikel dat afweek van de christelijke ethiek te publiceren in Ons Leven. Dat laatste kon Martens niet aanvaarden en dus nam hij ontslag als hoofdredacteur. Hij werd vervangen door Paul Goossens.[9]  De SVB-strekking binnen het KVHV werd niet door iedereen op gejuich onthaald. Zo werd bijvoorbeeld op de vergadering van het dagelijkse bestuur van 14 februari 1967 de redactie geïnterpelleerd door enkele bestuursleden over het zogenaamde “sexnummer”. Die kritiek zorgde ervoor dat op 3 maart ’67 de SVB werd opgericht als zelfstandige werkgroep binnen het KVHV.[10]

Ondertussen begon de SVB in het voorjaar van 1967 in het tijdschrift Ons Leven na te denken over de maatschappij en over de werking en structuur van de eigen beweging. Dit denkproces vond zijn uiteindelijke neerslag in het SVB werkstuk dat uitgebracht werd in mei 1967.[11] Volgens de SVB leefde men in een maatschappij met twee klassen, enerzijds de hoogste klasse die alle gronden en productiemiddelen bezat en anderzijds het plebs, als lage klasse, dat moest werken voor de winst van de hoogste klasse. Deze verdeling van de maatschappij was de productieverhouding die de basis vormde van de opdeling van de maatschappij in twee blokken: een groep heersers en een groep onwetende overheersten. De scheiding tussen die twee blokken werd door de hogere klasse bewaard aan de hand van 2 barrières. Ten eerste de materiele barrière, zijnde een opgedrongen consumptiepatroon waardoor het plebs afhankelijk gemaakt werd van de hogere klasse. Een tweede barrière, de psychologische, had te maken met het wel aanwezig zijn van kenmerken als kennis van de etiquette en het fatsoen, dragen van de juiste kledij, het spreken van de juiste taal (het Frans) bij de hogere klasse en niet bij de volksmassa. Door die barrières bleef er verschil en evenwicht bestaan tussen de twee klassen: hoog bleef hoog en plebs bleef plebs.[12]

In België was de kaste een Brusselse kapitaalkern die de politiek stuurde om zo grote winsten te maken. Die kaste was volgens de SVB alles wat zich in Brussel had teruggetrokken, namelijk een “unitaire, liberale en Franstalige kaste”, die zich verzette tegen regionale tendensen en een Brussels imperialisme voerde op politiek, economisch en cultureel vlak. Brussel beheerste de hele politiek, economie en cultuur.[13] Veranderingen zoals Leuven Vlaams en de overheveling van de Franstalige universiteit zouden dit allemaal in de war brengen. De hoogste klasse wilde alleen maar veranderingen aan het systeem en de universiteit die hen ten goede kwamen. De eis tot overheveling van de Franstalige afdeling van de KUL naar een democratische universiteit in Wallonië werd dan ook afgewezen. Democratie en wetenschap waren immers nogal onbekend voor de kaste en bovendien streefde ze naar rust en status-quo om zo alles bij het oude te laten. Een tweede politiek probleem in België, naast de allesoverheersende positie van de Belgische kaste, had te maken met de Vlaamse Beweging. De traditionele Vlaamse Beweging was “een jeugdbeweging voor volwassenen”, die zich in haar verschillende vormen alleen bezig hield met bevordering van de vrijetijdsbesteding. De SVB veroordeelde de Beweging als onbekwaam om de fundamentele socio-economische problemen van de maatschappij op te lossen. Ze bekommerde zich alleen om de taalkwestie en liet de arbeidersbevolking links liggen. Het doel van de SVB was om zich vanuit haar positie in de studentenwereld in te zetten voor de reële ontvoogding van het Vlaamse volk in zijn geheel en niet alleen van een bepaald Vlaams volk.[14]

De bestaande maatschappij was tegengesteld aan het SVB-ideaal van de “sociaal-democratische maatschappij”. Deze maatschappij stelde volgens de SVB de gemeenschap op de eerste plaats en liet het individu ontwikkelen volgens eigen capaciteiten om hem zo de plaats te geven die hij of zij verdiende. De overschakeling van de huidige klassenmaatschappij naar de sociaal-democratische maatschappij kon alleen bereikt worden door de huidige productieverhoudingen te veranderen, door ze niet meer in bezit te laten zijn van de kleine heersende kaste. Dit betekende dat die kleine gesloten machtskaste moest uitgeschakeld worden in een conflict tussen volk en kaste. De SVB koos in dat conflict de kant van het volk, want samen met dat gewone volk had de Studentenvakbeweging als vijand de hogere klasse. Die klasse had steeds de neiging het conflict te vermijden omdat het haar macht verzwakte. Deze tempering van de tegenstelling bereikte ze door de nadruk te leggen op verzoening of door bepaalde dingen toe te geven om zo de dynamiek uit de progressieve groep te halen. Maar het volk en de studenten moesten het conflict net opzoeken. Pas dan toonde de kaste immers haar ware gezicht, haar kastenmentaliteit, haar antidemocratische geest en machtswillekeur. Op dat moment zouden meer mensen zien hoe de vork aan de steel zat in de maatschappij en dus de kant kiezen van de progressieve volksgroep.[15]

Behalve met de politieke problemen worstelde de maatschappij met een universitair probleem. De student zat in een dubbele conflictsituatie met de universiteit. Ten eerste bestond er een conflict tussen student en docent op het vlak van hun pedagogische verhouding. Nu stond in het onderwijs de professor centraal die deed wat hij wou, de student was afhankelijk van hem. Dit moest veranderen, de student moest centraal komen te staan en zowel student als docent zou dan wederzijdse verplichtingen moeten hebben. De student moest actief kunnen deelnemen aan zijn vormingsproces, dat een zelfvorming moest zijn in plaats van een passief gevormd worden. Een tweede conflictniveau tussen de student en de docent was dat van de democratische vertegenwoordiging. De student moest actief mee kunnen participeren in het bestuur van de universiteit, een stem hebben. Bovendien dienden zijn rechten (recht op vrije mening en meningsuiting, op kritiek en op vergadering) gevrijwaard te worden.[16]

De student had geen sociale positie. Hij kwam meestal uit het milieu van de hogere kaste die aanzien, macht, welvaart en superioriteit belangrijk achtte en zichzelf afschermde om die dingen te bewaren. Ondanks de beïnvloeding door dat milieu kon de student toch aan de kant van de arbeider gaan staan door zich te bewegen in het universitaire milieu. Hier leerde hij immers hoe het was afhankelijk te zijn, ondergeschikt te staan ten opzichte van de machthebbers. Zo leerde de student de arbeiderssituatie, die dezelfde was, kennen. De student moest dus onafhankelijk worden ten overstaan van zijn familie om zich bewust te worden van zijn situatie. In de strijd tegen de bestaande universiteit en maatschappij had de student, en meer algemeen de intellectueel, vier opdrachten. Ten eerste moest hij of zij inzicht hebben in de bestaande verhoudingen en dat ook uitleggen aan iedereen die het niet zag. Een tweede taak was weten dat het doel maar bereikt kon worden na jarenlange, geleidelijk opgebouwde maar onverzoenlijke strijd. Ten derde moest de student de versnipperde krachten bundelen tot één machtsblok dat de strijd zou voeren en ten slotte diende de student bij elk conflict voor elk probleem een sociaal-democratisch alternatief te verwoorden.[17]

Maar kon er geen oplossing gevonden worden via een andere weg dan strijd en machtsgebruik? Voor de SVB niet. Woorden bestendigden immers alleen de bestaande situatie en losten niets op. Men moest streven naar macht, die dan aangewend zou worden om een goede maatschappij op te bouwen. Pas wanneer er geen onderscheid meer bestond tussen de machthebbers en het plebs kon de democratie verwezenlijkt worden. In die democratie lag de macht bij die mensen die kapabel waren en steeds verantwoording verschuldigd bleven ten aanzien van de rest. Bovendien had binnen die democratie iedereen in het productieproces de positie die hij of zij aankon. Alleen in zo een maatschappij werd een democratische universiteit mogelijk want de universiteit was steeds de afspiegeling van de maatschappij. In de democratische universiteit kon iedereen zich ontwikkelen naar eigen bekwaamheid, om later precies die plaats in het productieproces te bekleden, die hem volgens zijn bekwaamheid zou toekomen.[18]

In de werking van de toekomstige SVB, die - zoals we hierboven al vermelde - eerste uitgedacht werd in het tijdschrift Ons Leven en dan in het SVB Werkstuk een neerslag vond, zouden twee vormen centraal staan. Ten eerste was het plan te werken in studiegroepen. Die groepen hadden een dubbele opdracht. In de eerste plaats moesten ze de problemen uit de maatschappij uitdiepen en zo een inzicht te krijgen in de vertakking van die problemen. Ten tweede diende ze tot actie te komen en elke student in een studentensyndicaat te mobiliseren. Concreet moest de studiedienst zich bezig houden met de theoretische studie van het onderwerp onder leiding van mensen die op de hoogte waren van de problemen uit een bepaalde sector, met het mobiliseren van studenten om in actie te komen en met doorstroming en vorming. In de verschillende studiegroepen werden verschillende onderwerpen, concrete problemen van de studenten behandeld: universitair beleid, medebeheer, zwart-bulletin, sociale lagen, partijstelsel en parlementaire democratie, Vlaamse Beweging en internationale studentenactie.[19] Naast de studiediensten zouden de SVB-militanten in faculteitsgroepen (ook “werkgroepen” genoemd) werken, één per faculteit, die zich bezig hielden met een probleem dat zich stelde aan de betreffende faculteit. De groepen bepaalden zelfstandig hun werking. Elke groep rapporteerde steeds over een probleem bij het centrale bestuur dat dan aangaf hoe het probleem verder moest bestudeerd worden. Er dienden ook voordrachten georganiseerd te worden over problemen “die aan de universiteit zelf worden behandeld”, dit betekende over problemen rond de democratische hervormingen die nodig waren aan de universiteit.[20]

Samengevat moest een SVB-militant zich bezig houden met de andere studenten te mobiliseren als een actie opgezet werd door het uitdelen van pamfletten en het ophangen van posters, met het contextualiseren van een probleem dat door de SVB werd bestreden (hiervoor moest de militant gevormd zijn) en met het opvangen van de dagelijkse problemen van de studenten in het studentensyndicaat.[21] Vorming wilde men de militant geven aan de hand van het studieweekend van de VVS, voordrachten en cursussen in het kader van de anti-universiteit en een bulletin door de kernen uit Antwerpen, Gent, Brussel en Leuven verspreid. Doel van de vorming was zich bewust worden welke de machtsverhoudingen waren in de maatschappij en welke plaats men als student in het conflict innam, ofwel aan de kant van de democratische houding samen met de massa ofwel aan de kant van de elite.[22]

In haar werking wilde de SVB vertrekken van een concreet programma dat door de vertegenwoordigers moest gevolgd worden. Dat programma zou ervoor zorgen dat binnen de SVB geen contradictorisch standpunt werd ingenomen en dat de vertegenwoordiger steeds optrad als spreekbuis van de beweging. Zo een programma was afwezig bij de studentenleiders, die zetelden in het Faculteitenkonvent (FK), het vertegenwoordigend lichaam van de verschillende faculteitskringen, dat daarom voor de SVB ondemocratisch was. Wilde men democratische en vrije verkiezingen voor de studentenvertegenwoordigers houden, dan was het nodig dat vertrokken werd van een duidelijk programma.[23]

 

2. De SVB wordt zelfstandig

 

Ondertussen kwam er steeds meer kritiek op de SVB-werkgroep binnen het KVHV. Tegenkanting van de traditionele flamingantische vleugel in het Verbond gesteund door de Verbondsbeheerraad zorgde ervoor dat het plan om het KVHV te vervangen door het studentensyndicaat van SVB, in het water viel en de groep met Ludo Martens het Verbond verliet om op 5 juni 1967 een autonome SVB op te richten.[24] De negatieve houding van de Vlaamsgezinde vleugel was ondermeer het gevolg van de kritiek van Ludo Martens in Ons Leven (onder de titel “Amoreel Verslag”) op de mislukte Operatie Ultimatum van 1 maart 1967 (dat was een reeks acties van de studenten om de academische overheid vaart te laten zetten achter de expansieplannen van de afdelingen van de universiteit). In zijn kritiek trok Martens van leer tegen de zware politieke nederlaag van het KVHV als resultaat van het immobilisme van de Vlaamse Beweging (wat had geleid tot het mislukken van de Operatie) en tegen het overhevelingsthema dat voor hem voorbijgestreefd was. Het was volgens Martens tijd dat de studenten het concept van het FK en studentenleiders achter zich lieten, want “politiek voeren met leiders kan alleen de zelfgenoegzaamheid van de leiders ten goede komen”. Diezelfde studenten moesten overstapten op een geïnformeerde en gemobiliseerde syndicale studentenorganisatie, “waarin iedereen die maatschappelijk bewust wil optreden zijn inbreng heeft in het beleid en tevens zorgt voor de doorstroming naar de totale studentengroep toe”, want “de aanval op een geheel systeem kan alleen ondernomen worden door de massa”. Het was tijd dat de SVB na een periode van groei, “een theoretische-kuier-periode”, zich ging richten op concrete eisen en actie.[25]

In de bestaande overtuigingen zouden stilaan veranderingen gaan optreden als gevolg van de deelname van de Leuvens SVB-studenten aan een internationaal studentencongres in de zomer van 1967 in Berlijn. De studenten kwamen toen in contact met de geschriften van Marx, Lenin en Mao. Een van die studenten was Ludo Martens, die de marxistische leer zou meebrengen naar Leuven en ze hier later zou doorgeven aan de SVB, die binnen haar beweging stilaan een marxistische vleugel zag ontstaan.

In oktober ’67 kwam ook KVHV-praeses Paul Goossens, na ontslag bij de KVHV, samen met de hoofdredactie van Ons Leven over naar de SVB, wat ervoor zorgde dat een te groot isolement t.o.v de meerderheid van de studenten vermeden werd door contact te blijven houden met de kringverantwoordelijken, de eerstejaarsstudenten en de studentenpers en door het thema Leuven-Vlaams niet los te laten.[26] Door het werk van Goossens trad de SVB toe tot het Actiecomité Universitaire Expansie (AUE), dat als doel had de acties voor de overheveling van de Franstalige afdeling te coördineren en meer weerklank te geven in de media. Deze deelname was een concreet voorbeeld van hoe een te groot isolement werd voorkomen. Meer nog, de deelname maakte dat de SVB, omdat ze de beste krachten had om een actie gaande te houden, een voorname rol kon spelen in de Leuvense studentenwereld.[27]  In 1967 had de SVB volgens Theunissen veel gehoor, bijvoorbeeld wanneer Walter De Bock of Herwig Lerouge op bijeenkomsten spraken over hun visie op Baran en Sweezy’s analyse van het kapitalisme. De beweging werd door de studenten gezien als avant-gardistisch, vernieuwend en kritisch.[28]

In de praktijk bestond de organisatie nog niet zoals ze hierboven, in het Werkstuk, werd voorgesteld. Er was in het begin geen blad, bankrekening, kas of adres aanwezig, de werking was nog niet nationaal gecoördineerd en de politiek soms nog vaag. Wel had de beweging heel wat aanhangers. De leden van de SVB waren volgens Goossens en Martens mensen die vanuit een vaag idee van rechtvaardigheid bij de beweging waren gekomen. Dit idee moest geconcretiseerd worden, wat zoveel betekende als “omgebogen tot een nuchter en liefst wetenschappelijk inzicht in de structuren van de maatschappij dat kon leiden tot een engagement”.[29] Dit doel wilde de SVB bereiken op een drievoudige manier: niet alleen aandacht hebben voor woorden maar ook voor daden binnen en buiten de partij, systematische vorming van de leden en werken in één organisatie aan één project met gemeenschappelijke doelstellingen zodat het individu niet alleen achter bleef.[30]  Na een aantal weken waren de grote organisatorische problemen opgelost. Zo ontwikkelde de ex-redacteurs van Ons Leven in oktober 1967 een eigen blad, 13 Mei genoemd, met als redactie-adres de Eikstraat 5.[31]  De periodiciteit was tot het einde van de 2e jaargang veertiendaags en vanaf de 3e jaargang driewekelijks. In haar eerste nummer van 20 oktober 1967 stelde het blad zich tot doel “informatie te brengen over de KUL, over wat er aan studentensyndicalisme gedaan wordt, over ons democratisch (jawel) land”. De doelgroep was iedereen die interesse had voor de SVB of er al actief in was (de Leuvense, Antwerpse, Brusselse en Gentse studenten, zo vermeldt de ondertitel). De verantwoordelijke uitgever van het eerste nummer was Johan Philipen, hoofdredacteur was Louis Van Dyck en het redactiecomité bestond onder meer uit Walter De Bock, Herwig Lerouge, Mark Franco en Paul Goossens. Het blad werd op straat en in alle faculteitsjaren verkocht.[32] 

