Jan Bucquoy illustrated, 1968-2009
van het erotisch jaar tot het jaar van de rat
100Titres/Yellow Now, 2009 Français  English

 

Enkel de teksten zijn overgenomen, met goedkeuring van Jan Bucquoy.
Boek bestellen bij 100titres@gmail.com / guy.jungblut@teledisnet.be

 

Inhoud

 
 

Titel
Inhoud

Jan Bucquoy  

Transgressie
Esthetiek
Waarom een retrospectieve?

Corinne Maier  

Belgischer dan Bucquoy bestaat niet

Jan  Bucquoy  

Jeugd
Vlaming met een Frans sausje
Beeld en geluid
Vroeg engagement
Bekende bemoeial
Collages
Toneelschool en situationisme
Filmopleiding
Spelen met strips
Stripscenarist
Eerste boeken en toneelstukken
Eerste recensies, eerste censuur
Landschappen
Dol en Belge
TV-rebel
Slipmuseum
Vrouwenmuseum
Films

François Coadou  Jan Bucquoy - Kunst alsof ze het leven zelf is / Het leven zelf alsof het kunst is
Jan  Bucquoy  Bezettingen
Théophile de Giraud  De geobsedeerde hakbijlmoordenaar van de Staat

Jan  Bucquoy 

Kunst verklaard
Tot in de nietigheid
Als vanoud
Anarchie
Anarchie en kunst

Théophile de Giraud 

Voyage au centre du cerveau d'un belgitateur

Paul Ilegems 

Het verschijnsel Jan Bucquoy

Jan  Bucquoy 

En verder?

Jan  Bucquoy

Jan  Bucquoy
Discografie
Tentoonstellingen
Filmografie
Happenings
Theater en One Man Show
Te
kst en strips
      
  Steun
Uitgevers
Achterflap
 

Transgressie

Er zijn drie soorten transgressie: seks, waanzin en politiek. Als je ze kunt combineren, val je op drie fronten aan.

 

Esthetiek

Esthetiek is voor de kunst wat schaamluis voor de liefde betekent. Geef mij maar kunst die me een flinke ram tegen m'n kop geeft. Dat doet even pijn, maar zorgt wel dat ik niet inslaap. Liever een waarschuwende klap dan een inhoudsloze aai.

 

Waarom een retrospectieve?

Omdat België me na een relatie van veertig jaar in de steek laat. Stomme wijven, ook. Een volk dat als Belgen bekendstond is door een stammenoorlog uiteengevallen. België is niet meer in staat om zichzelf als onderdeel van zijn eigen cultuur te zien. Het land is ten prooi aan een verdeeldheid die me monddood maakt. Een aparte band met de Vlamingen, de Franstaligen en de Duitstaligen zie ik niet zitten.

Dit retrospectief vormt het slotakkoord van een veertig jaar durende teloorgang van ons land. Het verhaal is uit. Salut en de kost.

Omdat ik niet meer terug kan, veroordeel ik mezelf tot een ballingschap zonder het koninkrijk. Met als enige bron van hoop de overtuiging dat de Belgische geest niet aan grenzen gebonden is.

 

Belgischer dan Bucquoy bestaat niet

Jan Bucquoy is Belg tot in de toppen van zijn tenen. Hij lijkt wel gedrenkt in de nationale kleuren. Om te beginnen beheerst hij de drie landstalen, die hij vermengt tot zijn eigen idioom, en bovendien maakt hij een potje van alle cul­turele referenties, alle symbolen van het land, die hij vrolijk verdraait en vervormt. Zijn hele werk ademt België uit -tenzij het België is, dat via hem ademt.

Het begint bij de Belgische politiek, waarvan hij de iconen en de werking meedogenloos in vraag stelt. Zeer tegen diens zin, is natuurlijk de Koning het mikpunt van zijn spot: Boudewijn en Fabiola worden belachelijk gemaakt in de schilde­rijen en collages van Bucquoy (Portret van Fabiola met tampon als sieraad, Boudewijn uitgedost met een slip als hoofd­deksel). Onze onruststoker, voor geen kleintje vervaard, deinst er zelfs niet voor terug om een standbeeld van de koning te onthoofden op de Grote Markt van Brussel ( 1992); de ordehandhavers zijn not amused, en de politie grijpt in om de orde te herstellen - zodat de happening, natuurlijk, een publieke dimensie krijgt. Dit is niet de bruid die in haar blootje wordt gezet door haar aanbidders, dit is de koninklijke familie die in haar blootje wordt gezet door haar nar. De koning heeft geen kleren aan. Binnenkort is hij nog slechts het breekbare symbool van een land dat wordt ver­scheurd door centripetale krachten. Want met zijn herhaalde aanvallen draagt Bucquoy ontegensprekelijk bij tot de ontwrichting van de monarchie. Maar het koningshuis is niet de enige die ervan langs krijgt. Ook de politiek moet eraan geloven. In zijn film la Vie politique des Belges (1998), maakt de cineast een echte road movie van de onwaar­schijnlijke verkiezingscampagne van twee picrocholins partijen. Via hen belicht hij alle moeilijkheden en onoverkome­lijkheden van het Belgische politieke leven: versnippering van de belangen, identiteitscrisis. Waarvoor is de democratie eigenlijk goed, vraagt Bucquoy zich af.

Hij heeft het antwoord: zij dient om haar mogelijkheden in vraag te stellen en de grenzen ervan op te zoeken. In zijn tijdschrift Dol (Belge in de Franstalige versie), gecreëerd in het begin van de jaren 1990, valt Bucquoy de zelfgenoeg­zaamheid en de vaste overtuigingen aan van de Belgische bourgeoisie die hij aan de kaak stelt. De macht, de politiek, de vastgeroeste meningen, alles moet eraan geloven."Erger dan Hara-Kiri", is het bijtende compliment dat de halfge-amuseerde-halfrotgeschrokken Franse pers hem maakt. Het "Dolle" experiment leeft maar zolang als de rozen (dat was de kleur van zijn papier): nauwelijks een jaar. Na tal van inbeslagnemingen en gedwongen verkopen verdwijnt het van het toneel, maar niet zonder de verbeelding blijvend geprikkeld te hebben.

Ook het geografische België wordt door Bucquoy met een charge vereerd. "Belg zijn, is niets zijn", schrijft hij in zijn autobiografische boek La vie est belge (2007). En toch... prijst hij de Oostendse stranden in zijn strip le Bal du rat mort (1980). De schoonheid van de Belgische kust speelt een hoofdrol in zijn film Camping Cosmos (1996). Het Vlaamse dialect van zijn geboortestad, Harelbeke, werpt zich op als het hoofdpersonage in Friday Fishday (2008). Je kunt tal van voorbeelden aanhalen: België is gewoon alomtegenwoordig bij Bucquoy. Het is overal en buiten zichzelf. In les Vacan-ces de Noël (2005), stranden (in alle betekenissen van het woord) Noël Godin en een prachtige bende mafkezen op het Festival van Cannes, waarna een concentraat van "belgheid" zich over de Croisette verspreidt. België als intentie en als extensie, dat is Bucquoy ten voeten uit.

Zo wordt België vermaald in de caleidoscoop van Bucquoy. Maar het natuurlijke milieu van de kunstenaar is toch Brussel. Het zijn de straatstenen van deze stad die getuigen zijn van zijn spectaculaire jaarlijkse Staatsgrepen (2005, 2006, 2007,2008).Telkens op 21 mei, probeert de rebel het koninklijk Paleis in te nemen, begeleid door zijn trouwe kompanen Arne Baillière en Théophile de Giraud, en soms door een aangeschoten Noël Godin. "Jullie hebben de macht", schreeuwt hij de Brusselaars toe. Allemaal voor niets, zij hebben wel iets beters te doen, werken bijvoor­beeld. Werken? Een verboden woord voor Bucquoy: Vade retro, satanas. Hij heeft wel dringender zaken te doen: de wereld veranderen, bijvoorbeeld.

