Toon Van Overstraeten, Dossier Limburg, De Grote Staking,
1900-1970, Limburg een kolonie..., West Pocket, nr. 8, juni 1970

 

Inhoud

Woord vooraf
Inleiding

              Deel I - Zwartberg


  I Een halve eeuw...
 II Een kolonisatie gebied
III Klompen en kolen

IV De fatale maand
  
 
22 december 1965
  23 december 1965
  26 december 1965
  28 december 1965
  29 december 1965
  30 december 1965
    9 januari 1966
  13 januari 1966
  14 januari 1966
  19 januari 1966
  21 januari 1966
  22 januari 1966
  23 januari 1966
  25 januari 1966
  26 januari 1966
  27 januari 1966
  28 januari 1966
  29 januari 1966
  30 januari 1966
  31 januari 1966
   1 februari 1966
   2 februari 1966
   3 februari 1966
   4 februari 1966
   5 februari 1966
   6 februari 1966
   7 februari 1966
   8 februari 1966
  10 februari 1966

Deel II De Grote Staking

   I. Het spook van Zwartberg
  II. Het schandaal van de fuzie
 III.
Leerling-Tovenaars aan het werk
  IV. Zes weken strijd

  5 januari 1970
  6 januari 1970
  7 januari 1970
  8 januari 1970
  9 januari 1970
10 januari 1970
11 januari 1970
12 januari 1970
13 januari 1970
14 januari 1970
15 januari 1970
16 januari 1970
17 januari 1970
18 januari 1970
19 januari 1970
20 januari 1970
21 januari 1970
22 januari 1970
23 januari 1970
24 januari 1970
25 januari 1970
26 januari 1970
27 januari 1970
28 januari 1970
29 januari 1970
30 januari 1970
31 januari 1970
  1 februari 1970
  2 februari 1970
  3 februari 1970
  4 februari 1970
  5 februari 1970
  6 februari 1970
  7 februari 1970
  8 februari 1970
  9 februari 1970
10 februari 1970
11 februari 1970
12 februari 1970
13 februari 1970
14 februari 1970
15 februari 1970
16 februari 1970
17 februari 1970

 V Besluit
VI Epiloog

Foto's
Achterflap

Woord vooraf

Graag schrijf ik de inleiding voor dit « Dossier Limburg ». Ik doe het des te liever, omdat ik deze woorden neerschrijf enkele uren nadat twee gebeurtenissen die betrekking hebben op mezelf, me meer dan ooit duidelijk maakten dat de offers van Zwartberg en van de Grote Staking niet vergeefs waren : met enkele uren verschil werd ik ten eerste veroordeeld als « opruier » voor de rechtbank en mocht ik vervolgens uit de mond van de sindikale afgevaardigden vernemen, dat dank zij de aktie rond « 15 t.h. nu » uiteindelijk dezer dagen — in de eerste week van juni — de sociale toestand van de mijnwerkers gevoelig kan worden verbeterd. Zonder de eerste gebeurtenis zou ook de tweede er niet geweest zijn!

Het is nochtans niet zonder schroom dat ik deze woorden schrijf. Veel liever zou ik ze geschreven zien door de drieëntwintig duizend die de staking hebben gevoerd, door de vrouwen die achter hen stonden ook toen de nood begon te nijpen, door hun kinderen van wie offers moesten gevraagd worden ook al waren zij nog te jong om er de zin en de bedoeling van te begrijpen. Wanneer ik dan toch nog eens als hun woordvoerder optreed, is het in de allereerste plaats om te danken voor de tienduizenden blijken van aanmoediging en steun die wij gekregen hebben gedurende de weken van strijd, uit alle hoeken van Limburg, uit gans het vlaamse land maar ook daarbuiten uit Wallonië en het buitenland. Onze grootste dank gaat uit naar onze kameraden-arbeiders uit talloze bedrijven, die in woord en daad hun steun betuigden aan de Grote Staking.

Het is goed dat de gebeurtenissen van 1966 en van 1970 dag aan dag genoteerd werden en bewaard blijven in dit boek. Het is goed en noodzakelijk, dat daarnaast uitgelegd wordt hoe het allemaal gekomen is en wat de verklaring is voor feiten die anders ongelooflijk en in ieder geval onbegrijpelijk schijnen.

Mijn eigen aandeel in de staking — die ik meegemaakt heb als voorzitter van het Permanent Komitee — is slechts het aandeel geweest van iedereen die aan de aktie heeft meegewerkt. Toen de staking door de afwezigheid van de sindikaten zonder leiding viel, werd uit de wil van de mijnwerkers het Permanent Komitee geboren ; het ontleende zijn rol en betekenis aan het vertrouwen van de stakers; het is uitsluitend de uitdrukking geweest van wat leefde bij iedereen in en rond de mijnen. Eén verdienste durf ik toch vooropstellen: het Permanent Komitee heeft dit vertrouwen nooit beschaamd; het heeft wekenlang een « wilde staking » geleid die ordelijker is verlopen dan officiële stakingen.

Moge het bewustzijn, dat tijdens de weken van strijd is gegroeid, bewaard blijven: dat de mijnwerkers uit het kempens bekken de spits hebben afgebeten in een strijd die uiteindelijk moet leiden naar sociale rechtvaardigheid, gelijkberechtiging voor de vlaamse arbeider en normale verhoudingen in ons land.

Gerard Slegers Winterslag, 6 juni 1970.

 

Inleiding

In nauwelijks vier jaar tijd - van januari 1966 tot januari 1970 braken er aan de limburgse koolmijnen twee stakingen uit die, ofwel door hun dramatische afloop ofwel door hun duur, moeten gerekend worden tot de grootste sociale konflikten die ons land sinds de jongste wereldoorlog heeft gekend.

Een der belangrijkste aspekten van beide stakingen was, dat de aktie door de arbeiders moest gevoerd worden niet alleen tegen het patronaat in, maar ook tegen een op het eerste zicht ongelooflijke koalitie van patronaat, vakbonden, regering en parastatale nijverheidsorganen.

Hoe is dat mogelijk geweest ? Dit boek tracht een antwoord op deze vraag te formuleren. En omdat de vraag slaat op een uiterst ingewikkelde situatie, kan het antwoord niet anders dan vrij uitvoerig zijn. Want wie de oorzaken van het limburgse drama bloot legt, stuit meteen op het mekanisme dat totnogtoe de fundamentele problemen - zowel de sociale, ekonomische als politieke problemen - in ons land heeft beheerst.

Om het antwoord zo volledig mogelijk te formuleren, was het nodig om terug te gaan tot het allereerste begin : de aanvang van het kooltijdperk in Limburg. Het was vervolgens noodzakelijk, een overzicht te schrijven van de gebeurtenissen en toestanden die rechtstreeks geleid hebben tot Zwartberg en tot de Grote Staking.

Het was tenslotte aangewezen, vrij veel aandacht te besteden aan de gebeurtenissen zelf zoals ze zich dag na dag hebben voorgedaan begin 1966, begin 1970 en in juni van dit jaar; aan deze film van de aktualiteit is dan ook heel wat plaats besteed in dit boek.

Erembodegem, juni 1970.

  

Deel I
Zwartberg

Een halve eeuw...

1 augustus 1901 had een der belangrijkste data in de geschiedenis van de Vlaamse ekonomie kunnen zijn. Op die dag slaagde de Leuvense hoogleraar André Dumont met zijn helpers er in, het sluitend bewijs te leveren voor een wetenschappelijke teorie volgens dewelke de Kempische ondergrond kolen bevatte : vanop 532 meter diepte werd te As bij Genk het eerste staal Kempische kool omhooggeboord.

Deze ontdekking was voor Limburg en voor gans Vlaanderen van reusachtige betekenis, de vaststelling dat ook de Vlaamse bodem — net als die van Wallonië — een rijkdom aan grondstoffen bevatte, moest voor ons volk een nieuwe periode van opgang en welvaart inluiden. De eeuw die aan deze ontdekking voorafging, was voor Vlaanderen allesbehalve voorspoedig geweest : de ontginning en verwerking van de Waalse steenkool en de teloorgang van de traditionele Vlaamse nijverheidstakken hadden het ekonomisch zwaartepunt van ons land steeds meer vanuit Vlaanderen naar Wallonië verplaatst. Deze ekonomische achterstand, verergerd door een politieke en kulturele achterstelling, scheen Vlaanderen onherstelbaar en definitief in een minderwaardige en ondergeschikte positie vast te spijkeren. De ontdekking van 1 augustus 1901 doorbrak de kringloop van onze ekonomische teloorgang en leek de belofte van een spoedig herstel en van een late aansluiting bij de industriële revolutie in te houden.

De vlaamsgezinden — van wie ten onrechte nog steeds wordt beweerd dat zij slechts oog hadden voor taalproblemen of kulturele vraagstukken — begrepen praktisch onmiddellijk, van welk reusachtig belang de Limburgse kolenrijkdom voor gans Vlaanderen zou zijn. De verwachtingen waren hoog gespannen; de Vlaams-nationale ekonomist Lodewijk de Raet bijvoorbeeld voorspelde het Kempisch kolenbekken een schitterende toekomst. Zijn optimisme werd echter getemperd door een bange vraag :

« Zijn de Vlamingen in staat, hun erfgoed te beheren ? ».

Spoedig zou blijken, dat het antwoord op deze vraag ontkennend was. In verloop van weinige jaren werden de vergunningen voor uitbating van de Kempische kolen verleend aan machtige Waalse, Brusselse en Franse nijverheidsvennootschappen. Deze Brusselse en Frans-Waalse kapitalistische groepen zouden voortaan, tot op onze dagen, naar goeddunken beschikken over onze bodemrijkdommen en dus tevens in zeer belangrijke mate over ons ekonomisch wel en wee, over de belangrijkste bazis voor ons industriële ontwikkeling.

Het behoort tot de zeer grote verdienste van de Vlaamse beweging dat zij van meet af aan dit gevaar heeft gezien, dat zij er voor gewaarschuwd heeft en dat zij er niet voor terugschrok om de pozitieve maatregelen voor te stellen die zich opdrongen. Een paar jaar voor het begin van de eerste wereldoorlog stelde Lodewijk de Raet vast :

« De ongehoorde wijze waarop de Vlaamse natuurschatten doodgewoon zijn weggeschonken, vormt een van de treurigste en schandaligste episoden uit de geschiedenis van Vlaanderen. »

De Raet had de uitverkoop van onze bodemrijkdommen van dichtbij meegemaakt : ontelbare keren, zo vertelde hij vaak, werd hij geschokt toen hij op de terugweg van zijn kantoor voorbij het toenmalige ministerie van Nijverheid en Arbeid kwam en er steeds weer de auto's zag staan van de Waalse en Franse kapitalisten die op vergunningen kwamen azen.

De toenmalige Vlaams-nationalisten zagen slechts één enkele oplossing om deze fatale ontwikkeling te keer te gaan ; de overheidskontrole op de Kempische koolmijnen. Deze ook vandaag nog « moderne » eis loopt als een rode draad doorheen gans de geschiedenis van het Vlaams-nationalisme. Gedurende de eerste wereldoorlog, toen in 1917 de eigenlijke mijnuitbating in Limburg begon, werd hij gesteld door de aktivisten. Liederik schreef in 1917 « Vlaanderens ekonomische zelfstandigheid » en zegde daarin duidelijk :

« Een regelrechte en volledige onteigening ten gunste van de Staat blijkt hier de aangewezen weg ».

In een aktivistische brosjure kwam de kristen-demokraat Arthur Faignaert eveneens op voor deze oplossing :

«Naasting door de Staat van de koolmijnen die, geheel of grotendeels, een vreemd bezit uitmaken ».

Na de eerste wereldoorlog werd de eis tot bedrijfskontrole in het Kempisch kolenbekken door de Staat steeds weer van Vlaams-nationale zijde gesteld. In zijn bekend debat met het katoliek Kamerlid dr. Blavier wees de toenmalige Vlaams-nationalist en latere socialistische minister Herman Vos op de noodzaak om de Limburgse mijnen onder staatskontrole te brengen. Bij dezelfde gelegenheid stelde hij vast dat alleen

« politiek zelfbeschikkingsrecht»

— wat wij vandaag dus federalisme noemen — zou kunnen belet hebben dat

« de vijandige vreemde macht zich vastnestelde in het gebied dat voor de ontwikkeling van de Vlaamse huishouding van beslissende betekenis wordt ».

En hij verweet de Vlamingen uit de grote partijen :

« Met uw minimumprogramma zijt gij onmachtig om u te weren tegen de steeds groeiende invloed van Creusot, Ie Comité des Forges en andere Franse groot-industries. Alleen de Staat — en het is gebleken dat de Belgische eenheidsstaat het niet gedaan heeft — kan zich daartegen weren ».

Ook van de zijde der  vlaamsgezinde  werkgevers was men het er over eens dat in Limburg vérstrekkende maatregelen nodig waren Onder de bezieling van de onvergetelijke Lieven Gevaert - stichter der naar hem genoemde wereldfirma van foto-apparatuur - stemde het thans nog bestaande Vlaams Ekonomisch Verbond (V.E.V.) in 1931 een motie over de Limburgse kool mijnen, waarin duidelijk verwezen werd naar het federalisme als uiteindelijke en beslissende maatregel :

« (...) Daarom beslist het V.E.V., de aandacht der openbare machten en van de Vlaamse volksvertegenwoordigers te vestigen op de onduldbare toestand en alle middelen te gebruiken om de denationalisatie van Limburg tegen te gaan, wil het Vlaamse volk in zijn drang naar zelfbehoud niet genoodzaakt worden, zijn eigen zaak zelf in handen te nemen ».

De Vlaamse wetenschapsman die de problemen van het Kempisch kolen bekken het grondigst heeft bestudeerd en het best kende, was de Leuvense hoogleraar wijlen E.H prof dr. Karel Pinxten. Van zijn hand verscheen in 1939 een brosjure onder de ophefmakende titel « Limburg, een kolonisatiegebied ». Ook prof. Pinxten kwam tot het besluit dat alleen overheidsbeheer, gekoppeld aan federalisme de Limburgse steenkolen voor de Vlaamse gemeenschap konden redden :

« De oplossing van het Limburgs vraagstuk is niet te verwachten van het privaat initiatief. Het probleem is een onderdeel van het dualiteitsprobleem dat in België gesteld is. De oplossing ervan, zowel voor de ekonomische belangen als voor de kulturele bloei, is o.i niet te vinden zonder een grondige en ernstige wijziging van het Belgisch staatkundig regime ».

Een andere Leuvense hoogleraar, prof. dr. Gaston Eyskens, wien het toeval het lot beschoor om tijdens de dramatische gebeurtenissen van 31 januari 1966 minister van Financiën te zijn, kwam in zijn anno 1940 uitgegeven werk « Vlaamse volkskracht van heden » praktisch tot hetzelfde besluit :

« Niet meer zoals ten tijde van het verlenen onzer Limburgse Concessies wordt in de maatschappij-opvatting de vrijheid en de ongebondenheid der onderneming aanvaard. Hier tegenover staat de nationale en de sociale verplichting. Deze wordt met Vlaamse strijdvaardigheid opgelegd, of Limburg wordt een wingewest. Dat vooral de 20.000 ha staatsreserves welke in de Kempen nog wachten op mogelijke ontginning, nooit ontsnappen aan Vlaams beleid ».

De belangstelling voor het Kempisch kolenbekken en het zoeken naar oplossingen om de Limburgse bodemrijkdommen ter beschikking te stellen van de Vlaamse volkskracht behoren, zoals wij hebben aangetoond, sinds meer dan een halve eeuw tot de beste traditie van het sociaalbewuste Vlaams-nationalisme. Het kan dan ook geen verwondering wekken dat de Volksunie van bij haar ontstaan deze lijn heeft doorgetrokken en dat zij op haar verschillende kongressen en in haar programma steeds ruime aandacht heeft geschonken aan de noodzaak, om de Kempische koolmijnen onder overheidskontrole te brengen. Het is tevens alles behalve toevallig, dat de Volksunie van zeer nabij de dramatische gebeurtenissen van januari 1966 heeft gevolgd en meegemaakt. Zij heeft zich niet, zoals beweerd wordt, uit demagogische en elektorale berekening op het drama der mijnsluiting te Zwartberg gestort. Wel integendeel heeft zij zich — zoals we verder in dit « Witboek » zullen aantonen — steeds aktief met de Limburgse mijnstreek ingelaten. Het was niet alleen haar recht, doch ook haar plicht, om tijdens de beslissende weken van onrust en wanhoop in Limburg op haar post te blijven en de Limburgse mijnstreek, die zij steeds terzijde had gestaan, niet in de steek te laten.

Hoe dan ook : een halve eeuw Vlaamse strijd tegen het volksvreemd kapitalisme in Limburg en ten bate van een doeltreffende kontrole op het Kempisch kolenbekken heeft nooit de gewenste en verhoopte rezultaten gehad. Het unitair Belgisch staatsgezag, de Belgische unitaire partijenpolitiek en het Frans-Waals-Brussels kapitalisme gingen hand in hand om Vlaanderen verstoken te houden van het recht, zélf te beschikken over zijn natuurlijke rijkdommen. Op het ogenblik dat te Genk de fatale schoten vielen die twee Limburgers van het leven beroofden, werd het Limburgs ekonomisch leven nog steeds beheerst door dezelfde machten die van meet af aan de hand legden op onze steenkolen. Deze machten hebben een naam; het is nodig en nuttig, hun naam te kennen.

De sinds 31 januari 1966 tragisch beruchte koolmijn van Zwartberg is eigendom van de s.a. Cockerill-Ougrée te Seraing in Wallonië. De mijn André Dumont wordt gekontroleerd door de Société Générale de Belgique. De mijn Limbourg-Meuse bevindt zich in handen van de holding Brufina en van de Franse Cie de Pont-a-Mousson uit Parijs. Te Helchteren-Zolder verdelen de holding Brufina, de Société Générale, de Luxemburgse Arbed en de Waalse Mariemont-Bascoup de koek. In Beringen is vooral het Frans kapitaal vertegenwoordigd door Pont-a-Mousson en Micheville uit Parijs, terwijl de Société Générale er eveneens een vinger in de pap heeft. Te Winterslag heerst de groep Evence Coppée en de Franse Schneider, wiens naam belast is met de trieste faam van kanonnenfabrikant en « leverancier van de dood ». Te Houthalen was het de Société Générale die, tot aan de fuzie met Helchteren-Zolder in 1964, samen met een aantal Waalse mijnen de kontrole uitoefende.

Hoe ergerlijk-abnormaal deze toestand is, konden we aflezen uit een statistiek die we in 1965 opmaakten aan de hand van de lijst der naamloze vennootschappen die zich bezighouden met de uitbating van koolmijnen en wier aandelen ter beurs genoteerd zijn. Van de 26 Waalse mijnen in deze lijst bleken er 25 hun maatschappelijke zetel in Wallonië te hebben en slechts één enkele buiten Wallonië, namelijk te Brussel. Van de 7 Limburgse mijnen hadden er 5 hun zetel te Brussel, één in Wallonië en slechts één enkele in Limburg zelf.

Wat de mijnuitbating door deze volksvreemde en Vlaams-vijandige machten aan Limburg en Vlaanderen heeft gebracht en vooral heeft ontstolen, onderzoeken we in een volgend hoofdstuk. Meteen zal ook duidelijk worden, dat de waarschuwingen die van vlaamsgezinde zijde meer dan een halve eeuw lang opgingen, maar al te gegrond waren.

II 
Een kolonizatiegebied

« Limburg, een kolonisatiegebied » : zo heette de ophefmakende brosjure die in 1939 werd uitgegeven door E.H. dr. Karel Pinxten. Ze verscheen 22 jaar nadat de eigenlijke ontginning van de Kempische ondergrond was begonnen; ze behandelde dus een periode van bijna een kwart eeuw — ruimschoots voldoende om een balans op te maken en om te onderzoeken, wat er was terechtgekomen van de grote verwachtigen die de Vlamingen en vooral de Limburgers gekoesterd hadden sinds die eerste dag van augustus 1901, toen André Dumont een staal Kempische steenkool naar de oppervlakte boorde.

Reeds de titel van de brosjure wees er op, dat de bevindingen uiterst ontgoochelend waren en dat de balans van een kwart eeuw sloot met een uitgesproken nadelig saldo. Het kan verwondering wekken dat een professor, een man met een akademische opleiding en een wetenschappelijk geschoolde geest, zijn toevlucht nam tot een dergelijke — op het eerste zicht sterk propagandistisch gekleurde — titel. Karel Pinxten was echter gewoon, zijn woorden te wikken en te wegen. Dat had hij ook in dit geval gedaan en wanneer hij Limburg een kolonisatiegebied noemde, was het allerminst een stijlfiguur doch de nuchter-wetenschappelijke vaststelling van een bestaande toestand. Limburg was een kolonisatiegebied in de meest letterlijke zin van het woord : het vervulde — net als de buiten-Europese kolonies — de rol van grondstoffen-leverancier ten bate van de verwerkende nijverheid van het koloniserende « moederland ». Zijn bodemrijkdommen werden ontgonnen met behulp van « inlandse » arbeidskracht onder leiding van « koloniale » kaders, waarna zij uitgevoerd werden naar de verwerkende nijverheid van de « koloniserende macht».

Is dit een te grove en vereenvoudigde voorstelling van zaken ? Een onderzoek naar het mekanisme van de kolonisatie bewijst spijtig genoeg het tegendeel !

Geen enkele der Limburgse mijnen vormt een onafhankelijke industriële onderneming. Van in den beginne tot op onze dagen werden hun wel en wee  —  hun groei of stilstand, de verwerking van hun opbrengst en al het overige wat reilt en zeilt rond de uitbating — bepaald door de belangen van de machtigste aandeelhouders. De volksvreemde groepen die we aan het einde van ons vorig hoofdstuk opsomden. Goeddeels zijn dat dezelfde groepen, die de zware industrie en de mijnexploitalie in Wallonië beheersen. Het is duidelijk, dat zij er steeds op bedacht waren de reusachtige kapitalen die zij in Wallonië hadden belegd niet in gevaar te brengen door de groei van het Kempisch steenkoolbekken en van de Limburgse industrie. Deze groepen zijn er voortreffelijk in geslaagd, de wetten van de ekonomie te hunnen voordele om te buigen. Zij zorgden er voor dat er niets in huis kwam van de nochtans normaal en logisch te verwachten verplaatsing van het  zwaarnijverheids sisteem naar Limburg. Zij slaagden daar des te beter in, omdat hun macht zich eveneens liet (en laat) gelden op het politieke vlak : een halve eeuw lang hebben zij in de grote politieke partijen en in de regeringen kunnen rekenen op een blinde onderdanigheid en een slaafse toewijding aan hun belangen. Enkele voorbeelden maken dat duidelijk.

De mijn Zwartberg is, zoals we reeds weten, eigendom van de Waalse Cockerill-Ougrée. Reeds vóór de jongste oorlog werden de winsten van Zwartberg gebruikt om de nadelen van een oudere mijn te Seraing aan te vullen en om deze Waalse koolput langer open te houden dan ekonomisch gerechtvaardigd was. De verklaring voor deze merkwaardige en voor Zwartberg natuurlijk nadelige « liefdadigheid » was uiterst eenvoudig: de mijn te Seraing bevond zich eveneens in het bezit van Cockerill-Ougrée. Gelijkaardige verhoudingen, zij het dan op een ander vlak, bestonden reeds vóór de jongste wereldoorlog tussen Winterslag en Ressaix evenals tussen Helchteren-Zolder en Mariemont-Bascoup.

Een ander voorbeeld is de Société Générale, de huidige Generale Bank-maatschappij. Deze groep, die in Limburg belangen heeft in vier van de zeven Kempische mijnen, kontroleert eveneens een reeks Waalse mijnen. De Société Générale is er dan ook te allen tijde op bedacht geweest, haar in Wallonië belegde kapitalen zo lang mogelijk te laten renderen en haar beleggingen in het Zuiden niet in gevaar te brengen door de groei van de Kempische mijnuitbating en industrie.

Het tegen de belangen van Limburg gerichte beleid werd — zoals we reeds hoger zegden — zowel vóór als na de jongste wereldoorlog door de kleur-politieke regeringen aktief gesteund. Voor de oorlog reeds zorgde het « Office des Charbons » er voor dat door een beperking van de produktie de verdere uitbreiding der Kempische mijnen een tijdlang afgeremd werd. In dezelfde periode opperde men voor het eerst de gedachte om langs officiële weg — bij middel van een kompensatiekas — de winsten van de renderende mijnen af te romen ten. voordele van de verlieslatende mijnen Na de oorlog kreeg deze gedachte vaste vorm in het zgn. « Solidanteitsfonds ». Onder de tien voornaamste mijnen die larenlang bijgedragen hebben tot het dekken van het verlies der overige koolputten behoorden de zeven Kempische mijnen, naast twee mijnen van het bekken van Charleroi en een van Bergen Uit de officiële statistieken van het Mijnwezen blijkt, dat de Kempische mijnen tussen 1946 en 1949 meer dan één miljard honderd miljoen frank in het Solidariteitsfonds hebben gestort. Deze « liefdadigheid ». waartoe het Kempisch bekken ten voordele van Wallonië werd gedwongen, had voor Limburg eens te meer uiterst nadelige gevolgen. In een anno 1957 door de Limburgse Ekonomische Raad uitgegeven studie « De ekonomische struktuur van de Kempische Steenkolennijverheid ») schreef de ekonomist dr J. Moons:

« Het grootste nadeel van de onderlinge kompensatie ligt ongetwijfeld hierin, dat het de winstgevende mijnen verhinderde de nodige investeringen door te voeren om hun produktie en produktiviteit op te drijven De auto-financiering van de Kempische mijnen werd geruime tijd door de winstafnemingen geremd ».

In 1964 publiceerde de Ekonomische Raad voor Vlaanderen, die toen voorgezeten werd door de Westvlaamse provinciegoeverneur ridder P. Van Autryve d'Ydewalle een overzicht van « Tien jaar ekonomische groei in Vlaanderen ». Daarin heette het eveneens :

« De achteruitgang van een andere pijler van de Waalse ekonomie, nl de steenkolennijverheid, werd voorlopig tegengehouden met behulp van een nationaal beleid, dat dan weer de normale expansie van het Kempisch bekken, vooral langs de oprichting van nevenbedrijven, in de weg zat ».

Wanneer wij straks het eigenlijk drama der januaridagen te Zwartberg behandelen zal het nuttig zijn, ons deze verklaringen nog eens voor de geest te halen. En daarbij te bedenken dat de Limburgse kompensatie slechts een klein onderdeel is van de vloed van overheidsgelden — in het totaal ruim 50 miljard — die in de loop der jaren in de Waalse mijnen is gestroomd. Door deze jarenlange onafgebroken geldstroom naar Wallonië werd het ekonomisch verantwoord ritme der mijnsluitingen in de Zuidelijke bekkens onderbroken en vertraagd, wat een der voornaamste oorzaken is van de huidige ongunstige positie van Zwartberg en de overige Kempische mijnen. Maar zo ver zijn we nog niet; voorlopig toetsen we nog steeds de titel van professor Pinxten aan de werkelijkheid.

Het duidelijkst komt de kolonisatie van het Kempisch bekken tot uiting in het feit, dat de Limburgse kolenmijnen tegen alle ekonomische wetmatigheid in bijna geheel verstoken bleven van nevenbedrijven. Ook voor een leek is het zonder meer begrijpelijk dat de verwerking en veredeling van steenkolen op de plaats zelf waar zij gedolven worden — en dus met uitschakeling van de vervoerkosten — in de lijn ligt van het gezond verstand. Dit gezond verstand kan men in alle Westeuropese mijnbekkens vaststellen : naast de mijnschachten staan er de hoogovens en de schoorstenen van electriciteitscentrales, van cokes-, gas- en stikstoffabrieken en van andere carbochemische bedrijven. Er is één uitzondering : Limburg !

Onderzoeken we even de toestand op het gebied der electriciteitscentrales. Er zijn er weliswaar in Limburg, doch zij werden slechts zeer laat gebouwd en het duurde nog langer, vooraleer zij ingeschakeld werden in de publieke distributie. Het heeft aangesleept tot in 1954 vooraleer de verschillende centrales, die de Kempische koolmijnen voor hun eigen behoeften hadden gebouwd, onderling verbonden werden In zijn reeds hoger aangehaald werk zegt dr J. Moons dan ook zeer terecht :

«Op dit gebied kende Limburg, met zijn reusachtige rijkdom aan steenkolen, een opvallende achterstand ».

Hierbij dient opgemerkt dat er vooral gedurende de jongste tien jaar van overheidswege een reusachtige inspanning werd gedaan om in Waalse kolenbekkens nieuwe en belangrijke electriciteitscentrales te bouwen. Zo werden, ingevolge een akkoord tussen de Belgische regering en de E.G.K.S., vier centrales van 100.000 kWh gebouwd : één in de Borinage te Baudour, één in het Centrum te Ressaix, één in Charleroi te Monceau-Fontaine en één ten oosten van Charleroi, te Farciennes, Niet alleen het geld van de E.G.K.S. werd door toedoen van de Belgische regering in deze centrales belegd, doch ook grote sommen uit de Spaar en Lijfrentekas — in hoofdzaak dus van Vlaamse spaarders Dit zoveelste geschenk aan de zuidelijke bekkens biedt Wallonië eens te meer belangrijke voordelen. Ten eerste werd het sluitingsritme van marginale Waalse mijnen door de nieuwe afzetmogelijkheden vertraagd. En vervolgens beschikt Henegouwen voor de toekomst over een uiterst belangrijke troef die Limburg moet ontberen : het bestaan van grote electrische centrales is een element van aantrekkingskracht voor nieuwe nijverheden De centrale van Baudour bijvoorbeeld bedient nijverheden die — zoals we verder zullen zien — eigenlijk in Limburg hadden moeten staan!

Een nog sterker voorbeeld van kolonisatie wordt geleverd door het totaal ontbreken van kolenverwerkende chemische bedrijven in het Kempisch bekken. De Limburgse kolen worden reeds tientallen jaren gebruikt ten bate van de Waalse carbochemie. In 1928 — bijna een dozijn jaar nadat de kolenontginning in de Kempen begonnen was — werd te Tertre de s.a. Carbochimique opgericht. Een groot gedeelte van de Limburgse kolen wordt er verwerkt. Tot welk staaltje van ekonomische nonsens dit aanleiding geeft, werd reeds in 1959 uiteengezet door de samenstellers van het zgn. Wemmels Zwartboek, « Waarheen met Vlaanderens ekonomische toekomst ? » :

« Een gedeelte der kolen gaat van Genk naar Tertre over het Albertkanaal, de haven van Antwerpen, de Rupel, het kanaal van Willebroek en het kanaal van Bergen naar Tertre. In de Carbonisation Centrale worden ze verwerkt tot cokes en gas. Distrigaz verkoopt het gas aan de stad Antwerpen en het noorden van de provincie Antwerpen. Het transport van dat gas geschiedt via een pijpleiding en drie pompstations en kost aan energie en onderhoud — samen met de transportkosten van de kolen — ongeveer 1 fr per m3, welk bedrag dus te veel betaald wordt door de Antwerpenaars ».

Inmiddels bleef het kolenrijke Limburg van gasdistributie verstoken; slechts St Truiden en Hasselt werden aangesloten op een uitbreiding van het Luikse gasnet!

Het totaal ontbreken van carbochemische nevenbedrijven in Limburg zal voor deze provincie een onherstelbare schadepost blijven, ook nadat het tijdperk van de kolen helemaal voorbij zal zijn. In Nederlands-Limburg kwam destijds wél een belangrijke carbochemie tot stand. Ze zal de kolenontginning in die provincie overleven : in het vooruitzicht van de mijnsluitingen wordt er reeds thans voor gezorgd dat de Nederlands-Limburgse carbochemie omgevormd wordt tot petrochemie, m.a.w. dat zij zal omschakelen op de verwerking van petroleumprodukten en dat zij zodoende zal behouden blijven voor de tewerkstelling. Ook déze troef moet ons eigen Limburg ontberen.

Het zou m het bestek van dit « Witboek » te veel plaats vergen, nog langer uit te wijden over het bijna totaal ontbreken van nevenbedrijven bij de Kempische koolmijnen. Het moge volstaan aan te stippen, dat nauwelijks 2 % van de Kempische kolen in Limburg zelf worden verwerkt. Wie zou dan nog durven betwijfelen of wijlen prof. Pinxten het bij het rechte eind had toen hij Limburg een kolonisatiegebied noemde ?

We stipten hoger reeds aan, dat de kapitalistische maatschappijen en holdings bij hun kolonisatiebeleid steeds konden steunen op de slaafse onderworpenheid van de kleurpolitiekers en de verschillende regeringen. We willen ook deze bewering staven met voorbeelden.