In de politiek die de SVB in haar beginjaren voerde werd in de eerste plaats de nadruk gelegd op de specifieke studentenproblemen. Zo werden bijvoorbeeld in het eerste nummer van 13 Mei de huisvestingsproblemen voor de Leuvense student besproken. In een derde nummer werd gesproken over de actie van SVB-Ekonomica tegen ene prof. Van Winckel die veel geld verdiende met de uitgave van zijn cursus.[33] Ten tweede had de SVB aandacht voor de eis tot de universitaire expansie en de strijd voor democratisch Leuven-Vlaams. De SVB werkte mee in het Komitee voor Universitaire Expansie dat zich inzette voor democratische besluitvorming, overheveling van het Franstalige deel van de KULeuven naar centraal Wallonië, het afwijzen van Brabant als universitair bastion van Brussel en Leuven, democratisering van het hoger onderwijs, het afschaffen van bourgeoisuniversiteiten en van de voogdij van de industrie op de universiteit en de promotie van een rationeel wetenschapsbeleid.[34]

In november ‘67 publiceerde de SVB in 13 Mei haar programma met een overzicht van haar eisen rond een democratische universitaire expansie.[35] Ten derde stelde de SVB een aantal vage ouvriëristische eisen, bijvoorbeeld in het eerste nummer van 13 Mei met een artikel over de noodzakelijke strijd tegen het sociale beleid van de regering Van Den Boeynants-Declerq, “de antidemocratische volmachten, die sinds maanden een aanslag uitvoert op de minst begoede mensen in onze maatschappij: de arbeiders in de bedrijven, de bedienden in de kantoren, d.w.z de meerderheid van de Vlaamse en Waalse bevolking”. Deze antisociale politiek moest door de studenten samen met de arbeiders gestopt worden, zodat recht kon gedaan worden aan de sociale noden van het volk.[36] De SVB was volgens Ludo Martens en Paul Goossens in zijn aanvangsfase nog geen revolutionaire partij. Deze was nog in volle voorbereiding gedurende de volgende drie à vier jaar. Bovendien was het nog niet zeker of die partij er wel kwam, dat was afhankelijk van de sociale krachten, meer bepaald van de arbeiders uit de fabrieken, die zich in de volgende jaren zouden ontwikkelen. Deze krachten zouden volgens Martens en Goossens op een bepaald moment in de toekomst voelen dat de tijd rijp was voor de eenheidsstrijd samen met de intellectuelen en kleine middenstand tegen het kapitaal.[37]

 

3. Een aanzet tot radicalisering

 

Een volgende grote stap voor de SVB was januari 1968 toen de academische overheid van Leuven-Frans haar expansiedroom bekend maakte. Het gevolg was een vier weken durende staking van de Vlaamse studenten en professoren, bezetting van de universitaire gebouwen en de boycot van Franstalige colleges. Heel deze situatie deed vele studenten de ogen openen voor iets dat veel verder ging dan de eis “Leuven Vlaams”.[38] De bestaande maatschappij werd grondig bekritiseerd, en dit niet alleen meer door een kleine kern studentenleiders maar door de meerderheid van de Leuvense studenten. Zij werden ondergedompeld in de utopische nieuw-linkse ideeën (de oude waarheid is achterhaald, er wordt terecht van ‘nieuwe tijden’ gezongen, de tijd is rijp voor een andere samenleving die vrijer, democratischer en meer authentiek zou zijn). Het was de triomf van het anti-autoritair spontaneïsme.[39] Volgens Vos bleef in Leuven deze algemeen linkse studentenbeweging aanwezig als gevolg van het feit dat er voor ‘68 geen linkse traditie aanwezig was. De progressieve studenten ontdekten in ‘68 pas het linkse ideeëngoed en zochten, vertrekkend vanuit SVB-wortels en via dezelfde globale lijn, langer dan elders naar een nieuwe samenlevingsconstructie. “Dit verklaart waarom het maoïsme - dat door de eerste contestatairen ontwikkeld was - stevige wortels had in Leuven, terwijl andere linkse strekkingen er in de eerste jaren nauwelijks voet aan de grond kregen”. Versnippering was in Leuven, in tegenstelling tot elders, niet in sterkte mate aanwezig.[40]  Wel bestond in Leuven verschil tussen het KVHV, dat vanaf maart met Ghekiere als praeses een “avant-garde-koers” wilde gaan varen, en de radicaal democratische SVB, die volgens Ghekiere “dikwijls de actie verlamt door zijn ideologisch gestamel”.[41] Dit verschil werd duidelijk in de houding die beide studentenverenigingen innamen ten aanzien van de Russische inval in Tsjecho-Slowakije om een einde te maken aan de Praagse Lente van Alexander Dubcek. Terwijl het KVHV met een teach-in en betoging voor de Russische Ambassade in Brussel en in Antwerpen het Russische imperialisme wilde aanklagen, had de SVB vooral aandacht voor het bekritiseren van de politiek van Dubcek. De SVB veroordeelde enerzijds wel de evolutie in Rusland waar volgens hen sinds 30 jaar geen vertrouwen meer werd gesteld in de massa van de arbeiders, de arbeiders niet meer opgeleid werden voor de strijd voor een echt socialisme en waar men weigerde de massastrijd te voeren tegen de bureaucratie en de nieuwe elite. Men steunde eerder op die nieuwe elite. De inval in Tsjecho-Slowakije werd afgekeurd en gezien als resultaat van de politiek van de SU. SVB-Leuven veroordeelde anderzijds ook bepaalde tendensen in Tsjecho-Slowakije die tot de instelling van een nieuwe elite en van een nieuw soort kapitalisme moesten leiden. Het was echter de taak van de Tsjecho-Slowaakse arbeidersklasse zelf de ontwikkeling van deze tendensen te bestrijden.[42]

Aan de universiteiten van Gent, Brussel en Antwerpen waren ondertussen, naast Leuven, ook SVB-kernen met eigen bladen ontstaan. Zo ontwikkelde SVB-Gent het blad Mordikus. Bij geen van deze kernen kon gesproken worden van maoïsten, de ideologische afbakening was nog niet erg duidelijk, de SVB had nog geen afgelijnd concept. Ze was immers een vergaarbak van allen die op dat moment de maatschappij op een kritische manier benaderden.[43]  Volgens de SVB zelf was tijdens het academiejaar ‘67-‘68 het allereerste werk geleverd, nodig om een radicaal democratische organisatie in de Leuvense studentenwereld uit te bouwen. De SVB moest wel nog een organisatie worden. Vooral sinds januari ’68 hadden vele studenten zich tot de SVB gewend met vragen waarop tijdens studiedagen, discussievergaderingen en acties een eerste antwoord werd gezocht.[44]

De structuur van de SVB lag eveneens nog niet definitief vast. Voor de SVB deed zich in de eerste plaats een zeer grote nood voor aan objectieve informatie. “Opdat de denkbeelden van de SVB-militanten zouden ontsnappen aan de misvormingen der burgerlijke pers”, werd een eerste werkboek gepubliceerd: Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven (1968, kostprijs 40 BEF voor studenten).[45] Naast meer structuur voelde de SVB de noodzaak tot kwalitatieve voorbereiding van de komende acties in en buiten Leuven. Ten derde diende de materiële kant van de organisatie definitief geregeld te worden en waren er zeer vele militanten bij de SVB die gezamenlijk hun kadervorming wilden doorvoeren. Om deze redenen richtte de SVB een permanente vakantiewerking in vanaf 15 augustus. Om de nationale uitbouw te garanderen en in de komende jaren de militantenvorming door te drijven, zou men vanaf oktober een nationaal blad uitgeven, met als doel “in alle dorpen en steden lezersgroepen, studie- en actiegroepen te vormen die naast de verspreiding van het blad ook het politieke werk zullen verder zetten”.[46] De leiding van de SVB, als daarvan al gesproken kon worden volgens Goossens en Martens, lag bij een zestal mensen die een soort van paraplu vormden en de jongere leden opleidden.[47]

In het hierboven al vermelde boek Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven bracht de SVB de bevindingen samen uit 1966 tot 1968 uit de concrete strijd bij elkaar, met als doel de toepassing van die ervaringen in de nieuwe strijd. Via dit werk krijgen we een inzicht in de ideologie van de beweging op dat ogenblik. De SVB zag hoe in de universitaire wereld een probleem tussen professoren en studenten altijd uitliep op een sisser omwille van vertragingsmanoeuvres van de universiteit. Geleidelijk aan, kijkend door een nieuwe - marxistische - bril, werd duidelijk dat deze studentenstrijd eigenlijk een maatschappelijk conflict voorstelde bestaande uit vier blokken. Een eerste blok was dat van de internationale kapitalisten die de concurrentie hadden weggedrukt op de internationale markt en de wereld hadden verdeeld over hun invloedssferen. De nationale kapitalisten vormden een tweede blok, enkel gericht op het verrijken van de eigen groep op de rug van de arbeidende mens en gekant tegen het internationale blok. Die kapitalisten waren dus een vijand in economisch goede tijden en een bondgenoot in economisch slechte tijden. De klein-burgerij, waarmee men doelde op allen die zelfstandig in hun loon voorzagen, niet ingeschakeld waren in een fabriek, een enorme belangstelling hadden voor de waarde en de macht van het individu en altijd gevangen zaten tussen het proletarische en kapitalistische kamp, vormde een derde blok. Het laatste blok, het proletariaat, bestond uit alle mensen die hun arbeidskracht in dienst stelden van een fabriek (een instelling die deze arbeidskracht als een soort grondstof kocht) en de natuurlijke tegenpool van de grote internationale blokken en nationale machtsgroepen vormde.[48] Het arbeidersproletariaat werd in de fabrieken te werk gesteld door de kapitalisten en zo tot object in handen van die kapitalisten, die alle kennis en creativiteit van de arbeider afnamen.[49]     

De SVB besloot te strijden aan de kant van de massa, wetend dat het op de meest verbeten weerstand van allen “die aan de kant van de kapitalistische klasse strijden zou stoten”.[50] Zoveel mogelijke mensen (“de grootst mogelijke massa”) moesten onder leiding van de industriearbeiders en vanuit een klassenbewustzijn de handschoen opnemen tegen de kapitalisten.[51] Historisch zou volgens de SVB de tijd gekomen zijn dat de arbeidersklasse de macht overnam, de voorwaarden hiertoe waren na vier eeuwen van de burgerijmacht immers vervuld.[52] Om dit te doen was het volgens de SVB nodig de arbeider op te leiden aan de hand van een revolutionaire theorie en een revolutionaire organisatie op te bouwen. Deze organisatie moest een syndicale studentenbeweging zijn in een avant-garderol.[53]

De taak van de studenten, die een specifieke plaats hadden omdat zij nog niet ingebed waren in één van de blokken en zowel in contact stonden met de hogere klasse als met de arbeiders, was als intellectueel “uitleggen hoe de wantoestanden voortkomen uit het kapitalisme, dat in laatste instantie was gebaseerd op uitbuiting van de mens door de mens; uitleggen wat de betekenis was van vele maatregelen en ‘gunsten’ aan de arbeider (men geeft voordelen aan monopolies en trusts en stelt het voor alsof vooral de arbeiders er wel bij zullen varen); analyseren van de zwakke punten van het regime om de strijd zo effectief mogelijk te richten tegen de kern van het kapitalisme; bestuderen en formuleren van de juiste alternatieven, die naar een maatschappij gaan, gebouwd op de belangen van arbeiders, beambten, kleine zelfstandigen”.[54] Meer algemeen hadden die intellectuelen de taak de belangen van de arbeiders te verdedigen en hun kennis te gebruiken in dienst van de arbeider. Op die manier kon aan het volk uitgelegd worden wat de functie was van de techniek, die hen tot dan toe had overheerst, wat door de technici moest gedaan worden en wat hun rol was in het productieproces. Dit kon dan leiden tot inzichtelijkheid in en controle op de techniek, op het hele productieproces, zodat dit alles gestuurd kon worden om in dienst van het volk te functioneren.[55]  

Het doel van de SVB was de bestrijding van de bestaande, voor haar “formele of liberale”, democratie. Deze liberale democratie bestond volgens de SVB uit een politiek die ver van de mensen stond, een economie die de volksmassa steeds domineerde en uit een volkscultuur die verdrongen werd door burgerlijke cultuur. Vrijheid in die democratie betekende de vrijheid om de arbeiders in de fabriek uit te buiten en om het bewustzijn en de strijd voor de bevrijding te onderdrukken.[56] Deze situatie in de maatschappij zorgde ervoor dat het proletariaat zich verzette en het bestaansrecht van het kapitalisme in vraag stelde. Voor een reactie hierop bediende de kapitalisten zich van de politiek, deze was volgens de SVB immers speelbal van de kapitalisten. De gehanteerde politiek was volgens de SVB fascistisch en maakte gebruik van indoctrinatie via de pers, televisie, literatuur, het onderwijs en via onderdrukkingregels tegen stakingen, arbeidersbewegingen of het communisme. Via die media wilde het kapitalisme de aanwezige ontevredenheid opvangen door het bevorderen van een nationaal gevoel. Met haar strijd wilde de SVB hiertegen ingaan en een reële - directe - democratie met recht op vrije discussie, informatie, zelforganisatie, actie en agitatie opbouwen.[57] In die samenleving zou de opvoeding van de mensen in dienst staan van een leven dat gericht zou zijn op het collectieve en hen voorbereiden op de arbeid voor die collectiviteit.[58]  Vrijheid betekende dat alle beslissingen besproken zouden worden in alle plaatsen waar mensen werkten en leefden, dat mensen zich zouden mogen organiseren, dat de werkende mensen een controle zouden voeren op de pers, bestuursorganen en leiding van de fabrieken.[59] 

De wereld na de revolutie werd door Goossens en Martens beschreven als “de samenleving die zich zal inzetten voor de bevrediging van de menselijke behoeften, niet vertaalbaar in termen van koop en verkoop, niet van aard om op de markt te worden verhandeld, behoeften van opvoeding, urbanisme, uitrusting voor cultuur en ontspanning, van openbare hygiëne, van openbaar vervoer, maar ook van inrichting van het grondgebied, herbebossing, strijd tegen de bezoedeling van het water en de lucht, tegen het lawaai, etc”.[60]  Deze visie is te vergelijken met de Port Huron statement van Tom Hayden, uitgebracht in oktober 1962 aan de Michigan University ten tijde van het eerste Amerikaanse studentenprotest. In deze statement stellen de studenten zich een “participatory democracy” voor waarin “like the political and economic ones, major social institutions - cultural, education, rehabilitative, and others - should be generally organized with the well-being and dignity of man as the essential measure of success”.[61]  

    

4. De Fordstaking: contact met de arbeiders

 

De economische vooruitgang van de jaren zestig, vooral onder de regering Lefrèvre-Spaak (1961-1965), werd gekenmerkt door een gezamenlijk optreden van de vakbonden in overleg met het patronaat om over de herverdeling van de vruchten van de economische politiek te onderhandelen.[62] In dit collectieve overleg beloofden de vakbonden in ruil voor voordelen op het vlak van lonen, premies, arbeidsduur e.a. de sociale rust te bewaren en geen nieuwe eisen te stellen voor de duur van de overeenkomst. Materiële welstand was in de jaren zestig niet langer een fata morgana, maar een haalbare kaart. Stilaan ging de arbeider de levensstijl van de burgerij kopiëren en verdween de homogeniteit van de arbeidersklasse. De rust van de jaren zestig werd maar zelden verstoord door stakingen.[63] Maar soms geraakte de kwalitatieve onvrede met het werk niet opgelost door sociaal overleg of geldelijke voordelen, met als gevolg dat men naar de staking greep als de laatste uitweg. In die staking stond steeds de eis om lopende CAO’s aan te passen aan de economische conjunctuur en de stijgende levensduurte centraal.[64]  