Brussel is zijn stad; in zijn films la Vie sexuelle des Belges I ( 1994), la Jouissance des hystériques (2000), of nog in zijn boek La vie est belge, komt ze er vaak goed (maar met de schrik) vanaf. Een tram, de lucht, enkele straten, een café, een bak­stenen huis, het decor ligt vast. Zonder de universiteit en het Justitiepaleis te vergeten: het eerste leidt soms naar het tweede, maar niet altijd op de verwachte plaats. En de fabrieken, die van Renault-Vilvoorde, in Fermeture de l'usine Re­nault à Vilvoorde ( 1998). Dat is alles, en alles is er. Elk exterieur is een verdwijnpunt. Een verdwijning die het kenmerk van Jan Bucquoy draagt: achtervolgd door deurwaarders, verandert hij immers voortdurend van woonplaats: hij heeft al tientallen adressen gehad in het "echte" leven. Een "echt leven" dat alle kanten opgaat, waarin het moeilijk is om waarheid en verdichtsel te onderscheiden.Wat maakt het ook uit: zijn ze niet allebei een creatie? De identiteit van Brussel ontvouwt zich bijna in de holten van zijn werk, discreet, onopvallend maar niet zonder ef­fecten). En nooit beter dan in de Dolle Mol, dit mekka bij de Grote Markt, in de Spoormakerstraat. Een café waar Bucquoy in 1970 binnenging om een biertje te drinken en dat hij zich sindsdien geleidelijk aan heeft toegeëigend. Hij was er klant, cultureel bezieler, rebelse en illegale bezetter (2006), en ten slotte de heer des huizes, dankzij een sub­sidie van het Vlaamse ministerie van cultuur (2007-2008). De Dolle Mol is meer dan een café; het is een cultuuroord waar de hele intelligentsia van de seventies mekaar heeft gekruist, het is "de uitvalsbasis voor de opstand in het hart van de stad" (sic), maar het is ook een onwaarschijnlijke televisie, www.dollemol.be. De Dolle Mol is het juweeltje van Buc­quoy, misschien wel zijn echte museum.

Bucquoy is, ook en vooral, Belg door de verwijzingen. Naar Magritte, van wie hij een doek verbrandt ( 1991 ): echt of vals? Niemand zal er ooit het fijne van weten: dat is overigens ook niet belangrijk. En naar de surrealist Marcel Marien, die hem tot zijn enige erfgenaam riddert. Bucquoy verwijst voortdurend naar hem door dezelfde beroepen uit te oefenen; in wanorde (hoe anders...): als verkoper van tweedehands boeken, dichter, cineast, fotograaf, smok­kelaar en veelzijdige stokebrand.Ten slotte heeft Bucquoy zijn alter ego gevonden in Tijl Uilenspiegel, die oneerbiedige literaire held die de schone schijn van de maatschappij ontbloot door de machtigen uit te dagen. Onze artiest maakt gebruik van de symbolen van de belgheid. Zijn palet is belegd met de kleuren van de nationale vlag, die weer worden samengevoegd tot landschappen (Paysages belges, 2007). Rood-geel-zwart, dat valt op, dat is Bel­gië. Zo maakt Bucquoy ook gebruik van Manneken Pis, dat beroemde Brusselse fonteintje met een plassend jongetje. Dat jongetje verschijnt nu in de vorm van een kalender (1998) waarop onze kunstenaar naakt afgebeeld staat, piemel in de luchtje moet maar durven. Manneken Pis en Manneken Bucquoy, één strijd, die van de vrije geest en de uitda­ging. In het mandje van Bucquoy vinden we - natuurlijk - ook de frieten, die apotheose van belgheid. In de jaren 1980 wijdt hij er een reizend museum aan (in samenwerking met Paul llegems, Jeff Meert, Jo Cauwenberg). Frieten, een kunstwerk? Bucquoy bewijst het door ze te bakken tijdens zijn aan België gewijde happenings. Zijn de frieten niet de vreemde overblijfselen van een verre, mysterieuze pla­neet? Zijn aardappelfoto's (2007) tonen de zetmeelknol-len in de vorm van zwevende meteorieten. Hallucinant.

Het ontbreekt Bucquoy niet aan referenties. Maar refe­rentie is geen reverentie.want dat is niet bepaald de huis­stijl. "Alles bloot" is veeleer zijn strijdkreet. Kuifje, Lucky Luke en de Smurfen, geschapen door Belgische kunste­naars, kunnen maar beter beven op hun klare lijnen. De kunstenaar herinterpreteert en verdraait hun avonturen in de stripreeks "La vie sexuelle". Weg met de mooi af­gewerkte en gezinsvriendelijke storyboards. Hier leveren deze voorheen asexuele personages zich over aan on­tucht en uitspattingen onder het grijnzende oog van hun verleider. Maar in naam van welke razernij, van welke woede, moet de schijn zo worden ontbloot'Waarom laat hij zich gaan als pornografische stripauteur? Omdat ont­heiligen de eerste stap naar de vrijheid is. En daarbij is het een libertijnse manier om te verkondigen dat geen enkele zuiverheid onschuldig is. En is het, ten slotte, niet het voorrecht van de scheppende kunstenaar om het per­spectief om te keren, zodat de toeschouwer wordt ge­dwongen, niet om te zien, maar om te kijken?

Bucquoy verdient zijn keurmerk "100% Belgisch", ge­stempeld met de drie kleuren, zwart-geel-rood, van de vlag. Belgischer dan Bucquoy bestaat niet - maar tegen­woordig is het België dat bijna niet meer bestaat. De schuld van Bucquoy? Als hij er al toe heeft bijgedragen dat het rijk op zijn grondvesten schudt door zijn sabota-geacties, is het om het beter te herbouwen door zijn kun-stenaarswerk. Als België niet meer als Staat zal bestaan, zal het worden geroemd als een kunstwerk, naar het idee van onze lastpost. En deze natie-creatie zal trots herin­neren aan het verloren land waarvan de kunstenaar het einde heeft voorspeld. Goodbye Belgium, hello Bucquoy.

Corinne Maier

 

Jeugd

Ik ben geboren in Harelbeke.een volkse stad,een stad van bouwers. Alle bouwberoepen zijn er te vinden, van met­selaars en stukadoors tot elektriciens en schrijnwerkers. Mijn familie was gespecialiseerd in meerdelige houten trappen voor in grote huizen.

In mijn straat waren er 150 cafés te vinden, waar halve li­ters bruin bier werden geschonken, en 25 brouwers die tapbier maakten, tot het pils uitTsjechoslowakije zijn in­trede deed.

Mijn grootmoeder had een café tegenover ons huis, een soort Felliniaanse kroeg met mensen die zich bezatten en hard liepen te schreeuwen. Ze waren bezeten door een soort oerdrang om anderen aan het lachen te brengen en normaal met elkaar om te gaan, zonder kapsones. Nie­mand wilde zich beter voordoen dan hij was. In die wereld ben ik opgegroeid, daar is mijn karakter gevormd. In Harelbeke wond je nergens doekjes om. Je zei gewoon wat je vond. Dat directe, dat rauwe heb ik nog altijd en komt vooral naar voren in mijn films, waarin niets wordt verdraaid of verstopt.

Vlaming met een Frans sausje

Ik ben in Vlaanderen opgegroeid, maar Frankrijk, met al zijn cultuur, verfijning, politieke bewustzijn en op handen gedragen filosofen en schrijvers, was niet ver weg. Twintig kilometer, meer niet.Voor de mensen daar betekende Frankrijk vooral goed betaald werk en lekkere Picon. Bij mij vertaalde zich dat in een strijd tussen de realiteit en mijn verbeelding, met aan de ene kant de ruwe Vla­mingen en aan de andere het verfijnde Frankrijk.Van die verfijning keerde ik me al snel weer af, toen ik besefte dat ik me prettiger voelde tussen glazen vol ambachtelijk bier dan in een kunstgalerie! Op tentoonstellingen met een humoristisch tintje kan ik wel aarden, maar als het te se­rieus wordt, loop ik weg. Ik heb een hekel aan starre, ab-

stracte troep, aan alles wat zich als intellectuele autoriteit opwerpt en denkt te weten waar de wereld vandaan komt en waar we heen gaan. Daarvoor kun je beter Einstein lezen dan je blindstaren op moderne kunst. Ik moet niets weten van kunstenaars die aan de haal gaan met de filo­sofie en de wetenschap. Het ontbreekt de kunstwereld vooral aan bescheidenheid. Echte kunst haalt mensen uit hun dagelijkse beslommeringen en bevrijdt ze van de ver­vreemding, maar dan wel in het besef dat de weg nog lang en zwaar zal zijn en de gids vaak onervaren, "zoals Mao had kunnen zeggen".

Beeld en geluid

Voor het beeld, voor de televisie, kwam eerst de radio. Radio betekende vrijheid. Destijds bemoeide de overheid zich er nauwelijks mee, veel minder dan met televisie. Er werd veel losser mee omgesprongen. Het gesproken woord was vrijer dan het geschrevene, vrijer ook dan beel­den.

De rock'n roll ontdeed de geest en het lichaam van hun oude ketenen. Ik ben van de operettes van Johann Strauss overgestapt op de rock'n roll. Daarna volgden Radio Luxembourg International, Europe I en de Engelse stations (Caroline,Veronica en Atlantic, die vanaf een schip buiten de territoriale wateren muziek uitzonden die je op de na­tionale zenders niet hoorde).

