VIBEG 1989 - Nr. 1
- Inhoud
ENKELE
FACTOREN DIE HET BELEIDSKADER BEPALEN WIE ZAL DAT BETALEN? De volgehouden akties en uiteindelijk de staking van het personeel in
de opvoedingssector hebben klaarblijkelijk de publieke opinie dermate
gesensibiliseerd, dat de beleidsverantwoordelijken over de brug beginnen
te komen. De concrete voorstellen van Minister Lens-sens van 3 februari
jongstleden ter waarde van 1,1 miljard per jaar extra, werden door de
aktievoerders prompt als onvoldoende van de hand gewezen. Op het moment
dat dit artikel wordt afgerond, moeten de echte onderhandelingen nog
beginnen. Het valt echter te verwachten dat de verbetenheid waarmee het
personeel zijn akties verderzet de publieke opinie nog meer onder druk
zal zetten en dat de bevoegde Minister daardoor nog meer armslag zal
krijgen om een bijkomend pakket aan middelen voor de welzijnssector te
verkrijgen. Of dit zo is, hoeveel en voor wat, zal de nabije toekomst
moeten uitwijzen... Dit artikel geeft enkele kanttekeningen bij factoren, die mee het
kader bepalen waarbinnen het beleid zich beweegt. Het wordt toegespitst
op de sector van de gehandicaptenzorg . NIET ENKEL HET PERSONEEL IS EISENDE PARTIJ De probleem in de sector vertrekt niet alleen van de belangen van het
personeel. Ook de initiatiefnemers en de gehandicapten en/of hun ouders
mengen zich in het debat. Deze drie partijen onderschrijven mekaars
verzuchtingen, zij het hier en daar met bepaalde reserves en eigen
klemtonen. Op een rijtje gezet, komt men tot de volgende hoofdeisen: - een betere financiële positie voor het personeel; Deze eisenbundel ziet men niet onmiddellijk volledig in één keer te realiseren, maar binnen een redelijke programmatie. De kostprijs zou meerdere keren het bedrag overtreffen dat minister
Lenssens in eerste instantie van zijn collega's in de Vlaamse Executieve
heeft kunnen loskrij-gen. Dit brengt echter met zich dat als dat
veelvoud niet gehaald wordt, één of meerdere betrokken partijen niet of
niet voldoende kan krijgen, waarop gehoopt wordt. Deze vaststelling zal
ongetwijfeld een eventuele frontvorming mee gaan bepalen. DE OVERHEID MOET OVER DE BRUG KOMEN Alle betrokken partijen zien de realisatie van de eisen voornamelijk
in het kader van een serieuze uitbreiding van de ter beschikking
gestelde overheidsgelden voor de sector. Elk probeert op zijn manier
hiervoor de beleidsverantwoordelijken onder druk te zetten en de eigen
financiële positie te verbeteren of minstens te behouden. Men mag immers
niet uit het oog verliezen dat de financiering van het Fonds 81 in feite
langs drie kanalen gebeurt: - prefinanciering door de initiatiefnemers; De initiatiefnemers Het is een oud zeer in de sector dat de overheid veel te laat haar
schulden vereffent. De afrekening van de subsidieerbare kosten voor het
jaar 1986 is voor de meeste voorzieningen nog steeds niet gebeurd.
Rekening houdend met het subsidiëringsmechanisme en de gemiddelde
begroting van circa 7,5 miljard BFr. over de laatste drie jaar, wordt
een gecumuleerde schuld van om en bij de 3 miljard BFr. berekend door de
initiatiefnemers, de extra-inspanning van de overheid in 1988 ten spijt. Dit bedrag halen de voorzieningen in hoofdzaak uit leningen bij de
kredietinstellingen, naast sponsoring, liefdadigheidsakties, ... De
intrestlast die eruit voortvloeit moeten ze zelf dragen . Dit betekent
dat het mank lopen van het systeem een - onbedoeld ? - gunstig financieel effect heeft voor de banken. In
het computertijdperk waarin wij leven is een zo trage afhandeling van de
afrekeningsdossiers op een anachronisme aan het lijken. Aan de andere
kant heeft de automatisering serieuze budgettaire implicaties. In het verlengde van het voorgaande vragen de voorzieningen om de
achterstand op een of andere manier in te halen. Bovendien hopen zij
niet te worden geconfronteerd met de prefinanciering van de bijkomende
kosten, die een eventuele inwilliging van het eisenpakket met zich mee
zou brengen. De gehandicapte gebruikers De persoonlijke bijdrage van de gehandicapte gebruikers in de kosten
van de geboden service is de laatste jaren gevoelig gestegen.