Op 21 oktober 1968 brak aan de Fordfabriek in Genk onder de 7000 arbeiders een staking uit, nadat de gesprekken van 4 oktober over een nieuw sociaal akkoord waren mislukt en in het weekend door het ACV en ABBV werd beslist om het werk neer te leggen. De bedienden bleven buiten het conflict omdat zij gebonden waren aan het oude akkoord tot januari 1969.[65] Vier eisen werden voorop gesteld om een gelijkschakeling te bekomen met de arbeiders van de Ford-fabriek uit Antwerpen: loonsverhoging, werkploegvergoeding, arbeidsduur en bestaanszekerheid. In de eerste week waren al twee studenten, Arnout Vanreusel en Kris Hertogen, van de SVB aanwezig bij de staking.[66] Ze werden, zo stelt de SVB-publicatie over het hele gebeuren, zeer positief ontvangen door de arbeiders en deelden pamfletten uit. (een voorbeeld van zo’n pamflet, zie p. 20) Hierbij wist de radio te vertellen op de eerste dag om 19 uur ‘s avonds: “In de vooravond trachten leden van SVB-Leuven, die zich onder de stakers hadden gemengd en die strooibiljetten hadden uitgedeeld, waarin zij hun solidariteit met de arbeiders van Ford-Genk betuigden, de aanwezigen aan te zetten de fabriek binnen te gaan en deze te bezetten. De vakbondsleiding kwam tussen beide en slaagde erin dit opzet te verijdelen”.[67] 

Maar dit waren niet de enige studenten die in de eerste week de Fordarbeiders een hart onder de riem kwamen steken in hun strijd, elke dag stonden er tientallen studenten aan de piketten, die volgens de SVB-publicatie goed werden onthaald.[68] Het doel hiervan was het leven, de moeilijkheden en de strijd van de arbeiders (dé revolutionaire kracht van de samenleving) te leren kennen. De studenten wilden samen met de arbeiders staken en samen de werkwilligen overtuigen niet te gaan werken. Er werd ook gediscussieerd over het ploegensysteem of het onmenselijke ritme en men trachtte een inzicht te krijgen in de arbeidsvoorwaarden (vakanties, gezondheidsvoorwaarden, ongevallen).[69] Volgens Theunissen leverde het optreden van de SVB in deze “zuiver syndicalistische” staking niets op. Er werd nooit echt contact gelegd met de arbeiders en de SVB betekende niet veel voor de arbeiders.[70]

Ook in Leuven bleef het niet stil met de organisatie van een “Actiekomitee Leuven” (waarvan het KVHV, de SVB, de Vlaams-nationalistische Studentenunie (VNSU), het Faculteitenconvent (FK) en het Seniorenconvent (SK) deel uitmaakte) op donderdag 24 oktober 1968 en een “Werkgroep Ford”.[71] Concreet organiseerde men een teach-in in Alma II, onder de leuze “eenheid van arbeiders en studenten in de strijd” en in aanwezigheid van een 1000-tal studenten, over de Fordstaking en de concrete strijd van de arbeiders. Daarnaast werd er die dag ook nog betoogd.[72] Naast actie in Leuven of Hasselt werden zelfs in Antwerpen alle Antwerpse middelbare scholen opgeroepen tot staking op dinsdag 17 februari 1968 door het “Aksiekomité Scholen Antwerpen”.[73]

Volgens het ACV was de staking in die eerste week een succes: “(…) moet men vasttellen dat de staking algemeen gedragen wordt door de ganse openbare opinie. Zelfs die splintergroepen, die nijdig zijn om dit groot syndicaal succes, houden hun asociale mening liever op zak”.[74] Met “de splintergroepen” bedoelde ze waarschijnlijk de SVB. Opvallend was dat De Volksmacht, krant van het ACV, verder niets vermeldde i.v.m de SVB of zijn acties gedurende de hele staking. De reden hiervan is waarschijnlijk het feit dat de vakbond liever de SVB doodzweeg dan veel reclame voor hen en hun acties te maken.

In Genk werd tijdens de tweede week de staking ruwer door het harder optreden van de politie, die ervoor wilde zorgen dat de werkwilligen aan de slag konden. Op 2 november werd een manifestatie gehouden in Hasselt waar (naast de Genkse, Antwerpse en Keulse arbeiders - samen zo een 3000 mensen) ook de SVB aanwezig was, die, zo laten de krantenkoppen in het SVB-boekje zien, niet onopgemerkt voorbij ging aan de media.[75] In deze betoging weerklonk voor het eerst de kreet “arbeiders-studenten: één front!”.[76] Terwijl een derde week iets rustiger verliep met vooral uitleg aan de bedienden over hoe zij hun duit in het zakje konden doen in de staking, bracht de vierde week opnieuw een aantal incidenten die zich vooral afspeelden bij de verzamelplaats van de bussen. De vijfde week eindigde met een akkoord tussen de vakbonden en de directie op 22 november 1968, wat bepaalde dat het werkvolk zijn loonsverhoging en een werkduurverkorting kreeg. Het was tijd dat iedereen terug het werk hervatte. Op die manier eindigde de staking binnen Ford-Genk, een staking waarin de studenten zich voor het eerst op zulk een manier aan de kant van de arbeiders schaarden. Dat de studenten dit hadden gedaan werd opvallend positief onthaald door de KPB. In een artikel in De Rode Vaan werd speciaal aandacht gegeven aan de SVB. Volgens de KPB was “de aanwezigheid van een groep studenten van de SVB naast de stakende arbeiders van Ford-Genk niet onopgemerkt gebleven”. Ook niet voor de arbeiders die volgens de KPB “hun nieuwe strijdgenoten over het algemeen een gul onthaal hebben bereid”. De KPB moest wel opmerken dat “er nog heel wat wantrouwen te overwinnen is. Doorgewinterde syndikalisten vrezen wel eens dat de nieuwkomers hun initiatief uit handen zullen willen nemen”.[77] 

Maar voor de KPB was de SVB op de juiste weg. De beweging maakte vanuit twee jaar studententijd de juiste analyse van de huidige situatie. Voor de KPB was de SVB “ver van alle ijdele pseudo-revolutionaire romantiek. Naast een volgehouden teoretische arbeid leggen de mensen van de Studentenvakbeweging zich toe op de uitbouw van een stevige organisatie(…) De studenten hebben niet alleen iets te leren van de arbeiders. Zij hebben ook iets te bieden. Hun wetenschappelijke vorming laat hen toe bepaalde konflicten te analyseren en in een ruimer verband te plaatsen, wat op zijn beurt de arbeiders toelaat inzicht te krijgen in de eigen, dagelijkse actie.(…) En ook op het vlak der doodgewone menselijke contacten komen heel positieve contacten tot stand”. Wat de KPB dan ook wilde doen was de lezers van De Rode Vaan vragen de studenten op bedrijf en vakbond gastvrij te ontvangen. Er werd zelfs gedacht aan samenwerking: “in dit eerste stadium komt het er o.i. op aan een maksimum aan informatie uit te wisselen, waarbij ook gedacht dient te worden aan adekwate en blijvende verbindingen met de provincie”. Op het einde van het artikel werd zelfs reclame gemaakt voor de het werk Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven en voor het eerste nummer van de tweede jaargang van 13 Mei (over de klassenuniversiteit en met het programma van de SVB).[78]

Een andere houding was vast te stellen bij de andere politieke partijen. De CVP en BSP bleven in dit conflict afzijdig. Zij zaten in de regering en waren van mening dat een staking buitenlandse investeerders zou afschrikken. Ook de Volksunie kantte zich tegen het conflict.[79]

Na de afloop van de staking publiceerde de SVB een brochure met daarin onder meer de resultaten van de staking en de actie van haar militanten.[80] Deze publicatie toont mooi de ideologische weg die de SVB aan het inslaan was in het najaar van 1968. De directie van Ford werd voorgesteld als een bestuur dat zich ongegeneerd vergreep aan intimidatie en chantage van de arbeiders om zo de staking, “een rechtvaardige strijd van de arbeiders, te breken en er voor te zorgen dat er na vijf weken geen enkel perspectief meer was op een voortzetting van de strijd”.[81] De politie, door de SVB “het repressie-apparaat” genoemd, stond in dienst van de directie voor de uiterst gewelddadige onderdrukking van de arbeiders die het zogenaamde recht op arbeid schonden en ter bescherming van de arbeiders die wel wilden gaan werken. Het beeld dat de SVB van de vakbonden schetste was evenmin rooskleurig. Het syndicaat werd bestempeld als helpers van het kapitaal in haar planning (het kapitaal deed aan planning om ervoor te zorgen dat er ondermeer een zo volledige mogelijke beschikbaarheid was van alle arbeiders op elk ogenblik, met beperking van arbeidersstrijd aan de hand van limieten om op die manier als systeem te overleven) en het feit dat het zichzelf als leider zag werd door de SVB in twijfel getrokken. De vakbond hielp gewoon het kapitaal om de limieten in stand te houden die ervoor zorgden dat de arbeider aan het werk bleef, niet te veel strijd voerde. Op die manier kon de arbeider nooit zijn strijd voeren en echt iets verwezenlijken. De houding ten opzichte van de vakbonden was dus duidelijk afwijzend.[82]

Ook besprak de SVB de noodzakelijke band die moest bestaan tussen arbeiders en studenten. De studenten van de SVB wilden niet ingeschakeld worden in een onderwijs, universiteit die voorbereidt op het kapitalisme.[83] Er waren voor de SVB een aantal grote problemen die opgelost moesten worden om tot een democratische universiteit ten dienste van het volk te komen. In de eerste plaats moest de kloof tussen theorie en praktijk en tussen boekenwijsheid en sociale realiteit kleiner gemaakt worden. Ook moest de tegenstelling tussen enerzijds het geforceerde individualisme waarin de studenten werden gedwongen en anderzijds de gezamenlijke belangen van de studenten worden weggewerkt. Hetzelfde diende te gebeuren met de tegenstelling tussen de hiërarchie en de basis van de mensen, de tegenstelling tussen passiviteit en strijd, tussen rust en beweging, tussen het absolute en het veranderende. Deze problemen moesten binnen de faculteiten besproken worden door uitwerking, concretisering, kritiek en door voorbeelden neer te schrijven. De resultaten zouden dan centraal gebundeld en verwerkt worden en dan opnieuw verzonden worden naar de faculteiten.[84]

Het doel van deze strijd was een democratische universiteit, “een universiteit waar elke student zou bezeten worden door het virus van de democratie, waar cursussen en seminaries gegeven worden over een juiste situering van het probleem van de Derde Wereld, waar gezocht zou worden naar een menselijke en totale oplossing van de situatie van de fabrieksarbeiders. Men wil een universiteit waar het wetenschappelijk onderzoek zou gebeuren ten dienste van de brede lagen van de bevolking en niet ten dienste van een kleine groep die de macht heeft om in onze ondernemingen en die juist om haar winst te vergroten…”.[85] Maar het streven naar zulk een universiteit werd verhinderd door de overheid. De oplossing voor dit probleem lag in het smeden van een band met de arbeiders omdat de arbeiders een machtige bondgenoot en meerwaarde waren voor de studenten in hun strijd voor democratische eisen en voor een democratische universiteit.[86] Een meerwaarde omdat de arbeider, vanuit zijn miserabele sociale situatie, bereid was geconcentreerd en georganiseerd te strijden met een bepaalde discipline, verbondenheid en verbetenheid. Dat dit strijden succes had, bleek volgens de SVB duidelijk uit het verleden. De arbeider was dus de ideale partner in de strijd tegen het monopoliesysteem.[87] Of zoals het ook werd gesteld: “de intellectuelen zullen samen in één beweging met de bewuste arbeiders, leren strijden voor een betere wereld zonder uitbuiting en onderdrukking”.[88]

 In de praktijk bleek voor de SVB naderhand het eigen engagement te beperkt geweest te zijn.[89] Men stelde twee remedies voor: ten eerste samen met de arbeiders meetings en discussies op poten zetten in Genk en de omliggende dorpen. Een tweede remedie was concrete vormen van solidariteit organiseren in de fabriek, meer bepaald werkonderbreking en solidariteitsomhalingen.[90] Concreet betekende dit de uitbouw van regelmatige contactvergaderingen in het Genkse tussen Italiaanse en Vlaamse arbeiders en studenten. Hier zou dan worden nagegaan welke de problemen van de arbeiders waren en welke actiemogelijkheden voorhanden waren om zo de band tussen de studenten en arbeiders te bestendigen.[91]

 

Pamflet Studenten Vak Beweging - Leuven (uitgedeeld op de eerste stakingsdag 21/10)[92]
  

Steun aan de stakende arbeiders van Ford.

            De arbeiders van Ford zijn een rechtvaardige strijd begonnen. De Studenten Vak Beweging steunt deze strijd. De arbeiders hebben gelijk. Ze vechten voor hogere lonen. Zij vechten tegen de willekeur van de patroon die alles als een diktator kan beslissen: hij zet de arbeiders aan de deur, hij dwingt de arbeiders overuren te maken, hij slaat helemaal geen acht op de gezondheidsregels.

            De arbeiders vechten tegen de arbeidsvoorwaarden en het arbeidersritme, dat de patroon hen oplegt.

            De patroon is almachtig; de arbeiders weten wat het wil zeggen: de diktatuur van de boergeoisie. De arbeiders ondervinden dat ze het slachtoffer zijn van de produktiestruktuur, die de winst als centraal en uitsluitend streefdoel stelt.

            Waarom komen wij, studenten van de universiteit van Leuven, onze steun brengen naar de strijdende arbeiders van Ford? Wij komen om het leven, de moeilijkheden en de strijd van de arbeiders te leren kennen.

Dat leren wij niet aan onze universiteit.

Wat leren wij dan wel aan onze universiteit?

Men leert ons, studenten, hoe wij later de baas moeten spelen over de arbeiders, men leert ons dat wij aan de kant van de patroons moeten staan. Dat wij moeten zorgen voor de tucht in de fabriek en voor rendement.

            Men zegt ons dat wij later veel geld zullen verdienen in de fabriek en dat wij wel het wel zullen stellen. Maar daarvoor moeten wij de arbeiders in bedwang houden.

            We moeten zorgen dat de arbeiders nog harder werken, dat zij nog meer renderen, dat de zwakken snel worden uitgeschakeld, dat de arbeiders niet meer samenkomen en diskussiëren, dat de arbeiders hun ontevredenheid, hunprotest en hun opstand niet meer tonen, maar dat zij leren zwijgen en gehoorzamen. De patroons en kapitalisten zijn baas in de fabriek. Maar zij zijn ook baas in de universiteit.

Aan de universiteit zijn wij in opstand gekomen tegen de kapitalisten. Maar wij weten goed dat wij alleen niet sterk genoeg zijn. Alleen de arbeidersklassen kan tegen de kapitalisten strijden en de overwinning behalen. Alleen de arbeiders kunnen de patroons omverstoten en een nieuwe maatschappij opbouwen voor de arbeid en voor de werkende mensen.

            Wij studenten van de studentenvakbeweging Leuven, komen naar de arbeiders van Ford om hen te steunen. Maar ook om van hen te leren. Wij willen samen met de arbeiders leren vechten. Wij willen hun leven en hun strijd leren kennen. Wij zijn studenten die niet aan de kant van de patroon willen staan, maar aan de kant van de arbeiders. Daarvoor moeten wij eerst veel leren van de arbeiders. Want de universiteit heeft ons helemaal misvormd, de kapitalisten hebben ons gevormd zoals ze ons willen hebben.

            In de klassenstrijd willen wij strijden aan de kant van de arbeidersklasse.

            Wij zullen niet langer in dienst staan van de patroons.

            Wij zullen in dienst staan van de klassenstrijders van de arbeiders.

            Aan de universiteit van Leuven zullen wij discussiëren over wat wij van de arbeiders van Ford hebben geleerd.

Wij zullen onze medestudenten overtuigen van u rechtvaardige strijd.