De fascinatie voor beelden volgde na mijn kennismaking met de licht anarchistische school van Marcinelle onder leiding van Franquin (Robbedoes) en vervolgens, aan het andere uiterste, met de padvinder, katholiek en collabo­rateur Hergé, de man van de strakke lijn. De ronde, be­weeglijke pen van Franquin tegenover de strakke, heldere stijl van Hergé. Met één lange streep, zonder perspectief, zoals in een kindertekening of zelfs een naïeve, haast psychotische schets, kon je de wereld duidelijk herken­baar uitbeelden. Ik heb die techniek veel later nog gebruikt voor een reeks portretten van het Belgische koningshuis.

Guust Flater is niet te parodiëren, maar dat geldt des te meer voor Kuifje met zijn rare leven zonder vader en moeder, zonder vrouw, en met alleen een soort homo­seksueel getinte vriendschap met een viriele man in een verhaal waarin zelfs Castafiore op een travestiet lijkt.Aan de ene kant had je dus de wereld van Marcinelle met de anarchistisch Guust Flater, en aan de andere die van de collaborateur Hergé.

Dankzij de strips heb ik leren lezen. Dat begon met de Vi-king-verhalen (Erik de Noorman) in Het Laatste Nieuws. Toen ik op de lagere school kwam, kon ik dus al lezen.Als geboren autodidact tekende ik op mijn achtste al strips na, maar ik ben ook beïnvloed door Picasso, van wie ik Guernica naschilderde. Ook bij Picasso zie je een soort heldere lijn, maar dan driedimensionaal verwerkt in zijn kubistische stijl en zijn manier om de hoeken af te snijden en perspectieven aan te brengen met vlakke tinten. Wat later ontdekte ik de wereld van de film. Met mijn 8 mm-cameraatje maakte ik korte filmpjes. Eerst de strips dus, en toen de film. Maar er school ook een schrijver in me, want op mijn 8' of IOC maakte ik al gedichten. Lief-desgedichten waren dat, die ik dan aan de meisjes gaf. Zo probeerde ik ze te versieren, maar ik begreep al snel dat ik er niet veel mee opschoot.

Vroeg engagement

We deden aan flowerpower avant la lettre. De vader van een van mijn vrienden teelde kasbloemen. De onver­kochte partijen deelden we uit onder de mensen. Toen heb ik begrepen dat je mensen gelukkig kunt maken door ze iets te geven, vooral omdat ze niet gewend waren om iets te krijgen. Ik begreep dat door te geven je ook iets terugkreeg en dat dat beter werkte bij de meisjes dan ge­dichten.

De komst van de televisie betekende een drastische ver­andering. Samen met een vriend reden we rond met een megafoon op het dak en riepen we "Gooi uw televisie weg!" In de jaren '60 begonnen de mensen televisies te kopen en kwamen ze hun huis niet meer uit. Steeds meer cafés gingen dicht. Onze oproepen om het allemaal an­ders te doen haalden niets uit. Met bloemen ging het beter. Het uitdelen van bloemen en onze oproep om de televi­sie de deur uit te doen, dat waren allemaal protestacties avant la lettre. Ook met ons theater moesten we de straat op om de mensen te bereiken.

Ons engagement nam ook andere vormen aan. Zo hees ik de vlag van communistische landen aan een stok bij mijn slaapkamerraam, al verving ik ze uiteindelijk altijd door zelfgemaakte vlaggen. Daarbij liet ik me inspireren door le Petit Larousse illustré. Uit die encyclopedie haalde ik later ook ideeën voor mijn reeks olieschilderijen van Belgische vlaggen met veel rood, geel en zwart. Met kleuren wilde ik de landen een ander aanzien geven. Zo beeldde ik de Nederlandse vlag af met de nationale oranje kleur erin, terwijl de echte vlag er heel anders uitziet, en met blauw als symbool voor het water waar dat land op is gewon­nen. Een andere kijk op territoria, dat is wat mij ertoe aanzette om nieuwe vlaggen voor de landen en hun am­bassades te ontwerpen. Ik zag mijn huis als een ambas­sade van de wereld. Dat intrigeerde me, hield me bezig. Ik begreep dat we de traditionele voorstellingen achter ons moesten laten, de overheersende cultuur moesten over­stijgen om de wereld te verbeteren. Wat je op de kaart zag vertegenwoordigde het territorium niet. Door de kaart te veranderen, kon je het territorium een nieuwe inhoud geven.

Vader en moeder

Mijn vader hield van voetbal, zowel om het spel zelf als om de spanning. Na de wedstrijd gingen we naar het café. Dat gaf me het gevoel dat ik meetelde. Naast het werk en de kerk was dat een andere manier om mijn plaats in de gemeenschap te verdienen. Ik begreep dat elk spel de men­sen bij elkaar kon brengen en ze met elkaar kon verzoenen. Spel en toeval zouden later ook centraal komen te staan in mijn artistieke werk.

Mijn vader geloofde nergens in. Hij was communist en antimonarchist. Hij wilde graag dat ik ging voetballen en net als hij een goed betaalde baan bij een elektriciteits­maatschappij kreeg. Ik heb zelfs nog het toegangsexamen voor kinderen van personeelsleden afgelegd. Een pure formaliteit was dat, want je kreeg de antwoorden van te­voren al! Met de psycholoog heb ik het over het existen­tialisme van Sartre gehad. Dat was de reden waarom mijn sollicitatie werd afgewezen. Mijn vader was woedend. Hij zei niets meer tegen me en kwam ook niet meer naar mijn voetbalwedstrijden kijken. Ik had zijn enige wet over­treden: een vaste baan. Voor de rest was mijn vader niet zo autoritair en hoefde ik er niet trots op te zijn dat ik ook de andere wetten overtrad.

Mijn moeder kon wel om mijn fratsen lachen, maar zei me wel: "Je moet wel binnen de norm blijven, niet opvallen. Niet vooroplopen, niet achteraan lopen, maar in het midden." En intussen vertelde ze overal vol trots over haar rebelse zoon. Double bind heet dat, gevangen zitten tussen twee uitersten. Als kind weet je niet wat je daar­mee aan moet.

Dat dubbelzinnige van mij komt daarvandaan: in cafés rondhangen en vervloekt worden.

Bekende bemoeial

Hugo Claus was vijftien jaar ouder dan ik. Toen ik hem voor het eerst ontmoette, stond hij pamfletten uit te delen bij de Flandria-fabriek in Zedelgem. Ik zag daar een bekende schrijver staan die zich ook wel met de schilderkunst bezighield (hij had deel uitgemaakt van de Cobra-groep), een zeer omstreden figuur in katholiek Vlaanderen die zijn bekendheid ten dienste stelde van zijn politiek engagement. Een ander voorbeeld van zijn engagement was een naakte Heilige Drievuldigheid, iets waar hij bijna voor in de gevangenis belandde. Maar hoe meer hij geaccepteerd werd en zijn bekendheid toenam, hoe meer hij bedaarde. In een uitzending op FR 3 ver­telde hij dat hij er spijt van had zich niet anarchistischer te hebben opgesteld en zich in te hebben gehouden van­wege  zijn status.

Je bekendheid gebruiken om de maatschappij wakker te schudden. Je woorden wegen dan veel zwaarder door dan wanneer je een onbekende bent. Tegelijkertijd zie ik het voorbeeld van Hugo Claus als een les. Als je te bekend wordt, zit je vast aan je rol en raak je verstikt. Op de een of andere manier heeft me dat gerustgesteld. Toen Claus zich alles kon permitteren, hield hij zich koest. Ik heb Rudi Dutschke eens horen zeggen:"Als we de top van de maatschappij hebben bereikt, laten we alles knallen." Dat klopt niet, want je raakt langzaamaan verstrikt in het systeem. Claus is voor mij een voor­beeld gebleven. Alleen Sartre kon aan hem tippen. Hij heeft de Nobelprijs geweigerd, klom op een kist om de arbeiders van Renault toe te spreken en leurde op straat met la Cause du peuple.

Als je naar de loopbaan van de grote anti-figuren uit de jaren '70, dan zie je dat de meesten ofwel minister of kabinetslid zijn geworden, ofwel helemaal door zijn gedraaid omdat het ze niet lukte de grenzen te door­breken, de muren te slechten en keuzes te maken zon­der opgeslokt te worden en in te moeten binden. Zoals Besancenot zegt: zodra je vaart mindert, word je door het systeem en het radarwerk in een houdgreep geno­men. Dat verklaart mijn vrees voor succes, de drang om alles af te breken zodra iets goed lijkt te gaan lopen, zodat het systeem nooit iets anders kan doen dan je uit­spugen. Ondermijning als een kunstvorm.