In de dertiger jaren waren de verwachtingen der Limburgers eens te meer hoog gespannen. Het Albertkanaal werd aangelegd doorheen de provincie; van deze moderne nieuwe waterweg werd gehoopt, dat hij de beslissende troef voor de  industrializering  van Limburg zou worden. Eindelijk zorgde de Belgische overheid dus toch voor een degelijke onderbouw in Limburg. Eens te meer volgde een bittere ontgoocheling : het Albertkanaal werd — ook en vooral met onze centen ! — aangelegd met het oog op het behoud en de uitbreiding van de nijverheid in Wallonië en met veronachtzaming van de meest vanzelfsprekende Limburgse belangen. Van Genk tot Luik telde het kanaal geen enkele sluis; in het vlakke land tussen Genk en Antwerpen werden niet minder dan zes sluizen ingebouwd ! Het gevolg — en trouwens ook de bedoeling ! — daarvan is geweest, dat het vervoer van kolen vanuit de Kempen naar Luik vlug en goedkoop kon geschieden, terwijl daarenboven het ertstransport vanuit Antwerpen met een minimum aan tijdverlies en kosten aan Genk kon voorbijvaren naar de Luikse hoogovens. Zo werd met staatsgelden een onderbouw aangelegd die een ongunstige invloed had op de vestiging van zware industrie in Limburg; ze schiep immers op kunstmatige wijze de voorwaarden, waarin het vervoer van kolen en ertsen naar Luik een geringer ekonomisch nadeel werd dan de mogelijke terugloop van de Waalse nijverheid. Prof. dr. Karel Pinxten merkte daarbij op in het rapport dat hij anno 1950 schreef ten behoeve van het Harmelcentrum, een parlementaire studiegroep onder leiding van de latere eerste-minister Harmel :

« Tegen de bouwtrant van het Albertkanaal zullen wij Vlamingen, en wij Limburgers in het bijzonder, een blijvende wrevel bewaren ».

Dit traditioneel anti-Limburgs overheidsbeleid vertoonde de jongste jaren een nieuw en zo mogelijk nog hatelijker aspekt. Ondanks de miljardenverspilling bleek het op de lange duur niet mogelijk, de verlieslatende Waalse mijnen in bedrijf te houden. In de Zuidelijke bekkens en vooral in de Borinage werden een aantal mijnsluitingen onvermijdelijk en sindsdien hebben alle opeenvolgende regeringen in steeds stijgende mate een politiek van bevoordeliging der zgn. Waalse rekonversiegebieden bedreven. Eens te meer ontving Wallonië het leeuwenaandeel der staatsgelden. Ergerlijker nog was het feit, dat Limburg door de staatsoverheid beroofd werd van een aantal industriële vestigingen. Binnen- en vooral buitenlandse investeerders, die op grond van nuchtere ekonomische overwegingen tot de bevinding kwamen dat zij nergens beter dan in Limburg een bedrijf konden vestigen of uitbreiden, werden van overheidswege onder druk  gezet  en  met  publieke gelden en  andere gunstmaatregelen weggelokt vanuit Limburg naar Wallonië. Reeds vóór de eigenlijke omschakelingsperiode in Wallonië hadden Limburg en de Kempen een voorproefje gekregen van deze schaamteloze diefstal van werkgelegenheid en industriële uitrusting, In het Harmel-rapport van prof. Pinxten kon men lezen :

« Nog een voorbeeld van het negatief optreden vanwege de financiële trusts en vanwege de staatsoverheid willen wij aanstippen : de private financiële leiding hevelt de cementfabrieken van het volk- en kinderrijke gewest Turnhout naar het demografisch verschrompelde gebied van Visé, waar men nota bene op Limburgse arbeiders rekent; daarnaast betreuren wij dat de hoogste ekonomische leiding het verbod voor de Good-Year Rubber C° om zich in het Antwerpse of Noord-Limburg te vestigen niet heeft kunnen verhinderen, ofschoon door deze vestiging aan circa 3.000 mensen werk kon verschaft worden ».

Dat was nog maar een begin ! Toen men van overheidswege stelselmatig de omschakeling van de Waalse bekkens begon te bevorderen, werd de verhuis van Vlaamse bedrijven of bedrijven-in-spe naar Wallonië bijna dagelijkse kost. Het moge volstaan, hier uit de lange lijst der betrokken bedrijven slechts de belangrijkste namen die betrekking hebben op Limburg, te noemen.

De liftenfabriek Jaspar verzaakte ten bate van Luik aan een vestiging in de streek van St. Truiden. Het aluminiumbedrijf Aleurop dat te Tessenderlo zou komen, trok uiteindelijk naar het industrieterrein van Ghlin-Baudour. Ook Reynholds, bedrijf voor de bouw van elektronische apparatuur, verzaakte aan vestiging te Tessenderlo en gaf de voorkeur aan Ghlin. De Verreries de la Campine te Mol werden ingekrompen ten voordele van Verlica te Ghlin; in feite was deze inkrimping een overplaatsing op termijn. Bell Telephone werd onder druk gezet om de Borinage boven de Kempen te verkiezen. De enkele industriële vestigingen die ondanks alles toch nog in Limburg bleven, spreken onze beweringen niet tegen. Wel integendeel : er bestaan redenen om te veronderstellen dat ook Philips « bewerkt » werd; wat Ford-Werke te Genk betreft weet nu wel langzamerhand iedereen dat deze vestiging er kwam door private bemoeiingen en niet door staatsoverheidszorg.

Wie aan de gegrondheid van onze beweringen zou twijfelen, kan zich altijd nog het geheugen opfrissen met wat de algemene sekretaris van de socialistische vakbonden, Louis Major, in december 1963 verklaarde op het A.B.V.V.-kongres :

« Ik en mijn vriend Spinoy (de toenmalige minister van Ekonomische Zaken, nvdr) hebben alles gedaan voor onze Waalse vrienden. Wij hebben fabrieken vanuit Vlaanderen naar Wallonië overgebracht, om Wallonië het droeve lot te besparen dat Vlaanderen heeft gekend ».

In het kader van dit « Witboek » ontbreekt de plaats om een grondig onderzoek te wijden aan de sociale en kulturele gevolgen van dit fundamenteel anti-Limburgs en anti-Vlaams beleid van de staatsoverheid en van de kapitalistische groepen. De geschiedenis van een halve eeuw mijnexploitatie in Limburg is meteen de geschiedenis van vijftig jaar onafgebroken ontaardings- en verbasteringspogingen. Om niet van eenzijdigheid verdacht te worden, laten wij het overvloedig materiaal dat wijlen prof. Pinxten destijds terzake bijeengebracht heeft, onvermeld; ter afwisseling halen wij liever een citaat aan van prof. Gaston Eyskens uit « Vlaamse volkskracht van heden », uitgegeven in 1940 :

«De Limburgse mijnen vindt men beheerst door een kapitalistisch beleid, vreemd aan elke Vlaamse betrachting. De politiek van verfransing welke ontwikkeld werd in enkele jaren rond het Limburgs mijnbedrijf waar méér wordt gedacht aan gemakzucht van de bedrijfsleiding, van inwijkelingen of sterke groepen vreemdelingen, dan aan de eerbiediging van taal en zeden van de eigen Vlaamse bevolking, is kenschetsend voor toestanden van Vlaamse minderwaardigheid waarbij kulturele en zedelijke goederen worden opgeofferd. In de technische en administratieve organisatie, in de ambten van enige betekenis in de bedrijfsadministratie, is het Vlaams personeel gering in aantal en verplicht in een sfeer van taaldwang te arbeiden ».

De heer Verwilghen, voorganger van goeverneur Roppe aan het hoofd der provincie Limburg, maakte er destijds evenmin een geheim van dat hij van mening was dat de Kempische mijnen

« steeds onder een leiding hebben gestaan die in sociaal en Vlaams opzicht schromelijk tekort gebleven is aan haar verplichtingen tegenover het Limburgse volk »

Dat is zo gebleven tot op heden. Ook vandaag nog kan men in Limburg talloze feiten vaststellen die bewijzen dat kulturele en sociale miskenning doorgaans hand in hand gaan. Wie zich inzake taal en kultuur torenhoog verheven voelt boven het gekolonizeerde volk. zorgt er doorgaans voor dat de sociale kloof niet gedempt wordt. Het moge volstaan dat we hier aan de hand van een paar voorbeelden duidelijk maken, hoe de Limburgse mens door het volksvreemd kapitalisme beschouwd en behandeld werd als een objekt, een loutere produktiefaktor, een « inlander » waarover men — zonder al te veel wroeging of vrees voor mogelijke gevolgen — naar goeddunken kon beschikken.

Het eerste voorbeeld is enkele jaren oud toen in 1950 de kommissie Harmel vanwege prof dr Karel Pinxten een uitgebreide nota had ontvangen waarin met klem van argumenten werd aangedrongen op de verdere ïndustrializermg van Limburg werd door de Société Générale en door Brufina een poging ondernomen om dit betoog te ontzenuwen Te dien einde werden een aantal tegenrapporten ingediend, waarvan er een opgesteld was door de heer A. Quintin technisch directeur bij de Metaalfabrieken van Overpelt-Lommel en Corphalie. een onderneming van de Société Générale. Deze directeur, die zijn status en zijn welvaart goeddeels mede dankt aan het werk van Limburgse arbeiders, bleek over deze arbeiders geen hoge dunk te hebben :

« Een dichtbevolkte streek is rijk allereerst naar gelang haar natuurlijke rijkdommen, haar aktiviteitsmogelijkheden en vervolgens naargelang het gedeelte van die bevolking dat zich toelegt op de verstandelijke en efficiënte uitbating van deze mogelijkheden (...) Limburg kan niet beschouwd worden als een streek die uitzonderlijk rijk is. Het bezit een hoge bevolkingsdichtheid en een belangrijk geboortecijfer, maar eveneens een kwalitatieve en een kwantitatieve produktiviteit die te wensen over laat ».

De heer Quintin betwistte, dat speciale inspanningen voor de industrializering van Limburg nodig waren; hij was immers van mening

« dat er voor alle Limburgers, die het wensen, plaats zou zijn in heel het land ».

Over de toenmalige werklozen (5 %) maakte hij zich niet druk

« omdat zij werkonbekwaam zijn in werkelijkheid — alhoewel niet in theorie — ofwel omdat zij niet wensen te werken, en onder deze laatsten rekenen wij veel grensbewoners voor wie de voornaamste bron van inkomen de smokkel- of sluikhandel is ».

De vrouwelijke werklozen vonden al niet meer genade in de ogen van de technische directeur :

« het bedrog is eveneens belangrijk in de vrouwelijke sector ».

Sommige argumenten  van prof. Pinxten keerde de woordvoerder van de Société Générale met een handbeweging onder tafel :

« De Waalse nijverheid, zegt professor Pinxten, zou niet kunnen bestaan zonder de toevoer van Vlaamse arbeidskrachten. Des te beter voor de Vlamingen indien dit juist is »

Aan de industriële ontwikkeling van Limburg kon de heer Quintin in alle objektiviteit maar één schaduwzijde ontdekken : hij noemde het een

« betreurenswaardige  toestand dat de sigarenmakerij,  die meestal een zeer simpatiek familiaal karakter vertoonde, bijna verdwenen is ».

Bij lezing van dit rapport wordt men zozeer in een kolonisatiesfeer opgenomen, dat men zich onwillekeurig een bekend voorbeeld uit onze letterkunde herinnert : de rapporten van de koloniale ambtenaar Slijmering over de inlanders in Multatuli's onvergetelijke « Max Havelaar ». Maar hoeden wij ons voor een vlucht op literaire zijpaden en blijven wij op het domein der keiharde feiten. Aan de hand van het rapport Quintin en van de overige nota's der kapitalistische groepen werd te Brussel over de toekomst van Limburg beschikt !

Het tweede voorbeeld is van jongere datum. Het brengt ons tot op de drempel van de tragische gebeurtenissen in januari 1966 te Zwartberg. Verder in dit « Witboek » zullen we aantonen dat tot de sluiting van de mijn Zwartberg reeds besloten werd in september 1964, doch dat deze beslissing met het oog op de nakende gemeenteraads- en parlementsverkiezingen geheim gehouden werd. Wat er tijdens deze lange periode van geheimhouding gebeurde, leert ons een « open brief » die door het kaderpersoneel en de bedienden van de mijn te Zwartberg op 21 januari 1966 aan minister Pierson werd gericht :

« De eensgezindheid lussen regering, kolendirectorium en de maatschappij Cockerill-Ougrée is treffend. De solidaire voorbedachtheid is onweerlegbaar. De manier waarop de goede trouw van het personeel misbruikt werd is wraakroepend. Denken we even aan het weldoordacht te gelde maken van villas en woningen op de rug van onbewuste ingenieurs, bedienden. arbeiders en zelfs buitenstaanders en dit in de periode die de bekendmaking van de sluiting onmiddellijk voorafging; zodoende kon de maatschappij Cockerill-Ougrée zich op listige wijze nog 200.000.000 fr toeëigenen door beslag te leggen op de spaarcenten van de kopers en deze bovendien te binden aan leningen op lange termijn ».

De arbeiders en bedienden die hun spaargeld bijeenscharrelden om zich een der talloze huizen te kopen die Cockerill-Ougrée rond de mijn van Zwartberg bezit, werden aldus dubbel bedrogen. Niet alleen zullen ze na de sluiting der mijn wellicht verplicht worden om elders werk te gaan zoeken en te verhuizen doch hun eigendom vermindert door de sluiting onmiddellijk gevoelig in waarde.

Daarmee is — zo menen we — Limburg als kolonisatiegebied te voeten uit getekend : ekonomische, kulturele en sociale achterstelling gingen hand in hand om gedurende een halve eeuw de grote verwachtingen, die de Vlamingen op hun « provincie der toekomst » hadden gebouwd, de kop in te drukken. Wat de Volksunie betreft : zij heeft dit probleem niet ontdekt aan de vooravond van de sociale beroering in de mijnstreek. In de loop der voorbije jaren heeft zij herhaaldelijk publiek en nadrukkelijk op het kolonisatiestatuut van Limburg gewezen. Ter staving van deze bewering kunnen ontelbare publikaties, stellingnamen en redevoeringen aangehaald worden. Beperken wij ons omwille van de plaatsruimte, tot de interpellatie die Volksunie-voorzitter mr F. Van der Eist op 29 november 1961 in de Kamer hield en waarin hij om de over heveling van bedrijven vanuit Limburg naar Wallonië behandelde. Hij herinnerde daarbij aan een brief die door het bestuurskomitee van de Ekonomische Raad voor Vlaanderen (waarin vijf provinciegoeverneurs zetelden) aan de toenmalige eerste-minister Lefèvre werd gericht :

« Teneinde het regeringsbeleid niet te bemoeilijken hebben wij (de E.R.V., nvdr) in het verleden zelf afgezien van tussenkomsten wanneer in het Vlaamse land gevestigde ondernemingen of investeerders, die projekten hadden die voor de Vlaamse gewesten bestemd waren, werden aangezet om zich in een ander landsgedeelte te gaan vestigen ».

Deze parlementaire tussenkomst weze hier slechts aangehaald om eens te meer de aandacht er op te vestigen dat de Volksunie het probleem Limburg en het vraagstuk der Kempische mijnen niet plots is beginnen uit te baten naar aanleiding van het sluitingskonflikt en met het oog op verkiezingsvoordeel. Neen, gedurende gans de duur van haar bestaan stond ze bij de Limburgse mensen en onder haar trouwste leden in die provincie telde zij van meet af aan ook en vooral mijnwerkers.

Dit hoofdstuk over Limburg als kolonisatiegebied moet voor zo ver mogelijk, afgesloten worden met een totaalbeeld en een globale inventaris. Een paar cijters laten dit toe. Aan de vooravond van hel drama te Zwartberg telde onze « Vlaamse provincie der toekomst » twaalf bedrijven met meer dan 500 werknemers De helft daarvan waren de zes koolmijnen die na de sluiting van Houthalen overbleven. Voor het overige zijn het meestal buitenlandse vestigingen (Duitse, Nederlandse, Franse...). Daarnaast is er slechts de traditionele brouwerij. De kapitalistische groepen die de Kempische ondergrond uitbaten, blijken in Limburg slechts één middelgroot bedrijf gevestigd te hebben : de metaalfabrieken van Overpelt die we reeds kennen omdat de heer Quintin er directeur is! Ter vergelijking weze vermeld dat op hetzelfde ogenblik de provincie Antwerpen 80 bedrijven met meer dan 500 werknemers telde, de provincie West-Vlaanderen 31 en de provincie Oost Vlaanderen 39.

Vanuit onze Vlaamse « provincie der toekomst » rijden, vijftig jaar na het begin van de mijnuitbating in de Kempen, nog iedere dag 13.000 pendelarbeiders naar Luik, 11.000 naar Nederland en 2.000 naar Duitsland.

Had prof Pinxten ja dan neen gelijk met de titel van zijn brosjure ?

Doorheen vijftig jaar ekonomische, politieke en sociale geschiedenis van Limburg zijn we nu tot op de vooravond gekomen van de tragische januari-gebeurtenissen in de mijnstreek. Deze wandeling doorheen een halve eeuw was noodzakelijk. We beseffen nu wellicht beter dan vroeger, hoe na een halve eeuw van bedrog en uitbuiting het wantrouwen bij de bevolking tegenover de mijndirekties, de kapitalistische groepen en de staat weinig nodig had om in blinde woede om te slaan. Velen in Limburg zijn zich immers bewust van de geschiedenis van deze vijftig jaar; nog veel talrijker zijn zij die, zonder een duidelijk inzicht te hebben in de samenhang en de verantwoordelijkheden, instinktmatig steeds begrepen hebben dat er iets fundamenteels niet in orde was met hun provincie. De heer Harmel, eerste-minister op het ogenblik van de bloedige botsing te Zwartberg, heeft er zich over verbaasd dat een

« kalme en minzame »

bevolking in staat was tot dergelijk krachtdadig verzet. Inderdaad, de Limburgers zijn doorgaans kalm en minzaam, net als de overige Vlamingen trouwens; indien zij dat niet waren, dan had het in de halve eeuw van kolonisatie al vroeger en vaker tot een uitbarsting gekomen.

Ditmaal echter was het te veel! Men had Limburg jarenlang zijn grondstoffen en zijn volkskracht genomen en men had daarvoor zo goed als niets in de plaats gegeven. Toen dan uiteindelijk ook de hand gelegd werd op het enige wat de Limburgers ooit gekregen hadden — het « recht» om in hun eigen ondergrond voor vreemde heren te werken — liep de beker, die vijftig jaar lang dag aan dag werd gevuld, fataal over.

In die zin is de tragische dood van Valeer Sclep en Jan Latos geen zinloze, want alleenstaande gebeurtenis — doch de haast onafwendbare en in al haar toevalligheid toch logische bekroning van 50 jaar kolonisatie. De doden hadden anders kunnen heten, zij hadden vroeger of ook later kunnen vallen en wellicht had het blinde lot voor één keer genadiger kunnen zijn door geen bloedoffer te eisen; het stak echter de ogen uit dat het vuur, waarmee de kapitalistische groepen én de grote partijen én de unitaire regeringen jarenlang zo onvoorzichtig hadden gespeeld, uiteindelijk zou oplaaien tot een grote brand.

  

III
Klompen en kolen

"Steun voor de klompennijverheid..." is nooit een eis van de Volksunie geweest. Er worden praktisch geen klompen meer gedragen en het gevolg daarvan is geweest, dat de klompenmakerij zo goed als verdween; het heeft weinig zin, zich te verzetten tegen een onvermijdelijke en logische gang van zaken. De mens is echter méér waard dan een paar klompen en ook dan een hele scheepslading steenkolen; hij heeft er recht op dat hij niet afgeschreven wordt samen met het overbodig geworden produkt van zijn arbeid.

De teloorgang van de steenkoolnijverheid is geen tipisch Limburgs en zelfs geen tipisch Belgisch probleem. Het is een vraagstuk dat zich in al de ons omringende landen stelt.  In hoofdzaak komt het er op neer dat de steenkoolniiverheid niet met een tijdelijke krizistoestand worstelt doch dat haar bestaansmogelijkheid zélf bedreigd wordt. De oorzaken hiervan zijn algemeen bekend. Gedurende de jongste jaren liet de konkurrentie van de vloeibare brandstoffen zich steeds duidelijker voelen, waarnaast zich sinds zeer onlangs het aardgas heeft aangediend: voor de toekomst moet gerekend worden met de verruimde toepassingen van de kernenergie

Het is duidelijk, dat ook Limburg aan deze evolutie niet zou ontsnappen. Geen zinnig mens kan eisen dat de Kempische koolmijnen te eeuwigen dage in bedrijf gehouden worden. Integendeel; er zijn tal van redenen om een geleidelijke, geordende, ekonomisch en sociaal verantwoorde sluiting niet al te zeer te betreuren. Limburg heeft er immers geen baat bij dat zijn ekonomie gegrondvest blijft op een toekomstloze nijverheid. En indien de Limburgse arbeider aan lonende voorwaarden een nieuw begin in eigen streek wordt geboden, zal hij zonder veel aarzelen de kans op stoflong en een vroege invaliditeit ruilen voor een zonniger toekomst.

Wat hierboven staat is de teorie — een teorie die opgaat in normale omstandigheden en nadat de gestelde voorwaarden zijn vervuld. Het drama van Zwartberg werd veroorzaakt niet omdat de teorie verkeerd zou zijn, doch omdat de omstandigheden abnormaal waren en de voorwaarden onvervuld. Dit « Witboek » zou op een beslissende vraag het antwoord schuldig blijven, indien het niet de elementen samenbracht die aantonen dat de sluiting van Zwartberg — in de voorwaarden zoals ze werd beslist — absoluut onrechtvaardig en onaanvaardbaar was.

In de allereerste plaats dient gewezen te worden op het fundamenteel verschil tussen de mijnen in de Waalse bekkens en in de Kempen. De Waalse koolmijnen zijn meestal inzake uitrusting hopeloos verouderd en kunnen in geen geval de vergelijking doorstaan met de Kempische, die in het Europa der Zes inzake rendement op de derde plaats komen, na het Saargebied en Duitsland, doch vóór Nederlands-L.imburg, Frankrijk, Wallonië en Italië.

Het zou dus normaal zijn, dat de Kempische mijnen slechts aan de beurt komen voor sluiting nadat alle onproduktieve, verouderde en stervende Waalse schachten gesloten zijn Dat dit een ekonomisch verantwoord standpunt is, blijkt overigens uit de cijfers. In de Luikse mijnen leed de kolenproduktie begin 1966 een verlies van 101 fr per ton in de Borinage 206 fr per ton en in het Centrum zelfs 353 fr per ton. In de Kempen beperkte het verlies, dat trouwens nog maar van zeer jonge datum was zich tot 43 fr per ton — voor zover we staat kunnen maken op de officiële cijfers die nooit de neiging hadden om Limburg in een gunstiger daglicht te stellen. Het is duidelijk dat, indien de ekonomische logica zou gelden, men de schachten met 43 fr verlies per ton slechts zou sluiten nadat de overige putten met veel hogere verliezen buiten bedrijf gesteld zijn.

Er is echter nog méér dan de ekonomische logica : er is ook de billijkheid en de rechtvaardigheid. Zolang alleen Waalse koolmijnen met sluiting bedreigd werden, schuwde de staatsoverheid geen enkele geldelijke inspanning om de verlieslatende mijnen ter hulp te komen. Daartoe werd — zoals we reeds hebben uiteengezet — o.m. ook het kompensatiestelsel in leven geroepen, waardoor de Kempische winst afgeroomd werd en overgeheveld naar Wallonië. Deze winstderving gevoegd bij het kunstmatig rekken van de exploitatie in de zuidelijke bekkens, behoort tot de voornaamste oorzaken van de huidige ongunstige positie der Kempische mijnen Men hoeft niet van de Volksunie te zijn om zulks te beweren; in het « Belang van Limburg » van 27.11.65 moest ook C.V.P.senator Leynen toegeven :

« Als de mijnuitbating in de Kempen ziek geworden is, moet dit toegeschreven worden aan het feit dat men veel te lange tijd een groot aantal ten dode opgeschreven mijnen in het Zuiden bij middel van aanzienlijke subsidies heeft in stand gehouden ».

Het zou dan ook slechts billijk en rechtvaardig geweest zijn, had voor één keer de overheidszorg en de staatssteun de richting gekozen die de ekonomische logica reeds had voorgeschreven : naar Limburg.

Het opschorten van sluitingen in de Kempen totdat de zoveel ongunstiger Waalse mijnen hun uitbating gestaakt hebben, was echter ook nog om een andere en zo mogelijk nog dwingender reden noodzakelijk. Het sluiten van een Kempische mijn heeft immers een veel belangrijker en fataler weerslag dan het sluiten van een Waalse mijn. In de eerste plaats werken in het Kempisch bekken gemiddeld vijf maal meer mensen per mijn dan in de zuidelijke bekkens. Vervolgens hebben de mijnen in Limburg een onvergelijk baarbelangrijker betekenis dan die in Luik of Henegouwen. Van de mannelijke Limburgse bevolking werkte begin 1966 37,5 % in de mijnen, voor Henegouwen is dat cijfer slechts 15 % en voor Luik zelfs maar 7 %. De Limburgse mijnen zijn dus voor de huidige plaatselijke ekonomie haast driemaal zo belangrijk als die in Henegouwen en meer dan vijfmaal zo belangrijk als die in Luik. Voegen we daar nog aan toe dat 63 % van het arbeidspotentieel in de Kempische mijnen bestaat uit eigen Limburgse mensen, terwijl in de Luikse schachten 66 % en in de Henegouwse 63 % vreemdelingen onder de mijnwerkers zijn.

Tenslotte heeft Limburg nog te kampen met een ander probleem : het is de provincie met de grootste bevolkingsaangroei van het ganse land (geboorte-overschot 15,45 %) Jaarlijks komen er meer dan 3.000 jonge arbeidskrachten bij en alleen reeds deze normale aangroei van de aktieve bevolking schept problemen, die ook in het verleden onopgelost bleven : van 1960 tot 1965 kwamen er slechts 15.313 nieuwe werkplaatsen bij, wat — zonder rekening te houden met de afdankingen in de mijnen — niet eens volstond om de nieuwe jonge arbeidskrachten op te vangen. Met andere woorden : zelfs zonder de mijnsluiting van Zwartberg was de toestand van de tewerkstelling in Limburg er gedurende de jongste vijf jaar op verslechterd. In een persmededeling vestigde de Limburgse Ekonomische Raad er daarenboven onlangs nog de aandacht op, dat op het gebied van nieuwe industriële vestigingen

« in 1965 een zekere vertraging werd genoteerd in vergelijking met de voorgaande jaren ».

Deze problemen stellen zich helemaal niet in de Zuidelijke bekkens, waar een ineenschrompelende bevolking woont en waar pendelarbeid en immigratie uit de vreemde het arbeidspotentieel gestadig moeten aanvullen.

Het is nuttig, even na te gaan hoe men in het andere Limburg, in Nederland, het vraagstuk van de mijnsluitingen is tegemoet getreden. Einde 1965 kwam daar een regeringsnota klaar, waarin de sluitingen jaren op voorhand worden bekend gemaakt, terwijl tezelfdertijd de maatregelen worden opgesomd die reeds in uitvoering zijn of zullen uitgevoerd worden om de vrijgekomen arbeidskrachten onmiddellijk te herplaatsen. Met de sluiting van de mijn Maurits zal in april 1967 begonnen worden; in 1969 zal ze voltooid zijn. De Wilhelmina zal sluiten tussen 1969 en 1972. De Willem Sofia of de Domaniale zal sluiten in 1970; voor de overige mijnen zijn ruime steunmaatregelen in het vooruitzicht gesteld. Te Born-Nieuwstad worden 290 miljoen gulden geïnvesteerd in een nieuwe autofabriek, de carbochemische bedrijven worden aangesloten op een oliepijpleiding die reeds in aanbouw is, enz.. Ondanks het feit dat het probleem der mijnsluitingen zich in Nederlands-Limburg even onherroepelijk stelt als bij ons, heerste in het noorden op geen enkel ogenblik onrust of wantrouwen. Men wist met kalme zekerheid, dat gedacht en gewerkt werd aan de meest elementaire eis : geen mijnsluitingen vooraleer er nieuwe werkgelegenheid is.

Het is rond deze eis, rond het feit dat Zwartberg moest sluiten zonder dat de 4.300 arbeiders en bedienden wisten waarheen, dat het konflikt der januaridagen met zijn tragische afloop is ontstaan. Ondanks al de feiten en cijfers ondanks de sombere vooruitzichten voor duizenden die in en rond de mijn hun brood verdienen als werknemer of als zelfstandige, werd tóch tot de sluiting van Zwartberg besloten

De eerste aanduiding dat het doodvonnis van de mijn getekend was, kwam reeds een hele tijd geleden. Op 25 september 1964 schreef het Waalse M.P.W. blad « Combat » dat de minister van Ekonomische Zaken - toen nog de heer Spinoy - vanwege het kolendirectorium een vertrouwelijk dossier had ontvangen waarin de namen stonden van de mijnen die dienden gesloten te worden. Deze lijst bevatte ook de namen Houthalen en Zwartberg; het M.P.W. blad zegde trouwens  waarom:

« Om een goede indruk te maken en niet de schijn te verwekken dat alleen Waalse mijnen getroffen worden, overweegt men de eventuele sluiting van Houthalen en Zwartberg in de Kempen »

« Combat » kende ook de reden, waarom het dossier  werd geheimgehouden:

« Aan de vooravond van de gemeenteverkiezingen heeft de regering al het mogelijke gedaan om niets te laten uitlekken van dit rapport over de nakende kolenkrizis »

Verder in dit « Witboek » zal worden aangetoond dat deze bewering van «Combat » juist was, onthouden wij voor het ogenblik slechts dat uit louter partijpolitieke betekening de bekendmaking van het doodvonnis uitgesteld werd tot op het ogenblik der terechtstelling zélf. Het zïjn vermoedelijk niet alleen Spinoy en de socialisten die zich aan dit verkiezingsmaneuver de handen vuil maakten. In het kolendirectorium immers beschikken de twee grote vakbonden elk over een gemandateerde. Voor het ACV was dat de heer Fraeters, een Limburger, hij kende reeds in september 1964 het dossier waarin de naam Zwartberg prijkte. Het zou slechts normaal zijn - en dus waarschijnlijk ook gebeurd - dat de afgevaardigde van het A.C.V. zijn organisatie daarvan op de hoogte stelde. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet dan ook besloten worden dat het A.C.V. - en wellicht ook het A.C.W. waarvan de Limburgse voorzitter niemand minder was dan minister Bertrand — vijftien maand lang verzwegen heeft wat er met Zwartberg dreigde te gebeuren. Het is daarenboven ondenkbaar dat het A.C.V. het artikel in «Combat» over het hoofd had gezien en zou verzuimd hebben aan de hand van deze persinformatie langs zijn afgevaardigde in het kolendirectorium informaties in te winnen. Het A.C.V. Limburg kan des te minder onwetendheid voorwenden, omdat op 7 oktober 1964 door de Genkse groep « Volksbelangen » een « open brief aan de sindikalisten van de mijnstreek » werd verspreid, waarin we o.m lezen :

« In bijlage vindt U een afschrift van «Combat» van 25.9.64... ».

In haar verkiezingspamfletten van april 1965 voorspelde de Volksunie eveneens

« De mijn van Houthalen werd reeds gesloten en er ligt al een sluitingsbevel klaar voor de mijn van Zwartberg. Men stelt dit slechts uit tot na de verkiezingen ».

Het mocht niet baten : vijftien maand lang werd gezwegen, vijftien maand lang werden de arbeiders en bedienden en mét hen de ganse bevolking van de mijnstreek in onwetendheid gelaten over het zwaard dat hen boven het hoofd hing.