Steeds méér studenten zullen in de klassenstrijd aan de kant van de arbeiders staan.

 

Na de staking in Genk en een half jaar werking keek de SVB terug te kijken op de afgelegde weg. De beweging wilde in de eerste plaats duidelijk stellen dat het doel van de SVB niet was een studentensyndicaat te zijn (tegengesteld aan wat men vroeger had verdedigd), maar een universitaire hervorming na te streven die hun toeliet een autonome politieke actie te ontwikkelen en zo een universiteit ten dienste van het volk uit te bouwen. Ten tweede bleken een aantal dingen fout gegaan te zijn sinds de vakantiewerking. Het eerste probleem werd omschreven als “fraseologie”, waarmee men doelde op het volstoppen van de nieuwe militanten met theorie waarvan men vaak zelf niet de betekenis begreep. De SVB had alleen een ideologische vorming gegeven aan de nieuwe studenten, met het gevolg dat die vaak afhaakten. Een tweede kritiek stelde dat men in de voorbije maanden geen resultaten had gehaald en te weinig aandacht had besteed aan de problemen van de universiteit.[93]  Ten derde werd de kritiek geleverd op de faculteitswerking waaraan niet genoeg aandacht werd besteed door de SVB-studenten. Binnen de bestaande faculteitswerking werd bovendien alleen nog aandacht besteed aan de theorie van de problemen en niet aan de concrete actie. Een oplossing hiervoor was het oprichten van een autonome SVB-kern in een aantal faculteiten, die samen met andere organisatie-eenheden, zoals de werkgroepen, op een ernstige manier politiek zou kunnen optreden en agiteren.[94]

Ook over de werking van de SVB binnen het middelbaar onderwijs (MO) waren er bedenkingen te maken. Dat MO diende volgens de SVB voor het inpompen van de ideologie van de bestaande orde bij de jeugd. De SVB moest de jeugd uit de scholen verenigen met de universiteits- en hogeschoolstudenten en bevrijden van de ideologische brainwash. De taak van de SVB-ers daarbij was een organisatie uitbouwen (met minstens één vertegenwoordiger in elke hogere klas) die regelmatig bijeenkwam, die discussie zou aangaan met de medeleerlingen en contact zou opnemen met leraars die haar steunden.[95]

Ook werd waarschijnlijk op dit moment een nieuw propagandablad opgericht voor de opbouw van de organisatie in de hogescholen en scholen secundair onderwijs, ook buiten Leuven. Genster, de naam van dit maandblad, verscheen voor het eerst op 15 oktober 1968, koste 15 BEF en had als verantwoordelijke uitgever Edi Clijsters. Het blad zag zelf haar doel zo: “dit blad wil een teoreties en prakties hulpmiddel zijn voor alle jongeren die een nieuwe weg zoeken”. Hierbij werden concreet drie ordewoorden geformuleerd: “op eigen kracht durven steunen en vechten”, “de studenten moeten ten dienste staan van de arbeiders” en “als een ding waar is, kan ook het tegendeel waar zijn”.[96]  Het blad besprak onder meer de gebeurtenissen in Leuven als een revolte van de Vlaamse jeugd, een dag uit de strijd van studenten in een Parijse wijk, de “vulgaire weergave” door de Belgische kranten van de inval van Rusland in Tsjecho-Slowakije, het heldhaftige verzet van de Vietcong, de ontwikkelingshulp als een vorm van uitbuiting enz.[97] Er werden maar 4 nummers (op mooi papier, met foto's) uitgebracht. Genster was een vertaling van Iskra, een van de bladen die Lenin lanceerde.[98] 

Ondertussen werd de algemene vergadering van de SVB, die zowel de eenheid in organisatie en strijd als de band van de universiteit met de maatschappij moest bewaren, bekritiseerd. Deze vergadering werkte niet naar behoren, ze werd niet goed voorbereid, een fundamentele discussie had nooit plaats gevonden, enz. Als werkvergadering schoot ze eveneens te kort.[99]

Het centrale probleem van de SVB was de opvang van de nieuwe militanten die aansloten. De vroeger opgerichte faculteitswerking en werkgroepen bleken niet naar behoren te functioneren. De oplossing werd gevonden in het werk Que Faire? Hieruit leerde de SVB dat de organisatie niet los kon gezien worden van de theorie. De werkgroepen die dus nodig waren moesten een combinatie vormen van theorie, praktijk en organisatie. De werkgroepen bleken alleen de juiste organisatievorm te zijn voor mensen die al een zekere tijd in de SVB werkten. Daarnaast moesten er ook werkgroepen komen waarin nieuwelingen terecht konden. Bovendien diende de vergaderingen langer dan 2 uur te duren anders kreeg men het werk niet gedaan. Er werd dus beslist de hele woensdagnamiddag en         -avond te vergaderen, Daarnaast werd beslist dat de theorie voortdurend moest toegepast worden op de ervaring van de werkgroep.[100]  

Terugblikkend was het voor de SVB ook duidelijk geworden dat de oude leden niet meer in staat waren zich aan te passen en creatief te zijn. Nieuwe mensen met initiatief in de faculteiten kwamen hun plaats innemen en brachten de beweging hogerop. Wie niet in staat was in de faculteit te werken, uitleg te geven, zich begrijpelijk te maken, was geen SVB-er.[101] Wie echter discussieerde in de faculteit, organiseerde, mensen bewust maakte, de actie stimuleerde, probeerde en mislukte en opnieuw probeerde, die handelde als een echte SVB-er. Na elke massa-actie was de SVB, zo stelde ze zelf, totaal veranderd. De actie “Informatierecht”, in november 1968, zou een grondige hervorming meebrengen van methodes, thema’s. De militanten die volgens de SVB een goede houding hadden, de militanten die in staat waren hun fouten in te zien en te veranderen en de mensen die in de faculteiten initiatieven namen, zouden de kern gaan vormen van een nieuwe SVB-ploeg.[102]

 

5. Marxisme-leninisme in de SVB

 

In augustus 1968, tijdens de hierboven vermelde vakantiewerking, begon de SVB in Leuven onder invloed van Ludo Martens met het bestuderen van twee werken van Lenin, Que Faire?, met centraal het idee van de avant-garde partij die het volk moest opleiden om de revolutie te kunnen uitvoeren, en Staat en revolutie, een uiteenzetting over de theorie van het geweld als middel tot het bereiken van politieke doeleinden.[103] Martens had, zoals hierboven gezegd, deze werken leren kennen op het studentencongres in Berlijn in de zomer van ’67. Die marxistisch-leninistische ontwikkeling was het resultaat van de zoektocht, binnen de bestaande materialistische en katholieke maatschappij, naar een nieuwe politieke strategie.[104] Het marxisme-leninisme bood nieuwe inzichten, nieuwe idealen. Het is trouwens omdat vele SVB-ers en latere amadezen uit het katholieke milieu kwamen dat ze zochten naar een “nieuwe zuiverheid”. Katholieke jeugdorganisaties als KAJ en KLJ, Chiro, KSA en Scouts hadden binnen hun rangen nieuw-linkse volgelingen die op zoek gingen naar een nieuwe overtuiging en die vonden bij Lenin. Volgens Martens was die achtergrond ook bepalend voor de onderkenning bij de SVB van het belang van een stevige organisatie. In de jeugdbeweging had men geleerd hoe belangrijk het was goed gestructureerd te zijn, alleen dan was actie mogelijk, alleen zo konden de nieuw-linkse ideeën verspreid worden. [105]

De radicale ontwikkeling van de SVB leidde er toe dat een aantal studenten de SVB de rug toekeerde. Zij weigerden de leninistische koers te volgen die Martens uitzette. Op dat moment groeide de harde kern van SVB stilaan uit tot een klein groepje met sectaire kenmerken dat zich afkeerde van de antiklerikale, antiautoritaire en Vlaams-democratische massabeweging.[106] De verschrompeling van de SVB werd bovendien versterkt door de aantrekkingskracht die de arbeiders uitoefenden op de SVB, die dacht dat de democratische universiteit alleen maar kon gerealiseerd worden in een democratische maatschappij en die geloofde in de revolutionaire kracht van die arbeiders.[107] De huidige universiteit had volgens de SVB als functie kweekvijver zijn voor de industrie, in handen van de kapitalisten. De methode daarvoor gebruikt, was de scheiding tussen de hogere en lagere klasse door alleen aandacht te hebben voor de theorie, het intellectuele. De ideologie van de bestaande universiteit was die van de kapitalisten. Die universiteit werd door de SVB veroordeeld en aangeduid als een “klassenuniversiteit”, die gekenmerkt werd door een bepaalde structuur (enerzijds niet-universitair hoger onderwijs dat alleen praktijkgerichte vakken gaf en geen theoretische vakken toeliet, anderzijds op universitair niveau waar er twee elite-universiteiten waren, namelijk in Leuven en Brussel), een systeem van studiebeurzen (dat regulator was voor de behoeften van de industrie) en een selectieprocedure (van buiten geblokte stof die verbaal uitgespuwd moest worden). De oplossing voor dit soort universiteit was het autonoom organiseren en studeren om zo de arbeiders te steunen die zich moesten losmaken van politiek en economie. De SVB wilde dus in de plaats daarvan een autonome universiteit, die kon verwezenlijkt worden door het verbieden van de cumul, het opheffen van het monopolie van de leerstoel, sociale verantwoording, tijd voor sociale praktijk en nieuwe criteria voor de evaluatie van studenten.[108]

De SVB ontwikkelde deze theorie in de eerste plaats vanuit het hierboven al vermeld werk Que Faire?. Om dit werk te concretiseren werden voorbeelden genomen uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging in België (Le suffrage universel à soixante ans. Une épopée ouvrière) en Frankrijk ( Le 18 brumaire de Louis Bonaparte). Ook las men pedagogische werken van Mao (Over de juiste oplossing van de tegenstellingen binnen het volk, Yenan en L’élimination des conceptions erronées dans le parti) en werken over de dialectiek (bijvoorbeeld Over de tegenstellingen). Op het vlak van theorievorming hield de SVB zich ten derde bezig met de studie van concrete problemen zoals de Franse meirevolte als voorbeeld van de buitenlandse studentenrevoltes (aan de hand van het tijdschrift Partisans van mei-juni 68) of de aanpassing van de universiteit aan de neo-kapitalistische industrie. Op theoretisch vlak hield de SVB zich ten laatste ook bezig met de theoretische verwerking van concrete ervaringen met arbeiders en studenten. [109]

Die theorievorming werd in de praktijk uitgewerkt via vorming aan de hand van studie- en discussieavonden, dagelijks praktisch en agitatorisch werk (pamfletten, publicaties verkopen, enz.), specifieke acties (filmvertoning, betoging, solidariteitsactie, enz.) en contact met de arbeiders onder het ordewoord “dien het volk” (informatie verzamelen over de arbeiders en contacten leggen met de syndicaten en arbeiders). Centraal in de werking van de SVB stond nog steeds de werkgroep aan de basis, ontstaan uit de vakantiewerking. Er waren werkgroepen over verschillende onderwerpen: “de Franse meirevolte als voorbeeld van de buitenlandse studentenrevoltes” of “de situatie van de arbeiders in de neo-kapitalistische productieverhoudingen”. De werkgroepen moesten verbonden zijn met een centraal comité zodat de organisatie zou kunnen gecentraliseerd en de rapporten, de algemene lijn en tactiek van SVB bediscussieerd worden. Om concreet tot contact te komen met de arbeiders zetten vanaf dit moment een aantal nieuw-linkse studenten hun opleiding stop en gingen als arbeider werken in een fabriek. [110]

 

6. Document 69

 

Ondertussen was de SVB al een klein jaar bezig met de grondige studie van het marxisme, met veel aandacht voor de theorie over het revolutionaire proces van Mao. Met die studie wilde de SVB-ers de bestaande werkelijkheid verklaren en een synthese tot stand brengen om de praktijk anders aan te pakken. Men vond dat alleen door de wisselwerking van theorie en praktijk de eenheid van de beweging bewaard kon worden. Bovendien kreeg ze van verschillende zijden theorieën van andere socialistische en communistische partijen te verwerken. Dit alles, besproken in de vele debatten en studiedagen, leidde tot een omwenteling in het denken van de kaders van de SVB. De SVB verbond zich definitief met het marxisme-leninisme, met de revolutionaire arbeiderstraditie, de communistische wereldbeweging en het anti-imperialistische en antikapitalistische gedachtegoed.[111]

Die omwenteling veruitwendigde zich in de periode juni-augustus 1969 in de ontwikkeling van het zogenaamde Document 1969. Een leidraad doorheen de marxistische theorie. Het belang van de revolutionaire theorie. Ludo Martens benadrukte dit:«Leidraad doorheen de marxistische theorie» was een publicatie die een beslissende invloed heeft uitgeoefend op onze beweging. (…)  Het document is ongetwijfeld de belangrijkste tekst die binnen de SVB tot stand is gekomen. (…) Dit document is vooral een goede barometer voor de indrukwekkende omwentelingen in het denken die zich heeft voorgedaan bij een honderdtal kaders uit de studentenbeweging”. In dit werk werd op basis van de marxistische werken een schets gemaakt van de evolutie van de socialistische theorie van Marx tot Mao Tse Tung, een schets die gekenmerkt werd door een grote bewondering voor de verwezenlijkingen van de Chinese Revolutie in China. Hierin hadden de Chinese communisten immers getoond dat hun theorie tot praktische resultaten kon leiden. De SVB ging zelf een marxistische theorie ontwikkelen vanuit concrete ervaringen van ’66 en ‘68 en de studie van Marx, Lenin, Engels, Stalin en Mao als middel tot strijd in de praktijk.[112] Opmerkelijk is dat in het werk Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven, hierboven beschreven, deze idee ook al, zij het in embryonale vorm, aanwezig was.[113]

In het Dokument 69 werd door de SVB-Leuven, in tegenstelling tot wat Marcuse beweerde, een belangrijke plaats toegekend aan de proletarische revolutionaire theorie voor het slagen van de revolutionaire strijd.[114] Deze revolutionaire theorie en de bijbehorende socialistische strijd moesten volgens de SVB in Vlaanderen nog tot ontwikkeling komen, ten eerste omdat het kapitalisme en de daarmee verbonden uitbuiting zich nu pas lieten voelen onder de arbeiders en ten tweede omdat de revolutionaire krachten in Vlaanderen pas recentelijk, met de studentenbeweging van de jaren ‘60, aanwezig waren. Vlaanderen, zo stelde de SVB, stond revolutionair nog in de kinderschoenen. Dit had ook te maken met het feit dat de intellectuelen in Vlaanderen theoretische opvattingen bezaten gebaseerd op wat het document “eklektisme” of “bizarre objectiviteit” noemt. Dit betekende dat men uit verschillende theorieën een synthese maakte die men voorstelde als de hoogste trap betreffende de huidige kennis. Op basis hiervan presenteerde de burgerij haar maatschappijopvattingen en rechtvaardigde ze haar macht. De SVB verzette zich tegen dit eclecticisme en predikte de “wetenschappelijke socialistische theorie” die de praktijk zou verbeteren om zo de arbeidersrevolutie in Vlaanderen te realiseren.[115]

De Parijse commune gaf voor de SVB hieromtrent een aantal lessen. Zo werd de noodzaak duidelijk van een proletarische ideologie en van een partij en macht tegenover de bourgeoisie om deze op de knieën te krijgen in een proletarische revolutie met behulp van de boeren. Ook was het belangrijk om een dictatuur van het proletariaat te realiseren. Deze lessen werden later door Lenin in Rusland toegepast. Hij analyseerde de verschillende ideologische stromingen, bracht eenheid in de Partij, analyseerde in zijn Het imperialisme, het hoogste stadium van het kapitalisme het mondiale kapitalisme van het begin van de twintigste eeuw en toonde hoe een revolutionaire partij op te bouwen in zijn Que faire?. Hierop volgde volgens de SVB de opbouwfase van het socialisme in Rusland, waarna Stalin zich manifesteerde.[116] Ook stelde de SVB zich in het document positief op ten aanzien van de Chinese revolutie met daarin, zoals hierboven al gesteld, een bewondering voor de verwezenlijkingen voor de Culturele Revolutie, die een lijn ontwikkelde om de band met de arbeiders te bewaren door het intellectuele werk te koppelen aan handenarbeid.[117] Deze positieve ontwikkeling werd door de SVB als tegengesteld gezien aan de kwalijke ontwikkeling van Rusland onder de “revisionistische” Kroetsjov, waar zich een nieuwe burgerij ontwikkelde die de weg opende voor het verwerpelijke Russische kapitalisme en imperialisme.[118]