Collages

De oorsprong van mijn collages is vrij anaal. Ik begon er namelijk mee in de tijd dat de toiletten zich nog in de tuin bevonden. Er hingen altijd reepjes kranten en tijd­schriften om je kont mee af te vegen. Om de tijd te doden, las ik die.Veel mensen bewaarden toen hun kran­ten en tijdschriften nog. Het waren altijd dezelfde arti­kelen, want veel nieuws was er nooit.Alleen de kleur en de structuur van het papier was telkens anders. Van oude tijdschriften als Ons Land maakte ik dan collages. In wat ik las zag ik geen enkele vooruitgang, de toekomst was het verleden. Altijd dezelfde conflicten, met alleen van tijd tot tijd andere namen. Alles keert altijd weer terug. De auto's worden anders, maar er staat nog altijd een griet naast. De tijd staat stil. Dat besef drong tot me door dankzij de collages en de plee. Beelden zijn net als ijs. Ze bevriezen de tijd en bevriezen ons leven. Ik zag het leven als een eindeloze maalstroom. Mijn col­lages gaf ik de algemene titel "Toekomst" mee. Eigenlijk is het verleden-heden-toekomst. Een gevoel dat alles voorbijgaat en verdwijnt, een soort gigantisch circus met mensen die zichzelf erg serieus nemen en de vol­gende dag tussen de overlijdensberichten staan. Mijn collages zijn scheursels uit de tijd, alle gebeurtenissen staan dezelfde voet. Je zou het gedachteloze schilderin­gen kunnen noemen.

Het leven is een collage. Het bestaat uit verschillende lagen, net als de ui van Nougé. Niets verandert echt, je kunt pellen wat je wilt, je komt altijd op hetzelfde uit. Een tijdje later heb ik de collages gebruikt om te pro­voceren, maar dat was pas in de jaren '70.

Toneelschool en situationisme

Ik heb de toneelschool van Straatsburg bezocht en stond tegelijkertijd ingeschreven aan de universiteit om daar goedkoop te kunnen eten. Het was de tijd waarin het si-tuationistische boek De la misère en milieu étudiant ver­scheen. Er was een hele stroming gaande die zich via toneel en kunst uitsprak over de vragen die ik me stelde over een leven in de kapitalistische maatschappij. Een He­geliaanse en marxistische analyse die de Franse schrijver en cineast Guy Debord ontdekte in een vertaling van Ge-schichte und Klassenbewusstsein van Georg Lukâcs en zo ongeveer tot thema maakte van zijn boek la Société du spectacle. De kritiek van Debord groeide uit tot een toon­aangevende theorie (met een surrealistische tint) over de kapitalistische maatschappij. Door kritiek te uiten, ver­werd je tot wat je bekritiseerde, legde je je erbij neer en nam je je plaats in in de kapitalistische maatschappij. Hoe kun je in de maatschappij leven zonder er deel van uit te maken, hoe kun je die smalle lijn bewandelen? Mijn poli­tieke bewustzijn heb ik niet aan de colleges te danken, maar is er bij mij in geslagen door de politieknuppels. Het situationisme is een boeiend intellectueel avontuur, maar vertoont wel een aantal tekortkomingen. Het heeft iets geweldigs, maar tegelijkertijd ook iets zeurderigs, li­turgisch, kerkelijks en puristisch door de behoefte om alsmaar grote waarheden te verkondigen, waarin echter één essentieel element ontbreekt: de twijfel. Daarin schoot de situationistische beweging het meest tekort. De beweging is op stalinistische wijze ten onder gegaan. DeVietcong, het Maoistische China, Trotski, daar stond ik allemaal erg wantrouwig tegenover. Ik werd al snel bui­tengesloten door de groepjes die er wel heilig in geloof­den. Net als in de wereld van Hergé waren er geen meisjes te bespeuren, behalve in la Chinoise van Godard. De meis­jes vonden al die groepjes ook helemaal niet leuk! Mei 68 was een fantastische tijd, de mensen spraken net als in Harelbeke. Het was de periode van de seksuele bevrij­ding. Al die moeite voor zoiets!

Filmopleiding

In oktober 1968, na Straatsburg, ging ik studeren aan de Insas in Brussel.

De filmopleiding aan de Insas was toen in de ban van de NouvelleVague (als tegenreactie op de traditionele film-makerij) en het Italiaanse neorealisme. Ik maakte niets af. Tegelijkertijd "deed" ik morele filosofie in Gent. Aan de Insas had je toen docenten als.André Delvaux en Frans Buyens. Er werden filmworkshops gehouden, maar daarna wachtte het vooruitzicht van een opleiding op universi­tair niveau waar je pas na vier jaar een korte film mocht maken! De universiteit en de hoorcolleges hebben de praktijklessen helaas verdrongen. Het regisseren heb ik eigenlijk in het Koninklijk Belgisch Filmarchief geleerd.

Spelen met strips

Via de collages kwam ik bij het parodiëren van strips uit, zoals Asterix, Suske en Wiske, Lucky Luke en Kuifje. Som­mige van die parodieën zijn gepubliceerd, andere niet. Ik maakte de strips na en tekende er dan allemaal lullen bij. Meestal deed ik dat samen met anderen. Het resultaat deed denken aan wat veel situationisten deden. Die veranderden alleen de tekstballonnen en lie­ten de tekeningen ongemoeid. Dan kreeg je bijvoorbeeld een Buck Danny die een marxistisch betoog hield! Een massaproduct een andere draai geven door de tekstbal­lonnetjes te veranderen of een strip laten ontaarden door er allemaal geslachtsdelen in te tekenen, het deed allemaal ook denken aan Marcel Marien, die slogans van adverten­ties veranderde of naast zo'n advertentie een oorlogsfoto te plakken. In de jaren '60 deed Hara-Kiri dat ook al.

Stripscenarist

Daarna kreeg ik drie kinderen.Toen ben ik een tijdje tot rust gekomen. Er moest geld worden verdiend, dus koos ik voor een uiterst lucratief beroep: stripscenarist. Ik schreef voor een brede doelgroep en werkte samen met een tekenaar die mijn klassieke verhaallijnen van hyperrealistische tekeningen voorzag. Daarbij maakte hij eerst een hele reeks foto's die hij vervolgens op papier zette en getrouw natekende. Die verhaaltjes zijn gepu­bliceerd dor Michel Deligne, een uitgever van strips en tijdschriften. Al snel toonden ook andere uitgeverijen, waaronder Glénat, belangstelling. Mijn strips vielen op doordat ze in een traditie van het bovennatuurlijke ston­den - het bekende magisch realisme van Belgische bodem - en tegelijkertijd een realistischere inslag hadden door de toevoeging van politieke onderwerpen, die ik meestal aan het Belgische nieuws ontleende. Het eerste album verscheen in 1976-1977 en heette le Bal du rat mort. Het was meteen een succes.

Eerste boeken en toneelstukken

Mijn eerste literaire werk was een gedichtenbundel uit het begin van de jaren '70, dat in 1976 werd gepubliceerd door uitgeverij Oswald. Het waren een soort grafische gedichten met een speelse vormgeving,geïnspireerd door Apollinaire, rond het thema protest en opstand, rond wat er achter woorden schuilgaat. Net als de dadaïsten en de beoefenaars van het automatisch schrijven wilde ik de taal deconstrueren.

Als toneelschrijver werd ik beïnvloed door Artaud en an­dere auteurs van waanzinnen. Ik werkte veel met relaxatie om de acteurs naar een hypnose te voeren en gaf de spelers tegelijkertijd de ruimte om naar hun eigen waa­rheid te zoeken.

Het was experimenteel, kunstzinnig en populair toneel. Ik dacht dat ik een nieuwe mens kon creëren, vrij van ke­tenen. Ik nam dan een tekst als De kleine prins en veran­derde het jongetje in een boefje, een kwajongen. Een delinquentje, zoals ze vandaag zouden zeggen. 

Ik vond het leuk om het populaire met het experimen­tele te combineren. Hetzelfde heb ik gedaan met Chris-toph Colomb van Michel de Ghelderode, waarvan ik het thema heb verdraaid tot muiterij op het schip, een uit­zinnig verhaal over de illusie van het aards paradijs en de mislukking van het bestaan.