Kort nadat midden 1965 de regering Harmel samengesteld werd, begonnen in Limburg steeds hardnekkiger geruchten de ronde te doen over een nakende mijnsluiting. Begin november 1965 begaf een delegatie mijnwerkers zich naar het kolendirectorium te Brussel, om eindelijk zekerheid ie krijgen en te weten. Zij werden afgescheept. In de laatste weken vóór het bekendmaken van de sluiting werd achter de schermen nog duchtig touwgetrokken Cockerill-Ougrée trachtte het onderste uit de kan te krijgen en het Kolendirectorium scheen een ogenblik geneigd, de regering te adviseren om de sluiting in de Kempen op te schorten. Maar niets kon de tenuitvoerlegging van het doodvonnis van september 1964 nog verhinderen

Later, toen de sluiting van Zwartberg publiek gemaakt was zonder dat men zich de moeite had gegeven om de Limburgse instanties te raadplegen of te verwittigen, zou het hoogste burgerlijk gezag in de provincie, goeverneur Roppe in een persgesprek met « De Standaard » de tezis van « Combat » onrechtstreeks bevestigen  Zwartberg was wel degelijk een politieke sluiting :

« De produktie in de mijnen is niet langer renderend, dat is een feit. Maar de sluitingen moeten geschieden op bazis van ekonomische mo tieven. Daar waar de produktie het minst rendeert, dienen de mijnen te worden gesloten. Vanaf het ogenblik echter dat men om andere dan ekonomische motieven ekonomische problemen oplost, gaat men de verkeerde weg op »

Op 22 december 1965 - drie dagen voor Kerstmis — maakte de regering bekend dal ze de verkeerde weg verkozen had boven de weg van de rechtvaardigheid en het gezond verstand. Ze deelde officieel mee dat Zwartberg nog in de loop van 1966 volledig zou sluiten. In de mijnstreek wist men, wat dat betekende. De afdanking van ondergronders zou volgens plan beginnen in de tweede helft van januari. Vanaf begin maart zouden maandelijks 400 afdankingen gebeuren. Vanaf mei kwamen ook de bovengronders aan de beurt. Tegen 1 oktober zouden er nog slechts 250 van de 4.300 werknemers in Zwartberg overblijven. De verkeerde weg voerde nu in snel tempo naar de fatale ontknoping. 

  

IV
De fatale maand

Woensdag, 22 december 1965

Op een perskonferentie kondigt de regering aan dat zes mijnen, waaronder Zwartberg, in de loop van 1966 gesloten worden. Betreffende de rekon versie wordt alleen meegedeeld, dat

« eerstdaags een wetsvoorstel bij  het  parlement  zal ingediend worden »

De mijn van Zwartberg stelt evenveel mensen te werk als de vijf Waalse mijnen wier sluiting aangekondigd wordt. De beslissing om Zwartberg te sluiten, is getroffen zonder dat de Limburgse autoriteiten geraadpleegd werden. Zelfs de Gewestelijke Adviesraad voor het Kempisch Bekken werd niet verwittigd, alhoewel de wet op het Kolendirectorium de raadpleging van deze instantie voorschrijft.

 
Donderdag, 23 december 1965

Uit de eerste reakties blijkt dat in Limburg algemene verslagenheid en woede heersen. De « Gazet van Antwerpen » is niet gerust in de toekomst :

« Misschien is de regering van oordeel dat de Vlaamse verontwaardiging wel zal koelen zonder blazen. Dit zou een miskrekening kunnen zijn »

Ook « Het Belang van Limburg » hoort reeds het verwijderd gerommel van het opstekend onweer :

« We zijn verplicht te verduidelijken dat het niet bij deze eerste oprisping van bitterheid zal blijven, als de regering haar programma met betrekking tot Limburg spoedig niet fundamenteel herziet ».

Te Zwartberg houden de mijnwerkers een eerste betoging. Tussen zwarte vlaggen volgend opschrift : « Sluiten, is dat ons Kerstgeschenk ?» De mijnwerkers trekken later naar Hasselt, waar drie ministers verwacht worden. In de Lombardstraat, tegenover het provinciaal gebouw, komt het tot relletjes tussen rijkswacht en arbeiders. Een ruit wordt ingegooid. Op een spandoek « Bertrand kom terug naar de mijn »

De ministers Pierson en Servais komen rond 15 u aan in het provinciaal gebouw. Minister De Saeger die opgehouden wordt door betogers, is ruim een uur te laat. De heer Cox voorzitter van A.C.V.-Limburg, leest na opening der vergadering een tekst af waarin o.m. herinnerd wordt aan de schriftelijke belofte van eerste-minister Harmel om de provinciale instanties op de hoogte te houden van de plannen in verband met Zwartberg. Verder heet het :

« Er is geen spoor van werkelijk rekonversieplan. Er is maar alleen een improvisatie van maatregelen die in de nabije toekomst geen afdoende oplossing kunnen brengen ».

Na voorlezing van de tekst verlaten de sindikale afgevaardigden de vergadering, waar echter nog een uiterst belangrijke verklaring wordt afgelegd door de heer Vesters direkteur van de mijn Waterschei:

« Het komt mij voor dat men een Kempische mijn heeft willen sluiten, enkel en alleen om het evenwicht tussen het noorden en het zuiden te bewaren ».

Provinciegoeverneur Roppe betreurt dat

« Limburg zich tevreden moet stellen met de kruimels van de tafel »,

daar waar andere gewesten miljarden kregen. Hij vraagt minister De Saeger dat men Limburg tenminste toch een toezegging voor de autoweg E-39 zou geven Het antwoord is ontwijkend, zodat « Het Belang van Limburg» de
volgende dag vaststelt :

«Zo eindigde dit ministerieel bezoek con sordino: er was voor Limburg trouwens geen enkele reden om blij te zijn ».

Terwijl men te Hasselt vergadert wordt te Brussel in de Kamer over Zwartberg gesproken. Minister Spinoy verklaart

« dat de getroffen arbeiders gemakkelijk werk zullen vinden in de nieuwe bedrijven in Limburg »

Deze verklaring staat lijnrecht tegenover het maandelijks vertrouwelijk rapport van de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling waarin « De Standaard  » gelezen heeft :

« Slechts enkele tientallen zullen werk vinden in andere mijnen. Anderen zullen aangewezen zijn op pendelarheid. Bij Ford-Genk bieden zich nu reeds iedere dag 50 personen aan, daar waar maximum 50 personen per week kunnen worden aangeworven. Philips Lommel kan met moeite zijn arbeidspotentieel in stand houden. Philips Hasselt heeft in enkele maanden tijds 400 personen afgedankt. Een Nederlandse katoendrukkerii te Lommel met 250 arbeidskrachten heeft sluiting aangekondigd. De R V A.Limburg, voorziet dan ook een gevoelige stijging van de werkloosheid »

Zondag, 26 december 1965

Op tweede Kerstdag wordt opnieuw betoogd. Het « Aktiekomitee der Mijnstreek » waarin ook de Volksunie vertegenwoordigd is, richt een auto­karavaan in. Overal blijkt dat ook degenen die niet in de mijn werken zich door de sluiting bedreigd voelen.

  
Dinsdag, 28 december 1965

Op deze dag zou het Limburgs mijnwezen zijn advies uitgebracht hebben over een eventuele sluiting van Zwartberg. De regering wachtte het advies niet af...

Het hoogste kerkelijk gezag in Limburg, bisschop Mgr. Van Zuylen, richt een brief tot zijn diocees :

« Maar niemand zal kunnen ontkennen dat de voorgenomen maatregel bijzonder zwaar drukt op het Limburgs bekken. In geen enkel ander gewest worden bij een mijnsluiting zoveel arbeiders betrokken (...). In de jaren die op de oorlog volgden hebben de Limburgse mijnen, ingevolge het kompensatiestelsel, er veel toe bijgedragen om in andere gewesten aan duizenden werkgelegenheden te bezorgen. Is het dan niet billijk dat (...) heel het land een inspanning doet om Limburg te helpen ? ».

  
Woensdag, 29 december 1965
 Het Partijbestuur der Volksunie eist in een motie dat

« de sluiting te Zwartberg wordt opgeschort tot wanneer de herplaatsing der arbeiders, bedienden en technici aan lonende voorwaarden en in eigen streek verzekerd is ».

Het  partijbestuur geeft opdracht aan volksvertegenwoordiger Schiltz,  zo spoedig mogelijk de minister te interpelleren.

De Vlaamse pers blijft de mijnsluiting op pagina één behandelen; uitzondering daarop maken de socialistische bladen. Zo zal dat ook in de komende weken blijven.

 
Donderdag, 30 december 1965

Onder de ontelbare moties valt de « Beginselverklaring van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging » op door sluitende bewijsvoering en scherpe toon :

« We stellen vast dat een bedrijf met 4.500 personeelsleden plots zonder programma en zonder oplossing voor de sociale problemen gesloten wordt. Dit is een unicum in de geschiedenis van ons volk (...) De ingenieurs zijn gekrenkt in hun beroepsfierheid (...); ze zijn ontgoocheld omdat de volksvertegenwoordiging geen gezonde maatregelen kan afdwingen om het levensrecht van ons volk en onze industrie ie doen eerbiedigen ».

Het gevoel van onbehagen stijgt maar steeds. « Het Volk » noteert op deze dag .

« ..er heerst onder de mijnwerkers en de bedienden van Zwartberg en onder de bevolking een duidelijk merkbare opstandigheid ».

Maar Brussel hoort en leest dat niet !

  
Zaterdag, 9 januari 1966

Op een vergadering te Genk besluit de V.V.B, een aktie tegen de mijnsluiting te voeren Een manifest wordt opgesteld In een motie neemt de Partijraad van de Volksunie opnieuw stelling tegen iedere sluiting vooraleer de werknemers herplaatst zijn; de Volksunie-Limburg begint een voorlichtingskampanje met affiche's en pamfletten.

In deze periode werkt T.V.-joernalist Maurice De Wilde aan de T.V.-reportage « Mijnalarm ». Hij neemt o.m. volgende verklaring op van de heer Husson, provinciaal vertegenwoordiger van de Centrale der Mijnwerkers van het A.B.V.V. :

« Ik zeg wel  een politieke sluiting. Want ekonomisch is ze niet verantwoord ».

Ook de verklaring van een A.C.V.-verantwoordelijke wordt door hem op band en film genomen :

« Het rekonversieplan van de regering bestempelen wij als improvisatie, als een uitdaging aan de Limburgse bevolking... ».

 
Donderdag, 13 januari 1966

Er worden pogingen ondernomen om in Limburg één front tegen de sluiting te vormen. Een vergadering gaat door met afgevaardigden van V.V.B., A.C.V., Aktiekomitee en middenstanders. De afgevaardigden van het A.C.V. blijven zeer terughoudend. De liberaal Feraille doel zich opmerken door demagogie en elektoralisme. De vergadering leidt tot geen tastbaar resultaat.

 
Vrijdag, 14 januari 1966

De kabinetsraad bespreekt het « nationaal » plan voor rekonversie. Er is uitgelekt dat daarin 300 miljoen voorzien zijn voor Wallonië en 18 miljoen voor Limburg !

Zaterdag, 15 januari 1966
De V V.B roept opnieuw een kontaktvergadering bijeen; de sindikalisten laten ditmaal totaal verstek gaan. Het « Aktiekomitee der Mijnstreek » organiseert een tweede autokaravaan.
Woensdag, 19 januari 1966

In de Kamer interpelleert Volksunie-volksvertegenwoordiger Schiltz de minister. De Limburgse C.V.P.-er Kelchtermans en de P.V V.-er Colla sluiten zich daarbij aan. Ondanks de vooruitzichten van de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling tracht de minister de interpellant af te schepen met verwijzing naar mogelijke tewerkstelling bij Ford-Genk en Philips.

Opnieuw lichte incidenten tussen politie en mijnwerkers te Hasselt in het gebouw van de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling, waar mijnwerkers protesteren tegen de installatie van een herplaatsingskomitee.

Vrijdag, 21 januari 1966

Het personeel van Zwartberg richt een «Open Brief» aan minister Pierson, waarin o.m. aangeklaagd wordt dat Cockerill-Ougrée in de jongste weken voor het bekendmaken der sluiting een aantal huizen in de « cité » te gelde maakte.

Het Vlaams Ekonomisch Verbond publiceert onder de titel « Onaanvaardbaar van Vlaamse zijde » een scherpe veroordeling van de rekonversieplannen der regering :

« Wanneer men de kaart bekijkt, ziet men duidelijk dat het rekonversieplan in hoofdzaak gaat om gans de industriezone van Wallonië met ongeveer één miljoen 300 duizend inwoners tegen ongeveer 240 duizend inwoners in Limburg ».

Zaterdag, 22 januari 1966
V.V.B, betoging te Zwartberg. Ongeveer 2.700 deelnemers, waaronder nagenoeg gans het kaderpersoneel van de mijnen Zwartberg en Waterschei samen met talloze arbeiders en bedienden, stappen mee in de optocht. Alhoewel een oproep gericht is tot de mandatarissen van alle partijen, ontbreken de « grote » partijen volledig. Een parlementaire afvaardiging en een aantal partijraadsleden van de Volksunie zijn aanwezig. Enkele A.C.V.-ers zijn « te persoonlijken titel » in de betoging. Van het A.B.V.V. geen spoor. Optocht zonder incidenten, temidden van algemene simpatie, voortreffelijk geleid door de Genkse politie.
Zondag, 23 januari 1966

« Strijddag van het A.C.V. » te Zwartberg. Optocht, waarna meeting in een zaal op de wijk Hoevezavel. Tijdens deze meeting wordt het woord gevoerd door provinciaal A.C.V.-voorzitter Cox. In een zeer opruiende rede zegt hij o.m. :

« Indien er één ontslagbrief uitgereikt wordt, zit het er op! ».

Bij  talloze andere gelegenheden wordt door plaatselijke A.C.V.- en CVP woordvoerders trouwens zeer sterke taal gesproken. In de Genkse gemeenteraad heeft een C.V.P.-raadslid reeds op 17 december verklaard dat de aktie

« desnoods zal gevoerd worden tot schietens toe ».

Deze en andere, ontelbare malen herhaalde, verklaringen dragen er sterk toe bij het klimaat van opstandigheid aan te wakkeren. Het A.C.V. bevestigt op de « Strijddag » voor de zoveelste maal nadrukkelijk :

« Geen sluiting in 1966 ! »

Onder deze slogan wordt nu reeds weken lang kampanje gevoerd, ook door de sindikaten.

 

 
Dinsdag, 25 januari 1966

De ontslagbrieven voor 160 arbeiders liggen gereed. Na lange en moeizame besprekingen met de mijndirektie kan de uitreiking ervan opgeschort worden tot donderdag.

De spanning stijgt tot een gevaarlijke hoogte. A.C.V.-voorzitter Cox verklaart aan « De Standaard » :

« In en rond de mijn heerst een klimaat van overspanning... ».

 
Woensdag, 26 januari 1966

Limburgse mijningenieurs maken een plan bekend, volgens hetwelk in het Kempisch bekken zonder afdankingen noch verhoging van de kostprijs een  produktievermindering  kan doorgevoerd worden.

Donderdag, 27 januari 1966

De ontslagbrieven worden uitgereikt. Algemene opstandigheid onder de arbeiders, die de brieven verscheuren Een spontane staking breekt uit die door de sindikale afgevaardigden schoorvoetend wordt gevolgd. De ondergronders van de eerste post gaan beneden in staking; er ontstaat een scherp konflikt over hun aflossing. Normaal moeten zij te 22 u door de tweede post vervangen worden. De mijndirektie eist dat de eerste post reeds te 19 u naar boven zou komen, waarna de aflossing drie uur later naar beneden zou gaan De sindikale afgevaardigden komen dit voorstel in de ondergrond bepleiten; de mijnwerkers vrezen echter dat de direktie de lock-out zal uitroepen als zij te 19 u naar boven komen De eerste post zet dan ook de staking in de ondergrond voort en zal daar blijven tot vrijdag 14 u. De bemoeiingen van de sindikale afgevaardigden om het standpunt der direktie te doen aanvaarden en om de staking te beëindigen, stuiten op wantrouwen en woede bij de stakers, die tijdens de voorgaande dagen de brandredevoeringen van de heer Cox en anderen hebben gehoord

Te Brussel onderhandelen sindikale afgevaardigden met minister Pierson zonder enig rezultaat. De regering blijft op haar standpunt en in een vertrouwelijke A.C.V.-nota wordt later daarover gezegd :

« Men kon geen konkrete beslissing bekomen ».

Vrijdag, 28 januari 1966

Gans de mijnstreek is in rep en roer. Voor de mijn van Zwartberg staat een grote menigte. Schoolkinderen komen onder leiding van een priester bidden bij de ingang. Er wordt voedsel voor de stakers aangebracht; daarbij bedenken P.V.V.-propagandisten een weinig propere stunt : in de voedselpaketten voor de ondergrond verbergen zij propagandamateriaal van de P.V.V.. De sindikale afgevaardigden ondernemen opnieuw verdoken pogingen om de staking te doen beëindigen; een aantal vrouwen dwingen hen, aan de mikro te komen van de geluidswagen toebehorend aan de liberaal Feraille, waar van hen een verklaring omtrent de inzichten der sindikaten wordt geeist. Dit gedwongen kontakt is het enige, dat die dag tussen sindikalisten en stakers tot stand komt. Op geen enkel ogenblik wordt van sindikale zijde een poging gedaan om een stakingsvergadering te beleggen en er gaat van de vrijgestelden geen voorlichting en informatie uit. De arbeiders en de staking worden aan hun lot overgelaten.

Onder de stakers wordt de mening geopperd dat, wanneer de sindikaten tegen a.s. maandag in de mijnen van Winterslag en Waterschei geen stakingsaanzeg hebben ingediend, de mijnwerkers vanuit Zwartberg zélf naar die mijnen moeten gaan om er een solidariteitsbeweging uit te lokken. Het is bij de tenuitvoerlegging van dit besluit, dat a.s. maandag de dodelijke incidenten zullen gebeuren.

Simptomatisch voor de stemming onder de stakers : in een miinsano hangt een portret van Harmel met als onderschrift

« Gezocht, 100.000 fr beloning. Levend of dood; halfdood is ook goed ».

De direktie wil de aflossing van de ondergronders beletten, met als gevolg dat te 14 u een nieuwe post de stakers beneden gaat versterken. Er zitten nu meer dan 800 mannen onder dag. Toespitsing van de situatie : de rijkswacht verschijnt met zwaar materiaal in en om de mijn.

Zaterdag, 29 januari 1966

De stakers willen te Hasselt een geldomhaling houden. De aanvraag daarvoor wordt door C.V.P.-burgemeester Meyers beantwoord met een weigering. Aan de kanaalbrug te Hasselt komt het tot ernstige botsingen tussen rijkswachters en mijnwerkers waarvan er velen vergezeld zijn van vrouw en kinderen. Er wordt met traangasgranaten geschoten. Na afloop blijken er enkele lichtgekwetsten te zijn. De incidenten hebben geduurd van 15 u tot 17 u 45. In de mijnstreek stijgt 's avonds, vooral nadat beelden van de incidenten op het T V scherm te zien waren, de woede ten top.

De onderhandelingen te Brussel, die gisteren waren voortgezet, zijn op een fataal spoor terechtgekomen De regering wil als uiterste toegeving de afdankingen met één maand opschorten. Eigenaardig genoeg, volgens het vertrouwelijk  rapport  van  het  A.C.V.

« moest zij daarvoor nog kontakt nemen met de vertegenwoordigers van de Société Générale».

Het Kolendirectorium  van zijn  kant adviseert, de vooropzeg te handhaven.

Zondag, 30 januari 1966
Driehonderd Vlaamse betogers, waaronder de helft vrouwen en kinderen, houden vanuit het centrum van Genk een solidariteitsbetoging naar Zwartberg, aanvankelijk onder het oogluikend toezicht van de Genkse politie. Onder hen bevinden zich Volksunie-mandatarissen en talrijke Volksunieleden; de betoging wordt echter ingericht door een tiental Vlaamse kultuur­en strijdverenigingen die oorspronkelijk een manifestatie te Moeskroen hadden gepland. De vreedzame aard der betoging blijkt o.m. uit het feit dat ze voorafgegaan wordt door een fanfare.

Een eerste lichte botsing met de rijkswacht heeft plaats even buiten het centrum. Ze is zo weinig ernstig, dat de fanfare spelend door het rijkswacht-kordon stapt. Een tweede rijkswachtafsluiting op het kruispunt Hoevezavel wordt ontweken door een omtrekkende beweging in de heide. Ongeveer 800 m verder : weer een rijkswachtafdeling. Hier komt het tot vechtpartijen; de rijkswacht schiet met traangasgranaten. Eén dezer granaten is er oorzaak van, dat de relletjes ernstiger worden en dat de plaatselijke bevolking er aan deelneemt : de traangasgranaat wordt in een winkel gegooid, waarin zich kinderen bevinden. Een ogenblik wordt het ergste gevreesd: een rijkswachtofficier geraakt in paniek, tot wanneer blijkt dat de kinderen ongedeerd zijn. Inmiddels is de bevolking woedend geworden en keert zij zich tegen de rijkswacht. De pers is het daarover 's maandags roerend eens. « Het Volk » stelt vast:

« Hoe het ook zij, dit feit had tot gevolg dat er onder de inwoners van Hoevezave1 een grote verontwaardjging ontstond en dat enkelen onder hen gingen deelnemen aan de veldslag ».

« La Dernière Heure » is even formeel :

« Het is een verschrikkelijk schouwspel. Alsof ze plots gevolg geven aan een ordewoord, vervoegen talloze toeschouwers de rijen der betogers of vallen ze de rijkswacht langs achter aan ».

Ook « Volksgazet » heeft het gezien :

« Dit incident droeg er vanzelfsprekend toe bij de woede van de bevolking op te wekken en lag aan de hazis van nog meer incidenten ».

Volksunie-volksvertegenwoordiger Mattheyssens, die zich in de onmiddellijke buurt van het incident bevindt en er trouwens over onderhandelde met de rijkswacht. krijgt van vijf ooggetuigen (A Vanderlinde uit Wilriik; Bodnik. L. Jackers; J Koll uit Genk; M. Theuissen uit Opglabbeek) een schriftelijke verklaring waarbij zij bevestigen dat de granaat door een rijkswachter in de winkel werd gegooid. Hun getuigenis staat volledig in tegenspraak met het regeringskommunikee dat 's avonds door radio en TV wordt omgeroepen en waarbij de verantwoordelijkheid voor het incident bij een betoger wordt gelegd. Deze gebeurtenis zal later nog herhaaldelijk ter sprake komen in het parlement waar minister Vranckx eerst beweert, een foto ervan te bezitten die de schuld van een betoger bewijst. Ondanks herhaalde verzoeken wordt de foto nooit getoond. Later verklaart de minister, dat hij een film als bewijsstuk heeft. Wanneer de film vertoond wordt, blijkt hij terzake geen enkel beeld te bevatten. De vijf schriftelijke getuigenissen worden nooit weerlegd of herroepen.

Inmiddels zijn de betogers opgetrokken tot aan de mijn van Zwartberg waar een nieuwe rijkswachtafdeling staat opgesteld. Aanvankelijk is het rustig; doorheen het gesloten hek van de mijn begroeten stakers en betogers mekaar hartelijk. Dit vreedzaam tafereel wordt onverwacht onderbroken door een rijkswachtcharge die de betogers wil uiteendrijven. Er worden weer traangasgranaten afgeschoten. Een paar ervan vallen binnen de mijnomheining, wat voor gevolg heeft dat enkele mijnwerkers de rijkswacht vanop een gebouwtje bekogelen met stenen en dakpannen. Enkele sparreboompjes worden afgezaagd en twee afsluitingsmuren gedeeltelijk vernield. Het schieten met traangasgranaten wordt stopgezet, wanneer het gas via het ventilatiesisteem van de mijn tot in de ondergrond doordringt.

Er wordt tussen rijkswacht en Volksunie-mandatarissen een bestand gesloten; de betogers verklaren dat zij, door tot aan de mijn door te dringen en daar de stakers te begroeten en hen te voorzien van voedsel en versnaperingen, hun objektief bereikt hebben. Ze trekken onder toezicht van de Genkse politie vrijwillig, ordelijk en zonder incidenten terug naar het centrum van Genk.

Een uur later is er een grote samenscholing voor de mijn. De volkstoeloop heeft verschillende oorzaken. Reeds tijdens de vorige dagen waren er steeds nieuwsgierigen. Thans hebben de radioberichten van 13 u nog meer volk gelokt. Er zijn tevens heel wat voetballiefhebbers op de baan, terwijl tot in de namiddag geluidswagens van het A.C.V de bevolking hebben opgeroepen voor een bijeenkomst. Uiteindelijk bedraagt de massa verscheidene duizenden. In deze zenuwachtige menigte doet het nieuws de ronde dat A.C.V en A.B.V.V, een akkoord hebben aanvaard, waarbij de afdankingen voor één maand opgeschort worden doch de sluitingsdatum van 1 oktober gehandhaafd blijft. Het komt tot nieuwe incidenten met de rijkswacht, die moet wijken. Een paar achtergelaten rijkswachtwagens worden in brand gestoken.

De geruchten over het akkoord worden bevestigd door de sindikale afgevaardigden, die echter het nieuws niet durven meedelen aan de stakers in de ondergrond. Dit schandelijk akkoord, waarbij de sindikaten hun vroegere formele eis « geen slijting in 1966 » zonder meer verzaken, brengt de gemoederen op het kookpunt.

« Een maand uitstel van begrafenis », zeggen de verbitterde stakers en spontaan wordt besloten dat, nu alle geduld en alle middelen uitgeput zijn, er alles moet op gezet worden om morgen maandag de overige Kempische mijnen en de fabrieken verderop stil te leggen. De gevoelens van de mijnwerkers worden best weergegeven door een interview met een van hen, dat dinsdagmiddag door de radio zal worden uitgezonden :

V. — Hoe ziet U de toestand hier in de mijn te Zwartberg ?
A. — Ja meneer, laat het me eerlijk zeggen : ik zie de toestand kritiek, heel kritiek.
V. — Waarom ?
A. — Wij voelen ons, hoe moet ik zeggen, in de rug geschoten, verlaten, effenaf verlaten.

En in « De socialistische stem » zal later een mijnwerker zeggen :

« Alleen de Volksunie hebben we hier gezien.  Alleen zij heeft iets voor ons gedaan »

Maandag, 31 januari 1966

In de voormiddag komen de sindikale vrijgestelden naar de mijn om de stakers aan te zetten tot beëindiging der staking en aanvaarding van het akkoord. De stakers weigeren de ondergrond te verlaten en verwerpen het akkoord dat zij schandelijk en een verraad noemen. Het weekblad « De Nieuwe » noteert te dier gelegenheid de uitlating van de sindikale vrijgestelde Ooms :

« Als ze daarmee niet kontent zijn, dat ze dan stikken ».

Rond de middag vertrekken een 1.000-tal stakers naar de mijn te Winsterslag om er het werk stil te leggen. Te Winterslag komt het tot een botsing met de rijkswacht waarbij deze gebruik maakt van vuurwapens. Er vallen gekwetsten, waaronder Jef Bylen uit Diest. De mijn wordt stilgelegd door het doorsnijden van de transportband.

De woede en de vastberadenheid der stakers kan gemeten worden aan het feit dat zij ondanks de schietpartij, verder trekken naar Waterschei. De rijkswacht die te Winterslag geschoten heeft, gaat onmiddellijk de afdelingen te Waterschei  vervoegen en aan de mijn André Dumont  komt het tot een nieuwe schietpartij waarbij volgens talloze getuigen

« mijnwerkers neergeknald worden als konijnen ».

Onder hen bevindt  zich Jan  Latos

Later treedt de rijkswacht opnieuw in aktie tegen de menigte die rond de plaats der incidenten samengestroomd is Deze massa bestaat goeddeels uit nieuwsgierigen die niet aan de incidenten hebben deelgenomen De atmosfeer is zeer geladen, maar de incidenten beperken zich tot het sporadisch gooien met steentjes door enkelingen naar de rijkswacht. Deze chargeert plots, zonder enige verwittiging en vuurt traangasgranaten af. Een dezer granaten wordt tegen alle voorschriften in horizontaal afgeschoten en treft de toeschouwer Valeer Sclep aan het hoofd, het slachtoffer sterft onmiddellijk.

Over het optreden der rijkswacht is vanaf de volgende dag een stroom van kritiek en protesten in de pers van alle opinie verschenen. Het is onbegonnen werk daaruit een bloemlezing te maken. Beperken we ons tot één samenvattend getuigenis uit onverdachte bron. De neutrale Nederlandse krant « Het Algemeen Dagblad », wiens oordeel niet beïnvloed wordt door Belgische politieke overwegingen, schrijft :

« Ze weigerden te voldoen aan het bevel van hun kommandant, het vuren te staken. Woest achtervolgden ze de vluchtelingen. Met tientallen stoven ze de omliggende cafés en huizen binnen. Ouden van dagen, vrouwen en kinderen werden niet meer ontzien. In een oogwenk werden tientallen mensen met geweerkolven tegen de grond geslagen. Geschreeuw en gehuil van kinderen markeerden dit bestiaal optreden. In café « Bij Harrie », een honderdtal meter van de mijningang, werd ook uw verslaggever met geweerkolven de straat opgeranseld. In hetzelfde café ontzagen de politiemannen zich zelfs niet de door een schot in het gezicht getroffen mevr. Souvereyns, die daar de eerste hulp kreeg, met geweerkolven te bewerken ».

Dit «bestiaal optreden»,  zoals  het  in  het Nederlands  blad  wordt genoemd, eist volgende slachtoffers :

- Jan Latos, Winterslag; gehuwd en vader van een 3 maand oud dochtertje. Getroffen in de rug door twee kogels die op korte afstand werden afgevuurd, het lichaam langs de buikzijde verlieten en de dood voor gevolg hadden.
- Sclep Valeer, Waterschei, ongehuwd. Aan het hoofd getroffen door een horizontaal afgeschoten traangasbom die een schedelfraktuur voor gevolg had en de dood veroorzaakte.
- Mevrouw Blommaerts-Souvereyns, Waterschei, moeder van zes kinderen en in verwachting van een zevende. Getroffen door een kogel aan het hoofd met een lichte schedelbreuk als gevolg.
- Yigit Hulusi, Zwartberg, vader van vier kinderen. Schotwonde knie.
- Margarino Angel, Zwartberg, vader van vier kinderen. Schotwonde rechter bil.
- Wouters Frans, Antwerpen, vader van twee kinderen. Schotwonde onderbuik.
- Arcila Antonio, vader van een dochter. Schotwonde linker dij.
- Van Hecken Theo, Wilrijk, vader van 3 kinderen. Schotwonde rug, verlamming onderste ledematen
- Heylen Jozef, Diest, vader van drie kinderen. Schotwonde buik.

In de nieuwsberichten van 19 uur deelt de B.R.T. de dood van Jan Latos mee. Als volgend punt in het nieuws vernemen de luisteraars dat minister Pierson vrijdag a.s. naar Luksemburg zal gaan om er bij de E.G.K.S. een lening van één miljard te bepleiten ten behoeve van de rekonversie in de Waalse mijnstreken Borinage en Centrum !

Te Hasselt worden nieuwe onderhandelingen gevoerd tussen de provinciale overheid, de sindikaten en een onafhankelijk goodwill-komitee der werknemers, die niets meer met de sindikaten willen te stellen hebben.

Dinsdag, 1 februari 1966

In de vroege ochtend komt een afvaardiging van vijf mensen uit de mijnstreek naar de koning. Para-kommando's vervangen de rijkswacht op de nevralgieke punten. De staking heeft zich uitgebreid. Bij de « Gazet van Antwerpen » laat het parket een huiszoeking doen om foto's, die voor het optreden der rijkswacht bezwarend zouden zijn, op te sporen. Tijdens een woelige Kamerzitting beschuldigt eerste-minister Harmel de Volksunie ervan, de incidenten te hebben uitgelokt. Hij wordt van antwoord gediend door Volksunie-voorzitter Van der Elst, die meteen interpelleert over de verwaarlozing van Limburg. In de namiddag grijpt te Hasselt een spontane studentenbetoging plaats, die brutaal door de rijkswacht onderdrukt wordt : opleidingen en enkele lichtgekwetsten, 's Avonds betogen de Leuvense studenten; ze worden eveneens brutaal uiteengeranseld. De regering deelt mee, dat zij het probleem Zwartberg opnieuw bestudeert en tegen vrijdag een beslissing zal nemen.

 
Woensdag, 2 februari 1966

Op het ogenblik dat een huiszoeking verricht wordt bij een fotograaf overhandigt de Volksunie op een perskonferentie te Brussel aan de joernalisten de voor de rijkswacht bezwarende foto's. De pers ontvangt tevens de vijf schriftelijke getuigenissen over de incidenten van zondag te Hoevezavel. De regering verbiedt de uitzending van de T.V.-enquête « Mijnalarm » van Maurice De Wilde; dit verbod zal in de volgende dagen unaniem door de pers worden veroordeeld en aangeklaagd als onduldbare regeringscensuur. De kranten beginnen meer en meer de beschuldigingen tegen de Volksunie te betwijfelen of zelfs van de hand te wijzen. De regering begrijpt eindelijk dat het verdagen van een nieuwe beslissing inzake Zwartberg morgen fataal opnieuw tot zware incidenten moet leiden. In zeven haasten wordt een nieuw akkoord gesloten dat — eindelijk ! — rekening houdt met het enig mogelijke kriterium, dat van in den beginne aan de bazis van iedere beslissing had moeten liggen : slechts sluiting na de herplaatsing der werknemers. Het overijld gesloten akkoord vertoont echter belangrijke leemten en duistere punten.