Op het einde van het werk Document 1969 in een “politieke samenvatting” werd een round-up van de SVB-opvattingen voorgeschoteld die we later ook zien terug komen in de visie van Amada: crisis van het kapitalisme met een strijd tussen de twee hoofdkapitalisten USSR en VS, Rusland was ontwikkeld tot een fascistisch en imperialistisch land, steun aan de Derde Wereldlanden die geteisterd werden door het USSR-imperialisme en het feodalisme, China als lichtbaken voor de revolutionaire strijd in de wereld.[119] Uit dit document komt duidelijk de marxistisch-leninistische en maoïstische ideologie van de SVB bovendrijven, die we later ook zullen zien verschijnen bij Amada. Voor Theunissen was dit Document 69 een document waarin de SVB de hele Belgische arbeidersgeschiedenis onder de mat veegde en zichzelf uitriep tot dé partij zonder voorganger aan de linkerkant van de communistische partij.[120]

In de zomer van 1969 keek SVB opnieuw over haar schouder en zag dat het niet zo goed ging met haar beweging. Het doel om alle studenten rond een blad te scharen was niet gelukt, er was weinig contact met de NUHO, de situatie in het middelbaar onderwijs was niet zo explosief als gedacht en de impact in Leuven niet zo groot als gehoopt (een anti-SVB hetze kwam makkelijk op gang). Dit alles duidde op het failliet van de partijopvatting. Er was dus een situatie van onzekerheid ontstaan die men wilde oplossen. Elementen voor de oplossing waren binnen de SVB aanwezig: de idee van “het onderwijs ten dienste van het volk” en de idee “ leren van het volk”. Verder bleek dat men de theorie moeilijk kon vertalen naar de politieke actualiteit. Dit kon worden opgelost in de vorming en door het uitbrengen van politieke bulletins die uitleg zouden geven. De richting die men wilde uitgaan was die van een groep intellectuelen die ten dienste wilde staan van de massa, geruggensteund door de theorie. Dat volk moest de leiding nemen en een te volgen voorbeeld zijn. Daarom was het nodig te gaan werken in de fabrieken. Het werken onder de massa van de studenten gebeurde aan de hand van een methode die werd aangeduid als bureaucratisch, wat betekende dat men nooit echt mobiliseerde, maar alles doorgaf aan het faculteitenconvent. Men werkte te versnipperd en zonder perspectief. Een oplossing hiervoor was enerzijds het opnieuw oprichten van een centraal comité met mensen die echt zouden kunnen mobiliseren en anderzijds het kiezen van een aantal objectieven die gevolgd zouden worden gedurende een langere tijd. Een ander probleem lag bij de vorming. Die gebeurde niet goed, stappen werden overgeslagen omdat men te werk ging met te ingewikkelde teksten. Een oplossing was werken met meer eenvoudige teksten in een systematische theoretische vorming.[121]

In het najaar van 1969 werd in het tijdschrift 13 Mei geopperd dat de SVB ook het leger als werkterrein moest krijgen om zo inzicht te verkrijgen in over het maken van volgzame mensen, over de rol die het speelde in sociale conflicten en in het feit dat het bovendien binnenkort deel van de NATO werd. Om over dat leger informatie te verzamelen werd de Solvak-cel (of ook de “Soldaten Vak Beweging” geheten) opgericht. Deze moest in contact treden met jongens die hun legerdienst deden om van hen informatie los te peuteren over de werking van het leger. In die cel zaten Jos De Raedt, Flor Dewit, Paul Goossens en de verantwoordelijke was Anne D’Hondt.[122] Paul Goossens was één van de mensen die tijdens zijn jaar legerdienst in Turnhout voor Solvak een tijdschrift uitbracht onder de naam Soldatengazet. Via deze krant wilde Solvak de andere miliciens en de rest van bevolking informatie te geven over het autoritaire en patriarchale leven in het leger om zo de autonomie van de soldaat te garanderen en van hem een volwaardige burger met grondwettelijke vrijheden te maken. Het uiteindelijke doel in deze actie was de afbraak van het leger en het leren kennen van de toekomstige arbeiders.[123] 

Ook werd een cel, “Anti-Militak” genaamd, opgericht voor het analyseren van en agiteren tegen alle vormen van militarisme (leger, politie, oorlogen, militaire pacten, de staat, enz.).[124] Op dat moment bestonden al een aantal werkgroepen, m.n. huisvesting, wilde stakingen en theoretische vorming, die elk een avond in de week vergadering hadden op de Sociale Raad, in het parochiecentrum of in het SVB-huis in de Eikstraat 5.[125] Een beter beeld krijgen we van de werkgroep arbeiders - studenten die in een artikel in 13 Mei informatie gaf over de samenstelling van de bevolking in en rond Leuven, over de aard van de industriële vestigingen en de lokalisatie van de bedrijven. Doel van deze gegevens was ervaren welke de klassensamenstelling was van de bevolking, wat in de eerste plaats aandacht moest krijgen en welke de gemakkelijkste weg was naar contacten met de arbeidersklasse van het arrondissement.[126]

Door sommige studenten werd ook in de praktijk naar de arbeiders gegaan, zo blijkt ondermeer uit 13 Mei. Hier wordt getoond hoe men contact legde met en onderzoek deed naar de arbeiders en hun levensomstandigheden. Tijdens de zomervakantie van het jaar 1969 gingen SVB-studenten van de faculteit geneeskunde werken in een ziekenhuis, om gegevens te verzamelen aan de hand van vragenlijsten over de menselijke verhoudingen (in ondermeer St-Rafaël ziekenhuis bleek de arts zich te gedragen als een feodale heer).[127] Hieruit ontstond het “project verpleegsters”. Het doel hiervan was volgens de SVB de feodale verhouding tussen verpleegsters en dokter te doorbreken en een grondige analyse te maken van de gezondheidsstructuren.[128]

Tijdens dezelfde vakantie waren een aantal SVB-studenten (waaronder Jo Cottenier die vandaag lid is van het Politiek Bureau van de PvdA) in een fabriek gaan werken. Zij bekeken er de structuur van de arbeidsgeneeskunde aan de hand van vragenlijsten. Dit project werd dan ook omgezet in een permanente werking door het opstarten van het “silikozeproject” (silicoze = stoflongen). Silicoze werd gezien als een beroepsziekte waarvan de studie toeliet de structuur van de arbeidersgeneeskunde te bekijken (te zien wat de rol van de arts is). Concreet legde de werkgroep eerst een aantal contacten met de normaalschool van Bokrijk (ook wel de Sociaal Pedagogische Academie of SOPEAC genoemd) waar al een kern van 10 “progressieve” studenten (waaronder Hugo Franssen die vandaag de uitgeverij EPO in Berchem leidt) aanwezig bleek te zijn, met de syndicalisten van ACV die al gestreden hadden tegen de silicoze en met gepensioneerde mijnwerkers, artsen en technici van mijnen. Daarna bracht de werkgroep een bezoek aan Limburg, bestaande uit een mijnbezoek, een debatavond met ACV-militanten, het zelf gaan meten van stofconcentratie in de mijn met technici, enz. Het werk in verband met het project werd verdeeld over een vijftal groepjes, waarvan elk een deel van de ziekte bestudeerde (spreiding gezondheidszorg in Limburg, medische aspecten van de ziekte, de gezondheidszorgstructuren in het algemeen, historisch onderzoek van de strijd rond de mijnen en de politieke en economische studie van de mijnen).[129]

In de marxistisch-leninistische vijver zwommen niet alleen SVB-ers. Aan Franstalige kant bestonden er een twaalftal groepen, met als belangrijkste vertegenwoordiger de Kommunistische Partij van België (KPB) en dit ook na de scheiding van 1963 tussen de pro-Chinezen en de pro-sovjets. Tegenover de KPB nam de SVB een negatieve houding aan vanuit de analyse over Rusland en China die we hierboven hebben geschetst.[130] Met andere maoïstische organisaties had de SVB betere contacten. Er was de groep Clarté, die de studentenrevolte van Leuven ondersteunde en er was er de scheuring Grippa uit de KPB.[131] De KPB zelf stond aanvankelijk positief ten overstaan van de studentenbeweging, zoals we zagen in de Ford-staking (cfr. supra). Maar geleidelijk werden de studenten steeds meer als concurrenten gezien. De KPB achtte zichzelf als de enige voorhoede van de revolutie en de enige legitieme vertegenwoordiger van de arbeiders. Nu de studenten ook contact begonnen te zoeken met de arbeiders door zelf te gaan werken in de fabrieken, werden deze een rechtstreekse concurrent voor het KPB-monopolie op het links-communistische gedachtegoed.[132] Betere contacten werden door de SVB onderhouden met de maoïstische groep van de Brusselse ULB geleid door Franz Legros en Robert Fusz. Hier ontwikkelden zich in de revolte van ‘68 heel wat revolutionairen. Binnen die groep kenden de maoïsten in vergelijking met de studentenbeweging van Leuven een minder sterke ontwikkeling. Een eerste reden hiervoor lag in een schijnbaar onoplosbare en grote verdeeldheid tussen de verschillende aanwezige groepen in de ULB. Er waren meerdere soorten communisten en dat zorgde voor spanningen. Een tweede reden was de aanwezigheid van leidende figuren, zoals Ludo Martens, in Leuven die de veelheid tot eenheid wist te boetseren.[133]

De sterkte van de SVB werd ook in belangrijke mate bepaald door de studie van het marxisme-leninisme en de verbondenheid met de arbeiders die we hier wel aantreffen (het gaan werken in de fabriek of mijn door studenten) . Was er bij de Franstalige groepen al contact met arbeiders, zoals bij de Union Université Usine ten overstaan van de arbeiders van Citroën of bij het UCMLB, dan was dit in onvoldoende mate ontwikkeld. Dit zou te maken hebben met een verschillende ontwikkeling in en houding t.a.v de socialistische partijen aan Waalse en Vlaamse kant.[134] De laatste grote organisatie aan Waalse kant vinden we bij het UCMLB, waarover hieronder meer. Aan Franstalige kant viel dus alles uit elkaar terwijl aan Nederlandstalige kant de weg zou openliggen voor het SVB om zich te ontwikkelen tot Amada.

 

7. De Gentse Maartbeweging

 

Behalve aan de ontwikkeling van de Leuvense SVB moet ook aandacht besteed worden aan een ontwikkeling die plaats had in Gent in het jaar 1969, in het bijzonder de textielstaking en het ontstaan van de Gentse Maartbeweging. Hierboven, in de context van de Fordstaking in Genk, werd al gesteld dat in de stakingen in de jaren zestig, die ontstonden als gevolg van het feit dat de kwalitatieve onvrede met het werk geen uitweg vond in sociaal overleg of geldelijke voordelen, de eis om lopende CAO’s aan te passen aan de economische conjunctuur en de stijgende levensduurte centraal stond.[135] In de textielsector in Gent was de malaise groot. Doordat de eis tot werkduurverkorting en stijging van het minimumloon van de vakbond niet werd aanvaard door de textielleiding werd er op 27 januari 1969, ongeveer twee maanden na de staking in Genk, beslist om over te gaan tot een staking. Zoals toen waren de studenten aanwezig in de staking (vooral uit Gent naast een minderheid van SVB-Leuven) met vergelijkbare objectieven en methodes: ronddelen pamfletten, solidariteitsacties, arbeidersenquêtes en studie om een band te smeden met de arbeiders, hun ‘broeders in de strijd’.[136] Deze studie, waarin de socio-economische toestaand beschreven werd, zorgde ervoor dat door een betere kennis van de situatie van de arbeiders de studenten goed konden aansluiten bij die arbeiders. Een verschil met de staking in Genk was dat er nu ook in andere textielcentra gehoor werd gegeven aan de grieven van de arbeiders.[137] Na de staking bleek de SVB, zo stelde ze zelf, een aantal fouten gemaakt te hebben. En toch was het, in vergelijking met Genk, gelukt om een eerste model van permanente contacten op te zetten tussen de studenten en de arbeiders. Het doel was te komen tot contacten die zouden leiden tot het oprichten van een “werkgroep” in Gent zodat deze in de toekomst in actie kon schieten tijdens een staking.[138]

Na de staking kwam het in Gent tot de oprichting van de Gentse Maartbeweging (GMB).

Deze vond zijn aanleiding in een incident al dan niet gewild opgestart door de voorzitter van Prokus (Progressieve Kultuur). Deze wilde een studiedag houden onder het thema “Pornografie, zin of onzin?” en vroeg hiervoor de toestemming van het Gentse rectoraat. Dat die er niet kwam, vonden de Gentse studenten schandalig en er werd dan ook beslist tot de actie over te gaan door een werkgroep een motie te laten opmaken die de volgende dag op het rectoraat zou worden afgegeven.[139]  Donderdag 13 maart 1969 bleek de ingang van het Gentse rectoraat gesloten te zijn. Tot de kelderdeur, zo vertelt Ludo Martens, toch de toegang vrijmaakte voor een aantal die hun motie kost wat kost wilde overhandigen. Dit lukte niet door het politieoptreden. De studentengroep, die ondertussen steeds verder aangroeide, verzamelde aan het rectoraat - een document sprak over 300 à 400 studenten - en vormde vervolgens een betoging die ‘s avonds werd verder gezet.[140]

De Maartbeweging, gekenmerkt door spontaneïsme en utopie duurde tot het einde van de maand en uitte zich in botsingen met de politie, stakingen, demonstraties en de bezetting van de Blandijnberg. Op vrijdag 14 maart werd beslist de lessen te staken om de eisen aan het volk kenbaar te maken: “Wij wensen geen lessen te volgen zolang onze gevangen kameraden dit niet kunnen. Wij wensen te werken aan de uitbouw van een niet-repressieve universiteit zolang de oude universiteit autoritair en repressief is”. Hier werd duidelijk dat de verboden pornostudiedag verschoven was naar de marge en had moeten plaats maken voor het bredere links gevecht, zoals zich dat eerder voorgedaan had aan de andere universiteiten in de wereld.[141] Een document van de Gentse SVB stelde het zo: “Het onderwerp pornografie kan ons niet veel schelen. Dat lijkt door iedereen aangenomen. Wie had echter verwacht dat een stomme avond over pornografie iets aan het licht zou brengen wat ons wél iets kan schelen: de autoritaire structuren van onze universiteit”.[142] Tegen Pasen viel de beweging stil, getekend door rivaliserende tendensen en als gevolg van sancties van de academieraad.[143]

Al snel ontwikkelde de GMB dezelfde oriëntatie als de studenten in Leuven met slogans als “het is maar een begin, wij gaan door met de strijd of arbeiders, studenten één front”. Volgens een van de deelnemers aan de GMB doken al gauw Mao en Marx op in de discussie en muurkranten. Ook aan de Derde Wereld werd steeds meer aandacht besteed.[144] Deze koerswijziging werd op gang getrokken door Ludo Martens die, nadat hij niet meer toegelaten werd aan de Leuvense universiteit, zijn boodschap ging verspreiden in Gent, vanuit zijn ervaringen rond de studentenrevolte in Leuven en rond de Ford-staking.[145]  Dat hij zoveel invloed had is onder meer te verklaren door het charisma dat hij bezat. Hij was welsprekend, kon scherp analyseren en rechtlijnig denken.[146] 

In de GMB vormde zich een vijfpuntenprogramma dat zich verzette tegen het autoritarisme van de professoren, tegen de wereldvreemde lespakketten, tegen de repressieve en selectieve functie van examens en tegen de ideologische en sociale oriëntatie van de universiteit.[147]  Binnen de GMB waren er een aantal studenten die in de zomer van 1969 onder leiding van Ludo Martens het marxisme begonnen te bestuderen en zo aan de wieg lagen van de Gentse SVB, die zich de “Gentse Studentenbeweging (GSB)” noemde, met als vooraanstaand lid Renate Willockx en Bob Roeck, die een van de oprichters was van de beweging, en een eigen blad onder de naam Beweging. [148] De GSB, die ondermeer aan de RUG in de richtingen psychologie en pedagogie een brede en sterke kern had, bracht op basis van de studie van het marxisme een handleiding uit voor het werk onder de arbeiders onder de naam Cahiers voor politieke vorming: arbeidersenquêtes – sociale enquêtes.[149]