Eerste recensies, eerste censuur

Ik viel Hergé aan op zijn verleden als collaborateur. Wie Hergé bekritiseert, jaagt het hele land tegen zich in het harnas.Via hem nam ik meteen ook de hele koninklijke familie op de korrel, en niet zo'n beetje ook. Ik verweet het koningshuis voor en tijdens de oorlog met de nazi's te hebben geheuld. Ik zaagde aan de stoelpoten van ons land en nam zonder het te beseffen de kern van mijn hele wezen onder vuur: de Belgische identiteit. In mijn fictie voerde ik ook bestaande politici op, zoals eerste minister Paul Vanden Boeynants, verzon ik ko­ninklijke bastaardkinderen en schreef ik over de Bende van Nijvel in de stripreeks Jaunes. Vreemde, onheilspellende sfeer.

Toen ik de koninklijke familie aanviel, nam de politie de volledige oplage van het tijdschrift Circus, waarin de ver­halen verschenen, in beslag. Ik stond op het punt door te breken met mijn strips, maar werd ineens op de zwarte lijst gezet.

In 1982 bracht ik "Carette" ten tonele, een personage dat het koninklijk paleis vernietigt. Hij was zeg maar de voorloper van de latere Cellules communistes combat­tantes (CCC). Op basis van een paar gegevens bedacht ik situaties die daarna ook echt plaats zouden vinden. Vanaf dat moment begon de Bewakings- en opsporings­brigade (BOB) me in de gaten te houden. Ik stond onder controle. Ik ging over de schreef, de lezers schreven boze brieven en ik ging in de clinch met mijn eigen uitgevers. Na de dood van Hergé deed ik er nog een schepje bo­venop. Ik bracht een pornografische Kuifje uit onder de titel la Vie sexuelle deTintin. Hierop daagde de weduwe van Hergé me voor de rechter. Uiteindelijk verloor ze het proces nadat ik met de antisemitische tekeningen van Hergé uit de oorlog voor de dag kwam waar zelfs zijn eigen advocaten, meester Berenboom in België en meesterWeil in Frankrijk, van schrokken. Daarna liet ze me met rust. Ik denk dat Kuifje is geïnspireerd op Léon Degrelle toen hij 16 jaar oud was. Degrelle was een jonge verslaggever van de krant Le vingtième siècle, waarvoor Hergé de avonturen van Kuifje-Degrelle tekende. Later werd Degrelle de leider van de fascisten en maakte Hergé tal van boekomslagen voor hem. Hergé ontwierp zelfs het logo voor de rexistische vlag. Ik wilde de Belgen de oogkleppen afnemen en hun idolen als rexisten ontmas­keren door ze op alle mogelijke manieren in diskrediet te brengen.

In diezelfde periode haalde ik mijn oude collages over ko­ning Boudewijn weer tevoorschijn, organiseerde ik in de Dolle Mol een eerste grote tentoonstelling over de Bel­gische iconen Kuifje en Boudewijn. Dat betekende het einde van mijn carrière in de stripwereld, maar ook als illustrator en collagekunstenaar.

De ene inbeslagname volgde op de andere en ik ging van proces naar proces (la Vie sexuelle de Fabiola... de Kho­meini... du pape... de Le Pen... de Maurice Béjart, enz.).

Landschappen

In de jaren '80 besloot ik een reeks landschapsschilderijen over België te maken. Mijn keuze viel op de Belgische kust. Ik maakte die schilderijen met een roller en acrylverf op juten doeken van 120 bij 100 centimeter, in een combi­natie van groen, wit, blauw en beige. Het waren net vervalste Turners, met veel lichtinval. Ontzettend rustgevend voor in de woonkamer!

Daarna ging ik met de Belgische kleuren aan de slag, en in de jaren '90 herenigde ik het land. Dat deed ik met olie­verfschilderijen waarop ik mijn inspiratie helemaal de vrije loop liet.

Weer later struinde ik rommelmarkten af, op zoek naar oude schilderijtjes, meestal landschappen van amateur­schilders, streepte de naam van de maker door en ver­ving die ostentatief door de mijne. Of ik hing een oude lijst op en zette dan "Bucquoy" op de muur. Ready made was dat al niet meer, alleen nog maar ready. Zo onttrok ik mij aan de marktlogica. Door die hand­tekening op de muur kon je het werk niet meer meene­men en werd het onverkoopbaar. Ik "desobjectiveerde" de kunst en maakte duidelijk dat ik iets anders beoogde dan handel in de kunst.

Nu zou ik graag één landschap per land schilderen waar iedereen genoeg aan heeft om erheen te reizen, zodat er een einde komt aan die nutteloze, vermoeiende en ver­vuilende stromen toeristen. Aan een poster van het land waar je graag heen wilt heb je al genoeg. Die hang je dan op in de woonkamer.Van tijd tot tijd kun je er dan naar kijken en meteen tot de kern doordingen. Dat zijn zo van die ideeën die de wereld kunnen veranderen.

Dol en Belge

Je neemt iets heel gewoons, maar geeft er een obscene inhoud aan die je nooit met de machthebbers zou asso­ciëren, dat was het principe van het tijdschrift waar ik in maart 1990 mee begon: het seksleven van het konings­huis. Zo viel ik Mobutu aan, somde ik allerlei zelfmoord­methodes op en zocht ik op alle mogelijke manieren de confrontatie met de gevestigde macht. "Erger dan Hara-Kiri", titelde de Belgische pers.Je had de politieke slet van de week: Herman Van Rompuy, toen nog een jonge ka­tholieke parlementariër. Ik drukte er collages in af, waar­onder eentje van Fabiola die het met een varken deed. Dat nummer werd verboden in Nederland. Niet vanwege belediging van het Belgische koningshuis, maar omdat be-stialiteit daar niet is toegestaan.

De proefdruk van het boek la Vie sexuelle de Tintin werd gepresenteerd op het stripfestival van Angoulême en zorgde voor een enorme ophef. Ik haalde me de woede van de hele stripwereld op de hals door midden tussen de Hergé-fans met een boek voor de dag te komen dat de draak stak met de tekenaar die dat jaar centraal stond. Het tijdschrift werd zo vaak in beslag genomen dat de boekhandels op een gegeven moment zelf de politie maar belden om de nummers weg te laten halen. In het begin werkten er nog bekende schrijvers als Johan Anthierens en Herman Brusselmans en tekenaars als Reiser aan mee en verscheen er ook nog een tekst van Bukowski in, maar die hielden het na een tijdje allemaal voor gezien. Het tijdschrift ging uiteindelijk failliet doordat de distri­buteurs telkens alle nummers terugstuurden,zogenaamd omdat ze niet verkocht waren.

De oplage van 30 000 exemplaren werd eerst via de pers­distributiebedrijven verspreid, maar de meeste boekhan­dels legden ze niet eens in de schappen, terwijl ze ondertussen wel gewoon pornoblaadjes in de etalage hadden liggen. Die zelfcensuur deed me de das om. Ik heb er de hele erfenis van mijn ouders aan opgeofferd bij wijze van laatste uiting van opstand tegen hun gezag.

TV-rebel

Ondanks alles werd ik uitgenodigd voor televisiepro­gramma's en zette daar de hele boel op stelten.Voor som­mige shows betekende dat de nekslag. Door de leuter van Boudewijn en de tampon van de Marokkaanse ko­ningin in beeld te laten zien, maakte ik een einde aan li-vetelevisie in België. Ik viel bij iedereen uit de gratie en werd tot staatsvijand nummer één verklaard. Ik kreeg al snel gezelschap van Noël Godin, die toen bekende men­sen met taarten begon te besmeuren. In die uitzendingen was ik de enige die niets te slijten had. Geen boek,geen tijdschrift, helemaal niets. En dat terwijl televisieprogramma's toch bedoeld zijn om van alles en nog wat aan de man te brengen. Financieel zat ik aan de grond. Begin jaren '90 stond ik er alleen voor, zonder een cent op zak en met om de haverklap een deurwaarder op de stoep. En dat is nog zo.