 
Donderdag, 3 februari 1966

Dank zij het nieuwe akkoord en de afwezigheid van rijkswachters heeft de begrafenis der slachtoffers in alle kalmte plaats. Een sterke Volksunie­afvaardiging woont de plechtigheden bij. Vooraan in de kerk staan leeuwen-vlaggen opgesteld.

In de Senaat uiterst woelige zitting. Volksunie-senator Jorissen weerlegt de beschuldigingen van de regering; minister Vranckx krabbelt reeds voorzichtig terug. De uitzending van een reportage over de mijnstreek in het radio­programma « Aktueel » wordt verboden. In de namiddag komt het te Hasselt bij een studentenbetoging opnieuw tot ernstige incidenten met de rijkswacht : gekwetsten en aangehoudenen.

 
Vrijdag, 4 februari 1966

Voor het eerst sinds de maandenlange beroering in Limburg begon, komen A.C.V.-voorzitter Cool en A.B.V.V.-sekretaris Major naar de mijnstreek. Ze worden op een stakersvergadering duchtig onder handen genomen, waarna de stakers beslissen dat het nieuw akkoord een bazis voor verdere onderhandelingen biedt. De regering verbiedt ten tweede male de uitzending van de T.V.-reportage « Mijnalarm », zelfs een « aangepaste » versie vindt in haar ogen geen genade. Weken later zal ze een derde maal de uitzending verbieden. Nog later komt « Mijnalarm » uiteindelijk toch in verminkte versie op antenne, nadat Maurice De Wilde op spektakulaire wijze publiek zal geprotesteerd hebben tegen de censuur.

 
Zaterdag, 5 februai 1966

In de kommentaren van de overgrote meerderheid der dag- en weekbladen worden thans ronduit de beschuldigingen tegen de Volksunie verworpen. Zelfs een der meest rabiate anti-Volksunieweekbladen, de Brusselse « Pourquoi-Pas ? », verwerpt de beschuldigingen.

 
Zondag, 6 februari 1966

De Volksunie houdt over heel Limburg een grootscheepse voorlichtingsaktie. waarbij tienduizenden kranten worden verspreid.

 
Maandag, 7 februari 1966
Gedeeltelijke herneming van het werk te Zwartberg.
  
Dinsdag, 8 februari 1966

Volledige en voorwaardelijke werkherneming. Volksunie-senator Jorissen interpelleert de minister over het optreden der rijkswacht en over de mijnsluiting. Minister Vranckx trekt opnieuw een deel van zijn beschuldigingen in.

  
Donderdag, 10 februari 1966

De regering, die verleden week vrijdag ontslag indiende doch van de koning opdracht kreeg om aan te blijven en verder naar een oplossing voor de ziekteverzekering te zoeken, treedt af. Ze zal na een slepende regeringskrizis opgevolgd worden door een C.V.P. - P.V.V.-regering onder eerste-minister Van den Boeynants, die in het voorjaar 1968 zal struikelen over de kwestie Leuven. Na de daaropvolgende verkiezingen zal een nieuwe C.V.P. - B.S.P.-regering tot stand komen onder Eerste-minister Eyskens. En meteen zijn we dan praktisch aan de vooravond van de Grote Staking.

  

Deel II
De Grote staking

 

I
Het spook van Zwartberg

Sedert Zwartberg was de ontwikkeling van de toestand op het limburgs kolenfront allerminst van aard om het geschokt vertrouwen van de arbeiders te herstellen.

De scherpe reaktie van de bevolking tegenover de gebeurtenissen rond Zwartberg kon het sluitingsprogramma van het Kolendirektorium wel afremmen, maar tot einde 1969 — en waarschijnlijk tot op heden — bleef het direktorium op het standpunt dat de totale kempense kolenproduktie ekonomisch overtollig is. Dit standpunt heeft het ganse kolenbeleid bepaald en is uiteindelijk de verwijderde maar rechtstreekse oorzaak geworden voor de staking in januari-februari 1970.

Er werd geen hoop gelaten op enige toekomst voor de mijnen. De verliezen werden voorgesteld als zijnde geroepen om steeds te stijgen. De mijnwerkers, eens de eerste burgers van het land, werden beoordeeld en veroordeeld als een last voor de gemeenschap. De gevolgen daarvan waren, dat al wie de mijn kon ontvluchten dat ook deed, in de eerste plaats de jonge en dinamische krachten. In een dergelijk klimaat van onzekerheid werd de aanwerving van binnenlandse arbeidskrachten, vooral in de ondergrond, steeds moeilijker en later nagenoeg onmogelijk; daar de aanwerving van buitenlandse arbeiders na Zwartberg stopgezet werd, ontstond de paradoksale toestand van een onderbezetting in de ondergrond van de kempense steenkoolmijnen.

De ontwikkeling leidde er toe, dat de mijnwerkers sociaal steeds verder achterop geraakten. Op zichzelf schuilt daarin reeds een grove onrechtvaardigheid. Niemand immers dierf betwisten dat de kolenmijnen in Limburg alvast zolang moesten opengehouden worden, tot wanneer rekonversiemaatregelen zouden gezorgd hebben voor voldoende werkgelegenheid. Maar wél werd betwist — en in de allereerste plaats door de mijnbazen — dat de sociale toestand der arbeiders niet afhankelijk mag zijn van de verkoopprijzen der steenkolen uit mijnen, die in afwachting van de rekonversie moeten openblijven. Het is echter niet méér dan redelijk dat, zolang de kolenmijnen moeten opengehouden worden, het werk er betaald wordt overeenkomstig de zware en ongezonde aard ervan.

De verschuiving van kolen naar aardgas of petroleum verwekte een krizistoestand niet alleen in het kempens bekken, maar in gans West-Europa. Enerzijds gingen een aantal verbruikers over naar andere energiebronnen dan kolen ; anderzijds begonnen enkele derde landen — vooral de Verenigde Staten — hun kolenproduktie op de europese markt te gooien aan prijzen, die ongeveer 200 fr per ton onder de kempense kostprijzen lagen. De sociale gevolgen van de mijnsluitingen, die rond Zwartberg tot een uitbarsting van verontwaardiging en geweld hadden geleid, brachten de regering er toe het sluitingsritme te vertragen en intussen de verliezen voor haar rekening te nemen, zoals dat decennia lang en ten belope van tientallen miljarden in Wallonië het geval geweest was. In afwachting van de voorziene sluitingen liet deze maatregel toe, de kempense kolen aan de waalse metaalindustrie te leveren aan prijzen, die afgestemd werden op de amerikaanse. Niet iedereen leed daarbij verlies, en alvast niet de waalse staalbaronnen wier namen men merkwaardig genoeg bijna stuk voor stuk terugvindt in het lijstje van de limburgse koolbazen ...

Deze ontwikkeling werd echter een paar jaar geleden doorkruist door een nieuw en zeer belangrijk element: het probleem van de kooksbevoorrading in de ekspansieve staalindustrie.

Alhoewel de steenkolen als huisbrand en als industriële grondstof terrein verloren ten voordele van petroleum en aardgas, moet vastgesteld worden dat het wereldverbruik van kolen in absolute cijfers nog steeds stijgt. Alleen in het Europa der Zes en in Groot-Brittannië daalde de produktie.

De slinkende aardolievoorraden over de hele wereld beginnen de grote petroleummaatschappijen er toe aan te zetten, zich konkreet bezig te houden met het winnen van petroleum uit steenkolen. En inmiddels is de vraag naar kookskolen de jongste jaren overhands toegenomen.

Om één ton ruw staal te gieten heeft men tans ongeveer 550 kg kooks nodig. Alhoewel er gezocht word naar andere werkwijzen, kan men deze kooks voorlopig nog niet vervangen.

Kooks worden gewonnen uit kookskolen. De kempense vetkolen zijn hiervoor zeer goed geschikt. In 1969 leverde het kempense bekken 5 miljoen 760 duizend ton kookskolen, wat neerkomt op 72% van de totale produktie. Uit één ton kookskolen worden ongeveer 750 kg kooks gewonnen.

De behoefte aan kooks en kookskolen op wereldschaal ging in 1968 en 1969 de produktie overtreffen. Sommige landen kregen bevoorradingsmoeilijkheden. De staalindustrie, die in volle uitbreiding is, beleefde einde 1968 een hoogkonjunktuur die tot op heden voortduurt en waarvan het einde nog lang niet in het zicht is.

Bovendien zijn een aantal jonge landen, die over geen of onvoldoende kooks beschikken, bezig een eigen staalindustrie te ontwikkelen : India, Afrika, Latijns-Amerika zijn door deze ontwikkeling gegrepen. Maar vooral Japan is een grote verbruiker en invoerder van kookskolen geworden.

De kolenprijzen in het kempens bekken en trouwens in gans het Europa der Zes werden, zoals gezegd, vanaf 1966 afgestemd op de amerikaanse prijzen. Eerst langzaam, maar sinds 1968-1969 steeds sneller gingen de amerikaanse prijzen echter omhoog. Dat was niet alleen het gevolg van de groeiende vraag van de staalindustrie, maar werd teven beïnvloed door de stijging van de kostprijs der amerikaanse kolen. Hetzelfde verschijnsel werd trouwens ook in Duitsland merkbaar. Terwijl de kempense kolen van 1957 tot 1969 geen enkele prijsstijging kenden (de prijs van 1969 ligt ongeveer 125 fr per ton onder de prijs van 1957), gaan de duitse kolen — die in 1957 ongeveer 175 fr per ton minder kostten dan de kempense — vanaf 1960 in prijs stijgen om volgens het officieel barema van begin oktober 1969 gemiddeld 275 fr per ton meer te kosten dan de kempense.

Over de amerikaanse prijzen zijn geen nauwkeurige gegevens bekend ; het betreft hier een gesloten markt. Duidelijk is in ieder geval, dat er geen vaste wereldmarktprijs is.

Volgens het Kolendirektorium heeft België kontrakten afgesloten in het buitenland aan 825, aan 866 en aan 875 fr per ton. Er wordt toegegeven dat er ook leveringen geschieden aan hogere prijzen, maar daarover werden geen cijfers meegedeeld. Japan zou met de Verenigde Staten kontrakten afgesloten hebben tegen 1.152 fr, Brazilië tegen 1.250 fr per ton. Deze cijfers werden nooit betwist. Aan welke prijs echter worden de kempense kookskolen geleverd ? Deze vraag tast meteen naar een der kernproblemen, die opgeworpen werden door de grote staking in Limburg.

Het Kolendirektorium zegt, dat de kempense prijs in 1967 afgestemd werd op een amerikaanse prijs van 698 fr per ton, in 1968 op 715 fr per ton, in 1969 op 725 fr per ton, in 1970 — tot in april — op 800 fr per ton.

Zeer konkreet, volgens de boeken van de Kempense Steenkool­mijnen, ontving de Kempen in 1967 voor de kookskolen 610 fr per ton, 612 fr per ton in 1968 en 613 fr per ton in 1969. Er is niet de minste twijfel mogelijk : de kempense kolen werden ver beneden de prijs verkocht.

Niemand heeft het trouwens gewaagd, Volksunie-volksvertegenwoordiger Jef Olaerts tegen te spreken toen hij in het parlement zegde dat in 1969 Carbo-Tertre 750 duizend ton van de allerbeste kempense kolen ontving tegen de belachelijke prijs van 547 fr per ton.

Het ogenblik is gunstig om er even aan te herinneren dat Carbo-Tertre eigendom is van staal- en kolenbazen, die mede de plak zwaaien in de kempense mijnen. Men stelle zich dat voor: deze heren leveren aan zichzelf hun eigen kempense kolen aan een spotprijs, terwijl ze het verschil laten bijpassen door de belastingbetaler !

En dan maar subsidiëren ! En dan maar verklaren dat de prijzen — en dus ook de lonen — niet kunnen verhoogd worden ! En dan maar aan de mijnwerkers verwijten dat zij het land jaarlijks twee miljard kosten ! En dan maar jammeren dat de staalindustrie niet in gevaar mag worden gebracht door een sociale programmatie van 15% voor de mijnwerkers !

België produceerde in 1969 ongeveer 12,5 miljoen ton staal. In datzelfde jaar 1969 steeg de staalprijs met gemiddeld vijfduizend fr per ton. Deskundigen hebben berekend dat een sociale programmatie van 15% hoogstens 40 fr per ton staal zou bedragen.

Men trekke zelf de besluiten ...

  

II
Het schandaal van de fuzie

De gebeurtenissen rond Zwartberg hebben onrechtstreeks geleid tot een herstrukturering van het kempens bekken : de fuzie van de limburgse mijnen. Op 29 december 1967 werd — met terugwerkende kracht tot op 1 januari 1967 — de n.v. Kempense Steenkoolmijnen (in afkorting K.S.) opgericht: de mijnen van Beringen, Eisden, Waterschei, Winterslag en Zolder vormen sindsdien één maatschappij, onder kontrole en met deelneming van de staat. De idee van de fuzie was evenwel niet nieuw. Lang vóór 1967 waren reeds plannen in deze zin ontworpen, onder meer door wijlen prof. dr. Pinxten.

Alhoewel de fuzie dus reeds lang verdedigd werd en hoogstnoodzakelijk was, heeft tot in 1967 geduurd vooraleer het zover was. De mijnbazen hadden er zich jarenlang tegen verzet; zij wilden de lakens helemaal alleen en ongekontroleerd verder uitdelen. Hun verzet werd evenwel gestaakt toen bleek dat de mijnkrizis steeds maar groter werd en voornamelijk toen duidelijk werd dat de staat zinnens was, de subsidiëring voortaan te beperken. De heren waren plots akkoord en onder de regering Van den Boeynants — een allesbehalve sociaal-vooruitstrevend bewind ! — oordeelden zij dat het ogenblik gunstig was om de transaktie af te sluiten.

Het werd voor hen een zéér voordelige transaktie, naar het geijkte sisteem « de winsten voor ons en de verliezen voor de gemeenschap ». Alhoewel de fuzie tot stand kwam met participatie en onder kontrole van de staat, zijn de machtsverhoudingen in het kempens bekken nauwelijks veranderd : de werkelijke bazen zijn nog altijd dezelfde kapitalistische groepen als vóór de fuzie. Wanneer men het lijstje van de beheerders der n.v. Kempense Steenkoolmijnen overloopt, kan men achter iedere naam vrij gemakkelijk de groep zetten die de beheerder heeft aangeduid. De invloeden zijn netjes verdeeld en uitgebalanceerd. Voorzitter van de Beheerraad Jaumet: Société Générale. Vice-voorzitter Dubois : groep Coppée. Afgevaardigde-beheerder Defourny : Brufina. Afgevaardigde-beheerder Duvieusart: Brufina. Enzovoort, het hele lijstje af vindt men de oude vertrouwde namen van de werkelijke bezitters der kempense mijnen.

Dat zijn ook na de fuzie de echte bazen gebleven. En inmiddels werd de fuzie voor hen een schitterende zaak, die zij konden afsluiten op een ogenblik dat de hoogkonjunktuur in de staalsektor nog niet begonnen was en dat de toekomst van de mijnen zeer onzeker leek. Bij gebeurlijke sluiting van de limburgse mijnen moet de staat — en dat zijn de belastingbetalers ! — alle verliezen en schulden dekken, alle financiële lasten en leningen dragen, alle aangegane verbintenissen nakomen. De staat heeft er zich onder meer toe verbonden, aan de koolbazen vóór 1983 in het totaal 1 miljard 381 miljoen uit te keren. De verplichtingen die de koolbazen bij de transaktie moesten aangaan, zijn gering en ze worden dan nog niet eens nagekomen. Zo gingen zij de verbintenis aan, in Limburg bepaalde investeringen te doen ; ze schieten terzake echter schromelijk en straffeloos tekort.

Er werd zorgvuldig over gewaakt dat alleen de verliesposten of mogelijke verliesposten bij de fuzie werden betrokken. Alles wat nog maar enigszins winst kon opleveren, werd buiten de fuzie gehouden. De kapitalistische groepen zijn de rechtstreekse en enige eigenaars gebleven van al de gronden, woonhuizen, kerken, sportterreinen, hospitalen, scholen enz. Ze bleven eigenaar van de winstgevende kempense elektriciteitscentrales, van Carbo-Tertre, van Sobelgaz, van de maatschappij voor Goedkope Woningen enz.

De fuzie was een regelrecht schandaal. Wanneer de socialisten er, vooral tijdens de grote staking, tegen te keer gingen hadden ze geen ongelijk. Maar op de keper beschouwd zijn zij hun offensief tegen het schandaal slechts voorgoed begonnen op een ogenblik, dat zij de aandacht moesten afleiden van hun eigen verantwoordelijkheid in het limburgse drama.

Wie iets wil begrijpen van het machtsmekanisme dat uiteindelijk geleid heeft naar de grote staking begin 1970, moet zich voor ogen houden dat de bazen van de kempense mijnen en de bazen van de waalse staalindustrie dezelfden zijn. Overloop het lijstje van de mijnbazen en dat van de staalbarons : het zijn dezelfde kapitalistische groepen die men er in terugvindt. Met de machtsverhoudingen zoals ze zijn in het kempens bekken en de waalse metaal­nijverheid, kunnen de staal- en kolenbazen alle kanten op. Bij een eventuele sluiting van de kempense koolmijnen verliezen ze niets ; integendeel, de sluitingen houden voor hen geen enkel riziko in. Zolang echter de huidige hoogkonjunktuur in de staalnijverheid voortduurt — en alles laat voorzien dat zulks nog geruime tijd het geval zal zijn — beschikken ze over de goedkope grondstof van kunstmatig laaggehouden en voorts kunstmatig gesubsidieerde prijzen in de kempense koolmijnen. Ze kunnen de kempense mijnen gebruiken als prijzendrukkend argument bij hun aankooppolitiek in het buitenland en als rezerve om de spanningen op de kooksmarkt te ondervangen.

Zo zijn en blijven de staal- en kolenbazen de werkelijke meesters van het spel. Het zijn zij, het is deze haute finance die de kaarten uitdeelt.

III
Leerling-Tovenaars aan het werk

De verwijderde en de rechtstreekse oorzaken van de grote staking zijn vrij gemakkelijk aan te wijzen.

Tot de verwijderde oorzaken behoort de vertrouwensbreuk van Zwartberg, die nadien nooit meer is hersteld. Wel integendeel, wantrouwen en verontwaardiging vonden slechts enkele maanden na het drama van Zwartberg opnieuw voedsel in het nieuws dat begin 1967 uitlekte en dat tot dan toe slechts door enkele ingewijden was gekend : er zou opnieuw een limburgse mijn gesloten worden en het zou de mijn van Eisden zijn.

Aanvankelijk weigerden de mijnwerkers het nieuws te geloven ; het kwam hen als totaal onmogelijk voor, dat duizenden werkgelegenheden zouden worden afgeschaft precies in het sociaal-ekonomisch noodgebied dat de Maaskant is. Stilaan echter groeide het ongeloof tot vrees en de vrees tot zekerheid. Er is toen in de Maaskant een protestbeweging ontstaan, zoals men nooit elders en vroeger had gezien. In deze uitkant van het Vlaamse land werden betogingen georganizeerd van een omvang, die zelfs in de brusselse straten nog opzien zou gebaard hebben. Dit verzet van de Maaskanters redde de mijn van Eisden voorlopig, maar Limburg voelde zich weer bedreigd in zijn steenkoolnijverheid, nog altijd zijn bazisindustrie.

Er is de jongste tijd, onder meer door minister Vlerick, bij enkele gelegenheden een nogal briljant beeld opgehangen van de ekonomische toestand in Limburg. De werkelijkheid ziet er echter voorlopig toch nog altijd anders uit. Inderdaad : 133 nieuwe bedrijven, samen met de uitbreiding van bestaande bedrijven, verhoogden de R.M.Z.-werkgelegenheid in Limburg sinds 1960 met ongeveer 27 duizend eenheden, ondanks een verlies van zowat 15 duizend werkplaatsen in de mijnen tijdens dezelfde periode. Minister Vlerick zelf heeft zich de jongste twee jaar ongetwijfeld ingespannen, onder meer voor de Maaskant. Maar ook hij kan er niets aan verhelpen dat een kat nog altijd een kat moet genoemd worden. Er werken in 1970 evenveel en wellicht nog méér Limburgers buiten de provincie dan in 1960. Het scheppen van nieuwe werkgelegenheid hield dus amper gelijke tred met de aangroei van de arbeidsbevolking. De pendelarbeid is een vreselijke sociale gesel gebleven. Het belangrijkste deel van de nieuwe werkgelegenheden (ongeveer 60t.h.) gaat naar vrouwen. Sinds 1960 kwamen meer dan 40 tekstielbedrijven zich in de provincie vestigen. De voornaamste reden ter verklaring van dit merkwaardig verschijnsel is ongetwijfeld, dat men in Limburg de vrouwelijke werkkrachten nog vond die elders reeds niet meer voorhanden waren.

Hoe dan ook : van de toestand der kempense mijnen bleef de welvaart van meer dan één derde der limburgse bevolking rechtstreeks of onrechtstreeks afhangen. En deze toestand was allesbehalve schitterend. Er waren redenen te over, om de Limburgers steeds weer een reeks vragen te doen stellen. Blijven onze mijnen open ? Zo ja, voor hoe lang nog ? Zullen de mijnwerkers en onze kolen behoorlijk betaald worden ? Of gaan de mijnen over afzienbare tijd toch dicht ? Zal de rekonversie dan in versneld tempo worden doorgevoerd ? Deze vragen vormden na Zwartberg, rond Eisden en sindsdien schering en inslag van het denkpatroon van tienduizenden Limburgers.

Er kwam nooit een bevredigend antwoord op.

Het gevolg daarvan was een steeds slinkend vertrouwen in de toekomst van de mijnen, een groeiende onzekerheid, onrust en ontevredenheid. Dit onbehagen ontlaadde zich — op een voor de buitenstaander soms onbegrijpelijke wijze — in korte wilde stakingen. Alleen reeds het jaar 1969 zag dergelijke akties te Waterschei, te Winterslag, te Beringen en te Zolder. Een aantal van deze stakingen hielden niet alleen verband met de eis tot loonsverhoging, maar ook met iets dat later bij de grote staking op de achtergrond is geraakt: de ongelijkheid der lonen in de verschillende kempense mijnzetels.

Alhoewel Limburg sinds jaren permanent te Brussel over een minister — en dan nog een gewezen mijnwerker — beschikte, bleek er in de Westraat maar weinig belangstelling te bestaan voor deze situatie. Slechts de limburgse parlementsleden van de Volksunie bleven aandringen, interpellaties houden, vragen stellen. Midden juni van vorig jaar werd in het parlement voor de eerste maal het schandaal aangeklaagd van de verkoop der kempense kolen ver beneden de marktprijs, als een soort solden ten bate van de luikse staalnijverheid : het was Jef Olaerts die de kat de bel aan bond.

Dit schandaal was in Limburg nochtans vrij algemeen bekend. Enkele weken vooraleer de grote staking begon, zou er overigens nog eens heel speciaal de aandacht op gevestigd worden door niemand minder dan de heer Lycops, direkteur-generaal van de Kempense Steenkoolmijnen en dus een man die moet beschouwd worden als een deskundige bij uitstek. Op 14 november 1969 hield de heer Lycops een redevoering voor het direktiekomitee van de Limburgse Ekonomische Raad ; zijn toespraak was tegelijkertijd een vrij volledig overzicht van de situatie in het kempens bekken én een alarmkreet. De heer Lycops verdedigde de stelling dat de Kempense Steenkoolmijnen het zouden kunnen stellen zonder overheidssubsidie, indien de K.S. een gezond beleid inzake aanwerving van personeel zouden kunnen voeren. Vooral inzake het prijzenbeleid zegde de direkteur-generaal ongezouten dingen :

«Het ontstaan van het kempens bekken vond zijn bestaansreden in de behoefte aan kolen voor de belgische staal­nijverheid en het Albertkanaal werd aangelegd om de bevoorradingswegen van de luikse staalnijverheid veilig te stellen, al over de Kempen, naar de antwerpse haven. Deze waarheid wordt tans terug met klem in het ware licht der traditionele ekonomische waarheden gesteld. Laten wij niet vergeten dat de belgische staalnijverheid zich bij ons bevoorraadt tegen prijzen die elke konkurrentie te buiten gaan. Maar wil zij leven, dan moet ze de Kempen laten leven. Hoe ? Door dezelfde prijzen te betalen als deze die ze in het buitenland betaalt...».

De inhoud van deze redevoering was vrij vlug in gans het kempens bekken bekend en de arbeiders wisten meteen uit gezaghebbende en deskundige bron, dat de limburgse prijzen — en dus ook de limburgse lonen — kunstmatig naar beneden werden gedrukt omwille van de waalse staalindustrie. De tekst Lycops, die regelrecht indruist tegen de tezis van het Kolendirektorium, zal dan ook tijdens de staking steeds weer opduiken. Inmiddels was het een voortreffelijke samenvatting van de toestand in Limburg én een teken aan de wand, dat spijtig genoeg niet als dusdanig werd erkend door de machthebbers en verantwoordelijken.

Wat de mijnwerkers betreft : in hun onzekere toekomst meenden zij een lichtpunt te kunnen ontwaren. In de loop van 1969 zou een nieuwe sociale programmatie opgesteld worden en die zou, zo werd hen voortdurend bevestigd, alvast een einde stellen aan hun sociale achteruitgang.

Dat werd hen gezegd door de vakbonden, die de stijgende ontevredenheid trachtten af te leiden door de verwijzing naar de sociale programmatie. Dat werd hen gezegd door de mijndirekties, die de personeelsvlucht trachtten te keer te gaan op de voor hen goedkoopste manier.

Zo groeide de sociale programmatie, reeds lang vooraleer ze eigenlijk ter hand werd genomen, tot een soort streefdatum op de weg naar het beloofde land. De mijnwerkers waren er zich inmiddels sterk van bewust dat zij, die eens de eerste burgers van het land werden genoemd door een eerste-minister die hen dringend nodig had, sterk achterop waren geraakt. Ze kenden uit hun eigen vakbondspers de cijfers : in oktober 1968 verdienden zij gemiddeld 67,42 fr per uur en ze kwamen daarmee op de zevende plaats, achter de petroleumindustrie (88,63 fr), de staal­industrie (73,59 fr), de grafische bedrijven (71,04fr), de scheeps­bouw (70,89 fr), de auto-industrie (70,51 fr), de non-ferrometalen (67,85 fr). Dat zou binnenkort allemaal veranderen, eerst door een loonsaanpassing en vervolgens door de sociale programmatie... In de tweede helft van 1969 stelden de twee grote vakbonden hun eisenprogramma voor de sociale programmatie op. Het A.B.V.V. vroeg oorspronkelijk een loonsverhoging van 8%, gespreid over twee jaar; vlak voor de herziening van de Kollektieve Arbeidsovereenkomst werd deze eis opgedreven tot 12%, gespreid over achttien maanden. Op 18 oktober stond in de limburgse uitgave van het A.C.V.-blad « De Volksmacht» het eisenprogramma van het A.C.V. te lezen :

« Onze Centrale eist alleen voor 1970 : een loonsverhoging van 15 t.h., aanpassing van de eindejaarspremie aan de anciënniteit met schijven van 500 fr per vijf jaar anciënniteit. We steunen onze belangrijke looneis op de achterstand van de mijnwerkersionen ten opzichte van de lonen in andere bazisbedrijven ».

Op 22 november — 3 weken voordat de nieuwe Kollektieve Arbeidsovereenkomst zou afgesloten worden — herhaalde «De Volksmacht » deze eis en voegde er een duidelijke waarschuwing aan toe :

« Het is nu reeds enkele maanden geleden dat we onze eisen hebben ingediend voor de sociale programmatie. Ze komen neer op een loonsverhoging van 15 t.h., gespreid over twee jaar en de aanpassing van de eindejaarspremie (...) Dit zijn de standpunten zoals ze gegroeid zijn uit de gevoerde besprekingen. Zoals de onderhandelingen nu staan, zijn we ervan overtuigd dat we met besprekingen ons gestelde doel niet zullen bereiken. Indien we de ons voorgestelde rezultaten willen aanvullen, zullen we dit moeten doen met andere middelen. Die andere middelen zijn niets anders dan staking ».

Het grote woord was gevallen: 15t.h. of staking. Het werd de eerste keer neergeschreven in een vakbondskrant. Het werd nadien drie weken lang herhaald op vakbondsbijeenkomsten en door vakbondsafgevaardigden. Het zette zich vast in de hoofden van de 23.000 mijnwerkers, wier hele aandacht op de sociale programmatie was toegespitst. Het zal straks de noodlotsformule, het wachtwoord en de toverzin van de grote staking worden.

Op 15 december werd de nieuwe Kollektieve Arbeidsovereenkomst aanvaard tijdens besprekingen in de Nationale Gemengde Mijnkommissie, waar voor het eerst de kwade koalitie die het straks tegen de stakers zal opnemen voor het voetlicht trad. Er dient erkend dat de vakbonden hun eisenprogramma verdedigd hebben.

Maar er dient eveneens gezegd, dat zij zich al te vlug en al te gewillig neerlegden bij het veto van de kwade koalitie. Er dient aangestipt, dat reeds op dit ogenblik het A.B.V.V. zijn onfrisse keuze deed tussen de waalse staalbazen en de limburgse mijnwerkers. Er dient uiting gegeven te worden aan het vermoeden dat de vakbonden, die uiteindelijk de eerste begunstigden van de Kollektieve Arbeidsovereenkomsten geworden zijn, minder naïef dan zij het nadien zouden voorwenden ingingen op de sociale programmatie.

De 15 t.h. zaten er niet in. De opstand brak los, voorlopig nog binnenshuis en dus voor de buitenwereld onzichtbaar: de afgevaardigden van het A.C.V., die direkt kontakt hadden met de mijnwerkers, kwamen in opstand. Het rommelde zo erg in het vakbondshuis dat A.C.V.-leider Ooms op 17 december, twee dagen na het afsluiten van de sociale programmatie, zich verplicht zag een poging te ondernemen om de orde in het A.C.V. te herstellen. Hij deed het per brief aan de sindikale afgevaardigden :

« Wij vernemen vandaag dat onze sindikale afgevaardigden van de kolenmijnen het sociaal akkoord inzake de sociale programmatie, dat op 15 december in de Nationale Gemengde Mijnkommissie afgesloten werd, niet aanvaarden. Het blijkt nog erger te zijn, namelijk dat zij dit akkoord bij de arbeiders afkeuren en afbreken. Deze handelwijze kunnen we zeer zeker niet op prijs stellen, daar wij van mening zijn dat dit zeker niet mag gebeuren (...) Keer de rollen om en maak van het sociaal akkoord een grote overwinning van onze Centrale ; gij hebt genoeg argumenten om dat waar te maken. Met hartelijke groeten. J. Ooms ».

Er kwamen nog enkele dagen respijt; de kerst- en nieuwjaars­periode zorgde voor een kortstondige sociale vrede. Maar het woord «15t.h. of staking» bleef zijn weg gaan van mond tot mond in en om de mijnen.

Het nieuwe jaar — het jaar van het beloofde sociale lekkerland — zou slechts vijf dagen oud zijn toen het vuur aan de lont qejaaqd werd. De vonk ontstond daar, waar kortsluiting het meest voor de hand lag : bij de onderbetaalde bovengronders. De door de sindikaten scherpgestelde stakingsbom ontplofte en de scherven die zij zou maken, waren voorlopig nog niet te overzien ...

 

IV
Zes weken strijd

Maandag, 5 januari 1970

Overal in de kempense mijnen is de ochtendploeg in de ondergrond normaal aan het werk gegaan. Om halfnegen in de voormiddag leggen de bovengronders van Winterslag het werk stil. Als de mannen van de middagpost naar de mijn komen, sluiten ze zich bij de staking aan. Ook te Zolder en te Waterschei wordt het werk gedeeltelijk stilgelegd.

Van meet af aan is het duidelijk, dat de beweging gericht is tegen de op 15 december afgesloten sociale programmatie. De arbeiders verkeren dan ook in de mening, dat de vakbond verplicht zal zijn om zich aan zijn ordewoord «15% of staking» te houden. Aan de stilgelegde mijnen nemen spontaan aangeduide woordvoerders namens de arbeiders kontakt op met de sindikale afgevaardigden. Te Winterslag is dat onder meer de 43-jarige werkleider Gerard Slegers. Hijzelf vertelde daarover later (op 29 januari aan « De Standaard ») het volgende :

« Maar 'n staking zonder organizatie ? Ik ging naar de vakbondsafgevaardigden toe die er ook stonden, en ik zei: jullie moeten de staking in handen nemen. Wij mogen niet, zeiden ze mij».