 

8. De Derde Wereldbeweging

 

In de studentenstrijd nam de Derde Wereld, naast de arbeiders, een belangrijke plaats in. Die twee groepen werden met elkaar verbonden onder de slagzin “dezelfde inzet, dezelfde strijd”.[150] De strijd voor een socialistische maatschappij kreeg op die manier een internationaal karakter. De aandacht voor de onderontwikkelde landen vertaalde zich in Leuven in een vanaf 1961 opgerichte jaarlijkse vastenactie van de Universitaire Parochie. In januari ‘62 ontstond de UCOD (University Clearing Office for Developing Countries) dat na een aantal jaren van ontwikkeling zich ging toeleggen op de vraag over de zin van zijn ontwikkelingshulp en op informatieverstrekking om de bevolking warm te maken voor de problemen van de Derde Wereld.[151] Hieruit ontstond “Operatie Restitutie”, een vastenactie ter ontwikkeling van het Braziliaanse volk.[152] 

Vanaf het jaar 1969 werd beslist de steuncampagne aan de Derde Wereld los te koppelen van het vastengebeuren en er een continue beweging van te maken die zich zou bezig houden met het sensibiliseren van de hele bevolking in plaats van zich te beperken tot de universitaire gemeenschap.[153]  Om dit te realiseren werden leden uit geïnteresseerde Leuvense werkgroepen (UCOD, Ad Lucem, werkgroep Derde Wereld SVB, Universitaire Parochie, Universitas, werkgroep Derde Wereld KVHV) in de zomer van ’69 bij elkaar gebracht en versmolten tot de Derde Wereldbeweging (DWB). Deze nieuwe beweging zocht steun bij zielsverwanten aan andere universiteiten, in actiegroepen en gemeenten. Zo ontstond bijvoorbeeld een samenwerking met Alfa-Turnhout en SAK-Limburg onder het motto “waarheid is doen”.[154] 

In september ’69 bracht de DWB een brochure uit onder de naam Dezelfde inzet, dezelfde strijd! met daarin voor de leden informatie over de opzet en uitbouw van de beweging. Met de brochure wilde men eveneens discussie en actie in de beweging op gang brengen.[155] Op hetzelfde moment ontwikkelde de DWB een scherpe kritiek tegenover de officiële ontwikkelingshulp van onder meer de 11.11.11-actie van het het Nationaal Centrum Voor Ontwikkelingssamenwerking (NCOS). Ze kreeg hierin veel steun van allerlei bewegingen en zelfs aandacht van radio en tv.[156]    

Op het einde van de jaren ’60 ontwikkelde de DWB haar organisatiestructuur, gestoeld op basiscomités, verder uit op provinciaal, gewestelijk en nationaal niveau. Hierbij nam ze de bevrijdingsbeweging als voorbeeld.[157]  In haar werking richtte ze zich vooral op de jeugd, die kritisch gevormd moest worden door discussie en gedachtewisseling in scholen, parochies en gemeenten. De methodes die gehanteerd werden liepen van pamfletten, het eigen blad of de plaatselijke pers tot straattoneel en cabaret.[158] Ideologisch liet de DWB zich leiden door de werken van Marx, Lenin en Mao Tse Tung. Kiezen voor Mao betekende een afkeuren van de methode van Che Guevara. Die laatste had een wilde opstand gevoerd zonder voldoende contact te leggen met het boerenvolk. Dit had geleid tot een bloedbad waarin hij zelf ook was omgekomen. De lijn van Mao stelde echter dat de ware revolutie een georganiseerd verzet moest zijn, met een sterke samenwerking tussen arbeiders, boeren en intellectuelen in één partij. Het doel van de strijd was een nieuwe, socialistische maatschappij gebaseerd op solidariteit, dienstbaarheid en creativiteit.[159]

In de eerste helft van 1970 sloegen de UCOD en de DWB de handen in elkaar om een breed politiek platform te vormen dat de strijd kon aangaan tegen de uitbuiting in de Derde Wereld. Een gezamenlijke lijn bestaande uit vier punten werd opgesteld. Tot juni 1970 publiceerden de twee bewegingen samen zeven nummers van het tijdschrift Ontwikkelingsguerrilla en werden een aantal lezingen gehouden over de problemen van de Derde Wereld. Vanaf november 1970 gingen de DWB en de UCOD weer elk hun eigen weg. Qua radicaliteit en maatschappijkritiek was de DWB voor de UCOD te ver geëvolueerd.[160] De DWB zou zich immers, zoals hieronder zal blijken, in dat najaar van ’70 ontwikkelen tot een maoïstische mantelorganisatie van Alle Macht Aan De Arbeiders (Amada). De UCOD gaf vanaf het academiejaar 1971-1972 in Leuven volgens een andere ideologische koers nieuw leven aan de derde wereldsolidariteit en focuste zich als informatiecentrum meer op de “vreedzame weg naar het socialisme” aan de hand van een brede samenwerking.[161]

 



[1] VOS, “Terugblik op roerige jaren”, 228 en VOS, “Van Vlaamse Leeuw tot rode vaan”, 249.

[2] VOS, Studentenprotest in de jaren zestig, 24. en VOS, “Van Vlaamse Leeuw tot rode vaan”, 248. Volgens Martens “waren dit de studentenleiders die de vuurdoop in de revolte van mei 1966 hadden gekregen. Ze waren bezield door die onverwachte, onvoorziene en onstuitbare kracht die uitging van de massabeweging. Zij geloofden dat gepraat en gefilosofeer maar een steriele bedoeling zijn en dat de linkse ideeën maar hun ware betekenis krijgen als ze omgezet worden in linkse daden, als ze de massa tot actie weten te brengen”. MARTENS en MERCKX, Een kwarteeuw mei 68, 30.

[3] VVS = Vereniging der Vlaamse Studenten. Goossens belandde daar, zo vertelt hij zelf, na het aftreden van Herwig Langhor die hem had aangezet om toe te treden tot het KVHV. GOOSSENS, Leuven ‘68 of het geloof in de hemel, 66.

[4] Martens stelde dat niet de taalstrijd de belangrijkste strijd was, maar wel de strijd tegen het kapitaal. De taal was het middel, het kapitaal (het Brusselse kapitaal) een oorzaak en een doel. Het taalprobleem was als dusdanig begeleidend, het sociaal-economisch was fundamenteel. MARTENS, “Taal en kapitaal”, Ons Leven (jg. 79 nr. 12 - 9 december 1966) 12-13.

[5] “Waarom het verbond verdwijnen moet”, Ons Leven (jg. 79 nr. 13 - 22 december 1966) 2-4. Dit artikel verwoordde de universitaire veranderingen die verbonden werden met de twee groepen studenten in het Verbond. Aan de universiteit was een verandering bezig van de onderbouw van alleen elitaire, burgerlijke studenten naar gewone, uit de lagere klasse komende studenten. Die tweede groep, de “proleten” genoemd, wilde in de universiteit het monopolie van de gegoede burgerijstudenten (“kaste” of “prinsen” genoemd die vond dat de universiteit thuishoorde in de hogere klasse) verbreken en de universiteit open stellen voor iedereen die zich vanuit zijn bekwaamheid wilde scholen.

[6] Ibidem.

[7] TEN KATE, “De gewone studenten verwezenlijken een studentenvakbeweging”, Ons Leven (jg. 79 nr. 14 - 9 januari 1967) 3.

[8] “KVHV-Studentenvakbeweging”, Ons Leven (jg. 79 nr. 16 - 20 januari 1967).

[9] Goossens sprak in een artikel in nr. 21 van het Verbondsblad zijn afkeer uit over het ontslag van Martens. GOOSSENS, “Staatsveiligheid, universiteitsveiligheid”, Ons Leven (jg. 79 nr. 21 - 21 februari 1967) 2 . Zie ook BAERT, De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) van 1956 tot 1970, 142-143.

[10] BAERT, De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) van 1956 tot 1970, 144.

[11] In februari bracht de SVB-kern al een eerste versie van haar ideologische plan uit in MARTENS, “Op zoek naar een teoretische basis voor een studentenvakbeweging”, Ons Leven (jg. 79 nr. 18 - 3 februari 1967 ) 8-9 en 5.

[12] AMSAB. SVB, SVB werkstuk, p. 4-6.

[13] In de bestaande cultuur, zonder politieke inhoud en dus kunst om de kunst, was de invloed van de kaste groot. Die kaste gebruikte de cultuur om haar afstand met de volksklasse te bewaren, om te tonen dat ze meer was dan het plebs, om het plebs immobiel te maken. De SVB verlangde echter een cultuur die mobiliseerde, een revolutionaire cultuur. De SVB wilde een cultuur die wel aandacht had voor de vorm en niet alleen voor de diepere inhoud, een cultuur die gebruikt kon worden om de wereld meer leefbaar te maken. Als laatste moest kunst, cultuur het ongenoegen over de maatschappij waarin men leefde tot uiting brengen i.p.v een steriele cultuur - dus eigenlijk geen cultuur - te zijn in dienst van de kaste. Ibidem, p. 16.

[14] Ibidem, p. 10-11.

[15] Ibidem, p. 4-7.

[16] Ibidem, p. 12-14.

[17] Ibidem, p. 6-9.

[18] Ibidem, p. 2-4.

[19] Het werken met studiegroepen was een remedie voor de afwezigheid van coördinatie in de bestaande studentenbewegingen. Deze bewegingen vertoonden als gevolg van de afwezigheid van taakverdeling en vorming een gebrek aan continuïteit, bekwaamheid en representativiteit. LEROUGE, “Wanneer doet het FK es wat?” Ons Leven (jg. 79 nr. 19 en 20 - 14 februari 1967) 3. In dit nummer van Ons Leven van februari ‘67 werd door Herwig Lerouge de concrete organisatie uiteen gezet. Er werd hier wel alleen gesproken over de studiegroepen, de faculteitswerking werd niet vermeld. Voor die faculteitswerking verwijzen we naar “Oprichting studentenvakbeweging morgen”, Ons Leven (jg. 79 nr. 22 - 2 maart 1967) 4-5. De oprichtingsvergaderingen van die faculteitswerkingen hadden in mei ‘67 plaats. BAERT, De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) van 1956 tot 1970, 143.

[20] AMSAB. SVB, SVB Werkstuk, p. 17-18.

[21] De militant had meerbepaald te taak “een pamflettaire oorlog te voeren tegen de sociale misbruiken, de fascistische en imperialistische wreedheden in ’t buitenland en de onrechtvaardigheid aan onze universiteit”. “Oprichting studentenvakbeweging morgen”, Ons Leven (jg. 79 nr. 22 - 2 maart 1967) 4-5.

[22] In dit vormingsdoel zien we het idee van de actieve universiteit (de universiteit door de studenten en voor de studenten en arbeiders) naar voor komen, dat later concreet door de SVB in haar blad 13 Mei zou uitgewerkt worden. Zie ook RED., “Oprichting studentenvakbeweging morgen”, Ons Leven (jg. 79 nr. 22 - 2 maart 1967) 4-5. LEROUGE, “Wanneer doet het FK es wat?”, Ons Leven (jg. 79 nr. 19 en 20 - 14 februari 1967) 3-4. volgens Lerouge was die vorming bedoeld voor de kaderleden van de SVB om zo de continuïteit, bekwaamheid en representativiteit te verhogen.

[23] LEROUGE, “Wanneer doet het FK es wat?”, Ons Leven (jg. 79 nr. 19 en 20 - 14 februari 1967) 3-4 en 11.

[24] Paul Goossens bleef op dat moment, want hij was in april van dat jaar herverkozen als verbondspraeses. VOS, Studentenprotest in de jaren zestig, 25. Door de afscheuring uit het KVHV verloor de SVB Ons Leven als spreekbuis. KVHV Leuven, Honderd Jaar Ons Leven, 158. Het besluit van de beheerraad werd gepubliceerd op de laatste pagina van het tijdschrift Ons Leven (jg. 79 nr. 25 - 26 mei 1967).

[25] MARTENS, “Amoreel verslag”, Ons Leven (jg. 79 nr. 25 - 26 mei 1967) 7-10. BAERT, De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) van 1956 tot 1970, 145-147.

[26] VOS, Studentenprotest in de jaren zestig, 27 en GOOSSENS, Leuven ‘68 of het geloof in de hemel, 88. Het ontslag van Goossens, die al in ieder geval wantrouwig bejegend werd door de oud-studenten van de Raad van Beheer, was het gevolg van niet ingeloste eisen i.v.m de verandering van de ledenwerving en de verandering van de samenstelling en bevoegdheden van de Raad van Beheer van het KVHV. BAERT, De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) van 1956 tot 1970, 148-149.

[27] In dat AUE zaten ook nog de Vlaams-nationalistische Studentenunie (VNSU), het Seniorenkonvent (SK) en het Faculteitenkonvent (FK). De invloed van de SVB toonde zich ondermeer in het overnemen van het begrip “facisatie van het regime” door het tijdschrift Ons Leven. BAERT, De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) van 1956 tot 1970, 154.

[28] Het besproken werk is dat van Paul A. Baran en Paul M. Sweezy, Monopoly capital: an essay on the American economic and social order (1966). Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004. De verbondspraeses Dauwe echter vond dat de SVB “zich op een extreem radicaal standpunt” stelde en dat ze zich alleen bezig hield met de sociale, syndicale kant van het studentenleven. “Luisteren naar de voorzitter”, Ons Leven (jg. 80 nr. 5 - 26 oktober 1967) 6.

[29] DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 8.

[30] Ibidem, 12.

[31] De naam 13 Mei was volgens het blad zelf symbool voor een aantal zaken: de datum van het mandement van de Belgische bisschoppen, een studentenrevolte te Leuven tegen de structuur van België’s ondemocratisch bestel en het beginpunt van een progressieve studentenbeweging te Leuven. 13 Mei (jg. 1 nr. 1 - 20 oktober 1967) 1. Tijdens een van de acties verscheen een eenmalige op krantenpapier gedrukte actiekrant met als titel Vonk, ook als een vertaling van Iskra. Gesprek met Louis Vos, 16 februari 2004 en “De noodzaak van de regionale werking – het nationale blad”, 13 Mei (jg. 1 nr. 2 - 5 november 1967) 7.

[32]  “De laatste pagina”, 13 Mei (jg. 1 nr. 1 - 20 oktober 1967) 12. Andere mensen die in het redactiecomité zaten waren Ludo Martens, Guy Van Doorn, Paul Smolders, Karlo Sobell, e.a.

[33]  “SVB-fakultair”, 13 mei (jg. 1 nr. 3 - 21 november 1967) 7. Hier wordt duidelijk dat er SVB-kernen waren aan de faculteiten Ekonomica, Germaanse, Medika, Pyschologie, Toegepaste Wetenschappen.

[34] Op 13 december 1969 werd door de SVB betoogd onder de leuzen: “wij betogen allen eensgezind voor een democratisch land, via een democratische universitaire expansie, bourgeois buiten, Leuven democratisch, Leuven Vlaams”. “Woensdag 13 december 17 uur”, 13 Mei (jg. 1 nr. 4 - 13 december 1967) 3. In een pamflet stelde het AUE dat de bestaande regering geen oplossing bood voor het overhevelingprobleem. Het comité riep daarom iedereen op tijdens de stemming van de nieuwe regering federaal te stemmen zodat er een regering kwam die wel iets deed en te stemmen tegen de PVV die de Brusselse belangen en de verfransing van Vlaams-Brabant verdedigde. Studentenpamfletten. Doos P2, map nr. 1, “Stem federaal”.

[35] “Programma van de studentenvakbeweging”, 13 Mei (jg. 1 nr. 2 - 5 november 1967) 2-4.

[36] Naar aanleiding van die eisen was er op vrijdag 6 oktober 1967 een betoging aan het station van Leuven. “VDB of SVB? Vader, koop me een wagen…”, 13 Mei (jg. 1 nr. 1 - 20 oktober 1967) 7.