Slipmuseum

Het idee van een Slipmuseum is ontstaan tijdens een dis­cussie aan het Mechelseplein in Antwerpen. Er zijn daar een stuk of tien cafés met terras te vinden en even ver­derop een toneelschool, de HermanTeirlinck Studio.Ant-werpen was een echte kunstenaarsstad waar altijd iets te doen was en je allerlei boeiende figuren tegenkwam,zoals Luc Tuymans, Torn Barman, Wannes Vandevelde, Jan Decleire, Fred Bervoets, Hugo Claus, maar ook andere schrij­vers en muzikanten,toneelspelers en de hele stoet Neder­landse auteurs die liever in Antwerpen vertoefden dan in Den Haag of Amsterdam. Ik ging om met Paul Illeghems, de oprichter van het Frit'Kot Museum,Jef Meert, een uit­gever die naast heruitgaves van dadaïsten ook populaire strips als Urbanus op de markt bracht, en verder mensen die aan mijn tijdschrift Dol meewerkten.We zaten over de op handen zijnde opening van het stripmuseum aan de Zandstraat in Brussel te praten toen ik me plotseling ver­sprak en "Slipmuseum" zei in plaats van strip. Iedereen vond het een geweldig idee. In plaats van het daarbij te laten, heb ik er echt werk van gemaakt. Ik besefte meteen dat slips en alles waar ze voor staan het collectieve be­wustzijn sterk fascineerden: de onderbroek en het ge­slachtsdeel, het beest en het dodelijke dat erin schuilgaat. Wat een genot om dat allemaal... bloot te leggen! Bovendien zijn slips vrij grafisch. En afgezien van de pri­maire voorstelling ervan hebben ze me altijd geboeid. Zo­lang je met voorstellingen werkt, zit je in de burgerlijke kunst en bevind je je in een kader. En ik heb burgerlijke kunst en al haar uitingsvormen altijd verworpen. Ik ben geen onderbroekenfetisjist. Ik stelde de bezoekers gerust door ze uit te nodigen in een echt "museum", het mu­seum van de gedragen, maar ook gewassen slips, met cer­tificaat van de personen van wie ze afkomstig waren. Ik hoopte dat ik met slips van bekende mensen vanzelf wel belangstelling zou trekken. Ik voelde me net een stu­dent die voor een professor staat en denkt "Probeer je hem in zijn onderbroek voor te stellen" om zijn zenuwen in bedwang te houden. Ik kwam al snel tot de ontdekking dat er een enorme taboe op slips lag en dat politici er niet één wilden afstaan. Ik kreeg slips van kunstenaars en van sporters, maar iemand als Verwilghen bijvoorbeeld, de toenmalige minister van Justitie, stuurde me altijd het­zelfde antwoord:"Ik draag geen slips." Dankzij dit project begreep ik nog beter hoe de wereld in elkaar zat. Mijn museum maakte iets duidelijk. Door echte voorwerpen tentoon te stellen die voor iedereen overal ter wereld herkenbaar waren, vestigde ik de aan­dacht op het symbool bij uitstek van elke hiërarchie: de penis van de leider. Slips vormen een grens en oefenen een sterke macht uit op ons onderbewuste. Iedereen is gelijk voor de slip. Als je hem uitdoet, verdwijnt de onge­lijkheid.

Omdat ik over een ruim atelier in een groot huis beschikte (de huren waren toen nog betaalbaar in Brussel), heb ik daar het slipmuseum geopend. Na de sterke stijging van de vastgoedprijzen besloot de eigenaar om het huis te verkopen. Het museum is nu een daklozencentrum.

Vrouwenmuseum

Het Slipmuseum was vooral een soort grap, maar de hele pers stond er vol van. Ik had dat mijn hele leven wel vol kunnen houden. Gratis toegang en ik schonk koffie met een koekje.

Al spelend met dat idee van uitbeeldingen kwam ik tot de conclusie dat niet kunst of filosofie of voetbal me wer­kelijk interesseerde, maar vrouwen! Vrouwen moesten tegen elke prijs behouden worden. Omdat de vrouwen steeds mannelijker werden, wilde ik de ouderwetse vrouw laten zien. Dat project is me op veel kritiek komen te staan vanwege de sterke typeringen: "primitieve vrouw", "kindvrouw", "dierlijke vrouw", "maagdelijke vrouw", "zwangere vrouw", "ongestelde vrouw", enz. Al die vrouwen waren gekleed, op eentje na: de "naakte vrouw". Natuurlijk was er ook een plaatsje voor mezelf: "de vrouwenman". In totaal: dertien vrouwen en een man! Ik was de hele week bezig om vrouwen te vinden die zich­zelf tentoon wilden stellen. Dat was het werk van de mu­seumdirecteur: vrouwen vinden die bereid waren om deel uit te maken van de tentoonstelling in zijn museum. Dat was niets anders dan het werkelijke doel van elke man: zijn levensgezellin vinden. Naar veel meer streeft hij niet.AI het overige is pracht en praal om indruk te maken op de vrouw.

Ik vond dat we dat uit het oog hadden verloren en dat het verval te wijten was aan onze onachtzaamheid voor de essentie van ons leven: het andere geslacht veroveren. Sindsdien hebben de vrouwen in Europa hun vrijheid her­wonnen en heeft het museum geen reden van bestaan meer. De vrouwen durven zich nu overal te laten zien. In andere delen van de wereld is het nog niet zover. De strijd gaat door en is nog lang niet gewonnen.

Films

Een van mijn laatste stripverhalen heette la Vie sexuelle avec mes femmes en verscheen in het tijdschrift Dol. Ik zag er een goed scenario in voor een sketchfilm die niet veel zou hoeven te kosten. Zo ontstond la Vie sexuelle des Bel­ges. Alle subsidieaanvragen werden geweigerd. Ik was staatsvijand nummer één. De film moest 100 000 euro kosten. In de Dolle Mol liep ik een wat autistische kerel tegen het lijf, Francis Desmet, die me vertelde dat hij op de beurs wat geld had verdiend dat hij bij een kleine bank had geparkeerd. Ik gaf hem mijn rekeningnummer en zag later dat hij 1 500 euro had overgemaakt. Uiteindelijk toonde een impresario belangstelling voor mijn project en ging de film de hele wereld over. Het geld stroomde weer binnen, en dat dankzij een wat rechtlijnig verhaal dat niettemin in de smaak bleek te vallen. De film gaat over Harelbeke en volgt een klassieke verhaallijn. Het succes zat me wat dwars en maakte me opnieuw weerspannig. Ik ontdekte Lolo Ferrari, de vrouw met de grootste borsten ter wereld. In plaats van als de een-mansversie van de gebroeders Dardenne aan de slag te gaan, maakte ik een film als een dadaïstisch schilderij, een politieke film waarin ik de spot drijf met het gevoelsleven en ik de klassieke verhaaltrant op de hak nam. Camping Cosmos is een collagefilm over de vraag of je cultureel ac­tief moet worden en je als een terrorist moet gedragen om de wereld te veranderen. De dood is al wat er is: de als Kuifje verklede acteur Claude Semai leidt het debat, dat geen antwoord oplevert. De film wordt vooral met grote borsten geassocieerd... Het is me gelukt om de es­sentie te verbergen...

Ik kreeg een beetje subsidie van de overheid. De film werd bijzonder slecht ontvangen in Cannes, de gezagstrouwe recensenten waren geschokt door de blote borsten van Lolo. Inmiddels heeft de film een cultstatus bereikt. Zo zie je maar dat het allemaal weinig voorstelt. De filmwereld ook. Met de derde film haalde ik wat harder uit. Aanleiding was de sluiting van de Renault-fabriek in Vilvoorde. Ik ver­werkte er een deel fictie in door voor te stellen topdi-recteur Schweitzer te ontvoeren en te vermoorden. De film staat in de traditie van de politieke films en probeert aan te tonen hoe en waarom de stakingen de arbeiders­klasse uiteindelijk geen stap vooruit hebben geholpen. Mijn overige films versterkten mijn breuk met de filmwereld alleen maar.

In la Vie politique des Belges volgde ik de partijen "Tarte" (opgericht door Noël Godin) en "Vivant" tijdens de ver­kiezingscampagne in 1997 en bracht ik de tegenstrijdig­heden binnen de deelnemende partijen aan het licht. Zodra je meedoet, wil je een zo groot mogelijke doel­groep bereiken en laat je je radicale standpunten los om een wat gematigdere toon aan te slaan. Dat begint al met de samenstelling van de kieslijsten. Daarna speelde ik met het idee om via internet films op aanvraag te verspreiden. Zo vermijd je een hoop distri­butie- en uitzendkosten. Maar het was nog te vroeg. In '97 konden de betalingen nog niet goed worden beveiligd en kwamen de computers nog geheugencapaciteit tekort. Het project werd in 2 000 afgeblazen. 