Dinsdag, 6 januari 1970

Behalve te Eisden (waar de dreigende mijnsluiting als een loden gewicht op de arbeiders drukt), te Houthalen en te Waterschei (waar de bovengronders gedeeltelijk staken) heeft de beweging zich uitgebreid over gans het kempens bekken. In de namiddag valt trouwens ook Waterschei stil.

Aan de ingang van de mijnen worden pamfletten uitgedeeld, waarin de overeenkomst inzake de sociale programmatie wordt afgewezen. Deze pamfletten zijn uitgegeven door allerlei voorlopige komitee's, waarvan de juiste omvang en betekenis moeilijk te raden valt.

De vakbonden blijven nu niet alleen meer afzijdig, maar keren zich uitdrukkelijk tegen de staking : de vakbondsverantwoordelijken van het A.C.V. en het A.B.V.V. komen in vergadering bijeen en bepalen hun standpunt. Tijdens deze vergadering duikt, in de tekst van de er opgestelde persmededeling, voor het eerst de officiële vakbondsversie op die wekenlang te Hasselt en te Brussel in de geesten van de officiëlen en verantwoordelijken zal blijven rondspoken : een staking die het gevolg is « van onverantwoorde aanhitsing door bepaalde politieke individuen » ; mijnwerkers die misleid zijn door «politieke herrieschoppers ».

Ook het Kolendirektorium keert zich met een verdachte — in ieder geval verrassende — snelheid en ijver tegen de staking : het is een «wilde staking», want de vakbonden hebben op 15 december de sociale programmatie aanvaard ; deze sociale programmatie bedraagt 12,1 t.h. van de globale loonmassa en dat is in ieder geval het maximum dat de arbeiders mogen verwachten. De stakers van hun kant blijven op hun standpunt : er wordt — zoals vroeger door de vakbond zelf was vooropgezet — gestaakt tot de 15 t.h. er komt. De aan hun lot overgelaten arbeiders vullen zélf de leemte, die ontstaan is door de afzijdigheid en de vijandigheid der vakbonden. Hoe dat gebeurde, vertelt Gerard Slegers later (op 29 januari) aan « De Standaard » :

« Dinsdag was de staking vrij algemeen, maar we waren als wezen, we hadden geen vader en moeder, als u 't begrijpt (...) 's Namiddags stonden we op straat bij de mijn. Dan moeten we zelf een komitee stichten, werd er geroepen. Kon dat ? Ja, er was er een van Zolder en een van Eisden en een van Beringen en twee van Waterschei, en die van Winterslag zegden : Gerard, doet gij dat voor ons. Een komitee moet een voorzitter hebben, nietwaar ? Ze wezen allemaal naar mij. Ik kende de meeste mannen niet, maar zij schenen mij allemaal te kennen. Slegers, je bent het meest geschikt als voorzitter, zegden ze. Nu ja, als het dan zo is, zegde ik, zal ik het maar doen ».

Zo ontstaat het Permanent Komitee dat tot het bittere einde de staking voorbeeldig zal leiden, dat zware incidenten weet te voorkomen, dat wekenlang zal uitgespuwd worden door de sindikaten en dat door de regering de hele tijd zal beschouwd worden als een te veronachtzamen groepje herrieschoppers.

Is dit Permanent Komitee een anti-sindikale machine, gehanteerd door duistere krachten achter de schermen ? Op 2 februari zegt Slegers tijdens een interview met « Het Volk » :

«Ik heb aanvaard, de staking te leiden tot de vakbonden ze zouden overnemen. Ik heb daarop een volle week gewacht en gehoopt. De vakbonden hebben dat niet gedaan. Ik kon mijn mensen niet meer in de steek laten ».

Net als de meeste stakingsleiders is Slegers, op het ogenblik dat de staking uitbreekt, een gesindikeerde.

Op deze dinsdag wordt ook « Mijnwerkersmacht » opgericht, een vrij beperkte groep arbeiders en studenten die aan een paar mijnzetels invloed op de stakers zullen weten te krijgen, die hopen op een radikalizering van de beweging door een vage maar niet ongevaarlijke revolutionaire koers te sturen, die zullen trachten het Permanent Komitee te vangen in een politiek van opbod, maar die uiteindelijk geen rol van betekenis weten te spelen.

 
Woensdag, 7 januari 1970

Wie gehoopt heeft dat de afzijdigheid van de vakbonden — en dus het wegvallen van iedere financiële waarborg voor de stakers — de beweging de nek zal kraken, ziet zijn hoop vandaag verzwinden. De staking beschikt tans over een leiding en een infrastruktuur. Bij het wisselen van de posten aan de mijnen drummen honderden arbeiders bijeen in de kou en de kille mist om te luisteren naar toespraken van de leden van het Permanent Komitee. Het aantal werkwilligen is zeer klein en — in tegenstelling met talrijke door de sindikaten gepatroneerde stakingen — zijn er helemaal geen incidenten nodig om het werk volledig te doen stilleggen.

Te Houthalen vergaderde het A.C.V., onder voorzitterschap van Mathieu Thomassen, nationaal voorzitter van de Centrale der Vrije Mijnwerkers. Deze vergadering bevestigt dat het A.C.V. zich niet zal inlaten met de aktie, wat o.m. betekent dat de stakers zonder inkomen zitten : de vakbond geeft geen vergoeding aan «wilde stakers ». Voorzitter Thomassen verklaard aan de pers :

«... dat de vakbonden niet bereid zijn zich achter de wilde staking van de vierduizend bovengrondse arbeiders in de kempense mijnen te scharen ».

Kortzichtigheid of moedwillige kortzichtigheid ? De «wilde staking van vierduizend bovengronders» is al lang uitgegroeid tot een algemene beweging die ook de ondergrond omvat en die voorlopig nog slechts halt maakt aan de ingang van de veroordeelde put van Eisden en aan de put Houthalen.

De direktie van de Kempense Steenkoolmijnen maakt bekend, dat ze alleen met de vakbonden wil onderhandelen.

Het Partijbestuur van de Volksunie vergadert te Brussel over de toestand in het kempens bekken. In een mededeling wordt bekend gemaakt dat de Volksunie zich achter de gerechtvaardigde looneisen van de mijnwerkers schaart.

 
Donderdag, 8 januari 1970
Aan de mijn duiken voor het eerst, tussen de honderden stakers, groepjes studenten uit Leuven en Hasselt op. Het Permanent Komitee heeft zich tans volledig uitgebouwd : het wordt geleid door gesindikeerde mijnwerkers van de verschillende vakbonden en mijnen. Het maakt bekend dat de staking zal voortgezet worden tot bij het inwilligen van de eis «15 t.h. loonsverhoging ».
   
Vrijdag, 9 januari 1970

Ongewijzigd stakingsbeeld in gans het kempens bekken. Aan de mijnen stromen de arbeiders bijeen op het uur van de postwisselingen. « Het Belang van Limburg » beschrijft deze bijeenkomsten als volgt:

« Opvallend is de kalmte die uitgaat van deze stille massa en even in het oog lopend trouwens de psichologische kracht van de enkele arbeiders die namens het Permanent Komitee van het kempens bekken het woord voeren ».

In een zaal aan de Vennestraat te Winterslag belegt het A.B.V.V. een vergadering onder leiding van provinciaal sekretaris Baeyens. De zaal zit proppensvol stakers, die van hun hart geen moordkuil maken : de sindikale leiding krijgt het hard te verduren. De stakers blijven echter met een aandoenlijke en wanhopige trouw de tussenkomst van hun vakbonden eisen. Provinciaal sekretaris Baeyens belooft, dat de vakbond zal zorgen ofwel voor stakersgeld ofwel voor werkloosheidsvergoeding. Dergelijke beloften werden de jongste dagen ook op A.C.V.-vergaderingen gedaan. Over drie dagen — op maandag 12 januari — zal A.C.V.-voorzitter Houthuys voor de mikro van de B.R.T. echter verklaren, dat daarvan niets in huis komt:

« De huidige beweging kan door de betrokken centrales van mijnwerkers, zowel van het A.B.V.V. als van het A.C.V., niet goedgekeurd worden omwille van de afgesloten overeenkomst, en in dit opzicht stelt de al of niet uitbetaling van het stakingsgeld zich niet en is ze er volledig onafhankelijk van. Volgens de gegevens die wij in ons bezit hebben, heeft men op een aantal vergaderingen hetzij van arbeiders hetzij van militanten, hierover vragen gesteld en hebben de betrokken leiders in hun persoonlijke naam geantwoord ».

Het Permanent Komitee belegt te Zwartberg een perskonferentie, tijdens dewelke Gerard Slegers o.m. zegt:

«Wij willen op de eerste plaats een waardige staking voeren en in dit verband wil ik hier wijzen op een unicum. Namelijk dat deze staking, die los staat van de vakbonden, zonder 't minste incident verloopt. Dit bewijst het vertrouwen dat de stakers in ons stellen ».

  
Zaterdag, 10 januari 1970

De vakbonden stellen alles in het werk om de staking te breken. Na het A.B.V.V. gisteren, is vandaag het A.C.V. aan de beurt met een vergadering tussen vakbondsleiders en militanten. De bijeenkomst begint te 15 u. in « Ons Huis » te Heusden : aan de bestuurstafel zitten nationaal voorzitter Thomassen van de Vrije Mijnwerkerscentrale, Jef Ooms en Gust Renders. Er zijn zowat 120 vakbondsmilitanten — voornamelijk vrijgestelden — opgetrommeld. Na een vrij woelige vergadering wordt er gestemd: 83t.h. van de afgevaardigden verklaren zich bereid het werk maandag te hernemen.

Aan de uitslag van deze bespottelijk-beperkte stemming wordt onmiddellijk de grootst mogelijke weerklank gegeven : « maandag wordt het werk hervat! ».

Te Brussel vergadert in de voormiddag de C.V.P.-partijraad. De heren blijken echter andere katten te moeten geselen dan de sindikale : ze houden zich vooral bezig met de sinds twee jaar hangende kwestie van een overlegorgaan tussen CVP. en P.S.C. Volksvertegenwoordiger Kelchtermans vindt toch gelegenheid om eerste-minister Eyskens een paar vragen over Limburg te stellen. Veel wijzer zal hij door het antwoord niet geworden zijn ; de premier zegt dat er 

« eerlang » 

eens duidelijk moet bepaald worden, hoe groot de produktiekapaciteit van de zekerheidskern in het kempens bekken zal zijn.

 
Zondag, 11 januari 1970

In limburgse A.C.V.-kringen is de euforie over de « stemming » van gisteren al bijna weer weggeëbd. Op een nieuwe vergadering te Heusden, voorgezeten door hetzelfde paneel van vakbondsleiders als gisteren, valt er volgens « Het Belang van Limburg » vooral te noteren

« dat de kloof tussen de arbeiders en de leiding van de vakbonden nog groot is en de meningen van de arbeiders om het werk te hervatten, erg verdeeld zijn ».

Maandag, 12 januari 1970

Voor zover het nog moet bewezen worden : vandaag wordt het bewijs geleverd dat de arbeiders achter het Permanent Komitee en niet achter de sindikaten staan. De staking gaat niet alleen voort, ze neemt nog uitbreiding, vermits nu ook de uitbatingszetel van Zolder te Houthalen stilvalt: twaalfhonderd nieuwe stakers voegen zich bij de achttienduizend die nu al een week lang het werk stilleggen.

Aan de ingang van de mijn verschijnen de vakbondsmilitanten en sindikale leiders, die willen aansporen tot werkhervatting. Ze worden uitgejouwd. Aan de mijn te Waterschei is er een kort maar vinnig incident tussen stakers en rijkswacht. Het zal daar trouwens tot laat in de avond min of meer onrustig blijven.

De gewestelijke centrales van A.C.V. en A.B.V.V. vergaderen eerst afzonderlijk, later op de dag gemeenschappelijk te Houthalen : ze raadplegen hun nationale leidingen te Brussel, worden er van op de hoogte gesteld dat er van het overnemen der staking geen sprake kan zijn en beslissen, hun sindikale afgevaardigden opdracht te geven om zich terug te trekken van de mijnen

«in afwachting van het herstel van de kalmte ».

De minister van Binnenlandse Zaken, de heer Harmegnies, rechtvaardigt in een mededeling het optreden van de rijkswacht. Tijdens de eerste stakingsweek is de rijkswacht vrij omzichtig opgetreden ; de mededeling van de minister van Binnenlandse Zaken zou wel eens een keerpunt in deze houding kunnen betekenen. Want de heer Harmegnies ziet in het kempens bekken vooral

« onruststokers, onder wie verscheidene onder invloed van de drank ».

Het Kolendirektorium, voorgezeten door de gewezen socialistische sindikalist Evalenko, tracht in de zoveelste van zijn bijna dagelijks geworden nota's te bewijzen, dat er geen vuiltje aan de lucht is inzake de prijs van de kempense kookskolen.

Voor de mikro van de B.R.T. bevestigt A.C.V.-voorzitter Houthuys dat er, in tegenstelling met de beloften die door enkele sindikale leiders in Limburg werden gedaan, geen sprake kan zijn van de uitkering van stakingsgeld. Of er enige andere vergoeding zal worden uitgekeerd, weet hij niet. En

«wij wensen met de andere vakbonden te overleggen, vooraleer zelf te beslissen ».

Aldus koppelt het A.C.V., dat in het kempens bekken zowel inzake het ontstaan van de staking als inzake ledenaantal de grootste verantwoordelijkheid draagt, eens te meer zijn lot en zijn bewegingsvrijheid aan het A.B.V.V., dat met enig leedvermaak de A.C.V.-moeilijkheden in Limburg volgt en dat voor de rest vooral begaan is met zijn stevige stellingen in de waalse metaalnijverheid.

Alhoewel de staking tans een week oud is en uitgroeide tot het belangrijkste sociaal konflikt sinds jaren, heeft geen enkele socialistische krant tot op vandaag de kans gezien om er ook maar één woord kommentaar aan te verslijten ...

 
Dinsdag, 13 januari 1970

Het politiek nieuws dat vandaag uit Brussel komt, dringt heel eventjes de staking op de achtergrond : minister De Saeger heeft ontslag genomen en men weet voorlopig nog niet, of dit ontslag meteen de val van de regering zal betekenen. Oorzaak van het ontslag is de onbeschaamde waalse chantagepolitiek inzake het havenbeleid. De volgende dagen echter zal het konflikt bijgelegd worden en keert De Saeger terug naar zijn departement ; het belangrijkste nieuws wordt opnieuw geleverd door het stakingsfront.

Er zou een informeel kontakt geweest zijn tussen een lid van het Permanent Komitee en een vakbondsleider. Het A.B.V.V. deelt mee, daar voor niets tussen te zitten. Ooms, provinciaal sekretaris van de Vrije Mijnwerkers, erkent dat hij een onderhoud had met een lid van het Permanent Komitee. De volgende dagen zal echter blijken, dat dit kontakt niet het minste gevolg heeft gehad. Stakingsleider Slegers is vandaag echter nog hoopvol :

« We zullen geen knieval doen voor de vakbonden, maar we hopen dat de leiding van de vakbonden naar ons zal luisteren ».

Een afvaardiging van antwerpse dokwerkers komt aan de mijnen haar solidariteit betuigen. De solidariteitsbeweging met de kem-pense mijnwerkers groeit overigens met de dag in alle lagen van de bevolking.

 
Woensdag, 14 januari 1970

De mijn Limburg-Maas te Eisden wordt stilgelegd ! Totnogtoe hadden de arbeiders van Eisden niet gestaakt omdat ze vreesden dat hun mijn, die « veroordeeld » is, sneller zou worden gesloten als ze het werk neerlegden. Deze morgen dalen er echter slechts 36 ondergronders af, terwijl er bij de middagpost geen enkele werkwillige meer is. Tweeëntwintig duizend arbeiders hebben nu het werk stilgelegd.

Niet alleen het nieuws dat Eisden meedoet, maar ook de berichten over de gevolgen van de staking in de waalse metaalnijverheid steken de mijnwerkers een hart onder de riem : Espérance-Longdoz heeft twee hoogovens op wacht moeten stellen. Het Permanent Komitee is trouwens een voorlichtingsaktie gaan voeren aan de ingang van de luikse staalbedrijven.

Het Permanent Komitee roept de arbeiders op, vrijdag deel te nemen aan een betoging te Hasselt.

Donderdag, 15 januari 1970

De staking blijft volledig en ordelijk. Het Kolendirektorium becijfert het produktieverlies op reeds tweehonderdduizend ton.

Provinciegoeverneur Roppe biedt zijn goede diensten aan om te bemiddelen tussen de vakbonden en het Permanent Komitee. De vakbonden echter sluiten deze weg naar een mogelijke overeenkomst onmiddellijk af met de verklaring, dat zij het konflikt wensen opgelost te zien door nieuwe onderhandelingen over de kollektieve arbeidsovereenkomst in de Nationale Gemengde Mijnkommissie.

Het is er hen tans blijkbaar méér om te doen, het eigen gezicht te redden dan het konflikt spoedig te beëindigen ...

In de namiddag komen te Hasselt de afgevaardigden van A.C.V. en A.B.V.V. bijeen ; ze verklaren zich akkoord om de vakbond de sociale gevolgen van de staking te laten dragen en ze verzoeken hun nationale leiders, op een bijeenroeping van de Nationale Gemengde Mijnkommissie aan te dringen.

Tijdens een bijeenkomst 's avonds op het kabinet van de eerste-minister komen de nationale leidingen van A.C.V. en A.B.V.V. met de regering overeen, dat de vergadering van de Nationale Gemengde Mijnkommissie zal doorgaan volgende zaterdag. A.C.V. -voorzitter Houthuys verklaart

« bijzonder verheugd te zijn, dat het konflikt in de limburgse mijnen door het regeringsinitiatief opnieuw in handen kan genomen worden door de bevoegde instanties ».

Tot die « bevoegde instanties» worden de leiders van de tweeëntwintig duizend stakers nog altijd niet gerekend, alhoewel tans ook de C.V.P.-Kamerfraktie vraagt dat

« aan het gesprek niet alleen zou moeten deelgenomen worden door het ministerie van Ekonomische Zaken, het Kolendirektorium, de direktie van K.S. en de vakbonden, maar ook door de leden van het Permanent Komitee die lid zijn van een vakbond ».

Vrome wens die tot het laatste toe onvervuld zal blijven, dank zij het hardnekkig verzet van de door de C.V.P.-Kamerfraktie gesteunde vakbond en regering ...

 
Vrijdag, 16 januari 1970

Te Brussel houdt de Volksunie in de voormiddag een druk bijgewoonde perskonferentie over de staking. Volksvertegenwoordiger Jef Olaerts maakt aan de pers een nota over, waarin de stellingen van het Kolendirektorium frontaal worden aangevallen. Morgen zullen heel wat dagbladen uitvoerig op deze perskonferentie inhaken, waarbij ze vooral volgende stelling van Jef Olaerts in de kijker zetten :

« Mits normale prijzen en een doelbewust energiegebied op langere termijn zullen de Kempense Steenkoolmijnen niet alleen een sociale programmatie van 15t.h. kunnen dragen, maar zullen ze bovendien geen staatstoelagen (twee miljard ir.) meer nodig hebben ».

In de Volksunie-nota wordt aangetoond dat de prijs voor de kempense kookskolen 200 fr per ton lager ligt dan die van de duitse kookskolen, 352 fr lager dan wat de Japanners in de V.S. betalen en 500 fr lager dan de prijs die vandaag door de V.S. aan de luikse staalindustrie wordt gevraagd :

«De Volksunie kan niet aanvaarden, dat dank zij het belgisch prijsbeleid inzake kookskolen, een indirekte subsidie aan de luikse staalnijverheid wordt gegeven ».

Jef Olaerts becijferde dat de sociale programmatie van 15 t.h. op de totale loonmassa 60 fr per ton zou kosten. Hij noemt de sociale programmatie van 15 t.h. niet alleen sociaal noodzakelijk, maar tevens ekonomisch verantwoord. Tegenover de bewering dat een verhoging van de limburgse kooksprijzen niet draagbaar is voor de metaalnijverheid, stelt hij de rezultaten van deze nijverheid : in 1969 stegen de brutowinsten ten opzichte van 1968 met 26,7 t.h. ; de nettowinsten met 108,2 t.h., de dividenden met 85,8 t.h. en de rezerves met 239,8 t.h.

Tijdens deze perskonferentie wordt herhaaldelijk verwezen naar de toespraak die de heer Lycops, direkteur-generaal van de Kempense Steenkoolmijnen, op 24 november 1969 hield voor de Limburgse Ekonomische Raad. Het is op zijn minst merkwaardig dat de tekst van deze toespraak, die een klinkende weerlegging is van het standpunt van het Kolendirektorium, nog altijd niet ontdekt blijkt te zijn door de dagbladpers, alhoewel hij in Limburg algemeen bekend is en alhoewel de heer Lycops in zijn toespraak gezegd had dat het noodzakelijk was

« de publieke opinie wakker te schudden ».

In de namiddag betogen te Hasselt de stakende mijnwerkers en hun simpatizanten. De ramingen van het aantal betogers lopen uiteen van tweeduizend tot vijfduizend. De betoging verloopt zeer rustig ; de rijkswacht houdt zich wijselijk op de achtergrond en vergenoegt er zich mee, de « nevralgieke punten » te beschermen ; als « nevralgiek punt» wordt o.m. het gebouw van de kristelijke vakbonden  beschouwd ...

Alhoewel het Permanent Komitee aan alle parlementairen gevraagd heeft om deel te nemen aan de betoging, is er slechts een afvaardiging van de Volksunie.

De omvang van de betoging staat niet in verhouding tot de omvang van de stakingsbeweging ; naar de redenen daarvan kan slechts gegist worden. Gissen echter doen alvast de vakbonden niet : ze zien zich door de omvang van de betoging bevestigd in hun mening, dat er slechts een « handvol woelmakers » aan het werk zijn in Limburg.

Het weekblad « De Bond »  is het kennelijk niet eens daarmee :

«De aantijging dat enkele woelmakers de schuld van alles zijn, klinkt op zijn zachtst gezegd vreemd. Het vertrouwen van de gesindikeerde stakers in hun leiders moet dan wel bijzonder klein geworden zijn ».

Nog onbarmhartiger oordeelt het weekblad « De Nieuwe » :

«Een vakbeweging die arbeiders de schuld geeft van een staking, is a priori op het verkeerde pad. Leiders moeten niet altijd hun leden volgen, maar als die leden liever gedurende enkele dagen hun inkomen verliezen dan de bevelen van de leiders te volgen, dan bestaat er voor ieder welmenend buitenstaander zekerheid dat de leiders fout zijn ».

Het Kolendirektorium kan ook deze dag niet laten voorbijgaan zonder zijn duit in het zakje te doen : het publiceert onmiddellijk een antwoord op de perskonferentie van de Volksunie. Dat deze openbare dienst steeds meer een politieke instantie blijkt te zijn geworden, is één zaak. Een andere zaak is, dat het wederwoord van het Kolendirektorium in de B.R.T.-berichtgeving onmiddellijk aansluit op de informatie over de Volksunie-perskonferentie, zodat het Kolendirektorium — altans voor de mikro en op het scherm — het laatste woord krijgt, zonder een repliek te moeten duchten. Vanzelfsprekend protesteert de Volksunie daartegen ...

 
Zaterdag, 17 januari 1970
Fred Bertrand, gewezen mijnwerker, voorzitter van het A.C.W.-Limburg en minister van Verkeerswezen, geeft zich de moeite om in de namiddag te Hasselt een vergadering van de Middenraad van het A.C.W.-Limburg te komen bijwonen. De vergadering bespreekt de aktie «Wereldsolidariteit» ... Na deze bespreking rest toch nog voldoende tijd om, op voorstel van de minister, eventjes gauw een motie goed te keuren waarin niets anders staat dan dat

«politieke minderheidsgroepen, waaronder vooral de Volksunie » misbruik maken van de (toch !) « begrijpelijke onrust»

bij de mijnwerkers en dat die groepen alleen maar de afbraak van de vakbeweging en dus de sociale achteruitgang beogen ... Het echte nieuws komt vandaag echter uit Brussel, waar de Nationale Gemengde Mijnkommissie vergadert om zich te beraden over een reeks regeringsvoorstellen. De kranten zullen volgende maandag deze vergadering

« een nieuwe wending In het konflikt»

noemen, maar er zal dan reeds gebleken zijn dat het een wending ten kwade is, een zwaai naar het avontuur.

De regering stelt aan de Mijnkommissie voor dat de sociale programmatie niet wordt aangepast inzake volume, maar dat ze gedeeltelijk wordt verschoven, zodat de verschillende loonsverhogingen enkele maanden vroeger dan oorspronkelijk voorzien zullen toegepast worden ; dat de stakers voor de niet-gewerkte dagen werkloosheidsvergoeding zullen ontvangen ; dat de niet-gewerkte dagen geen invloed zullen hebben op de berekening van de sociale voordelen ; dat de eindejaarspremie, die normaal einde februari (!) zou worden uitbetaald, samen met de loonbetaling van 23 januari zal gebeuren. En als fatale klap op de vuurpijl : dat dit akkoord slechts zal worden uitgevoerd als het werk op maandag 19 januari wordt hervat. De regering zal die hervatting dinsdag vaststellen, vooraleer ze het akkoord bekrachtigt onder meer inzake de vervroegde uitbetaling van de eindejaarspremie !

Deze voorstellen, die voor de stakers onaanvaardbaar zijn omdat ze nergens een substantiële toegeving inzake de belangrijkste stakingseisen bevatten en die daarenboven slechts gelden op voorwaarde dat de arbeiders onmiddellijk kapituleren, worden door de Nationale Gemengde Mijnkommissie aanvaard. Wat de vakbonden betreft, hun houding zal door « Het Belang van Limburg » als volgt worden samengevat:

« Woordvoerders van de belde vakbonden waren tevreden met deze rezultaten en verzoeken de arbeiders het werk te hervatten ».

« De Standaard » noteert in de rand van deze vergadering :

«In waalse vakbondskrlngen was men met de vervroegde uitvoering van de programmatie zeer ingenomen en werd de hoop uitgesproken dat de limburgse vakverenigingen er zouden in slagen, de mijnwerkers tot hervatting van het werk te bewegen ... ».

Bij de stakers echter slaat het nieuws in als een bom. Niet alleen wordt de 15t.h.-eis totaal genegeerd, niet alleen worden hun woordvoerders verder geschuwd als de pest, maar de eindejaarspremie wordt hen voor de neus gehouden, zoals de spreekwoordelijke wortel voor de muil van de al even spreekwoordelijke ezel. Het Permanent Komitee stelt dan ook onmiddellijk vast

« dat deze besluiten schandalig zijn en dat de els van de 15 t.h. loonsverhoging nu zal gehandhaafd worden ».

Waarom die eis nog altijd niet is ingewilligd, wordt ondermeer uiteengezet in het Volksunieweekblad « Wij» :

« Er is maar één enkele uitleg: telkens wordt men ge-konfronteerd met de enige afdoende verklaring. Limburg is nog altijd kolonizatiegebied. De limburgse kolen moeten goedkoper en de limburgse lonen dus lager zijn, omdat de waalse metaalbazen het zo willen ».

 
Zondag, 18 januari 1970
Het « chantage «-akkoord — zoals de stakers de overeenkomst van de Nationale Gemengde Mijnkommissie noemen — heeft de temperatuur in de mijnstreek onmiddellijk enkele graden doen stijgen : te Genk, te Eisden en te Heusden worden in de nacht van zaterdag op zondag enkele incidenten gemeld.

Het Permanent Komitee organizeert te Beringen, Heusden, Waterschei, Eisden, Winterslag en Lummen voorlichtingsvergaderingen, waarop het akkoord verworpen wordt en de voortzetting van de staking beslist.

A.B.V.V. en A.C.V. verspreiden druksels en beleggen vergaderingen om het akkoord te verdedigen en vooral om de arbeiders goed duidelijk te maken

«dat het akkoord pas in werking treedt als het werk maandag en dinsdag wordt hervat».

Het weekblad « De Post» zal over enkele dagen zijn zienswijze op het akkoord ais volgt samenvatten :

« Tekenend is ook dat de Nationale Mijnkommissie samenkwam en in de kortst mogelijke keren het « verzoeningsvoorstel » van de regering aanvaardde, toen bleek dat de waalse staalindustrie zonder kooks ging vallen. Daardoor zou zij verplicht zijn, buitenlandse kolen te kopen en die kosten aardig wat duurder per ton. En dat is ook weer een grof schandaal».

Maandag, 19 januari 1970

Het is duidelijk dat het chantage-akkoord geen sukses zal hebben : de staking blijft bij het ingaan van deze derde stakingsweek even volledig, even onverzettelijk-kalm als voordien. Van sindikale zijde kan men deze nederlaag moeilijk verkroppen ; Jef Ooms, provinciaal voorzitter van de Vrije Mijnwerkerscentrale, troost zichzelf met de mening

« dat honderden arbeiders zich bij de mijnen aanboden om het werk te hervatten, maar dat tevens is gebleken dat de stakingsmensen zeer aktief waren ».

In haar ekonomisch weekoverzicht laat de « Libre Belgique » een steek vallen :

« Volgens de kommissie van de E.E.G. worden de amerikaanse kookskolen tans verkocht aan 14 tot 14,5 dollar per ton, hetzij 700 tot 725 fr bij vertrek aan de amerikaanse kust. Daar komen 2,50 tot 3 dollar zeevracht en 2 dollar binnenlandse vracht bij. Het schijnt dus dat de gemiddelde prijs, geleverd op de plaats van verwerking, 19 dollar zou bedragen hetzij 950 fr bazisprijs. Het schijnt dat de werkelijk toegepaste prijzen minder zouden belopen, wat een nakende verhoging in het vooruitzicht stelt».

Zelfs de dagelijks geworden nota van het Kolendirektorium weet daarop geen antwoord ...

 
Dinsdag, 20 januari 1970

Vandaag — uiterste vervaldatum voor het chantage-maneuver van regering, patronaat en vakbonden — blijft de staking even volledig als de dagen voordien.

In het luikse bekken tekent zich een beweging van solidariteitsstakingen  af, wat de limburgse arbeiders  opnieuw vertrouwen schenkt in de toekomst.

In de Kamer interpelleert Jef Olaerts de minister van Ekonomische Zaken, Leburton. De V.U.-volksvertegenwoordiger zegt onder meer:

«De mijnen kregen miljarden staatsteun. Maar die steun wekt geen geloof in de toekomst, want de mijnwerkers zelf werden niet gesteund. Vanaf einde 1968 begon de staalnijverheid meer en meer kookskolen te verbruiken. Daardoor verdwenen de voorraden en stegen de prijzen. Er was spoedig een tekort aan kookskolen. Duitsland heropende reeds gesloten mijnen. In Amerika zijn er geen mijnwerkers genoeg. Maar bij ons blijft het Kolendirektorium voortredeneren alsof de ganse kempense kolenproduktie in haar geheel overbodig is. Ik heb die schandelijke en ergerlijke tezis steeds aangeklaagd en ik blijf ze aanklagen. En ik herhaal het: we zullen de kempense kookskolen nog minstens tien jaar nodig hebben. De sociale programmatie moet met dit feit rekening houden. De eis van 15 t.h. is én sociaal én ekonomisch volledig verantwoord ».

Te Winterslag wordt aan de Vennestraat in het A.B.V.V.-lokaal een komitee van stakende A.B.V.V.-ers opgericht. Dit komitee stelt zich tot doel, een schakel en een onderhandelingsbazis te vormen tussen de stakers en de vakbond. In werkelijkheid echter zal dit A.B.V.V.-stakingskomitee tot aan het bittere einde niet méér weerklank en gehoor krijgen dan het Permanent Komitee.

Een speciaal ministerkomitee buigt zich te Brussel over de gevolgen van de mislukte chantage-politiek en beslist, dat de mijnwerkers nog tot vrijdag tijd krijgen om het werk te hervatten. Minister van Ekonomische Zaken Leburton maakt — voor de hoeveelste maal ? — nog maar eens van de gelegenheid gebruik om de arbeiders de schrik op het lijf te jagen met het schrikbeeld van vervroegde mijnsluitingen.