[37] DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 7-8. Voor Martens en Goossens was een revolutionaire partij “een partij die overal haar mensen heeft, overal werkt, bij de arbeiders maar ook bij de middelklasse, een werk op lange termijn dat, doorheen de relatieve periode van rust die we nu meemaken, de confrontatie voorbereidt, die wetenschappelijk nu al onderzoekt welke confrontaties de eerstvolgende jaren aan bod gaan komen en op welke manier men er door confrontaties zou toe komen een machtsovername tot stand te brengen”.

[38] Te gelijkertijd begon de roep “Leuven Vlaams” uit te deinen vanuit Leuven naar het hele land. Waar aanvankelijk alleen de Leuvense studenten zich hadden opgeworpen als de verdedigers van een Vlaamse universiteit, kwamen nu ook de secundaire katholieke scholen en de Vlaamse pers zich mengen in de discussie rond ‘Leuven Vlaams’. VOS, “Terugblik op roerige jaren”, 231-232. Een pamflet van de SVB van 13 januari 1968 stelde de volgende eisen: bourgeois buiten, vernietig de Société Générale, Brusselse fascisten buiten, een Waalse universiteit voor het Waalse volk in het hart van Wallonië, onmiddellijke overheveling, pluralistische universiteiten en democratische universiteiten. Studentenpamfletten. Doos P2, map nr. 1, “SVB eisen”.

[39] Vos verwijst in deze context ten eerste naar Ter Hoeven die deze mentaliteit, zoals ze ook aanwezig was in de studentenprotesten in de rest van wereld, karakteriseerde als “een stemming met een aantal kenmerken zoals anti-autoritarisme, anti-dogmatisme, romantiek, directe democratie, morele zuiverheid en gemeenschapszin”. Ten tweede vermeldt hij Statera die sprak van een “chiliastisch-utopische mentaliteit”. VOS, Studentenprotest in de jaren zestig, 29. Volgens Theunissen was deze linkse ontwikkeling het gevolg van de nood bij een aantal studenten naar een “immateriële geloofsbelijdenis” in een wereld die op dat moment gekenmerkt werd door hoogconjunctuur, materialisme en katholiek geloof. Theunissen stelde wel dat de groep studenten die bezig was met deze zoektocht naar een nieuw geloof eerder klein was. New Left was niet verspreid in grote kringen in Leuven. Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004.

[40] VOS, Studentenprotest in de jaren zestig, 39.

[41] VERLINDE, “Wat praten”, Ons Leven (jg. 80 nr. 24 - 19 mei 1968) 4.

[42] Het KVHV zag de SVB als een “belachelijke minderheid” en “militanten met een verkapt communistische beweging die in geheel West-Europa het heft in handen wil nemen”. BAERT, De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) van 1956 tot 1970, 164. Op de teach-in van het KVHV op dinsdag 8 oktober in de Salons Georges over Tsjecho-Slowakije onder de titel “Tsjecho-Slowakije wat nu?” waren ondermeer als gast aanwezig: Maurice De Wilde (BRT), Lode Bostoen (De Standaard), prof. Peeters (RUG), L. Michielsen (Vlaams Marxistisch Tijdschrift). Studentenpamfletten. Doos P2, map nr. 1, “KVHV organiseert teach-in”.

[43] VOS, Studentenprotest in de jaren zestig, 39 en VAN DOORSLAER, “Oorsprong en consolidatie van de beweging ‘Alle Macht Aan De Arbeider’ in Vlaanderen”, 52: Hier is een fragment uit een verslag van een SVB-militante uit Gent over de staking van de textiel in Gent en omstreken te lezen, om aan te tonen dat ook aan de universiteit van Gent SVB-ers aanwezig waren.

[44] Volgens het tijdschrift Non Evertetur, het maandblad van de Franstalige vereniging van het academische korps en het wetenschappelijk personeel van de KUL, bestond de SVB in maart 1968, “bij benadering en uit goede bron”, uit 600 leden. “Wie drijft de Vlaamse studentenrevolte aan?”, Non Evertetur (jg. 2 nr. 4 -  4 maart 1968) 6.
[45] Met het werk Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven, waarin een nieuwe analyse van de klassentegenstellingen in de maatschappij werd gemaakt, leek de SVB representatief te zijn voor de contesterende studentenbeweging als geheel. VOS, “Terugblik op roerige jaren”, 233.
[46] Dit nationale weekblad zou de naam Genster krijgen. Hieronder daarover meer. “Editoriaal”, 13 Mei (jg. 1 nr. 7 - 29 februari 1968) 4.

[47] DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 32.

[48] Dit geleidelijk groeiende inzicht was het gevolg van concrete ervaringen in Leuven en de studie van het marxisme. Het was augustus 1968 toen door de SVB-leiding werd gekozen voor een meer leninistische aanpak. Dit betekende dat tijdens die zomer op een ‘kadervorming’ in Gent en Leuven een week lang Wat te doen? (1902) van Lenin werd bestudeerd. Dit deed men aan de hand van het Overzicht van de belangrijkste punten uit Wat te doen?, dat in vier delen de vrijheid van de kritiek, de manier van werken van de revolutionair onder de massa, de spontaniteit van de massa en de organisatie behandelde en zo een overzicht gaf van de belangrijkste zaken uit het werk van Lenin. Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004.

SVB-LEUVEN, Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven, 57.

[49] DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 49.

[50] SVB-LEUVEN, Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven, 9-10.

[51] Ibidem, 57 en 60. Zie ook hier de praktische richtlijnen betreffende tactiek. Volgens Goossens en Martens was dit klassenbewustzijn “het tot inzicht gebracht worden langs een partij, het kunnen zien van elk feit in een klassenperspectief.” DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 53.

[52] DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 51.

[53] SVB-LEUVEN, Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven, 12-13. Zie hier ook welke de middelen en voorwaarden waren van een avant-gardebeweging. Op p. 14 wordt aangegeven welke de voorwaarden waren om te kunnen spreken van een syndicalistische studentenbeweging.

[54] Ibidem, 62. Pas als de intellectuelen zouden meedoen kon volgens Goossens en Martens sprake zijn van een echt revolutionaire partij. Als gesproken werd over intellectuelen bedoelde de SVB zij die kritiek en zelfkritiek aankonden en die door hadden dat ze misbruikt werden door het kapitalisme. De “andere soort” intellectuelen, die hun kennis niet ten dienste stelden van de arbeiders en geen kritiek aanvaarden bestond ook en zou na de revolutie ook blijven bestaan volgens Martens en Goossens. DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 76.

[55] DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 108-109.

[56] De kapitalistische economie was oorzaak van een aantal interesseconflicten en economische crisissen. Een eerste tegenstelling was die tussen het kapitalisme en de arbeidende massa’s. Die arbeider was totaal afhankelijk van de kapitalist en streefde naar een stabiele baan. De afhankelijkheid van de arbeider werd nog groter in tijden van economische crisis. De oplossing voor dit alles lag volgens de SVB in een collectief bezit van de productiemiddelen. Een tweede contradictie bestond tussen enerzijds de monopolies en kleine kapitalisten en anderzijds de grote monopolies onderling. De derde contradictie bestond tussen de kapitalisten en de Derde Wereld. De kapitalisten waren vooral de VSA die de Derde Wereld uitzogen voor het bereiken van zoveel mogelijk winst. De SVB stelde zich op aan de kant van de revolutie in bijvoorbeeld Kongo, Cuba of Colombia maar ook aan de kant van de globale Derdewereldbevolking. Een vierde en laatste contradictie die de SVB aanduidde was die tussen het socialisme en het kapitalistische blok. Het socialisme, dat streefde naar de collectivisatie van de productiemiddelen en een economie die ten dienste stond van de belangen van het volk, was voor de SVB de ideologie waarnaar de mensen die uitgebuid waren door het kapitalisme zich moesten richten. SVB-LEUVEN, Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven, 85-88 en DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 69-72 en 112.

[57] SVB-LEUVEN, Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven, 85-88.

[58] DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 107. “Collectiviteit” was ook hét woord voor de werking van het universitair onderwijs. Dat moest voor de SVB zo georganiseerd worden dat collectief werken de nadruk kreeg. Dit soort werk betekende: “Met een tiental mensen bepalen welke problemen aangesneden zullen worden, welke auteurs men daarover zal lezen en welke methode men zal volgen, uit welke hoek men het probleem zal bekijken en dat via discussie tot besluiten komt.” Een ander punt van nadruk was de noodzakelijke band van het onderwijs met de praktijk van de gewone mensen op het werk, zodat men opgeleid werd om te werken in dienst van de arbeiders. Ibidem, 104 en 106.

[59] Vrijheid zou er niet zijn voor “zij die in de fabrieken of in het land hun eigen ambities, voordelen of privileges zouden willen doorzetten ten koste van de werkende mensen”. DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 112.

[60] Ibidem, 79.

[61] De volledige Port Huron Statement is te vinden op COURTESY OFFICE OF SEN. TOM HAYDEN. Port Huron Statement of the Students for a Democratic Society, 1962.

[62] Cijfers over de vooruitgang zie ondermeer BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België, 183.

[63] Dat er geen stakingen waren betekende niet dat er geen verzet aanwezig was. Volgens Meynen zette voor 1968 de spanningen op de werkvloer zich vooral door onder de vorm van een groeiend latent arbeidersverzet: absenteïsme, personeelsverloop, toenemend ziekteverzuim, ontvreemding van materiaal, enz. CRAYBECKX, Politieke geschiedenis van België van 1983 tot heden. 306.

[64] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België, 179-180.

[65] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België 2: 1967-1980, 55.

[66] In de staking van Ford-Genk ging het niet om het eerste contact met de arbeiders. Voor de Ford-staking waren studenten al aanwezig bij een staking van Monroe in St-Truiden. Daarnaast trok Arnout Vanreusel, sociologiestudent, als enige student naar de mijnen in Limburg waar hij in 1966 al de sluiting van de mijn van Zwartberg meemaakte. Schriftelijke mededeling van Kris Hertogen, 22 maart 2004. In het boek Een kwarteeuw mei ‘68 stelt Martens dat de staking in Limburg de uitweg was voor het probleem bij de studenten: “hoe moeten we de Leuvense getto doorbreken, hoe kunnen we een blijvende band tot stand brengen tussen arbeider en student”. MARTENS en MERCKX, Een kwarteeuw mei ’68, 145. Volgens Kris Hertogen was de staking in Limburg dé ervaring om te leren van de arbeiders (meerbepaald van hun strijdbaarheid en organisatie). Ook was de staking in Ford-Genk een gelegenheid om ervaringen op te doen met arbeiders op basis waarvan men dan aan de rest van de studenten uitleg kon geven over de arbeidersituatie- en strijd. Schriftelijke mededeling van Kris Hertogen, 22 maart 2004.

[67]  SVB, Ford Genk ‘68: begin- of eindpunt?, 35. Een zelfde geluid horen we bij VANATTENHOVEN en VOETS, Het vakbondsoptreden in een groot automontagebedrijf. Case-study: Ford Genk 1962-1974, I.50.

[68] Een andere toon is te horen in de Standaard van woensdag 23 oktober 1968 op p. 1 waar werd gezegd dat de oudere arbeiders “de indruk gaven dat de beweging moet gevoerd worden door de «mannen van Ford» en dat de buitenstaanders zich niet in het conflict te mengen hebben”. DLD, “Arbeidersstaking Ford-Genk blijft algemeen en waardig”, De Standaard (23 oktober 1968) 1. Vos twijfelt aan de bewering “elke dag stonden er tientallen studenten aan de piketten”. Volgens hem was dit niet het geval. Schriftelijke mededeling van Louis Vos, 16 maart 2004.

[69] SVB, Ford Genk ’68: begin- of eindpunt?, 66.

[70] Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004.

[71] De SVB-brochure vermeldt een citaat uit het Belang van Limburg in verband de afwezigheid van de arbeiders op die meeting: “Arbeiders lijken niet zo bijzonder gesteld op de lieden van SVB, die ook verschillende keren naar Genk zijn geweest, maar daar evenmin contact kregen”. Het voorwoord uit de SVB-brochure maakt ook duidelijk dat de werkgroep-Ford na de staking bleef bestaan en verder de Fordgebeurtenissen zou volgen: “Voor ons is dit geen eindpunt: wij blijven contacten onderhouden met de arbeiders uit Ford-Genk. Wij zijn ook bereid aanwezig te zijn op een van uw discussievergaderingen over deze problematiek. Het volstaat een kaartje te schrijven naar werkgroep Ford, Ravenstraat 51 te Leuven”. SVB, Ford Genk ’68: begin- of eindpunt?, 5.

[72] Andere activiteiten van de SVB leden waren filmvoorstellingen (over de stakingen in Frankrijk) te Hasselt en Genk of discussienamiddagen in verschillende scholen. SVB, Ford Genk ’68: begin- of eindpunt?, 66 en 79. Volgens Theunissen waren er op de betoging een honderdtal studenten aanwezig. Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004.

[73] Studentenpamfletten. Doos P2, map nr. 4, “5 november Antwerpen, Het gaat ons allen aan”, p. 1.

[74] “Ford-staking totaal. Goed begonnen is half gewonnen.”, De Volksmacht arrondissement Limburg (26 oktober 1968) 15.

[75] SVB, Ford Genk ’68: begin - of eindpunt?, 37.

[76] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België 2: 1967-1980, 55.

[77] J.M., “Arbeiders en studenten: noodzakelijke eenheid”, De Rode Vaan (nr. 46 - 14 november 1968) 3.

[78] Ibidem.

[79] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. 2: 1966-1980, 55.

[80] Voor de verzameling van de informatie van de arbeiders gebruikte de SVB-ers enquêtes. Een kwarteeuw mei ’68, 148. Hiernaast werd ook voor het beter begrijpen van de arbeiderstoestand, een socio-economische studie gemaakt van Ford-Genk. Zie SVB, Ford Genk ’68: begin - of eindpunt?, 17-35.

[81] Ibidem, 42.

[82] In de brochure had men het met concrete voorbeelden uit de acties gemunt op de vakbondsleiding, die volgens de SVB erop gericht was de studenten zwart te maken en te isoleren ten opzichte van de arbeiders. Deze pogingen mislukten trouwens volledig. Ibidem, 68.

[83] Dit soort onderwijs, dat in dienst stond van de kleine belangengroepen, zorgde, zo stelde de SVB, voor de ontwikkeling van een individualistische mentaliteit als gevolg van de “unilaterale afhankelijkheidsrelatie van de student ten opzichte van de professor” (die ook aanwezig is in de fabriek) en als gevolg van het competitiekarakter van het onderwijs. Dat individualisme was de grote schuldige in het niet participeren van vele bedienden aan de Ford-staking. SVB, Ford Genk ’68: begin- of eindpunt?, 73-75. Een zelfde beeld wordt geschetst in het boek MARTENS en MERCKX, Een kwarteeuw mei ’68, 142; in DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 106 en in DE MAN, “Naar Amerikaans model of volksuniversiteit”, Het Laatste Nieuws (17 december 1968) 6.

[84] “Kloof theorie – praktijk”, 13 Mei (jg. 2 nr. 4 en 5 - 2 december 1968) 1-19. Over de actieve universiteit, zoals ze ook werd genoemd, werd ook een apart nummer van 13 Mei uitgegeven. S.d.

[85] SVB, Ford Genk ’68: begin- of eindpunt?, 64 en 75.

[86] Het smeden van deze band gebeurde aan de hand van de zogenaamde “arbeidersenquête” (ook “sociale enquête” genoemd).

[87] Ibidem, 65.

[88] Ibidem, 69.

[89] Dit verklaarde de beweging ook in haar tijdschrift “Over een universiteit ten dienste van de arbeider”, 13 Mei (jg. 2 nr. 9 - april 1968) 2: “Zo was bijvoorbeeld Ford-Genk niet op de juiste manier geïntegreerd, het stond volledig los van de centrale acties die toen gevoerd werden.”

[90] SVB, Ford Genk ’68: begin- of eindpunt?, 67. Versteegh interpreteerde deze eisen zo: “De SVB begon op die manier zijn samenwerking met de arbeiders te verbeteren zonder dat men een politieke weg op ging”. VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 64.

[91] SVB, Ford Genk ’68: begin- of eindpunt?,  69.

[92]  Ibidem, 77-78.