Toen kwam la Vie sexuelle des Belges 4 : la Jouissance des hystériques (1999). Niemand luistert naar zijn eigen ver­langens, maar doet altijd wat anderen willen: je ouders, de overheid, je leraar, je echtgenote... Je moet op zoek gaan naar je eigen verlangen. Lacan stelde dat je door je eigen verlangens te volgen ook niet meer bang bent voor de dood, omdat leven niets meer of minder is dan de ver­vulling van je eigen verlangens. Ik toon dat aan met mijn verlangen naar revolutie en mijn wens om de verlangens van anderen te begrijpen, de verlangens van de acteurs op de filmset die vooral wilden acteren in plaats van een re­volutie te ontketenen. De film ontving een grote prijs in Zuid-Korea, waar ik als een soort godheid wordt be­schouwd. Niet vanwege mijn talent, maar vanwege mijn gelijkenis met Boeddha. In mijn film nemen de vrouwen de macht over. Zelfs in het moderne Zuid-Korea is dat ondenkbaar.Vervolgens maakte ik la Société du spectacle, voorzien van commentaren op basis van teksten van Debord. In de film zijn de acteurs in alledaagse situaties te :ien: aan tafel, tijdens de afwas, met vrienden op bezoek. De gesprekken zijn echter geen gewone dialogen, maar fragmenten uit de tekst van het boek la Société du spec-acle. 

Friday Fishday is een klucht in het dialect die zich afspeelt n Harelbeke en Oostende. De film gaat over een man die alleen met een vrouw naar bed kan als ze naar vis ruikt. Ten einde raad opent hij een viswinkel (2001). Het cen-trale thema is verlangen. De hoofdpersoon verlangt naar een zeemeermin, maar beseft dat het haar ondanks al haar opwindende verhalen altijd aan iets zal ontbreken: een vagina. Met deze film laat ik zien dat ik me begin neer te leg­den bij de gedachte dat er geen paradijs bestaat en dat het altijd een beetje behelpen zal blijven. Dat is het spoor dat de verloren illusies in me nalaten. Deze film is een soort derderangsserie uit Zweden. Wilde Aardbeien uit blik. Bergman op de bestiale toer.

Bij deze film vertaalde ik de scènes live, tijdens de voor­stelling (Berlijn, Bergen, Parijs). Ik vervormde de film tot 5en happening.Als het publiek een scène terug wilde zien, /roeg ik de technicus om de film terug te spoelen. Ik <eerde weer terug naar de oervorm van de film: een ker­misattractie.

In 2006 heb ik les Vacances de Noël gemaakt.Jan Bucquoy en Noël Godin,twee mannen op leeftijd, reizen naar Can-les om te kijken of ze nog vrouwen kunnen versieren. De 5én staat met beide benen in de realiteit (ikzelf!) en de jnder ontpopt zich als een soort razend optimistische Deter Pan die de hele tijd loopt te flirten. Zo ontstaat er 2en dialoog tussen die twee al wat oudere mannen. Er zit 2en nostalgische kant aan de film: de tijd die verstrijkt, de /ermoeidheid,het feest dat bijna voorbij is... 

In l'Art du couple (2008) maak ik de balans op van relaties n het algemeen en die van mijn laatste eigen relaties in iet bijzonder (een stuk of tien in twee of drie jaar tijd). Welke soorten relaties kun je hebben? Zo heb ikzelf wel-sens een latrelatie geprobeerd, maar dat is te duur, zoals mijn moeder zei. De film mondt uit in de conclusie dat liefde iets magisch blijft, maar uiteindelijk altijd het onder­spit delft. Relaties kunnen alleen maar om dat ene magi­sche moment draaien, net als kunst. Zo'n moment dat je altijd bijblijft, zoals Manhattan, les Demoiselles d'Avignon, de films van Monty Python, Coluche, Woodstock en Une sai­son en enfer. Een magisch moment dat je losmaakt van al het materiële. Als dat ontbreekt, is er nog wel iets ergers dan alleen zijn: met z'n tweeën zijn. Deze film staat in het teken van de heilige graal die het geluk is waar we elke dag naar zoeken.


Jan Bucquoy - Kunst alsof ze het leven zelf is / Het leven zelf alsof het kunst is

Sinds het einde van de jaren '60, werkt Jan Bucquoy aan een oeuvre waarvan het voornaamste - en onmiddellijk in het oog springende - kenmerk de diversiteit is van de media die hij gebruikt. Achtereenvolgens was hij - of beter, is hij: zijn parcours is immers allesbehalve rechtlijnig, het heeft meer van de spiraal waarover Lenin het had om de dia­lectiek te beschrijven, met talloze hernemingen, die nooit een terugkeer zijn, maar wel nieuwe figuren, nieuwe meng­vormen, remixes als het ware - achtereenvolgens is hij, dus, performer, theaterregisseur, plastisch kunstenaar (colla­ges, schilderijen, "installaties"), stripauteur, filmregisseur. Trouwens, als je één van die media neemt en apart bekijkt, valt ook daarbinnen als hoofdkenmerk en enige constante de permanente verandering (revolutie?) op. Dat gaat, bij­voorbeeld, van een in se redelijk klassiek opgebouwde film (la Vie sexuelle des Belges), tot een film die ontworpen is als een dadaïstische collage (Camping Cosmos), van een documentaire film, waarin het documentaire gelijk ontwricht wordt, tot een film die speelt met de verwarring tussen realiteit en fictie (en die in essentie een aanleiding voor dis­cussie vormt); of nog, een film in het West-Vlaams, Friday Fishday, zonder ondertitels, waarin de performance, nog duidelijker, bestaat uit de rechtstreekse vertaling, en zelfs de rechtstreekse montage, in functie van de telkens ver­schillende reactie van de zaal. Een oeuvre, dus, waarvan het hoofdkenmerk niet alleen de diversiteit van de gebruik­te media is, of de diversiteit van de beoefende genres, maar ook, en nog beter, de vermenging ervan. De remix. Verrassingen zijn altijd van de partij. Jan Bucquoy is nooit waar je hem verwacht. Je denkt "performer" en, hup, hij is cineast. Je zegt "cineast" en, voilà, hij is performer. Je verwacht je aan het ene of het andere, en plots is hij het alle­bei. Verwar dit echter niet met verstrooidheid of verwarring van zijn kant; verwar dit ook niet met een radeloze race om altijd op de voorgrond te staan, modieus te zijn, of zelfs om die mode te lanceren; het is geen zoeken naar nieuws om het nieuwe, om altijd op te vallen.

Integendeel, hij wil precies zoveel mogelijk ontsnappen aan de spektakelmaatschappij, aan de middelen om zijn ijdel­heid bot te vieren. Alles welbeschouwd, zijn deze voortdurende omzwervingen en parcourswijzigingen van Jan Bucquoy eigenlijk een arsenaal van tactische of, beter nog, strategische bewegingen die hij daar sinds het einde van de jaren '60 tegenover stelt. Wat voor diversiteit doorgaat, blijkt dan het voortzetten van hetzelfde gevecht te zijn. Wat wanordelijk lijkt, is een gewilde, doordachte wanorde, in de zin van een kordaat protest tegen de gevestigde orde. De aanzet tot, de schets van een revolutie.

Als ik spektakelmaatschappij zeg, bedoel ik dat natuurlijk in de zin waarop Guy Debord die getheoretiseerd en aan­geklaagd heeft. In de zin van die gematerialiseerde ideologie, die vleesgeworden ideologie, dat schijnleven dat het echte leven heeft verdrongen; dat masker dat over de realiteit werd geplaatst en ons eerste contact ermee vormt, tot in het alledaagse, tot in onze eigenheid. Een leven dat volledig uit werk bestaat; dat volledig uit vervreemd ver­langen bestaat (door de massaconsumptiemaatschappij); een leven van georganiseerde vrijetijdsbesteding (die daardoor zelf tot een soort verplichting is verworden).

Het oeuvre van Jan Bucquoy wil een gat slaan in dit ononderbroken spektakel. Het wil opnieuw aanknopen met de realiteit, met een "echt" leven dat grotendeels nog moet worden uitgevonden. Het is wel degelijk daarom dat Bucquoy gekozen heeft voor en vasthoudt aan zijn rol van oproerkraaier. Inderdaad, oproerkraaier, want er moet onrust worden gezaaid in een te zelfvoldane, te strak afgelijnde en gerangschikte wereld. Oproerkraaier, want er moet schandaal worden geschopt en er moet crisis heersen (in de etymologische betekenis van deze twee termen).

Vaak heeft men het oeuvre van Jan Bucquoy afgedaan als het werk van een nar, een onruststoker. Geen artistieke inhoud. En dat terwijl hij zich heftiger afzet tegen het stempel van kunstenaar, naarmate men er meer op aandringt dat hij in ruil daarvoor zich in het wereldje van de hedendaagse kunst binnenwerkt en zich erin opsluit, zich onder­werpt aan de regels waarmee het zich rechtvaardigt. Het is een feit dat Bucquoy zich weinig aantrekt van het wereld­je, en nog minder van zijn erkenning. Wat hem interesseert, is niet de wereld van de kunst, maar de wereld zelf. Overigens is het misschien dit standpunt, dat hem aan de grens, om niet te zeggen in de marge plaatst, dat al het artistieke van het werk van Jan Bucquoy laat uitschijnen. Is de echte kunst niet altijd een bezinning over wat kunst is, een zoektocht naar de grenzen ervan?