A.C.V.-voorzitter Houthuys heeft de limburgse les blijkbaar nog altijd niet geleerd :

«Ik verwachtte niet dat de mijnwerkers gisterochtend met entoeziasme naar de mijn zouden trekken. Toch hoopte ik dat na de mislukte betoging van vrijdag en het suksesvol akkoord in de Nationale Gemengde Mijnkommissie er een nieuwe mentaliteit zou ontstaan zijn. Daarvan was maandagochtend niets te merken (...) Mijns inziens hebben vele mijnwerkers een fizieke angst (...) Zij hebben schrik voor de vreemde elementen die aan de mijn onder meer als stakingspiket optreden ».

Op deze en dergelijke teorieën, die totaal voorbijschieten aan de werkelijkheid van een vastbesloten en eensgezinde mijnwerkersbevolking, blijft Houthuys zich steunen om te zeggen :

«De vakbond kan echter niet kapituleren voor de eis van het Permanent Komitee om als partner aan de besprekingen deel te nemen ».

Te Brussel speelt zich inmiddels een incident af, waarover nog dagenlang zal worden nagepraat. Louis Major, minister van Arbeid en gewezen sekretaris-generaal van het A.B.V.V., wordt door radio-joernalist Jan Keuleers geïnterviewd over de staking in Limburg. De minister is het blijkbaar niet eens met de vragen van de radioman, want hij scheldt Jan Keuleers voor «fascist». Hij weigert echter, deze beschuldiging voor de mikro te herhalen. Als eerste in een lange rij van beroeps- en andere verenigingen protesteert de Bond van Radio- en TV-joernalisten tegen deze ministeriële onbeschoftheid. Volksunie-senator Jorissen heeft een dringend verzoek tot mondelinge vraag aan de minister van Kuituur gericht: hij wenst te vernemen, op welke wijze de minister de beroepseer van de radio- en tv-joernalisten denkt te verdedigen.

 
Woensdag, 21 januari 1970

De koortstermometer blijft stijgen in gans het kempens bekken. De oorzaak is niet ver te zoeken ; men hoort ze vernoemen in ieder gesprek tussen mijnwerkers ; de uitbetaling van de eindejaarspremie volgende vrijdag, « op voorwaarde dat het werk zal hervat zijn ». Als er iets de arbeiders tijdens deze stakingsweken razend heeft gemaakt, dan is het wel deze chantage. De mijnwerkers zeggen :

« We hebben daar recht op. Het is een vergoeding voor gepresteerde arbeid van verleden jaar. Dat geld komt ons nog toe en als we het niet krijgen, nemen we het».

Het Permanent Komitee spoort de arbeiders aan, vrijdag allen naar de mijn te komen en zich naar de uitbetalingszaal te begeven, om het geld waarop ze recht hebben te gaan halen.

Drie leden van het Permanent Komitee — Slegers, Becue en Peers — worden in de voormiddag te Brussel door Evalenko op het Kolendirektorium ontvangen. Van onderhandelingen is daarbij geen sprake. De stakingsleiders horen zich nog eens het lesje zeggen, dat de jongste dagen door het Kolendirektorium tot in den treure werd herhaald.

In de namiddag worden betogingen gehouden te Eisden, Winterslag en Zolder. Honderden arbeiders zijn daar telkens bij betrok ken. Te Zolder stappen een 300-tal mijnwerkers naar het A.C.V. lokaal « Ons Huis », waar ze vragen om in de zaal te mogen vergaderen. Het wordt hen geweigerd. Tientallen onder hen dringen dan binnen in de gelagzaal 

« om er een pintje te pakken op kosten van het sindikaat».

Alles blijft rustig. Later trekt de optocht naar het huis van A.C.V.-leider Gust Renders, waar de eisen herhaald worden.

De solidariteitsstaking in het luikse bekken heeft zich uitgebreid ; vijf van de zeven mijnen doen er nu aan mee.

Het A.C.V. is begonnen met een reeks voorlichtingsvergaderingen, die besloten worden met een geheime stemming over de werkhervatting. De reeks zal morgen worden voortgezet; de uitslag van de stemmingen zal eveneens morgen worden bekend gemaakt.

De C.V.P.-senaatsfraktie bespreekt de toestand in Limburg, maar blijkens de na afloop van de vergadering gepubliceerde mededeling heeft ook dit gezelschap het niet verder gebracht dan het formuleren van de vrome wens

« om ten spoedigste een oplossing uit te werken die de ekonomische en sociale toestand van Limburg moet bevorderen ».

In de mededeling natuurlijk geen woord van afkeuring over de regeringspolitiek, die tans in de katolieke dagbladpers vrijwel unaniem wordt gelaakt !

  
Donderdag, 22 januari 1970

Het A.C.V. boekt niet het minste sukses met zijn voorlichtingsvergaderingen en de geheime stemming over de werkhervatting. De vergaderingen worden slechts bijgewoond door een handvol arbeiders, die zich dan nog in meerderheid tegen de werkhervatting uitspreken. Te Bree 106 aanwezigen, 46t.h. neen-stemmers; te Heusden-Berkenbos 256 aanwezigen, 50t.h. neen-stemmers; te Beverst-Schoonbeek 12 aanwezigen, zes neen-stemmers ; te Houthalen 82 aanwezigen, 48t.h. neen-stemmers; te Genk-Hoevezavel 153 aanwezigen, 76 t.h. neen-stemmers ; te Neeroeteren 84 aanwezigen, 82t.h. neen-stemmers; te Paal 203 aanwezigen, 62t.h. neen-stemmers. Het enige « sukses » wordt uit Beringen gemeld waar 27 Turken door een A.C.V.-leider worden toegesproken ; alle 27 stemmen voor werkhervatting. In het geheel hebben minder dan 10 t.h. van de arbeiders aan deze vergaderingen deelgenomen, en minder dan de helft onder hen blijken het werk te willen hervatten.

Aan de A.B.V.V.-kant is het beeld nauwelijks anders. Het Komitee van A.B.V.V.-stakers krijgt op zijn vergadering te Winterslag 110 mijnwerkers, waarvan er zich twee uitspreken voor hervatting van het werk...

Hoe het toegaat op de A.C.V.-vergaderingen, zal men morgen kunnen lezen in een verslag van het « Belang van Limburg » :

« Om 10 uur 's morgens staan we in zaal « Familia » te Hoevezavel. Men verwacht een 1.500-tal tot 2.000 aanwezigen, maar er zijn er ongeveer een 200-tal (...) Jef Ooms, provinciaal afgevaardigde van de Vrije Mijnwerkerscentrale, schetst de evolutie van de staking, wordt daarbij herhaaldelijk onderbroken (...) Op dat ogenblik komt de nationale A.C.V.-voorzitter Houthuys binnen. Ooms kondigt hem aan, maar er volgt geen applaus; wel zijn er blijken van afkeuring te horen (...) Ooms vaart uit tegen de agitatoren die de mensen opruien. Luid gehuil in de zaal. Ooms zegt dat de vijftien t.h. onrealizeerbaar zijn voor de regering, omdat dan andere nijverheidstakken ook die eisen gaan stellen (...) Iemand komt, de waardigheid zelf, kalm vertellen hoe hij de zaken ziet. Het moet hard zijn voor de leiders: gij, meneer Houthuys, krijgt uw cheque zo; wij moeten er voor werken. (...) Vóór de stemming verlaat Houthuys de zaal. Uitslag van de stemming: 111 tegen, 37 voor».

Heeft deze vergadering indruk gemaakt op Houthuys ? Feit is dat hij in de namiddag, tijdens de vergadering van de Nationale Gemengde Mijnkommissie, de uitbetaling van de eindejaarspremie aan alle arbeiders — ook aan de stakers — bepleit. Het A.C.V., en in mindere mate ook de limburgse A.B.V.V.-leiders, trachten tot laat in de avond deze versoepeling af te dwingen ; zij schijnen eindelijk te beseffen, dat het morgen in Limburg wel eens tot een nieuw Zwartberg zou kunnen komen.

De regering, waarin de Waal Leburton meer en meer de lakens betreffende de limburgse staking blijkt uit te delen, blijft echter onverzettelijk ; ze kan zich daarbij steunen op de ambtenaren van het Kolendirektorium en in het algemeen op de waalse afgevaardigden in de Mijnkommissie.

De katolieke pers oordeelt hard over de waanzinnige politiek van de regering. In « De Gazet» schrijft D.W. :

« De belofte om loonsverhoging en eindejaarspremies pas te geven op voorwaarde dat het werk wordt hervat, krijgt door die konditie eerder het karakter van een dreigement dan van een verzoeningsgeste. (...) Het is geen 15t.h. geworden, omdat het A.B.V.V. dit te veel vond en een weerslag werd gevreesd op de produktiekosten van de waalse staalnijverheid. De limburgse kolen mogen niet te duur kosten ».

Steeds vaker valt het woord « uithongeringspolitiek» in verband met het regeringsbeleid tegenover de stakers. D.W. in « De Gazet » is het blijkbaar eens met die betiteling :

« De vraag is, hoe men uit het slop kan geraken. Zeker niet met een stellingoorlog, waarbij men halsstarrig wacht op het moment waarop de stakers gedwongen worden aan het werk te gaan, omdat hun schapraai leeg is. Dat is een taktiek die in ieder opzicht te verwerpen is. Een konflikt op die wijze oplossen laat men liever over aan generaal Gowon in Nigeria. Er moet dus gepraat worden, ook met het stakingskomitee ».

Vrijdag, 23 januari 1970

In Limburg begint iedereen met een bang gemoed aan de beslissende dag. Er is echter nog hoop dat het ergste niet hoeft te gebeuren : tot laat in de nacht hebben de eindelijk opgeschrikte nationale A.C.V.-leiders getracht, de uitbetaling van de eindejaars­premie aan alle mijnwerkers te bekomen. Het A.C.V.-Limburg heeft een verzoektelegram aan de eerste-minister gestuurd. Deze voormiddag komt de kabinetsraad terug bijeen ; algemeen wordt verwacht en vooral gehoopt, dat de regering eindelijk een gebaar van goede wil en begrip zal stellen.

De verwachtingen zijn ijdel, de hoop is tevergeefs : na vier uur beraadslaging zegt de eerste-minister dat de regering voet bij stuk houdt en dat de eindejaarspremie enkel zal uitbetaald worden zodra de stakers terug aan het werk zijn. Hij ontkent een telegram van het A.C.V.-Limburg te hebben ontvangen.

Het nieuws geraakt in Limburg bekend door de radiojoernaals van 13 uur. Op dat ogenblik staan aan de mijn grote groepen mijnwerkers die opgekomen zijn om hun eindejaarspremie te ontvangen. In de mijn   Winterslag trekken slechts een veertigtal arbeiders — namelijk de mannen van de onderhoudsdiensten de premie, op een totaal van zowat 4.500 mijnwerkers. In de overige mijnzetels is de verhouding ongeveer dezelfde.

Onmiddellijk na het bekend worden van de regeringsbeslissing beginnen de incidenten, die vooral te Winterslag, te Waterschei en te Zolder hevig zijn. Te Winterslag en Waterschei zijn er telkens zowat tweeduizend arbeiders opgekomen. Te Winterslag wordt een deel van de mijn door stakers bezet : de rijkswacht verdrijft hen met traangasgranaten. Te Waterschei manifesteert de massa rustig en beheerst voor de mijn ; het mijngebouw wordt ontzet door de rijkswacht die ook hier masaal gebruik maakt van traangasgranaten. Te Zolder — de mijn met een zeer sterke traditie van sociale strijd — zijn de rellen het hevigst. Er worden barrikaden opgericht, onder meer met behulp van een autobus die wat later in brand wordt gestoken. Links en recht wordt brand gesticht met aangesleept materiaal. Een brandweerjeep van het leger moet er aan geloven : hij wordt omgegooid en eveneens in brand gestoken. Er wordt zo druk met traangasgranaten geschoten, dat de voorraad na enige tijd uitgeput lijkt : de rijkswachters gooien dan maar met stenen.

Een kameraman van de Vlaamse televizie maakt eventjes een kwade beurt bij de stakers, die in hem een van de talloze kineasten of fotografen van de rijkswacht-in-burger menen te herkennen. In de vooravond wordt het even rustiger. Aan de mijn worden brood en soep bedeeld aan de stakers of hun familie. Een arbeider zegt aan de reporter van « Het Belang van Limburg » :

« Het is hier bijna zoals in Biafra. Men wil ons zeker laten verhongeren en naar de uitputting brengen. Zijn wij, vroeger de eerste burgers van het land, nu plotseling geen mensen meer ? En onze limburgse minister dan, doet die niets aan onze problemen ? ».

's Avonds laat hernemen de rellen, vooral te Zolder. De rijkswacht treedt bijzonder hardhandig op. Een joernalist van « Het Belang van Limburg », die zich even na middernacht bij een waterkanon van de rijkswacht bevindt, wordt door vijf rijkswachters afgeranseld alhoewel hij zijn perskaart toont. Na de rammeling wordt hij met het waterkanon kletsnat geschoten. Hij gaat protest aantekenen bij een luitenant, maar krijgt te horen dat hij daar niet hoefde te staan. Ook een nederlands joernalist wordt afgetuigd, als hij 's nachts naar zijn geparkeerde wagen zoekt. Laat in de nacht, als enig overzicht mogelijk is geworden, blijkt gelukkig dat er nergens doden of zware gekwetsten zijn gevallen : het wordt geen tweede Zwartberg vandaag.

Een groot deel van de pers oordeelt inmiddels ongenadig over de regeringspolitiek. Het weekblad « De Nieuwe » schrijft:

«Zoals men destijds Kongolezen probeerde zoet te houden door hun sociale en ekonomische voordelen voor te spiegelen — in de hoop dat ze hierdoor niet aan hun politieke onmondigheid herinnerd zouden worden — zo probeerde een koalitie van vakbondsleiders, steenkolenbazen en regeringsafgevaardigden tans in Limburg de mijnwerkers zoet te houden door hun een beetje geld toe te werpen. Het vunzig maneuver is mislukt».

In « Het Volk » licht Em. Van Cauwelaert een tipje van de sluier, die over de vergadering van de Gemengde Mijnkommissie is blijven hangen. Dat hij er daarbij kennelijk op bedacht is de verantwoordelijkheid van het A.C.V. te verminderen, tast de gegrondheid van zijn oordeel niet fundamenteel aan :

« De kink in de kabel kwam van de waalse mijnpatroons (die nog met geen staking hadden af te rekenen en een hoge toon aanslaan), die er in slaagden op de duur de nationale leiding van het A.B.V.V. te doen weifelen. Rezultaat was dat de vergadering van de Gemengde Mijnkommissie moest worden verdaagd, ter oorzake van het verzet van deze waalse mijnpatroons zodat uiteindelijk, naar men ons verzekerde, de beslissing in het kabinet van de minister van Ekonomische Zaken moest vallen ».

De beschuldiging aan het adres van de waalse patroons, de A.B.V.V.-leiding en de waalse socialistische minister zijn pertinent. Ze nemen echter niet weg dat voor de uiteindelijke beslissing de hele regering en onrechtstreeks dus ook de hele regeringsmeerder­heid — inkluzief de Vlaamse vleugels van C.V.P. en B.S.P. — verantwoordelijk moeten tekenen.

Ook Briers in het « Belang van Limburg » weet een en ander over de achtergronden :

« Het is een publiek geheim dat beide naar de Nationale Gemengde Mijnkommissie zijn gegaan met zeer uiteenlopende voorstellen: het A.C.V. met een eis tot loonsverhoging van 15t.h., het A.B.V.V. met een maksimum van 8t.h. Omdat het A.B.V.V. het gros van zijn aangesloten leden in de luikse metaalnijverheid heeft, die moet beschermd worden ten koste en ten nadele van het kempens bekken. Dat verklaart voor een groot deel de huidige gang van zaken en de wraak van minister Major, die de joernalisten voor «fascisten » uitkrijt omdat ze de waarheid zeggen en schrijven ».

Zaterdag, 24 januari 1970

Tot in de vroege ochtend duren de incidenten van vrijdagavond voort. De brandweer van Genk moet uitrukken voor een paar kleine brandstichtingen, maar bij het aanbreken van de dag is het opnieuw rustig in gans de mijnstreek. Het zal trouwens de hele dag rustig blijven, ondanks het feit dat het Permanent Komitee deze namiddag een betoging te Genk heeft ingericht. De opkomst is groter dan een week geleden te Hasselt ; rijkswacht en politie spreken van 3.000, de organizatoren van 8.000 betogers.

Opnieuw zijn alle parlementsleden uitgenodigd door het Permanent Komitee om deel te nemen aan de betoging en opnieuw zijn het — net zoals te Hasselt — alleen Volksunie-senatoren en -volksvertegenwoordigers die op de uitnodiging zijn ingegaan.

Het meest indrukwekkende element van deze betoging is de kalmte. Het Permanent Komitee blijkt een stevige greep op de arbeiders te hebben. Wat gisteren gebeurde, is voor rekening van de regeringspolitiek ; vandaag, nu het Permanent Komitee zélf de verantwoordelijkheid draagt, is er geen enkel incident. De toon van de toespraken op de slotmeeting is radikaler dan een week tevoren.

Bitterheid tegenover de sindikaten, tegenover de regering en de regeringspartijen vormt er het stramien van. Voor wie niet tot de stakersmassa behoort kan het patetisch lijken, maar voor de mijnwerkers heeft het een meer dan simbolische betekenis wanneer stakingsleider Slegers zegt:

« Van nu af is Bertrand voor ons nooit een mijnwerker geweest».

De vakbonden zijn op zoek naar het zoveelste middel om hun blazoen te vergulden. Ze hebben totnogtoe alles geprobeerd : ze hebben staking gepreekt en staking gebroken, ze hebben de chantage met de eindejaarspremie eerst gesteund en dan bestreden, ze hebben hun afgevaardigden eerst in het vuur gejaagd en hen daarna terug getrokken. Het rezultaat van dat alles is de steeds wijder wordende kloof tussen de arbeiders en de sindikale top. De nationale leidingen van A.C.V. en A.B.V.V. proberen nu het zoveelste middel : ze verzoeken de regering, spoedig een Nationale Arbeidskonferentie bijeen te roepen. De limburgse C.V.P.-parlementsleden haasten zich om deze eis bij te treden en ze verzoeken de eerste-minister en de minister van Ekonomische Zaken om een onderhoud.

Het Volksunie-weekblad «Wij » onderzoekt de weerslag van het konflikt op de sociale programmatie in het algemeen :

«Indien de vakbondsleiders zich verder laten verleiden om als hulptroepen van het kapitalisme te fungeren, gaan we nog moeilijke tijden tegemoet. Dan valt de doelmatig­heid weg van een sociale techniek, die we op zichzelf niet verwerpen, namelijk de sociale programmatie op lange termijn. Die techniek is verderfelijk als hij als rezul­taat heeft dat de vakbeweging haar oorspronkelijke taken in funktie van de loontrekkenden verloochent».

Zondag, 25 januari 1970

Een blijkbaar nog niet helemaal uitgeslapen eerste-minister wordt vroeg in de ochtend geïnterviewd door een radio-reporter. De antwoorden zijn korzelig en hooghartig. Ja, aan het bijeenroepen van een Nationale Arbeidskonferentie kan worden gedacht. Neen, het maneuver met de eindejaarspremie was geen chantage en de stakers blijken zich geen rekenschap te geven van het feit, dat een kwartmiljoen arbeidersgezinnen belasting betalen om de limburgse koolmijnen te subsidiëren. Neen, de verhoging van de steenkoolprijs is geen oplossing, want hij zou slechts de versnelde sluiting van de limburgse mijnen voor gevolg hebben. Op de vraag of de regering eindelijk bereid is om met de limburgse mijnwerkers te praten, antwoordt de heer Eyskens

«dat de mensen die de staking leiden waarschijnlijk andere bedoelingen hebben ».

De limburgse mandatarissen van de B.S.P. vergaderen deze voormiddag te Hasselt. Met nauwelijks enige dagen vertraging besluiten zij tans ook de onmiddellijke uitbetaling van de eindejaarspremie zonder voorwaarden te eisen ...

Het partijbestuur van de Volksunie komt te Brussel bijeen in spoedvergadering, onder meer om de zopas door de eerste-minister afgelegde verklaring te onderzoeken. Het partijbestuur is van mening dat

« de beweringen van de eerste-minister in verband met de te verwachten evolutie op de internationale kooksmarkt tenminste erg betwistbaar moeten worden geacht. In ieder geval is het de plicht van de regering de akkoorden van Zwartberg stipt na te leven. Het gaat niet op, ten opzichte van Limburg een strakke houding aan te nemen, nadat Wallonië tienmaal meer overheidssubsidies kreeg».

Na de incidenten van vrijdag en zaterdagochtend is het tijdens het weekend mogelijk geweest, een inventaris op te maken. Doden of zware gewonden zijn er gelukkig niet gevallen ; de schade aan wegen en gebouwen is echter vrij aanzienlijk ; er hadden een veertigtal administratieve arrestaties plaats.

   
Maandag, 26 januari 1970

De 22.000 in het kempens bekken beginnen hun vierde stakings-week. In de mijnwerkersqezinnen begint de nood te nijpen. Er ziin echter geen werkwilligen. De solidariteitsstakinqen in het luikse bekken zijn hun hoogtepunt voorbij ; alleen de mijn Collard zet de aktie nog voort.

In de Wetstraat wordt de hele dag druk gepalaverd over de stakinq, maar veel nieuws komt daarbij niet uit de bus. Wel valt het op dat het niet al te best botert tussen de reqerinqspartners en tussen de meerderheidspartijen. Een groep limburqse C.V.P.-parlementsleden wordt afzonderlijk ontvangen door de eerste-minister, terwijl vice-premier Cools bezoek ontvangt van een socialistische parlementaire afvaardiging. Ook de vakbondsleiders Houthuys en Debunne worden afzonderlijk ontvangen door premier Eyskens. Nadien komt een beperkt ministerkomitee bijeen, waarop het stuift tussen de socialistische ministers — die meer begaan zijn met het waalse staal dan met de kempense kolen — en hun C.V.P.-kollega's, die zich na de incidenten van vrijdag duidelijk rekenschap beginnen te geven van wat in Limburg voor hen op het spel staat.

Al dit gepraat blijkt tot weinig konkrete punten te leiden. Een zeer ontstemde eerste-minister beperkt zich na de vergadering van het ministerkomitee tot de mededeling, dat morgen de limburgse C.V.P.- en B.S.P.-mandatarissen zullen worden ontvangen en gehoord door de regering. De heer Eyskens bevestigt nog eens, dat het Permanent Komitee bij geen besprekingen zal betrokken worden.

Het A.C.V. is begonnen met de uitbetaling van duizend frank (hetzij zowat 50 fr per stakingsdag ...) voorschot op het stakingsgeld of de werklozensteun van zijn leden. Deze druppel op een gloeiende plaat is niet van aard om de gemoederen erg te bedaren, want in de namiddag gooien groepen betogers de ruiten in van de A.C.V.-gebouwen te Heusden en te Beringen, waar het tot lichte rellen met de rijkswacht komt.

Er is vandaag nog heel wat te doen over de incidenten, waarbij de jongste dagen joernalisten betrokken waren. De heer Harmegnies, minister van Binnenlandse Zaken, heeft zich in verbinding gesteld met Persbond-voorzitter Breyne ; hij belooft dat hij zijn rijkswachters zal herinneren aan het bestaan van perskaarten. De Beheerraad van de B.R.T. neemt de verdediging op zich van radio-joernalist Jan Keuleers, die door minister Major voor fascist werd gescholden.

In de « Gazet van Antwerpen » blijft D.W. even napraten over de beslissing van de regering om de uitbetaling van de eindejaars­premie te koppelen aan de eis tot werkhervatting :

« Men kan die beslissing nu motiveren zoals men wenst, het blijft een nieuwe flater die eens te meer getuigt van onbegrip voor de toestand bij de limburgse mijnwerkers. Het is een beslissing, die de indruk heeft versterkt dat men de stakers op de knieën wil dwingen, wetend dat zij geen inkomen hebben. Dit doet terugdenken aan een eeuw geleden, in de « état gendarme », toen alle sociale problemen werden geregeld met machtsvertoon en daarmee gepaard gaande drukkingsmiddelen ».

Dinsdag, 27 januari 1970

De regering ontvangt de afvaardiging van limburgse C.V.P.- en B.S.P.-parlementsleden. Voor het eerst sinds het begin van de nu reeds langer dan drie weken durende staking heeft het er de schijn van, dat de premier en zijn voornaamste ministers zich rekenschap beginnen te geven van de ernst van de toestand in Limburg. Er worden een aantal beslissingen bekend gemaakt, die eindelijk een glimp van hoop wettigen. De eindejaarspremie zal aan al de arbeiders uitbetaald worden ten laatste vóór vrijdag 30 januari. Volgende week maandag zullen alle limburgse parlementsleden kunnen deelnemen aan een topoverleg over de problemen van het kempens bekken. De Nationale Arbeidskonferentie zal, op sindikaal verzoek, eerstdaags worden samengeroepen. Wat belangrijker is : de limburgse goeverneur Roppe wordt door de regering met een informatie-opdracht belast. Wel blijft premier Eyskens halsstarrig bij zijn standpunt, dat de regering in geen geval kontakt zal opnemen met het Permanent Komitee. Ook hier is er echter hoop, vermits de heer Eyskens er aan toevoegt:

« Het staat de heer Roppe vrij om in het raam van zijn opdracht de kontakten te nemen die hij nodig acht».

De twee sindikale topleiders worden afzonderlijk bij de eerste-minister ontboden. Na het onderhoud antwoordt Houthuys op een vraag van een joernalist:

«Het Permanent Komitee bezit zeker een invloed die niet kan ontkend worden, maar het is niet demokratisch samengesteld. Het is aan de regering om uit te maken, of er met dit stakingskomitee al dan niet moet gepraat worden ».

Zo wordt over de stakers de staf gebroken door een sindikale leider, die aan het hoofd staat van een vakbond waarvan niemand met de beste wil van de wereld zou durven of kunnen beweren dat hij « demokratisch samengesteld » is.

A.B.V.V.-leider Debunne legt een verklaring af over de Nationale Arbeidskonferentie, waarop

« niet zozeer het konflikt in Limburg in het daglicht moet gesteld worden, maar wel de sociaal-ekonomische politiek ».

De A.B.V.V.-leider is overigens de mening toegedaan

« dat het A.B.B.V. zich als zodanig van het lokale konflikt niets hoeft aan te trekken, omdat dit een kwestie is waarvoor de Mijnwerkerscentrale bevoegd Is ».

Met andere woorden zou men kunnen zeggen : « Limburgers, trekt uw plan ».

De stakers vernemen al deze berichten vanuit Brussel met gemengde gevoelens. Het Permanent Komitee bevestigt zijn wil om de staking voort te zetten tot de 15t.h. afgedwongen zijn. In het algemeen wordt de aanstelling van goeverneur Roppe tot informateur echter zeer gunstig en hoopvol onthaald.

Een dag nadat minister Harmegnles beloofd heeft dat hij zijn rijkswachters zal herinneren aan het bestaan van officiële perskaarten, is er opnieuw — en ditmaal een zo mogelijk nog erger — incident tussen rijkswacht en joernalisten. In de avond worden te Zolder twee R.T.B.-joernalisten neergeknuppeld. Vooral André Moens, joernalist bij de franstalige tv, is er erg aan toe. Op het ogenblik van het incident is er hoegenaamd geen sprake van een rijkswacht­charge ; de twee joernalisten staan op een pleintje dicht bij de mijn. Als de rijkswachters hun richting uitkomen, tonen ze hun perskaart en maken ze zich kenbaar. Een vijftal rijkswachters slaan er op los met alle geweld. Moens wordt herhaaldelijk erg getroffen in het gelaat. Over dit incident zal er de volgende dagen nog heel wat te doen zijn.

 
Woensdag, 28 januari 1970

Kalme dag op gans het limburgs stakingsfront, behalve te Zolder waar in de avond opnieuw de bijna traditioneel geworden relletjes plaatsgrijpen.

Goeverneur Roppe schijnt haast te willen maken met zijn informatie-opdracht. Hij ontvangt achtereenvolgens Slegers en Peers van het Permanent Komitee, een afvaardiging van de leiding der Kempense Steenkoolmijnen, afvaardigingen van de verschillende politieke partijen, enkele nationale sindikale leiders. In de vooravond ontvangt hij de pers om mee te delen dat hij goed opschiet, dat hij nog bijkomende informatie moet inwinnen en dat hij vandaag reeds met een groot deel van zijn rapport klaarkomt.

De provinciale A.B.V.V.-leiding wil nu ook een voorschot van duizend fr aan zijn stakende leden uitkeren, maar moet daarvoor nog de toestemming van de nationale leiding krijgen.

Tussen het Permanent Stakingskomitee en Mijnwerkersmacht worden meningsverschillen duidelijk. Op een vergadering worden de geschilpunten onderzocht; er volgt een gemeenschappelijke verklaring die de barst voorlopig dicht, maar die weinig zegt voor wat de toekomst betreft.

Minister Harmegnies heeft zich genoodzaakt gezien, een hele sliert personaliteiten — de voorzitter van de Persbond, de direkteur-generaal van de R.T.B., de hoofdredakteur van de franstalige gesproken uitzendingen, de opperbevelhebber van de rijkswacht — te ontvangen, om olie te gieten op de golven van verontwaardiging naar aanleiding van het incident te Zolder, waarbij twee R.T.B.-joernalisten voor dagen werkonbekwaam werden geknuppeld.

In « De Standaard » schrijft Manu Ruys :

« We zullen wel niet de enigen zijn die zich grenzeloos hebben verbaasd over de onhandige wijze waarop de regering zich dagenlang in dit konflikt heeft laten verstrikken (...) Het wekte zelfs de indruk van pijnlijk onbegrip voor hetgeen in Limburg aan het gebeuren was. Dit verwonderde des te meer, omdat in de regering een tiental ministers zetelen die groot zijn geworden In de arbeidersbeweging, die beter dan wie ook moeten weten hoe In het gespannen stakingsklimaat elke ministeriële verklaring wordt ontleed en beoordeeld ».

Donderdag, 29 januari 1970

Kalme dag in Limburg. De uitbetaling van de eindejaarspremie per bankcheck is volop aan de gang.

Provinciegoeverneur Roppe zet zijn informatie-opdracht verder en hoopt, morgen zijn rapport voor te kunnen leggen aan het beperkt ministerkomitee.

Het produktieverlies tengevolge van de staking wordt voor de hele maand januari op 570.000 ton geraamd.

De bestuursraad van de Beroepsunie der Belgische Pers houdt zich bezig met de verschillende incidenten, waarbij joernalisten mishandeld werden :

« Na ieder incident wordt gezegd dat maatregelen zullen worden genomen; maar, aangenomen dat dit ook geschiedt, blijken zij toch geen rezultaat te hebben ».

Er duikt in het hart van de mijnstreek een nieuw sociaal konflikt op, waarvan nog niet is te overzien welke rol het verder zal spelen : bij Ford-Genk is een wilde staking begonnen.

 
Vrijdag, 30 januari 1970

In de Wetstraat strijden drie problemen om voorrang : de staking in Limburg, de kommunautaire vraagstukken en het nationaal havenbeleid. Waarschijnlijk omwille van die drukbezette dagorde is premier Eyskens er niet bij, wanneer Roppe in de voormiddag verslag komt uitbrengen. Hij wordt ontvangen door de ministers Leburton, Harmegnies en Major. Dat precies deze drie belast werden met de afhandeling van de lopende limburgse zaken, is geen al te hoopgevend teken. Er is nochtans hoop. Op de middag, na afloop van de kabinetsraad laat de eerste-minister doorschemeren dat het komend weekend zal gebruikt worden voor verdere kontakten. De informatie-opdracht van goeverneur Roppe — die reeds zijn rapport voorlegde — wordt verlengd. Het rapport Roppe blijkt niet alleen een beeld op te hangen van de toestand in Limburg, maar zou elementen bevatten voor een oplossing. « Het Volk » en «Het Belang van Limburg » menen te weten dat die oplossing gezocht wordt in een versoepeling van het akkoord over de sociale programmatie.

Het weekblad « De Nieuwe» is overigens van mening, dat het hoog tijd wordt voor een oplossing :

« Men heeft lang genoeg getolereerd dat de limburgse arbeidersmassa was uitgeleverd aan de willekeur van allerlei onbetrouwbare instanties. Dat A.C.V.-lokalen te Zolder, Beringen en Houthalen vernield werden, kan men betreuren, maar het is een teken aan de wand. Als de arbeiders hun woede richten op de vakbeweging en niet meer op de werkgevers, dan staat de vakbeweging nergens meer. Ze heeft haar elementaire bestaansreden opgegeven en kan hoogstens nog fungeren als holding voor het beheer van de sommen, die zij weigert uit te keren aan de stakende arbeiders ».

Inmiddels hebben de stakers en heeft de rest van het land deze week in de kranten het opwekkende — voor de staalbazen altans opwekkende — nieuws kunnen lezen, dat de belgische staalprijzen weer sterk zullen stijgen, namelijk met vier tot elf procent...