Principieel staan zij in voor het bekostigen van de zogenaamde
'hotelkosten'. Of dit in de praktijk ook zo is, wordt vanuit diverse
hoeken - zeker voor de volwassenen in internaatstelsels - sterk
betwijfeld. Men beweert dat deze groep, die ongeveer eenderde uitmaakt
van alle gebruikers van het Fonds 81 (circa 16.000 gehandicapten), ook
een stuk van de begeleiding betaalt. De totale inbreng van de gebruikers
moet ergens rond de 25% liggen van de totale kostprijs, als het principe
van enkel de hotelkosten betalen gerealiseerd wordt. Afgezet tegen het
begrotingscijfer zou men dit kunnen schatten op ongeveer 1,5 miljard BFr.
per jaar. Dit echter onder het grootste voorbehoud, gezien moeilijk kan
ingeschat worden waarvoor het budget exact dient
(voorschotten/afrekeningen) . Individueel bekeken betaalt de gehandicapte gebruiker enkel voor
zover hij/zij kan betalen en een minimum aan eigen middelen overhoudt.
Het grootste deel van hen betrekt zijn inkomen uit ofwel de
kinderbijslagen (minderjarigen), ofwel de tegemoetkomingen aan
gehandi-capoten (meerderjarigen). Dit heeft tot gevolg dat de financiering van de opvoedingssector mede verbonden is met de hoogte
van deze inkomenssystemen. Elke aanpassing die daar gebeurt heeft
rechtstreekse financiële implicaties, hetzij in positieve zin (zie de
verlaging van de leeftijdsgrens van 25 naar 21 jaar voor mentaal
gehandicapten in de o-vergang van kinderbijslag naar tegemoetkomingen),
hetzij in negatieve zin (zie de begrenzing van de uitbetaling van de
integratietege-moetkoming tot tweederde van het bedrag als de betrokkene
dag en nacht in een gesubsidieerde instelling verblijft) . De gehandicapten en hun vertegenwoordigers gaan ervan uit dat, wat
hen betreft, de kritische grens voor het ten laste nemen van de kosten
al méér dan bereikt is. Zij hopen dat de eventuele inwilliging van de
eisen in de opvoedingssector geen bijkomende lasten gaat opleggen aan de
gebruikers door een of andere aanpassing van de regeling betreffende de
persoonlijke bijdrage. De overheid Rest dan nog de overheid, zeg maar de belastingbetalers of ook de
publieke opinie. Op dit niveau van financiële verantwoordelijkheid staat
de vraag of en in welke mate men de welzijnssector wil opwaarderen ten
opzichte en ten koste van andere sectoren centraal. Het principe
verkondigen is één zaak, het hard maken een andere. De concrete voorstellen van minister Lenssens op basis van 1,1
miljard BFr. bijkomende middelen per jaar, naast de inspanningen van
1988, tonen aan dat het klimaat geschapen is om een dergelijke
opwaardering van de sector te bekomen. De bevoegde minister wou deze
middelen bij voorrang beste- den aan het inlossen van de looneisen van het opvoedkundig,
administratief en onderhoudspersoneel. Daarnaast zou er ruimte zijn voor
een selectieve opheffing van de personeelsstop en een beperkte
uitbreiding van de volwassenenzorg. De vakbonden hebben deze voorstellen
omwille van een onvoldoende en onevenwichtige benadering van de
looneisen en een zo goed als negeren van de kwalitatieve
personeelseisen... Zij gaan door met de strijd. Nóg meer middelen vrijmaken voor de welzijnssector zal mogelijk nog
wel lukken, maar het zal zeker niet gemakkelijk zijn. De Vlaamse
Gemeenschap kijkt aan tegen een deficiet voor 1988, juist op het moment
dat ze geplaatst wordt voor een enorme uitbreiding van haar
bevoegdheden. De vernieuwde Executieve is zinnens de schulden van de
Vlaamse Ge meenschap in de hand te houden zodat geen doorschuiving kan
gebeuren op de schouders van de volgende generatie(s) . De globale
financiële situatie ligt momenteel trouwens vrij moeilijk, gezien de
Gemeenschappen moeten participeren aan de sanering van de openbare
financiën. De zogenaamde tweede fase van de communautarisering impliceert dat
een serieuze stap voorwaarts is gezet om binnen de gehandicaptenzorg van
de Vlaamse Gemeenschap de materies van het Rijks-fonds voor de sociale
reclassering van de minder-validen, met uitzondering van alle
individuele prestaties inzake functionele revalidatie (verwezen naar het
RIZIV) effectief te gaan integreren. In het kader van de
financieringswet heeft de nationale regering hiervoor een bedrag van 5
miljard BFr. ingeschreven. De Vlaamse Gemeenschap kan in principe vrij
over deze middele
|