[93] Dit is ook zichtbaar in de nummers waar steeds minder aandacht werd besteed aan de universiteit en haar problemen. “Politieke vrijheid aan de universiteit”, 13 Mei (jg. 2 nr. 2 - 21 oktober 1968) 6-7 en “Kritiek op SVB”, 13 Mei (jg. 2 nr. 2 - 21 oktober 1968) 7-8.

[94] Ibidem.

[95] Ibidem.

[96] “Redaksioneel”,  Genster (jg. 1 nr. 1 - 15 oktober 1968) 2.

[97] Zie bijvoorbeeld “Dokument”, Genster (jg. 1 nr. 1 - 15 oktober 1968) 6-8 of “Ontwikkelingshulp, een andere naam voor uitbuiting”, Genster (jg. 1 nr. 30 - november 1968) 11-15

[98] Schriftelijke mededeling Louis Vos, 16 februari 2004.

[99] “Fakultair kunst- en vliegwerk”, 13 Mei (jg. 2 nr. 3 - 8 november 1968) 2-3 en 4-10.

[100] “Schieten op SVB”, 13 Mei (jg. 2 nr. 3 - 8 november 1968) 11.

[101] Volgens de SVB waren dit de “onverbeterlijke dogmatici”, “cafe-linksen”, “mooipraters” en “individualisten”, 13 Mei (jg. 2 nr. 4 en 5 ­- 2 december 1968), 1.

[102] Door de pers werd de actieve deelname van de SVB aan de actie aangegrepen om het studentenprotest af te schilderen als “een machine van communistische agitatoren”. Dit zorgde voor discussie onder de studenten en een vastlopen van de actie. BAERT, De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) van 1956 tot 1970, 167.

[103] Staat en revolutie  van Lenin was het werk dat volgens Theunissen de onderbouw was voor een gewelddadige theorie van de gewapende revolutie van het latere Amada. Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004.

[104] Het resultaat van de zoektocht naar een nieuw geloof werd neergeschreven in het Document 69 dat hieronder besproken wordt. Ludo Martens zei zelf over deze periode: “In 1966 was er van links alternatief nog geen sprake, maar in het jaar 1967 kregen wij contact met S.V.B Nederland en de S.D.S ( Sociaal-democratische Studenten) in Duitsland, studentenorganisaties die het studentensyndicalisme aankleefden. Verder werden we in hoge mate gesensibiliseerd door de culturele revolutie in China en de imperialistische oorlog van de Amerikanen in Vietnam. Wij begonnen te discussiëren, ook al zag niet iedereen het allemaal klaar in, toch voelden wij ons marxisten. Wij lazen werken van Marx, Lenin en Mao, en zo werden we verder geradicaliseerd.” JONCKHEERE en TODTS, Leuven Vlaams: splitsingsgeschiedenis van de Katholieke Universiteit Leuven, 282.

[105] MARTENS en MERCKX, Een kwarteeuw mei 68, 213.

[106] Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004.

[107] VOS, “Terublik op roerige jaren”, 234. Uit het lezen van de literatuur leerde de SVB welke de verhouding was tussen de avant-garde en de massa en wat de betekenis was van de arbeidersklasse in haar uitbuiting en onderdrukking. Die arbeidersklasse ontwikkelde vanuit haar situatie de wil en de creativiteit om een nieuwe maatschappij op te bouwen. Ook leerde de literatuur de SVB-ers denken volgens een dialectiek die vertrok vanuit de praktijk en alles analyseerde vanuit het standpunt van de arbeiders. DE MAN, Het gevecht met de Mammon, 18.

[108] ”Klassenuniversiteit”, 13 Mei (jg. 2 nr. 1 - 7 oktober 1968) 6-7. Over die democratische universiteit werden zelfs volksvergaderingen gehouden (bijvoorbeeld op maandag 7 oktober 1968 in Alma II) georganiseerd door het KVHV, de SVB, de VNSU en het FK. Studentenpamfletten. Doos P2, map nr. 1, “Volksvergadering Alma II”.

[109] DEJARDIN, Le suffrage universel à soixante ans. Une épopée ouvrière. MARX, Le 18 brumaire de Louis Bonaparte. MAO, Over de juiste oplossing van de tegenstellingen binnen het volk. MAO, Talks at the Yenan Forum on art and literature. MAO, L’élimination des conceptions erronées dans le parti.  MAO, Over de tegenstellingen. Partisans (2e jaargang nr. 40 mei-juni 1968).

[110] “De kring”, “De vrije werkvergadering” en “De werkgroepen”, 13 Mei (jg. 2 nr. 1 - 7 oktober 1968) 11-14.

[111] MARTENS en MERCKX, Een kwarteeuw mei ’68, 210-213.

[112] Ibidem, 213-214.

[113] Cf. supra p. 20.

[114] Marcuse werd beoordeeld als: “een praatgrage jongen wiens gebazel of «teorie» luidt wordt weergalmd in menig provinciaal dagblad”. “Marcuse: blaaskaak of modern revolutionair denker”, 13 Mei (jg. 2 nr. 2 - oktober 1968) 2-3.

[115] Dokument 69 zoals het integraal afgedrukt staat in MARTENS en MERCKX, Een kwarteeuw mei ’68, 218-253.

[116] De SVB had twee punten van kritiek op Stalins werkwijze: “de onmogelijkheid om contact met het volk te leggen en een economisch determinisme”. VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 68.

[117] “Drie artikels over de culturele revolutie”, 13 Mei (jg. 2 nr. 8 - maart 1969) bracht drie artikels samen over de culturele revolutie: “De drie belangrijkste aspecten van de stijl van werken van de partij”, “Beslissing van het centraal comité van de Chinese Communistische partij betreffende de grote culturele revolutie” en “De culturele revolutie in de school in Sjang Hai”.

[118] Een artikel hierrond verscheen in “Rusland”, 13 Mei (jg. 3 nr. 3 - 27 november 1969) 6-9.

[119] MARTENS en MERCKX, Een kwarteeuw mei 68, 250-252 en VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 68-69.

[120] Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004.

[121] AMVS. SVB, Discussiebulletin zomer ’69, 1-20.

[122] “Een nieuw werkterrein”, 13 Mei (jg. 2 nr. 12 - september 1969) 10.

[123] Goossens werd na een tijd door de militaire leiding overgeplaatst naar Duitsland, volgens hemzelf om hem te isoleren nadat er bijna een muiterij was uitgebroken door zijn eerste militaire optreden. GOOSSENS, Leuven ’68 of het geloof in de hemel, 132. GOOSSENS, De contestatie is vlees geworden, 33 en 46.

[124] “Editoriaal”, 13 Mei (jg. 3 nr. 2 - 30 oktober 1969) 3.

[125] “Werkgroepen”, 13 Mei (jg. 3 nr. 3 - 27 november 1969) 20. In 13 Mei (jg. 3 nr. 2 - 30 oktober 1969) verschenen artikels over stakingen in Italië (p. 11) en Duitsland (p. 12-13) om zo het fenomeen van de wilde staking uit te leggen en aan te geven hoe de socio-economische situatie een context geeft voor het bestuderen van wilde stakingen. Deze informatie wilde de SVB gebruiken en toepassen op de Belgische situatie. Dit gebeurde in de werkgroep “wilde stakingen”. Die werkgroep gaf in het derde nummer van 13 Mei verslag over een aantal wilde stakingen in België (Zolder, Kempense mijnen, Glaverbel Mol, Monroe St-Truiden, Citroen Vorst, Nestor Martin, enz.). “Wilde stakingen”, 13 Mei (jg. 3 nr. 3 - 27 november 1969) 2-6

[126] “Werkgroep Arbeiders - Studenten…”, 13 Mei (jg. 3 nr. 1 - 8 oktober 1969) 12-14.

[127] Dit gebruik van vragenlijsten was het gevolg van het lezen van de Cahiers de Mai, over hoe studenten in Frankrijk de werking organiseerde rond de arbeidersstrijd en tot een samenwerking kwamen met de arbeiders. Hieruit leerde de SVB dat men nauwkeurig en concreet onderzoek in de vorm van enquêtes moest doen, dat men elke intellectuele en revolutionaire pretentie moest afleggen en dat men het ordewoord “leren van de arbeiders” moest aannemen om tot de juiste arbeidersstrijd en samenwerking met de arbeiders te komen. “Cahiers De Mai”, 13 Mei (jg. 3 nr. 2 - 30 oktober 1969) 4.

[128] Ibidem.

[129] “Twee concrete projecten”, 13 Mei (jg. 3 nr. 1 - 8 oktober 1969) 15-16. Schriftelijke mededeling Kris Hertogen, 22 maart 2004.

[130] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 70.

[131] Het bestaan van die contacten is niet zeker! Enerzijds zegt Versteegh dat ze er waren, zich baserend op informatie van Jacques Boutemy en Michel Graindorge, beiden leden van Grippa. Maar anderzijds stelt Luc Peiren dat Jacques Grippa, leider van Grippa, verklaard heeft dat er geen contacten waren met de SVB. In de literatuur en uit een schriftelijke mededeling van José Gotovich van 4 maart 2004 werd verder geen aanwijzing gevonden van contacten. Schriftelijke mededeling van Luc Peiren, 1 maart 2004.

[132] VAN BEURDEN, De KPB (1968-1982): teloorgang van een communistische partij, 27.

[133] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 71 en MARTENS en MERCKX, Een kwarteeuw mei 68, 212.

[134] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 72.

[135] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België, 179-180.

[136] Een verslag van een SVB-militante uit Gent over de staking: “Voor het eerst heeft een belangrijke groep studenten van de Gentse universiteit arbeiders gesteund in hun strijd. Van zodra de staking in Waarschoot en Sleidinge begonnen was, zijn de militanten van de SVB die gaan steunen. Zij vergezelden de stakersdelegatie die naar Eeklo trok (...) . De ganse week stonden de studenten als overtuigingspiketten aan de fabrieken (…). Vanaf nu weten de arbeiders op wie ze kunnen rekenen en weten de studenten dat hun steun aanvaard wordt.” VAN DOORSLAER, Oorsprong en consolidatie van de beweging ‘Alle Macht Aan De Arbeider’ in Vlaanderen, 1970-1972, 5.

[137] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 66.

[138] Tijdens de mijnstakingen in Limburg werd deze eerste vorm van organisatie verder uitgewerkt in “Mijnwerkersmacht”, waarover hieronder meer (Cf. infra hoofdstuk 2, paragraaf 1 en 2).

[139] MARTENS en MERCKX, Een kwarteeuw mei 68, 60-61 en Archief Chantal De Smet. Doos 1, “Het is maar een begin: documenten voor de strijd aan de Gentse universiteit”, p. 4-5.

[140] MARTENS en MERCKX, Een kwarteeuw mei 68, 65 en Archief Chantal De Smet. Doos 1, “Het is maar een begin: documenten voor de strijd aan de Gentse universiteit”, p. 4-5.

[141] VOS, Studentenprotest in de jaren zestig, 167 en Archief Chantal De Smet. Doos 1, “Het is maar een begin: documenten voor de strijd aan de Gentse universiteit”, p. 10.

[142] Archief Chantal De Smet. Doos 1, “Het is maar een begin: documenten voor de strijd aan de Gentse universiteit”, p. 1.

[143] VOS, Studentenprotest in de jaren zestig, 35. De academieraad sloot Renaat Willockx uit en gaf 16 andere studenten een berisping. ARCHIEF VAN DE RUG en DE DIENST STUDENTENACTIVITEITEN VAN DE RUG. 20 jaar RUG-studenten in actie 1968-1988, 3.

[144] HAESENDONCK, De fabriek, 243.

[145] De invloed van Martens was volgens Theunissen zo groot omdat Martens een gave van agitatie en propaganda had die onmiskenbaar was, die het vuur van de revolte deed oplaaien. Voor Martens was, volgens Theunissen, deze revolte trouwens op zich minder belangrijk, ze diende alleen als rekruteringsmogelijkheid voor nieuwe leden van zijn marxistisch-leninistische partij. Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004.

[146] Schriftelijke mededeling van Louis Vos, 22 februari 2004.

[147] Archief Chantal De Smet. Doos 1, Het is maar een begin: documenten voor de strijd aan de Gentse universiteit, p. 19.

[148] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 67.

[149] HAESENDONCK, De fabriek, 31 en 36.

[150] ALAERTS, Tussen ideologie en pragmatisme, de dynamiek ronde de Derde Wereld in Leuvense studentenmilieus van 1970 tot 1978, 11. Dit zou ervoor zorgen dat de DWB in januari 1970 meededen aan de mijnstaking in Winterslag, Zolder en Eisden.

[151] Een pamflet van de UCOD uit 1968 vertelt over avondcursussen die elke dinsdagavond georganiseerd werden in het college De Valk van de KULeuven over onderwerpen rond het thema “Het probleem van de derde wereld”: gezondheidszorg, onderwijsproblemen, acculturatieproblemen, sociaal-economische (wan)toestand in Latijns-Amerika. Studentenpamfletten. Doos P2, map nr. 1, “Bent u niet voldoende op de hoogte van het probleem in de Derde Wereld”.

[152] ALAERTS, Tussen ideologie en pragmatisme, de dynamiek ronde de Derde Wereld in Leuvense studentenmilieus van 1970 tot 1978, 7-8.

[153] Ibidem, 8. VOS, “Van Vlaamse Leeuw tot Rode Vaan (1968-1978)”, 14 en Privé-documenten Jan Hertogen. 14-daags informatieblad van de Derde Wereldbeweging (jg. 1 nr. 1 september 1969), 1.

[154] Alfa-Turnhout was een vereniging ontstaan in oktober 1968 na een conflict in een scoutsgroep. Ze hield zich bezig met werkgroepen en info-avonden. SAK-Limburg was een studie- en actiecomité ontstaan in oktober 1968 als steun aan de stakers van Ford Genk. Kris Hertogen was een van de leden van SAK-Limburg. ALAERTS, Tussen ideologie en pragmatisme, de dynamiek ronde de Derde Wereld in Leuvense studentenmilieus van 1970 tot 1978, 9.

[155] Privé-documenten Jan Hertogen. 14 daags informatieblad van de Derde Wereldbeweging (jg. 1 nr. 1 september 1969), 1-27 en  Privé-documenten Jan Hertogen. Derde Wereldbeweging. Dezelfde inzet, dezelfde strijd, p. 1-80.

[156] Dit NCOS belemmerde volgens de DWB door haar hulp de zelfstandige ontwikkeling, stelde de effectieve politieke druk verkeerd voor en zette projecten op die in de eerste plaats ten goede kwamen aan de financiële kringen die de internationale economie beheerste. 11.11.11 moest zich volgens de DWB eerder “actief solidair” verklaren met de bevrijdingsbewegingen. ALAERTS, Tussen ideologie en pragmatisme, de dynamiek ronde de Derde Wereld in Leuvense studentenmilieus van 1970 tot 1978, 10. Privé-documenten Jan Hertogen. 14-daags informatieblad van de Derde Wereldbeweging (jg. 1 nr. 1 september 1969), 3-7.

[157] Er ontstonden kernen in Hasselt, Turnhout, Kortrijk, Torhout, Leuven, Brussel en Gent. ALAERTS, Tussen ideologie en pragmatisme, de dynamiek ronde de Derde Wereld in Leuvense studentenmilieus van 1970 tot 1978, 10-11. Privé-documenten Jan Hertogen. Derde Wereldbeweging. Dezelfde strijd, dezelfde inzet, p. 72-80.

[158] ALAERTS, Tussen ideologie en pragmatisme, de dynamiek ronde de Derde Wereld in Leuvense studentenmilieus van 1970 tot 1978, 11. Door de DWB werd ook samengewerkt met andere groepen die zich bezig hielden met de Derde Wereldproblematiek. Zo zetten DWB-Hasselt een “Aktie” op samen met mensen uit de Hasseltse hogescholen en uit Caritas. Privé-documenten Jan Hertogen, Dossier Aktie, 27 en 28 maart 1970.

[159] Hiermee bleef volgens Alaerts de Christelijke toon duidelijke aanwezig in de DWB. ALAERTS, Tussen ideologie en pragmatisme, de dynamiek ronde de derde wereld in Leuvense studentenmilieus van 1970 tot 1978, 12-13.

[160] Ibidem, 13-14.

[161] Ibidem, 224.