  
Zaterdag, 31 januari 1970

De eerste maand van het jaar loopt ten einde, zonder dat er een oplossing is voor de staking in Limburg.

In Ford-Genk heeft het A.C.V. zich achter de stakers geschaard. Daarmee is een ongehoorde toestand geschapen. Een mekanieker verdient als bovengronder in de limburgse mijnen 42 fr, bij Ford-Genk 72 fr en bij General-Motors te Antwerpen 82 fr. Indien het A.C.V. — overigens zeer terecht — de mening is toegedaan dat de lonen in Ford-Genk op het peil van de antwerpse assemblage-bedrijven moeten worden gehesen en dat daar desnoods moet voor gestaakt worden, hoe kan datzelfde A.C.V. zich terzelfdertijd verzetten tegen de looneis van 15 t.h., die gesteld wordt door arbeiders die minder verdienen dan de mensen op Ford-Genk ? Deze redenering kan vandaag overal vernomen worden bij de stakende mijnwerkers, die zich overigens erover verheugen dat het sociaal konflikt in Limburg nu op een breder front kan worden uitgevochten. De arrondissementele besturen van de limburgse Volksunie vergaderen te Genk en 

« spreken zich nogmaals uit voor het beginsel gelijk werk gelijk loon ; achten het bijgevolg meer dan nodig dat ook de lonen van de mijnwerkers worden aangepast; verheugen zich bovendien over het feit dat de arbeiders van de Fordfabrieken hun solidariteit betonen met de stakende mijnarbeiders ».

In het Volksunie-weekblad «Wij» wordt de weerslag van de 15t.h.-eis getoetst aan de werkelijkheid :

« De eerste-minister heeft beweerd dat de eisen van de stakers onaanvaardbaar zijn, onder meer omdat ze de konkurrentiële pozitie van de staalnijverheid zouden aantasten. De hele sociale programmatie voor de limburgse mijnwerkers, zoals ze waait en draait, betekent in de prijs van een ton staal nauwelijks 60 fr, hetzij 1 t.h. van alleen maar de stijging der staalprijzen gedurende de jongste maanden. Het verschil tussen de toegestane loonsverhoging van 12,1 t.h. en de door de stakers geëiste 15 t.h. zou voor slechts 12 fr terug te vinden zijn in de prijs van een ton staal, die dus zowat vijftienduizend fr bedraagt afhankelijk van de kwaliteit».

In verschillende kranten wordt gewag gemaakt van de recente verklaring van Jerome C. Mc Carthy, hoofd van de afdeling Steenkool van de Nordfolk- and Westernspoorwegmaatschappij :

«Ik voorzie in de komende tien jaar geen werkelijke konkurrentie voor de amerikaanse steenkool. Het is zelfs zo dat de prijs voor kooks minder belangrijk is, als de staalfabrikant maar verzekerd kan zijn van een geregelde aanvoer ».

Het nederlandse weekblad « De Nieuwe Linie » weet ook al hoe de vork aan de belgische steel zit:

«Bovendien werden de limburgse mijnen verplicht, hun produktie beneden de wereldprijs te verkopen, onder meer aan de staalindustrie van Luik. Dat kwam dus neer op subsidiëring van de waalse bedrijven ten koste van de limburgse arbeiders ».

Het socialistisch weekblad « Links » tracht manmoedig de leemte te vullen, die de socialistische dagbladpers laat bestaan inzake informatie en kommentaar over de staking :

« Wanneer we de algemene sekretaris van de A.B.V.V.-Mijnwerkerscentrale voor de franstalige R.T.B, horen verklaren dat de staking ontketend werd op aanstoken van de patroons, wanneer wij de Vlaamse nationale sekretaris van dezelfde centrale horen verklaren dat de uitbetaling van de eindejaarspremie de oplossing slechts kan bemoeilijken en dat het ware probleem is de mijnwerkers terug aan het werk te krijgen, dan schamen wij ons. Wanneer wij vernemen dat de limburgse sekretaris door de nationale leiding van de mijnwerkerscentrale op de vingeren getikt wordt omdat hij, samen met het A.C.V., in een telegram aan Eyskens aangedrongen heeft op de uitbetaling van de eindejaarspremie aan alle arbeiders en wanneer hem, door diezelfde nationale instanties, verbod wordt opgelegd om voorschotten op de stakersvergoedingen uit te betalen, dan vinden wij zulks verbijsterend (...) Wat er bij ons echter niet ingaat is, dat het een socialistisch minister geweest is die zich van juli tot december in de onderhandelingen met de vakbond het scherpst verzet heeft tegen de 15 t.h., die zich in de kabinetsraad het scherpst gekant heeft tegen het toekennen van de eindejaarspremie aan alle mijnwerkers, en dan kwam verklaren dat de premie enkel werd uitbetaald om humanitaire (sic) redenen en enkel aan de werkwilligen omdat zulks een waarborg was dat de stakers het geld, dat zij zouden moeten besteden aan hun onmiddellijke uitgaven bij de werkhervatting, niet zullen opdoen; die tenslotte de joernalisten welke objektief verslag uitbrachten over de staking voor «fascisten » uitschold ».

  
Zondag, 1 februari 1970

Hoe begint de tweede maand van het jaar ?

Morgen zetten de 22.000 mijnwerkers van het kempens bekken hun vijfde stakingsweek in. Alhoewel de informatie-opdracht Roppe enige hoop wettigt, is er nog altijd geen oplossing in het zicht. De nood begint steeds harder te nijpen in de mijnwerkersgezinnen. Indien de regering ooit gehoopt heeft, sukses te zullen boeken met haar politiek van afgrendeling en uithongering der limburgse staking, dan heeft zij het mis voor. Het konflikt in het kempens bekken heeft gewerkt als een olievlek en overal in het land zijn haarden van sociale onrust ontstaan. Sinds twee dagen wordt er gestaakt op Ford-Genk. Het A.C.V. heeft zich onmiddellijk over deze wilde staking ontfermd en precies vandaag beslist het A.B.V.V., om dan maar hetzelfde te doen. Verleden dinsdag ontstond er een staking op Philips-Hasselt, die echter slechts een paar dagen duurde. Op 6 januari waren de elektriekers van Chertal in spontane staking gegaan ; slechts enkele dagen later namen de vakbonden de aktie over, die op 20 januari met sukses werd bekroond. Op Hainaut-Sambre te Couillet en op Usine a Tubes de la Meuse werd midden januari het werk voor enkele dagen neergelegd. In het luikse bekken werd op zeven putten een solidariteitsstaking met de kempense mijnwerkers georganizeerd ; alleen de aktie op de mijn Collard haalde echter het einde van de maand. Morgen moet te Antwerpen een staking bij General Motors beginnen. En uit alle delen van het land komen er dag aan dag berichten over kleinere konflikten in minder belangrijke bedrijven. Dat is de sociale toestand na vier weken « biafraans beleid » van de regering !

Deze middag zouden de ministers Major en Pêtre in de bekende R.T.B.-uitzending « Face è la Presse » hebben moeten verschijnen. Ze hebben het laten afweten. Naar verluidt heeft een ditmaal voorzichtige Eyskens spreekverbod opgelegd aan Louis Major...

 
Maandag, 2 februari 1970

De staking blijft op deze eerste dag van de vijfde week algemeen. Te Brussel gaat in de namiddag de vergadering door van het beperkt ministerkomitee — samengesteld uit Leburton, Anseele, Pêtre, Bertrand en Major - met de Limburgse parlementsleden van de vier partijen. Er is een uitgebreide afvaardiging van het Kolen-direktorium aanwezig. De bijeenkomst levert uiteindelijk geen enkel nieuw of pozitief element op. In hoofdzaak schijnt het de bekommernis van de ministers te zijn om, over de hoofden van de parlementsleden der drie traditionele partijen heen, de Volksunie-tezis aan te vallen. Al de reeds sinds lang gekende beweringen van het Kolendirektorium worden nog maar eens herhaald, terwijl de tekst van de redevoering Lycops sterk wordt aangevallen door de afgevaardigden van het Kolendirektorium. De Volksunie-afgevaardigden dienen de regering herhaaldelijk van repliek ; blijkens de perskommentaren van dinsdag heeft hun zienswijze alvast buiten dit cenakel punten geboekt. Zo zal E.V.C, in « Het Volk » schrijven :

« We hopen overigens dat de regering zich niet gaat inbeelden dat de uitvoerige nota die ze maandag aan de limburgse parlementariërs heeft voorgelezen, de kwestie uitput! Er komen een aantal zaken in voor die uiterst betwistbaar zijn. Zo b.v. de vergelijking van de lonen in de steenkoolnijverheid met deze van andere sektoren. De mijnwerkersionen worden in de regeringsnota opgevijzeld met behulp van allerlei voordelen «in natura » en dergelijke, waarvan de regering toch ook weet dat niet alle mijnwerkers ervan genieten ».

De stakers zijn over de afloop van deze vergadering ontgoocheld ; zij hebben terecht de indruk dat er nu al méér dan genoeg gekletst is en dat er gewoonweg wordt gesold met hen en hun gezinnen. Te Hasselt vergadert de uitgebreide raad van het provinciaal A.C.V. in aanwezigheid van A.C.V.-voorzitter Houthuys. De verschillende sprekers doen vooral aan zelfbeklag. Nationaal voorzitter Houthuys en provinciaal voorzitter Marcel Cox doen een voorzichtige — maar toch duidelijke — aanval op het A.B.V.V., dat zij er bedekt van beschuldigen niets te hebben gedaan om in Limburg tot een oplossing te komen. Dit is een antwoord op de reeds herhaaldelijk geformuleerde A.B.V.V.-beschuldiging, dat het A.C.V. met zijn eis «15t.h. of staking» aan de bazis ligt van het konflikt. Het vakbondsfront kraakt! Onder de talrijke pareltjes van redenaarstalent die op deze vergadering kwistig worden gestrooid, verdient er één onthouden te worden ; de heer Cox zegt:

« Het Permanent Komitee heeft een zeer beperkt programma gelanceerd, namelijk 15 t.h. loonsverhoging en erkenning bij de besprekingen. De 15 t.h. is de oorspronkelijke eis van het A.C.V. Dit getuigt van weinig verbeelding en soepelheid, die nochtans broodnodig zijn in de vakbondsaktie ».

De vergadering houdt zich ook bezig met het konflikt op Ford-Genk, zonder dat iemand van de aanwezigen blijkbaar graten vindt in het gebrek aan logica van de A.C.V.-houding daar en op de mijnen...

Aan het stakingsfront duiken steeds meer groepjes en mensen op, wier ijver en min of meer goede bedoelingen meestal in omgekeerde verhouding staan tot het nut of de wenselijkheid van hun aanwezigheid. Laatste in de rij is de kennelijk overspannen toneel-akteur Julien Schoenaerts.

De pers heeft eindelijk, met zowat twee maanden vertraging, de tekst van de redevoering Lycops ontdekt. E.C.V. brengt hem in « Het Volk » en noteert in de rand ervan :

«Het is echter duidelijk dat het standpunt van de algemene direkteur van K.S., die toch ook een deskundige is, regelrecht in strijd is met het standpunt ingenomen door het Kolendirektorium en door de regering ».

 
Dinsdag, 3 februari 1970

Rustige dag aan de mijnen ; de stakers verschijnen sinds enkele dagen minder op straat dan tijdens de eerste weken. Namens het Permanent Komitee onderhandelt Slegers te Hasselt met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening over een mogelijke uitkering van werkloosheidsvergoeding.

De moeilijkheden in de luikse metaalnijverheid, die het zonder de limburgse kooks moet stellen, schijnen eerder af dan toe te nemen.

Verschillende kranten onthullen, dat de staalbazen zich bevoorraden in Duitsland en Oost-Europa ; de prijs die zij voor deze kooks moeten betalen, zou zeer veel hoger liggen dan de limburgse prijs.

Minister van Binnenlandse Zaken Harmegnies geeft de rijkswacht opdracht, strenger op te treden in Limburg. Het Permanent Komitee protesteert daartegen op een perskonferentie. Het maakt van deze gelegenheid nog eens gebruik om te onderstrepen dat het politiek totaal onafhankelijk staat.

Alle aandacht gaat naar Brussel, waar goeverneur Roppe in de vooravond voor de tweede keer verslag gaat uitbrengen over zijn informatie-opdracht op een vergadering van het beperkt minister-komitee, bestaande uit Leburton, Bertrand, Harmegnies, Anseele, Major, Pêtre en voorgezeten door de eerste-minister. Wanneer Roppe rond 21 u. dit gezelschap verlaat, blijft het beperkt minister-komitee verder vergaderen tot 2 uur in de ochtend. Over deze vergadering lekt niets uit. Er wordt alleen meegedeeld dat er woensdag een reeks raadplegingen zullen gehouden worden.

Er hangt voelbaar spanning in de lucht. Vrij algemeen is geweten, dat goeverneur Roppe een oplossing voor het konflikt ziet in een versoepeling van de sociale programmatie, een gedeeltelijke inwilliging van de stakerseis. Zal de regering op deze suggestie ingaan ?

 
Woensdag, 4 februari 1970

De spanning blijft duren tot in de vooravond, tot wanneer eerste-minister Eyskens — na een dag van druk overleg met de patroons en de sindikaten — de verklaring aflegt dat

« de sociale programmatie blijft behouden. Zij kan niet in betwisting worden gesteld ».

Opnieuw wordt de stakerseis beantwoord met een botte weigering ! En dit ondanks de suggesties van goeverneur Roppe, die overigens van zijn informatie-opdracht wordt ontlast en met lege handen naar zijn provincie is teruggestuurd.

Aan deze beslissing waren er verschillende vergaderingen voorafgegaan. In de vroege namiddag ontvangt het beperkt minister-komitee — steeds samengesteld zoals de dag voordien — de kolenbazen. Vlak daarop bieden zich de vakbondsafvaardigingen aan op het kabinet van de eerste-minister: Houthuys, Thomassen, Van den Driessche en Ooms voor het A.C.V.; Debunne, Balesse en Dubois voor het A.B.V.V. Bij het binnenkomen lijkt het, of de A.B.V.V.-er Balesse — zo noteert een krant —

« een beetje door de drank verhit was ».

Hij zoekt herrie met een paar joernalisten, zegt dat hij niets met goeverneur Roppe te zien heeft, want

«ik ben een socialist».

Terwijl Debunne zich beperkt tot een grijnslach, dreigt Balesse de hele sociale sektor op stelten te zetten als er zou durven geraakt worden aan de sociale programmatie...

Tijdens de vergadering met de sindikalisten wordt het standpunt van de patroons bekend gemaakt; er mag aan de sociale programmatie niet geraakt worden. Beschamend détail : het is Eyskens zélf die deze patronale tekst komt voorlezen. Nadat aldus gebleken is dat het anti-stakersfront van patroons en sindikaten eensgezind blijft, moet de rest logisch volgen : even later bevestigt de regering dat zij het eens is met de verhitte A.B.V.V.-er Balesse. In een toemaatje deelt de eerste-minister nog maar eens mee dat hij

«er niet aan denkt, in onderhandelingen te treden met het stakingskomitee ».

Tijdens de hele namiddag is duidelijk gebleken, dat A.C.V. en A.B.V.V. het oneens zijn over de te volgen koers, 's Avonds vergaderen de leiders van de beide vakbonden om toch nog te trachten, een gemeenschappelijk standpunt te bepalen. Eens te meer blijft het A.C.V. de gevangene van de mite van het sindikaal front en meteen van de anti-limburgse koers die het A.B.V.V. stuurt... wellicht met als voornaamste bedoeling, het A.C.V. moeilijkheden te berokkenen.

In Limburg is de ontgoocheling groter dan ooit. Het Permanent Komitee vreest, dat tans de harde middelen zullen moeten gebruikt worden.

De perskommentatoren volgen  machteloos de waanzin van de regeringspolitiek. In « Het Volk » schrijft E.V.C.:

« Het is de reinste onzin zich in te beelden, dat men de limburgse stakers tot kapitulatie kan dwingen door een soort uitputtingsoorlog. Het is gewoon onredelijk en onwaardig van een regering, die op haar sociaal karakter prat gaat».

  
Donderdag, 5 februari 1970

Limburg is blijkbaar reeds te zeer ontmoedigd, de stakers reeds te zeer ontgoocheld opdat er nog hevige reakties zouden kunnen zijn. Het slechte nieuws van woensdagavond jaagt in de namiddag enkele honderden stakers op straat te Genk en te Zolder, maar alles verloopt zonder incidenten. Of is het de nood in de arbeiders­gezinnen ? Die is in ieder geval zo hoog gestegen, dat de limburgse bisschop monseigneur Heuschen zich met een nadrukkelijke oproep tot hulpverlening tot zijn bisdom richt.

Goeverneur Roppe, als informateur voor schut gezet door de regering, ziet zich gedwongen om een ongebruikelijke stap te zetten ; hij laat door zijn kabinet een nota verspreiden, waarin hij alle verantwoordelijkheid voor de regeringsbeslissing afwijst:

« Na dit verslag (het verslag Roppe, n.v.d.r.) aanhoord en besproken te hebben, heeft de regering op 4 februari gegevens die zij nuttig achtte ingewonnen bij vertegenwoordigers van de Federatie van Belgische Steenkolennijverheid en van de sindikale organizaties. Nadien heeft zij haar beslissing getroffen ».

Waarschijnlijk op uitdrukkelijk verzoek van Roppe, die in een onmogelijke pozitie gebracht werd, moet ook de eerste-minister van zijn kant meedelen :

«Er bestaat inderdaad geen enkel verband tussen de konkluzies van het verslag van goeverneur Roppe, die slechts met een informatie-opdracht werd belast maar geen opdracht kreeg om voorstellen te doen, en de verklaring van de regering de sociale programmatie te handhaven...».

De dagbladpers — behalve de socialistische dan toch... — begrijpt er niets meer van. In « Het Volk » schrijft E.V.C. :

« Dat de regering het vlijtig opgesteld rapport van goeverneur Roppe zomaar naast zich neerlegt, terwijl het bepaalde suggesties bevat die wellicht een oplossing van het konflikt kunnen bevorderen, is verbijsterend (...) Tot wat diende zijn informatie-opdracht dan ? Was ze bedoeld om de opinie een paar weken aan 't lijntje te houden ?(...) De verklaring van de eerste-minister «dat de programmatie niet in betwisting kan worden gesteld» is onredelijk ».

De mening van het Volksunie-Partijbestuur, dat te Brussel vergadert, wijkt daar niet sterk van af:

« Door de beslissing krijgt de staking van de limburgse mijnwerkers een dramatisch karakter, temeer daar de regering weigert een gesprek met het Permanent Komitee aan te gaan (...) Ondanks alle verklaringen werd van officiële zijde nog steeds geen bewijs geleverd dat de eisen van de stakende mijnwerkers om ekonomische redenen onrealizeerbaar zouden zijn ».

Het Kolendirektorium heeft een beetje variatie in zijn dagelijkse nota gebracht: het beweert nu, uit Limburg talrijke brieven te ontvangen van mijnwerkers die terug aan het werk willen ...

Het sindikaal topoverleg gisteravond te Brussel heeft blijkbaar als rezultaat gehad, dat de heren het er over eens zijn om de barst in het vakbondsfront voorlopig te hechten... met een pleister. Zowel A.C.V. als A.B.V.V. vergaderen te Hasselt en maken « nieuwe voorstellen » bekend, waaronder bijvoorbeeld de vereenvoudiging van het loonbriefje der mijnwerkers...

Inmiddels zijn verschillende kranten zich aan het afvragen, wat er gebeurt met het zogenaamd «sindikaal deel» van de eindejaarspremie der mijnwerkers. Daarbij is uit de mond van Ooms opgetekend, dat de vakbonden ongeveer duizend frank per niet-gesindikeerde arbeider in hun kas mogen storten. Voor het kempens bekken zou dat ongeveer tien miljoen per jaar zijn.

De limburgse parlementsleden van C.V.P. en B.S.P. worden in de namiddag afzonderlijk ontvangen door Eyskens en Leburton. Zij krijgen te horen, dat de regering op haar standpunt blijft en dat er zaterdag een nieuwe topkonferentie zal worden gehouden.

Te Brussel is vandaag een proces begonnen dat hoegenaamd niets te zien heeft met de staking, maar dat door velen als het ware automatisch toch in de rand van het limburgs konflikt wordt geplaatst. Vier leiders van het socialistisch Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen staan terecht omdat ze bij de belastingen slechts aangifte deden van 80t.h. van hun loon en op die wijze zowat 30 miljoen belastingen ontdoken. De heren vinden die handelwijze normaal en beroepen zich daarvoor zelfs op het gezag van Louis Major die — destijds nog geen minister — hen verzekerd had dat hij gebeurlijke moeilijkheden wel zou regelen. Uit het getuigenverhoor blijkt echter, dat niet iedereen het met deze handelwijze eens was. Een brits sindikalist had vroeger tegen een der beklaagden gezegd dat het

« schokkend was, vast te moeten stellen dat de gewone arbeiders belastingen moeten betalen op wat zij verdienen, terwijl de hoge sindikale leiders slechts een deel betalen ».

 
Vrijdag, 6 februari 1970

Hoe paradoksaal het ook moge klinken ; aan de mijnstaking dankt de regering haar voortbestaan. Het is een publiek geheim dat de spanningen rond de kommunautaire vraagstukken reeds tot een breuk zouden geleid hebben, was daar niet de staking die de twee regeringspartners - met - hetzelfde - slecht - geweten steeds weer naar mekaar terugdrijft.

Aan de mijnen is het rustig. Te Eisden is er een betoging van een kleine duizend man. Te Winterslag zijn in de nacht enkele bomen omgezaagd.

De regering bevestigt dat er morgen een nieuwe topontmoeting zal zijn met de patronale en sindikale organizaties. Ze laat er echter geen twijfel over bestaan, dat ook ditmaal zal geweigerd worden in te gaan op de 15t.h.-eis van de stakers.

A.C.V.- en A.B.V.V.-Limburg — blijkbaar weer broederlijk op één spoor — delen mee dat ze een geheime raadpleging van de mijnwerkers over de werkhervatting voorbereiden.

De oproep van monseigneur Heuschen wordt overal in Limburg opgevolgd, iedere dag overigens komen er uit gans het land nieuwe blijken van solidariteit met de stakers. Opvallend zijn daarbij de vele moties van groepen gesindikeerde arbeiders in talloze bedrijven van het vlaamse land.

  
Zaterdag, 7 februari 1970

Het patetisch moment van een corrida breekt aan wanneer de stier, verzwakt en uitgebloed door de lans van de picador en onzeker gemaakt door het spel met de banderillo's, hijgend staat te wachten op de ultieme genadestoot. Is de wrede corrida in de kempense arena al aan dit ultieme moment toe ? Alles wijst erop dat de matadors — de « doders » in goed Nederlands — er van overtuigd zijn.

De mijndirekties versturen vandaag ontelbare telegrammen aan de arbeiders :

«Maandag 9 februari werkhervatting.  Stop.  Autobussen worden begeleid. Stop. Wil rekenen op u ».

De rijkswacht heeft blijkbaar nieuwe instrukties gekregen: ze houdt nu niet alleen meer de mijningang en wegen vrij, maar werkt de stakingsposten weg. In talloze berooide en hongerende mijn­werkersgezinnen zijn nette heren klinkende beloften komen doen, op voorwaarde dat de huisvader maandag het werk herneemt. Het voorbereidend werk is geleverd ; de matadors kunnen optreden. Om halfvijf in de namiddag begint op het kabinet van de eerste-minister de nieuwe mijntop. Het zijn de oude akteurs, die nog eens hun rolletje mogen overdoen : de minister Eyskens, Cools, Leburton, Bertrand, Anseele, Segers, Major, Pêtre, Harmegnies ; de sindikalisten Houthuys, Thomassen, Ooms, Boulanger, Debunne, Dubois, Balesse ; Evalenko voor het Kolendirektorium ; De Staercke, Pullinckx en Verscheuren voor de patroons.

De vergadering duurt, met een paar schorsingen voor afzonderlijk overleg, meer dan tien uur. Middernacht is reeds lang voorbij wanneer de heren, bleek maar opgeruimd, terug in het openbaar verschijnen.

Ditmaal hebben zij blijk gegeven van iets meer verbeelding dan tijdens hun vorige vergaderingen : ze hebben een voorstel in enkele punten. De belangrijkste daarvan zijn : het loonbriefje zal vereenvoudigd worden ; vanaf 1 februari wordt de aanwezigheidspremie gekoppeld aan de indeks ; tegen 1 juni zal een vergelijkende studie gemaakt worden tussen de lonen van de mijnwerkers en die van andere sektoren ; er zal één ondernemingsraad voor het kempens bekken worden opgericht ; vóór einde van het jaar zullen de objektieven voor kolenwinning op halflange termijn opgesteld worden ; maatregelen zullen getroffen worden om de gevolgen van de staking op het sociale vlak te neutralizeren ; de rekonversie zal voortgezet worden.

De vakbondsleiders Debunne en Houthuys herhalen, wat ze in het verleden ook van de sociale programmatie en van de eerste regeringsvoorstellen hebben gezegd :

« Het maximum werd bereikt».

Maar dat is niet zo : nooit tijdens deze wekenlange staking werd het bewijs geleverd dat de 15t.h. sociaal overbodig of ekonomisch onmogelijk zouden zijn. Het pakket dat tans aan de stakers wordt voorgesteld, bestaat deels uit de herhaling van oude beloften, deels uit toezeggingen die de evidentie zelf zijn, deels uit onbelangrijke maatregelen. Er is één substantieel punt: de vergelijkende loonstudie. Maar men ontsnapt niet aan de bittere bedenking dat deze loonstudie niet in 1970, doch in 1969 — vóór het afsluiten van de nieuwe programmatie — had moeten verricht worden.

Deze voorstellen wettigen in ieder geval het besluit, dat de stakers méér uit de situatie hebben weten te halen dan de vakbonden, die nu al anderhalve maand beweren «dat het maximum werd bereikt».

De voorstellen zullen onderworpen worden aan een referendum bij de stakende arbeiders. Maar van in den beginne reeds is het duidelijk, dat dit referendum op allesbehalve gebruikelijke en demokratische wijze wordt georganizeerd ; terwijl de vergadering te Brussel zich voortsleept tot 2 u. 's morgens, wordt reeds om 1 uur vanuit de hoofdstad naar Hasselt getelefoneerd, dat de op voorhand klaargemaakte stembiljetten mogen gepost worden. Er wordt reeds aan de uitvoering van de raadpleging gewerkt, vooraleer een akkoord bestaat en er voorstellen geformuleerd zijn !

Het Volksunie-weekblad «Wij » onderzoekt de houding van de vakbonden in het mijnkonflikt enerzijds en bij de staking op Ford-Genk anderzijds :

« De vakbonden hebben zich achter de staking in de Ford-fabrieken te Genk geschaard. Ze zijn dus, net zoals wij trouwens, van mening dat de lonen er te laag liggen. De staking in de mijnen erkennen ze echter niet; ze proberen zelfs, die op alle manieren te breken. Het hoogste nieuwe dagloon in de limburgse mijnen — voor een kolenhouwer kategorie 10 — bedraagt 734,50 fr; na aftrok van de 25 t.h. gevaarpremie is dat een zuiver dagloon van 588,30 fr. Het hoogste dagloon in de limburgse autonijverheid bedraagt 756 fr. Het laagste nieuwe dagloon in de limburgse mijnen — voor een bovengronder kategorie 0 — bedraagt 401,15 fr. Het laagste mannenloon in de limburgse auto­nijverheid bedraagt 514,80 fr. De sindikaten hebben blijkbaar de kunst geleerd om warm en koud te blazen. Tegelijkertijd ».

Zondag, 8 februari 1970

Te Genk worden de slachtoffers van Zwartberg herdacht: een bescheiden hulde aan de doden, een mis in de kerk van Zwartberg en een vergadering achteraf die zowel in het teken staat van de strijd toen als van de huidige staking.

De nood in de stakersgezinnen is nu, ondanks de solidariteits-en hulpakties, zeer groot geworden : het Permanent Komitee wijst er de stakers op, dat zij zich voor steungeld kunnen wenden tot de Kommissie's van Openbare Onderstand.

Het Permanent Komitee beslist, dat donderdag 12 februari « zwarte donderdag » zal worden, met betogingen in de mijnstreek en solidariteitsakties overal in het vlaamse land, speciaal bij de jeugd. Iedereen wacht af wat het morgen worden zal: werkhervatting of niet ?

 
Maandag, 9 februari 1970

Ondanks de nieuwe regeringsvoorstellen en het referendum is er ook op deze eerste dag van de zesde stakingsweek geen spoor van werkhervatting.

De rijkswacht blijft hardhandig optreden : ze doet een inval in « Lindenhof», het hoofdkwartier van het Permanent Komitee. Het grote nieuws is natuurlijk het referendum. Een aantal arbeiders hebben reeds het stembriefje en de begeleidende nota namens de sindikale afgevaardigden ontvangen. In deze nota heet het ondermeer:

« U hebt langs de radio en tv en in de dagbladen van maandagmorgen kennis genomen van de officiële mededeling over de uitslag van de jongste onderhandelingen van de vakbonden met de regering en de mijndirekties. Nu weet gij duidelijk welk het geheel van de nieuwe voordelen is, die voor de mijnwerkers werden bekomen. Nu moet gij oordelen; ofwel of gij het werk wilt hervatten, ofwel gij wilt verder staken. Denk daarover na en bespreek dit met uw huisgenoten ».

Het bijgevoegde stembriefje moet gebracht worden

« dadelijk naar de dichtsbijzijnde postbus, ten laatste voor maandagmiddag 16 u. U moet geen zegel plakken ».

Het stembriefje bevat niets anders dan in zes talen de vraag « Zijt u voor werkhervatting ? » en de gebruiksaanwijzing « Plaats een kruisje in het vakje van uw keuze ».

Het Permanent Komitee is over dit referendum niet te spreken : het oordeelt terecht, dat het georganizeerd werd zonder dat de mijnwerkers over voldoende informatie beschikken ; het meent daarenboven dat de gebruikte werkwijze allerlei vormen van knoeierij mogelijk maakt. Onder de stakers verschilt men dan ook van mening over het feit, of het referendum al dan niet moet geboycot worden.

  
Dinsdag, 10 februari 1970

De staking blijft algemeen. Aan de mijnen is het vrij rustig ; alleen te Winterslag zijn er lichte relletjes, wanneer stakers een barrikade opgericht hebben. Arbeiders en bedienden van een antwerps petroleumbedrijf hebben één uur loon afgestaan aan de stakers ; het geld — 37 duizend fr — werd ingezameld door de sindikale afgevaardigden.

In talrijke ochtendkranten verschijnt volgende tekst van de ondernemingsraden der Kempense Steenkoolmijnen :

«De arbeiders van de limburgse kolenmijnen die hun stembiljetten niet ontvangen hebben op maandag 9 februari maar wel dinsdagmorgen, kunnen hun stembiljet neerleggen in hun exploitatiezetel op 10 februari 1970, ofwel het opsturen zodat het ten laatste op woensdag aankomt».

Dat wijst alleszins niet op een goede organizatie van het referendum !

In de Kamer wordt 's namiddags geïnterpelleerd door de kommunist Moulin, de C.V.P.-er D'hoore en Jef Olaerts van de Volksunie. Olaerts is zeer scherp ; hij verwijt de regering, dat de sociale programmatie berust op cijfers die bewust werden vervalst. De vergadering wordt tijdens deze interpellatie zeer woelig. Minister Leburton verschijnt op de tribune, niet om de stellingen van Olaerts te weerleggen, maar om triomfantelijk lezing te geven van de voorlopige uitslag van het referendum : 53 t.h. ja-stemmen tegen 47 t.h. neen-stemmen. Later op de dag wordt duidelijk, dat er aan deze ministeriële mededeling meer dan één verdacht aspekt is. Door de Kempense Steenkoolmijnen werden 21.202 stembulletins verzonden. Daarvan zijn er totnogtoe slechts 13.724 ingevuld terug gezonden. Na aftrek van de blanco's en ongeldige blijken er 6.130 neen-stemmen en 7.047 ja-stemmen te zijn. Het enige wat op dit ogenblik daaruit kan besloten worden is, dat slechts één-derde van de stakers zich uitgesproken heeft voor werkhervatting. De regering houdt er echter een andere wiskunde op na. Een tweede verdacht aspekt is het feit, dat de ministeriële mededeling gedaan werd op een ogenblik dat het referendum nog volop aan de gang is ; de arbeiders mogen immers hun stem uitbrengen tot woensdagmiddag.

Daar zal trouwens in de loop van de avond een mouw aan worden gepast. Tegen de afspraak in wordt de telling stopgezet en wordt er meegedeeld, dat de stembrieven die morgen zullen toekomen, niet meer in aanmerking worden genomen.

De A.C.V.- en A.B.V.V.-centrales laten er geen gras over groeien : zich beroepend op de uitslag van het referendum, vragen ze hun leden om het werk morgen te hervatten.

 
Woensdag, 11 februari 1970

Voor iedereen die van dicht of van ver bij de staking betrokken is, wordt het een dag van beraadslagen en afwegen na het referendum. Ondanks het feit dat de regering en de vakbonden hoog oplopen met hun «meerderheid» van werkwilligen, is er van werkhervatting weinig te bespeuren. De direktie van de mijnen waagt zich aan de mededeling dat één-derde van de arbeiders zou opgekomen zijn. Dat is kontroleerbaar onjuist en in ieder geval ligt dit fantaziecijfer nog ruim beneden de beweerde 53t.h. werkwilligen.

Te Winterslag is er een nijdig treffen tussen rijkswacht en stakers. Er zijn drie gekwetsten, waaronder een mijnwerker die door een traangasbom aan het voorhoofd en de linkerslaap gekwetst wordt en die er bijna zijn oog bij verliest. « Lindenhof», hoofdkwartier van het Permanent Komitee, wordt opnieuw door de rijkswacht bezet.

Voor de raadskamer verschijnen acht aangehoudenen ; voor alle acht wordt de aanhouding bevestigd.

Over het referendum is er nog heel wat te doen. Alhoewel er geen rekening meer wordt gehouden met de heden binnengekomen stembriefjes, deelt Leburton toch nog een «volledige uitslag » mee. Uiteindelijk zijn er niet meer dan 8.425 ja-stemmen binnengekomen op 21.202 verstuurde stembriefjes; een pover rezultaat voor de regering, na de meer dan vijf weken durende uithongering en afdreiging.

De stakers leggen zich trouwens bij deze uitslag niet neer. Vanwetswinckel, voorzitter van het Komitee der A.B.V.V.-stakers Winterslag, zegt dat hij meent te weten

« dat goeverneur Roppe in zijn verslag aan de regering 12 t.h. onmiddellijk en 3 t.h. later voorstelde ».

Hij eist dat het verslag Roppe openbaar zal gemaakt worden en hij noemt het referendum een sinistere klucht. Het Permanent Komitee

« herhaalt zijn afwijzing van het referendum dat door het patronaat en de sindikale leiding georganizeerd is om de staking te breken, ziet in de gedeeltelijke uitslagen het bewijs dat meer dan twee-derden van de 21.000 mijn­werkers tegen de werkhervatting zijn ».

De regering schijnt echter vastbesloten, tans definitief komaf te maken met het verzet in Limburg. In het vooruitzicht van « zwarte donderdag » acht minister Vermeylen het nodig, de ouders van de limburgse jeugd af te dreigen :

« Alle leerlingen worden op school verwacht». 

Donderdag, 12 februari 1970

« Zwarte donderdag » onder een triestige, loodgrijze winterhemel met sneeuw over de kempense mijnstreek. Nog eens trekken een paar duizend stakers door de straten rond de putten. Maar het is met de ellebogen aan te voelen : geldnood, honger en mizerie houden het kempens bekken in hun greep.

Te Hasselt, Houthalen, Antwerpen, Ekeren, Heusden, Gent en elders in Vlaanderen zijn er leerlingen- en studentenbetogingen, waarvan de belangrijkste duizenden deelnemers omvatten. Te Leuven is het de hele dag zeer woelig. Tweeduizend studenten rukken op naar het huis van eerste-minister Eyskens, maar worden met traangas en waterkanonnen tegengehouden. De ruiten van de bank der Société Générale moeten er aan geloven en voor het A.C.V.-gebouw worden stakingsleuzen geskandeerd.

In de Senaat interpelleert V.U.-senator Jorissen over de staking. Ook minister Van Mechelen krijgt het vuur aan de schenen gelegd. In de pers is de jongste tijd herhaaldelijk geschreven, dat de regering getracht heeft de joernalisten van radio en tv te intimideren en de nieuwsverstrekking over de staking te beïnvloeden. Van Mechelen ontkent het, maar zijn repliek is zeer zwak; hij geeft toe dat hij een onderhoud gehad heeft met twee ondervoorzitters van de Beheerraad van de B.R.T. en dat hij overigens van mening is, dat

« de nieuwsverstrekking momenteel te beperkt is ».

Dat het misliep met het referendum, is ook voor de pers geen geheim meer. In « De Gazet van Antwerpen » schrijft P.:

« Wie zelf tot de arbeidersstand behoort of reeds jarenlang de sociale beweging van nabij volgt, heeft naar aanleiding van de limburgse krizis dikwijls pijnlijke ogenblikken beleefd. De voornaamste oorzaak hiervan is wel, dat de overheid omzeggens geen gelegenheid liet voorbijgaan om te blunderen. De jongste ergerlijke flaters in de reeks zijn zowel de manier waarop het referendum werd georganizeerd als de haast waarmee tot werkhervatting werd aangespoord. Wij kennen wel de redenen van die spoed. Men wil het Stakingskomitee niet de tijd gunnen om te agiteren. Maar dit was dan toch een misrekening, want wie de arbeiders kent weet dat al die haast en al die drukking onvermijdelijk wantrouwen en misnoegdheid moeten oproepen. Het is dan ook niet te verwonderen dat noch het referendum noch de werkhervatting een sukses zijn. En als het geleidelijk tot een volledige werkhervatting komt, zal daarmee de spanning in Limburg niet verdwijnen ».

Vrijdag, 13 februari 1970

Aan de mijnen blijft het kalm ; alleen te Beringen en te Winterslag zijn er beperkte incidenten. Er is een lichtjes stijgende werkhervatting.

Het Permanent Komitee beslist, de aktie vanaf volgende maandag voort te zetten in de ondergrond. Het zal deze beslissing laten goedkeuren op stakersvergaderingen tijdens het weekend. De beslissing wordt door Slegers als volgt meegedeeld :

«In vele mijnwerkersgezinnen is er een noodtoestand ontstaan. De mensen worden gedwongen om te gaan werken. Daarom zullen we de aktie voortzetten op ons terrein, in de mijnen ».

Zelfs het provinciaal bureau van de C.V.P.-Jongeren veroordeelt tans de regeringspolitiek ; het

« klaagt aan dat alle middelen aangewend worden om aan de stakingen een einde te maken, o.m. brutaal rijkswacht­optreden in Ford-Genk en een referendum in bedenkelijke omstandigheden in het mijnkonflikt».

Aan de nederlandse universiteit te Leuven is er een praktisch volledige staking. Op de middag vertrekken autobussen met studenten naar Limburg ; ze worden door de rijkswacht opgehouden te Diest. 's Avonds zijn er woelige studentenbetogingen te Leuven. Er worden barrikaden opgericht met materiaal van bouwwerven. De rijkswacht treedt op met waterkanonnen en traangas. Er worden 36 personen opgebracht, waarvan er vijf aangehouden blijven.

Op deze triestige winterdag is er één incident, dat zelfs de stakers even doet glimlachen. De westvlaamse provincieraad is bijeengekomen in buitengewone vergadering voor de benoeming van een raadsheer van het Hof van Beroep te Gent. Bij de geheime stemming blijken twee raadsleden de naam Slegers ingevuld te hebben... Morgen zullen de kranten met een knipoogje verwijzen naar de Volksunie-provincieraadsleden.

 
Zaterdag, 14 februari 1970

Het Permanent Komitee begint een reeks vergaderingen, waarop de stakers geraadpleegd worden over de voortzetting van de aktie in de ondergrond.

Op een buitengewoon provinciaal B.S.P.-kongres te Tongeren wordt de tezis van de regering en van het Kolendirektorium inzake de kooksprijzen nog maar eens verdedigd. Andere socialisten zijn echter minder ingenomen met het Kolendirektorium. Aan het weekblad « Links » zegt Vanwetswinckel, voorzitter van het Komitee van A.B.V.V.-stakers :

«Maar als de heer Karsman van het Kolendirektorium verklaart dat de patroons 50 centiemen op iedere duizend fr loon van de arbeiders in de sindikale kas storten, dan loopt er toch iets mis; de vakbond mag geen steun van het patronaat ontvangen ».

 
Zondag, 15 februari 1970

Te Beringen, Zolder en op andere plaatsen zet het Permanent Komitee zijn reeks raadplegingen voort. De opkomst is bevredigend ; een meerderheid spreekt zich uit voor het voortzetten van de staking in de ondergrond. Maar ergens is het voelbaar, dat de veer gebroken is ; het gebrek aan geld, de honger en de onzekerheid zijn sterker vijanden dan waar de mijnwerkers nu al wekenlang tegen optornen.

Ook het Komitee van A.B.V.V.-stakers houdt een vergadering, tijdens dewelke een meerderheid zich uitspreekt voor het voortzetten van de staking.

Te Brussel beschouwt de regering het mijnkonflikt echter reeds als verleden tijd ; tijdens een urenlange maraton komt een regerings­akkoord tot stand over het zogenaamde « plan Eyskens » dat straks op het politieke vlak voor heel Vlaanderen zal gaan betekenen wat de programmatie op het sociaal vlak tijdens de jongste weken betekend heeft voor Limburg.

Het weekblad « De Post» schrijft een — afsluitend ? — kommentaar over de staking :

« En wat te zeggen over de chantage die zowel van vakbonds- als van regeringszijde op de arbeiders werd uitgeoefend ? Wat te denken van een eerste-minister, die men voor radio en tv een kommunikee van het patronaat hoort voorlezen ? Wat te denken van een minister van Arbeid, tot voor kort zelf de grote bons van het A.B.V.V., die in heel het konflikt met geen vergrootglas te bekennen is en die dan nog diezelfde Major is die voor enkele jaren dezelfde premier, Gaston Eyskens, met straatgeweld ten val bracht ? Dit mag men alvast op het aktief van stakingsleider Slegers schrijven: de man is er in geslaagd zijn kompels wekenlang in de hand te houden, zoals nog slechts zelden een stakingsleider dat heeft gekund ».

  
Maandag, 16 februari 1970

Het voornemen van het Permanent Komitee om de zevende stakingsweek te beginnen met een bezetting van de ondergrond is slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Winterslag ligt stil, maar de andere zetels werken na aanvankelijke moeilijkheden. Het is duidelijk dat de mijnwerkers financieel totaal aan de grond zitten en dat de ellende hen naar de put jaagt. Daarbij komt, dat de direktie van de mijnen haar voorzorgen heeft genomen : het wordt de stakingsmilitanten belet, af te dalen in de ondergrond ; te Beringen krijgen 18 man verbod om aan het werk te gaan, te Zolder 14, te Eisden 5, te Waterschei 18 en te Winterslag 15.

Zowat vijfhonderd  arbeiders schijnen de mijn definitief de rug toegekeerd te hebben tijdens de stakingsperiode.

In verschillende steden zijn er nog studenten- en jeugdbetogingen.

 
Dinsdag, 17 februari 1970

Een ontroerde Slegers deelt mee op een perskonferentie:

« Voor ons is het onmogelijk geworden, nog langer de zware verantwoordelijkheid te dragen in een verdere staking, gezien de bijzonder tragische toestanden die op materieel vlak in vele mijnwerkersgezinnen zijn ontstaan. Niet de vakbonden, maar wij — de stakers — hebben verkregen dat de toepassing van de sociale programmatie toch voor versoepeling vatbaar bleek. Morgen zal het werk hernomen worden ».

Op hetzelfde ogenblik verschijnen twee mijnwerkers voor de rechtbank te Tongeren, beschuldigd van brandstichting op het domein van de Kempense Steenkoolmijnen n.v. De ene krijgt zes maanden waarvan vijf met uitstel; de andere twee maanden waarvan één met uitstel. De n.v. Kempense Steenkoolmjnen — dit kempens bolwerk van de staal- en kolenbaronnen — krijgen duizend frank schadevergoeding.

Duizend frank; méér dan de « limburgse» prijs voor een ton kookskolen. Het is voor de n.v. Kempense Steenkoolmijnen niet allemaal verlies tijdens een staking ...

V
Besluit

Er dient weinig toegevoegd te worden aan de geschiedenis van de grote staking ; feiten spreken immers voor zichzelf. In Limburg zijn de mijnwerkers weer aan het werk gegaan, nadat zij eerst nog verplicht werden om een paar korte schokstakingen te houden tegen de afdanking van stakingsleiders door de direktie. Een week na de staking kwam de door de sindikaten geëiste sociaal-ekonomische topkonferentie een eerste keer bijeen ; midden maart zal ze, na een urenlange praatmaraton, haar werkzaamheden beëindigen. Deze konferentie, met zoveel drukte aangekondigd door Houthuys en Debunne die er « de eerste stap naar de demokratizering van de ekonomie » beweerden te willen zetten, speelde zich af temidden van de grootst mogelijke onverschilligheid vanwege het publiek ; ze leidde trouwens slechts naar weinig ingrijpende maatregelen en vernieuwingen.

In de pers werd nog dagenlang nagepraat over het limburgs drama. Zelfs zij die de staking wekenlang met alle middelen hadden bestreden, gaven nu toe dat er minstens op het vlak van de demokratie en de informatie in de vakbond fouten werden gemaakt. Maar ze bleven zoeken naar andere schuldigen dan zijzelf. Ze meenden die onder meer gevonden te hebben in de grote nieuws­media, vooral in radio en tv. Met dezelfde energie waarmee ze de staking hadden bestreden, begonnen ze een kampanje om de mikro en het scherm dienstbaar te maken aan hun opvattingen en belangen.

Naar de diepte en breedte van de vertrouwensbreuk die de grote staking en de manier waarop ze werd bestreden hebben veroorzaakt, kan slechts geraden worden. Aanwijzingen ervoor vond men in tientallen en tientallen verontwaardigde lezersbrieven die nog weken na de werkhervatting in de pers verschenen. Aanwijzingen bleken vooral ook uit allerlei incidenten en gebeurtenissen, onder meer uit het oorverdovend huil- en fluitkoncert dat aangeheven werd door alle aanwezigen, toen minister Major zich liet aankondigen op een liefdadigheidsavond tijdens de Zesdagen van het antwerps sportpaleis. Aanwijzingen vond men vooral in de simpatie- en solidariteitsbetuigingen met de limburgse mijnwerkers, die nog tot uiting kwamen lang na het einde van de staking.

Er is sindsdien herhaaldelijk gezegd en geschreven geworden dat de grote staking voor de sociale bewustwording van Vlaanderen evenveel heeft betekend dan de zaak Leuven voor de politiek-kulturele bewustwording. Dit is allerminst een overdrijving ; het Vlaanderen van na februari 1970 is tot een dieper inzicht en een klaardere ontvoogdingswil gekomen dan dat van voor januari 1970. Het zijn echter de mijnwerkers die de losprijs daarvoor betalen. Wij hebben een ereschuld tegenover hen en die ereschuld kan alleen maar gedelgd worden door een duidelijker en radikaler sociale oriëntatie van de vlaamse beweging dan ooit tevoren. Tijdens het limburgs drama is eens te meer gebleken dat de politieke en sociaal-ekonomische verdrukkers dezelfden zijn. De uiteindelijke ontvoogding van Vlaanderen moet dan ook zowel politiek, sociaal als ekonomisch voltrokken worden. Tenslotte willen wij toch een Vlaanderen, waarin nieuwe strukturen iedere herhaling van drama's zoals het limburgse onmogelijk moeten maken : een federaal, maar ook een sociaal Vlaanderen.

De Vlamingen moeten overigens beseffen, dat het kolenbeleid een vlaamse zaak dient te worden. Dit besef is onvoldoende aanwezig ; in een verouderd denkpatroon wordt de kolenindustrie nog steeds beschouwd als een nijverheid, die haar eigenlijk zwaartepunt in ons land ten zuiden van de taalgrens heeft. Dat is sinds geruime tijd niet meer waar. Meer dan zestig t.h. van de belgische kolen-voortbrengst wordt in Limburg aan de dag gehaald. Meer dan de helft van de mijnwerkers in ons land werkt in de Kempen en wanneer men abstraktie maakt van de buitenlanders, wordt het een verhouding van meer dan drie vlaamse mijnwerkers voor minder dan één Waal. Het rendement per arbeider bedraagt in de Kempen 2,811  ton en in Wallonië 1,952 ton. We moeten  het lot van de kolennijverheid vooraan schrijven in elk vlaams programma van ekonomische en sociale politiek : het is onze zaak I

De vakbondsleiders hebben tijdens de hele duur van het konflikt beweerd dat de staking gesteund werd door duistere krachten, die vooral de afbraak van de sindikaten en dus van de arbeidersmacht op het oog hadden. Het zal wel overbodig zijn, op dit vlak een diskussie aan te gaan met de verpolitiekte en van de bazis vervreemde top der vakbonden. Maar tijdens de staking is steeds weer de wanhopige trouw van de mijnwerkers aan het sindikaal beginsel gebleken, trouw die beleden werd in de hartekreet « de sindikaten zijn van ons ; ze moeten naar ons luisteren ». Er is ook gebleken dat honderden leden van het middenkader en van het lagere kader der vakbonden zich niet schroomden om, tégen hun leiding in, partij te kiezen voor de stakers. Ook dat mag niet vergeten worden ; ook dat behoort tot de stevige bazis waarop een nieuw Vlaanderen kan worden gebouwd.

Welk slotwoord past hier best ? De ironie van het toeval, of liever de ironie van de stalen wetmatigheid waaraan onze sociale en politieke voogden ons trachten te onderwerpen, zorgde zélf voor het slotwoord. Het verscheen in de kranten van 19 maart, nauwelijks een maand na het einde van de grote staking. En het bestempelt heel de koalitie van sindikale, kapitalistische en politieke bestrijders der 15 t.h.-beweging als een verbond van leugenaars en bedriegers. Niet altijd achterhaalt de waarheid de leugen zo snel als in dit geval :

« De kommissie van de Euromarkt werd om advies verzocht over de oprichting van nieuwe kooksfabrieken in ons land, die nodig geacht worden wegens de ekspansie van de staalnijverheid. Cockerill-Ougrêe-Providence heeft het inzicht, een nieuwe kooksbatterij te bouwen te Seraing en de firma Boel overweegt het oprichten van een nieuwe kooksfabriek te La Louvière. Er heerst dus nog vertrouwen in de kooksnijverheid ».

Cockerill-Ougrée-Providence, Boel: namen met een maar al te vertrouwde klank. Namen die men terug vindt zowel in het lijstje van de bazen der limburgse mijnen als in dat van de waalse staal barons...

VI 
Epiloog

Een van de belangrijkste toegevingen die de zogenaamde «mijntop» — de vergadering van ministers, vakbondsafgevaardigden, Kolendirektorium en patronaat — op 7 februari had gedaan, was de belofte dat er tegen 1 juni een vergelijkende loonstudie zou worden gemaakt en dat aan de hand van de rezultaten ervan de mijnwerkerslonen eventueel zouden worden aangepast.

Deze toezegging was belangrijk, alhoewel ze te laat kwam. Het is immers duidelijk dat de vergelijkende loonstudie had moeten uitgevoerd worden in 1969, vooraleer de nieuwe sociale programmatie werd opgesteld. En het blijft een hemeltergende schande, dat er vijf weken moest gestaakt worden vooraleer de verantwoordelijke instanties zich bereid wilden verklaren, om een objektief onderzoek te doen instellen naar de werkelijke loonsituatie van de mijnwerkers.

De belofte van 7 februari betekende in feite een overwinning voor de stakers. De stakingsbrekers — en in de eerste plaats de sindikale leiders — hadden voordien tot in den treure herhaald « dat het maximum was bereikt». Onder de druk van de aktie in het kempens bekken moesten ze op 7 februari deze stelling opgeven en ze vervangen door een belofte-op-termijn.

De werkhervatting na de grote staking geschiedde eveneens op termijn : 1 juni zou de datum zijn, waarop de aktie zou hernemen indien de belofte niet werd ingelost. Tijdens de laatste perskonferentie van de stakingsperiode zegde Slegers namens het Permanent Komitee, dat het werk op 1 juni terug zou neergelegd worden, indien de mijnwerkers geen voldoening kregen.

De maanden maart, april en mei stonden in het teken van de grondwetsherziening ; de belangstelling van de publieke opinie was niet meer gericht op het probleem Limburg. Alleen de aandachtige toeschouwers en de betrokken arbeiders wisten, dat het vuur onder de as bleef smeulen en dat het dadelijk terug zou kunnen oplaaien.

Einde mei hield de kabinetsraad zich voor het eerst bezig met de vergelijkende loonstudie. Maar op 1 juni was er nog geen enkel tastbaar rezultaat. Minister Louis Major — de oud-sindikalist die de opstand in Limburg als «een persoonlijk affront» had beschouwd — legde die dag voor de mikro's en kamera's van de B.R.T. een verklaring af, die in haar nonchalante vaagheid neer kwam op een provokatie voor de mijnwerkers.

De volgende ochtend, 2 juni, brak dan ook dadelijk een spontane staking uit in de kempense mijnen. Net zoals in januari werd er nu ook nog even geaarzeld door de arbeiders in de veroordeelde mijn van Eisden, maar na een paar dagen werd ook deze put stilgelegd en was de staking in gans het kempens bekken weer algemeen.

De vakbonden sloten zich ditmaal onmiddellijk aan bij de aktie. In de grond waren zij niet ontevreden met deze nieuwe staking : ze konden nu de « leiding » nemen, ze konden hun « nut» bewijzen en ze meenden, een gelegenheid te hebben om het in januari en februari verloren vertrouwen terug te winnen. Het A.C.V. liet dadelijk weten dat het een loonsaanpassing van 10t.h. eiste. En het A.B.V.V. deed, na een korte aarzeling, een forse stap om het A.C.V. voorbij te benen : het maakte bekend, dat de vergelijkende loonstudie een gemiddelde achterstand van de mijnwerkersionen van ongeveer 11,5 t.h. had aangetoond.

Sinds de grote staking hadden de sindikale leiders hun greep op radio en tv weten te versterken en in de week na 1 juni werd ieder B.R.T.-joernaal een sindikale show, tijdens dewelke de vakbondsleiders het nummertje van de verdediging der mijnwerkersbelangen kwamen opvoeren.

Het valt sterk te betwijfelen, of iemand zich aan dit spelletje liet vangen. De waarheid stak immers de ogen uit: de vergelijkende loonstudie en de konsekwenties die de mijntop op donderdag 4 juni daaruit moest trekken bewezen alleen maar, dat de stakers in januari-februari volkomen gelijk hadden met hun eis «15t.h. nu». Er werd tans ten aanschouwe van gans het land duidelijk aangetoond, dat deze eis niet alleen sociaal gerechtvaardigd maar ook ekonomisch verantwoord was. Want de regering besliste, dat de kolenprijs wordt vrijgegeven en dat de staalbazen voortaan aan het kempens bekken de prijs moeten betalen die de kooks in werkelijkheid waard zijn op de internationale markt. Er werd aan de mijnwerkers een loonsverhoging van 10t.h. - in twee schijven -toegekend ; samen met de sociale programmatie en de verworvenheden van januari-februari overtrof deze loonsverhoging ruimschoot de door de mijnwerkers geëiste 15t.h. Na een korte stakingsweek werd het werk op maandag 8 juni dan ook hernomen.

Zelden achterhaalt de waarheid zo snel de leugen : drie maanden na de grote staking bleef er geen splinter meer over van de hele argumentatie, die wekenlang met veel woordgekraam was opgebouwd geworden door regering, vakbonden, staalbazen en Kolen-direktorium.

De cirkel was gesloten : de laatste faze van de grote staking dwong de stakingbrekers terug naar het uitgangpunt, naar de erkenning dat de eis «15t.h. nu» gegrond was geweest. Meteen traden de leiders van het Permanent Komitee en de 23.000 die hen gevolgd waren doorheen zeven weken van strijd en offer naar voor als de grote overwinnaars. En niemand liet zich vangen aan de maneuvers van de vakbonden, die probeerden om de verdienste voor de overwinning op eigen krediet te schrijven.

Het toeval, dat een grillig scenario-schrijver is, zorgde trouwens ervoor dat er een scherpe scheidingslijn getrokken werd tussen waarheid en leugen : op 5 juni verscheen stakingsleider Slegers voor de rechtbank en liep hij een veroordeling op wegens smaad aan de rijkswacht. Praktisch op dezelfde dag werd hij zodoende gekonfronteerd met de vruchten van de grote staking : de wrange vrucht van de repressie en de zoete vrucht van de uiteindelijke overwinning.

Deze veroordeling op het ogenblik van de ultieme rechtvaardiging der aktie was meteen een treffend simbool: de offers waren niet vergeefs geweest.

Het orgelpunt moest nog komen ! Op 10 juni werd door het Studie-komitee van de Westeuropese Steenkoolproducenten te Brussel een perskonferentie gehouden. De heer Gardent, voorzitter van het Studiekomitee, verklaarde er dat gans het energiebeleid zoals het sinds jaren gevoerd werd, totaal fout was. Hij wees erop dat de vraag naar kolen—en vooral naar kookskolen — het aanbod overtreft en dat dientengevolge de hele politiek van mijnsluitingen moet worden herzien : alleen uitgeputte schachten of mijnen met al te buitennissige produktiekostan mogen worden gesloten.

Op deze perskonferentie werd met één slag het kaartenhuisje van de tafel geveegd, dat door de sindikalisten, de regeerders en de technokraten zo lekker was opgebouwd. Het ultieme bewijs werd tans geleverd : de mijnwerkers, de tezis Lycops, het standpunt Olaerts waren juist geweest.

Voor de kempense mijnen moet het signaal voortaan op groen staan. En gans Vlaanderen dient er over te pralen, dat het zo blijft !

   

Het heelnederlandse vormingsschrift waar vaart in zit! Het begint in januari 1971 zijn nieuwe jaargang. Zorg dat je bij de méér dan 8.000 abonnees zijt. Je kan nog net een proefje wagen : stort (onder gesloten omslag kan het ook) 20 fr. op postrekening nr. 40.82 60 - Nieuw Vlaanderen - Brouwersstraat 74, 8470 De Panne. Je ontvangt dan de laatste 3 nummers van de derde jaargang ; zowat 140 blzn. degelijke artikelen.

Nieuw Vlaanderen wordt samengesteld door een onafhankelijke werkgemeenschap uit Vlaanderen (Z.-Ned.), Noord-Nederland en Zuid-Vlaanderen (N.-Frankrijk). Het heeft achter zich een stevig advieskomitee waarin o.a.: André Demedts, Jozef de Troyer, Walter Opsomer, Joos Florquin, Jozef van Overstraeten, Julien van Remoortere, Johan Daisne.

Nieuw Vlaanderen heeft een 50-tal jongeren in elke streek van Vlaanderen, die de kontaktpersonen voor de redaktie zijn ; meer dan 600 jongeren zorgen voor de propaganda. Het beheer wordt geleid vanuit West-Vlaanderen, het opstellen vanuit Brabant, de verzendingsadministratie vanuit Antwerpen ! Bij deze 'familie' hoor jij ook bij! Geef je naam op indien je medewerker-propagandist wenst te worden : Brouwersstraat 74 - De Panne.

Nieuw Vlaanderen, opgesteld door jongeren en speciaal bedoeld voor jongeren, is ook 'leesbaar' voor ouderen ... bovendien is hun geldelijke steun voor ons schrift onmisbaar... Postrek. nr. 40.82 60 Nieuw Vlaanderen - Brouwersstraat 74 - De Panne.

 

West-Pockets

nr 1 : Het feest van de haat (kollaboratie, verzet, repressie, am­nestie) - Oplage : 6.100 - Volledig uitgeput.

nr. 2-3 : «Petlts Vicaires ...» (Priester Daens, Dom Modest van Assche, Rektor Bernaerts, Pater Callewaert), door Arthur de Bruyne - Oplage 4.100 - Nog slechts 240 eks. voorradig -168 blz. - 80 fr.

nr. 4-5 : Hendrik de Man - Cyriel Verschaeve, door Arthur de Bruyne - Oplage 4.000 - Verkoopcijfer na 8 maanden : 2.800 -300 blz. - 100fr.

Enkele persstemmen :

- Moet ge lezen. De moeite waard. Voor de spotprijs van 100 fr. (Soldatenblad Marsch)
- Een vlot en boeiend boek dat wij graag aanbevelen. (De Volkunacht)
- Spannend als een film. Leest gemakkelijk als een roman, ('t Pallleterke)
- Boeiende levensberichten door een zeer gelezen publicist, die een ongewoon breed publiek bereikt. (De Standaard)
- Graag aanbevolen omwille van de waarheid. (Gazet van Antwerpen)
- Zeer bevattelijke, leesbare en toch uitvoerige bibliografieën, die tot
een tijdsbeeld uitgroeien. (Wij)
- Geschreven met een (zeldzaam) talent op een voor ledareen bevattelijke wijze. (De Middenstand)
- Een boek van een bewonderenswaardige sereniteit, dat slechts één fout heeft:  het  kost te  weinig  voor zijn 300  gevulde  bladzijden. (Het Teken).

nr. 6-7 : Grenzen zonder zin (Het Nederlands bewustzijn in de Vlaamse Beweging) door Robert Six - Verschijnt in de loop van 1970 - ong. 180 blz. - 80 fr.

BESTELLINGEN : prk. nr. 92.02 80 van de VLAAMSE VRIENDEN v.d. WESTHOEK, Maskenslaan 33, De Panne (of onder ondoor­schijnende omslag).

Wij houden u gaarne op de hoogte van onze volgende uitgaven. Stuur ons de ingevoegde kaart terug of laat ons uw naam en adres schriftelijk kennen.

Help deze WEST-POCKET over LIMBURG verspreiden: 80fr. per eksemplaar.

Wie (in één bestelling) 4 pockets bestelt, ontvangt gratis een vijfde ! Prk. nr. 92.02.80 van de VLAAMSE VRIENDEN van de WESTHOEK. Maskenslaan 33, De Panne

  
Verantwoordelijke uitgever: Willy Kuijpers
D/1970/0761/1
Juni 1970
   

Nog steeds is jouw steun noodzakelijk want het Permanent Komitee blijft onmisbaar... denk eraan: prk 16.96.69 van de Kredietbank te Winterslag-Genk voor de rekening van het "Permanent Komitee".
 

Foto's

Januari 1966: Limburg...Belgische kolonie 1900-1970!

 
November 1965 - Honderden mijnwerkers voor de kantoren van het Kolendirektorium te Brussel protesteren tegen de onverantwoorde sluiting van de mijn te Houthalen.
 
Waterschei - Volgens de B.R.T.: "Alles was rustig in Limburg..."
 
Zwartberg - Binnen enkele ogenblikken ... tranen over Zwartberg.
 
Zwartberg - 31 jan. 1966 - Om beslag te leggen op deze foto werden destijds door de B.O.B. en de gerechtelijke politie tientallen huiszoekingen verricht. De Mijnwerker Theo Van Hecken (Wilrijk) - in de rug getroffen - ligt op de grond, naast hem knielt een geestelijke van de parochie Hoevezavel. De gastarbeider Antonio Arcila kwam ter hulp en werd ook getroffen... Op de achtergrond laadt een rijkswachter terug het geweer...
 
Valeer Sclepp - aan het hoofd dodelijk getroffen door een traangrasgranaat
wordt weggedragen door mijnwerkers en studenten.
 
Nooit bestrafte misdaad
 
Patje van Hecken sinds 1966 nog steeds gehospitaliseerd ...
 
Begrafenis van Jan Latos
 
Solidair in de nood: bij de gewonde mijnwerker Jozef Heylen te Diest
komen werkmakkers en vrienden een handje toesteken.
 
Door de stakers aan het hoofd van het Permanent Komitee: Gerard Slegers,
wekenlang het mikpunt van alle reaktionaire krachten ...  
Het vuur de gramschap.
 
Voortstaken ondanks 7 weken honger en kou!
 
Betoging van 16 jan. 1970 - te Hasselt: studenten en arbeiders één front!
 
Februari 1970 - Zoals in alle steden van vlaanderen werd te Antwerpen
- één met de stakers - een betoging ingericht door een 50-tal scholen
uit het voortgezet en niet-universitair onderwijs.
 
Midden in de Grote staking: aangrijpende herdenking
van de Zwartberg-slachtoffers van 1966
 
Ordehandhaving ...
 
Januari 1970 - Zolder - Na een hevige razzia van de rijkswacht
worden brandende versperringen opgericht
 
Zij waren veroordeeld tot "een wilde staking" ...
 
De waarborg voor de toekomst...
 
Achterflap
Toon van Overstraeten