Een middel om te schandaliseren, crisis te veroorzaken, een middel om weerstand te bieden aan de spektakelmaat­schappij: in elk geval past de kunst, zoals Jan Bucquoy ze begrijpt en beoefent, in het project van het situationisme, en zet ze dit project voort. Een situationistisch project dat, zoals bekend, reeds ontstond in de tweede helft van de XXe eeuw, vanuit de duidelijk verklaarde verwantschap met de kunst van de eerste helft, met de avant-garde. Deze verwantschapsverklaring mag misschien - toch! - wel volstaan als bewijs voor zijn werkelijke artisticiteit. Net zoals de grote avant-garde stromingen waartoe hij beweert te behoren en die hem inspireren (situationisme, surrealisme, dadaïsme), schudt Jan Bucquoy de netjes afgebakende kunstcategorieën duchtig door elkaar. Net zoals de grote avant-garde stromingen, zaait hij verwarring in en stelt hij vragen bij de verhouding tussen kunst en poli­tiek, tussen kunst en leven.

Het hele project van de avant-garde stromingen, en ook het hele project van Jan Bucquoy, zou men hier kunnen samenvatten met een parodie of een bewerking op de beroemde formule van Marx.de elfde stelling over Feuerbach (1845): kunstenaars hebben de wereld slechts afgebeeld, slechts becommentarieerd; nu komt het erop aan hem te veranderen.

Jan Bucquoy is een avant-garde kunstenaar na de dood van de avant-garde; een kunstenaar van de tegencultuur (in die zin, dat deze het kind was van de avant-garde stromingen in de tweede helft van de XXe eeuw) nadat de tegen­cultuur gerecupereerd is. Eigenlijk een heroïsche figuur, door zijn ontijdigheid, door zijn onactueelheid. En die dui­delijk bewijst - alsof dat nog nodig was! - dat die dood absoluut niet nodig was, dat die recuperatie totaal niet onver­mijdelijk was.

Hebben we hier dan, zo kan men vragen, te maken met een zeldzame dinosaurus? Toch niet. Want Jan Bucquoy beperkt zich niet tot het hermaken. Hij beperkt zich niet tot het kopiëren of imiteren van die grote voorouders, die grote voorbeelden (die vaak tot karikaturen verworden en gerecupereerd zijn vanaf het moment waarop ze tot voorbeeld gaan dienen). Het gaat hier veeleer om een voortzetting, zoals we al benadrukten, of een herneming, ook in de zin van een hercreatie, een heruitvinding. Die tegelijk rekening houdt met de dwalingen uit het verleden en met de gewijzigde context. Het gevecht dat hij in België heeft aangegaan, is dan ook geen anekdote, maar krijgt een voorbeeldfunctie. Een universaliteit.

François Coadou


Bezettingen

In 2005 pleegde ik mijn eerste staatsgreep. Sindsdien probeer ik het elk jaar op 21 mei opnieuw. Waarom? Omdat het dan meestal niet regent! Ik gebruik de ter­reur als thema, maar dan zonder de angst die ermee gepaard gaat en stel een tegenterreur voor als reactie op de staatsterreur. Ik laat zien dat de terreur zich aan de andere kant bevindt.

Ik roep al twintig jaar dat ik het koninklijk paleis wil bezetten, want ik wil een staatsgreep plegen om de wereld te veranderen, om de bestuurders voortaan per loting te laten kiezen, de huren op maximaal 1/5 van je inkomsten vast te leggen en de energie weer te natio­naliseren. Daarom pleeg ik elk jaar een staatsgreep tegen het koninklijk paleis.

Het idee van een bezetting groeide uit tot een thema. Ik wilde mijn woorden omzetten in daden, iets waardoor ik nooit in het systeem paste en me aan anderen kon onderwerpen.

Bezetting, gevangenis, proces. De dreigementen uit de jaren '80 en '90 keerden weer terug. In 2006 kraakte ik de Dolle Mol, ik gaf de investeerders in het stadscen­trum het nakijken en wilde er weer een anarchistisch café van maken. Uitzetting, proces, gevangenis, maar uit­eindelijk gaf de eigenaar het op. Ik maakte er een hero­verd gebied van, met vrije televisie, lessen Nederlands en marxisme, en bijeenkomsten van subversieve groe­pen, waaronder ook oud-leden van de CCC (die na hun bijeenkomst in juni 2008 in de bak zijn gegooid). Niet alleen herhaalt de geschiedenis zich, maar steekt ook de onderdrukking weer de kop op.

Ik wilde de basis van de gevestigde macht aanvallen en dus ook het koningshuis. De gevestigde macht waande zich onaantastbaar en keek nooit kritisch naar zichzelf. De kunst en de happenings moesten helpen om de wereld te veranderen, niet om een nieuwe vorm van overheersing in te luiden, al kan kunst soms krachtig genoeg zijn om de mensen de ogen te openen en ze aan

te moedigen om autonoom te worden en eens aan zich­zelf te denken. Er is volgens mij gewoon een extra duw­tje in de rug nodig om het echte leven binnen te stap­pen.


De geobsedeerde hakbijlmoordenaar van de Staat

Een droevig excuus voor een oen is diegene die bij de existentieel-artistieke aanpak van Jan Bucquoy zou vergeten te vermelden wat goed op weg is om een nieuwe traditie te worden in de subversief-burleske wereldfolklore: de jaar­lijkse Staatsgreep tegen het centraalbrusselse paleis van de belgische koninklijke familie, voor altijd vastgelegd op 21 mei om 14 uur, behalve als de hemel druilt, in welks geval de kans om het systeem omver te gooien ambtshalve wordt uitgesteld tot de eerstvolgende zonnige dag, zodat het nieuwe kapitalistofobisch libertaire tijdperk in volslagen jolig­heid zijn aanvang kan nemen.

Als verbeten anarchist en onrechtbestrijder in hart en nieren, had Jan Bucquoy zich al laten opmerken in 1992 met een - helaas door de heimelijke waakzaamheid van de arm der eenheidswet verijdelde - onthoofdingspoging van een buste van koning Boudewijn, deze anti-abortusmilitant en grote vriend van de sadistische dictator die Mobutu was. Guillotine, o guillotine, waar zijn de guillotines van weleer? Maar wie denkt dat de meest verfrissende belgische ci­neast sinds Marcel Marien zich als een slapjanus laat inmaken na een mislukking, of tien, die heeft het grondig mis. De eerste Staatsgreep, sinds lang via alle mogelijke kanalen aangekondigd, en met de broederlijke steun van de hilari­sche taartoloog Noël Godin, liet zijn vrolijk-anarchistische fanfare schallen in de lente van 2005: van de vier pogingen tot op heden, was dit ongetwijfeld de meest populaire en de meest gemediatiseerde(1), al was het ook de meest be­knopte, aangezien onze stokebrand er ternauwernood in slaagde om, na een heroïsche poolse-cavaleriecharge, voet te vatten in de beruchte "neutrale zone(2)" rondom het Paleis van onze eerbiedonwaardige hooglijken.Jan bracht de rest van de dag door in de nor en de politie ontzegde ons zelfs het recht, aan ons zijn fans, o tergend terrorisme van de Staat, om hem in zijn cel te voorzien van opwekkende biertjes. De nacht werd er alleen maar pittiger op toen wij hem vierden na zijn vrijlating. Tweede poging: met verdubbelde verbetenheid slaagt onze favoriete putschist erin om 100 meter in de neutrale zone door te dringen vooraleer brutaal ter aarde te worden neergekwakt door geünifor­meerde buldogs en onder grimmige bewaking te worden afgevoerd naar zijn ondertussen vertrouwde kerker. Derde poging: tot zijn grote verbazing wordt de door twee acolieten, waaronder uw dienaar, geflankeerde protesteerder niet opgewacht door de sinistere smerissen, zodat het trio er warempel in slaagt de tuinen van het paleis te door­kruisen en, niet alleen middenin de allerheiligste ingang, maar ook nog eens onder de neus van de soldateske wach­ten van de monarchentempel, de vlag van de komieke partij "Banane" te hijsen(3). De namiddag wordt afgesloten in voorlopige hechtenis in het eigenste commissariaat van het paleis: er wordt wat afgelachen, op het feit na dat de over­heid om onbegrijpelijke redenen weigert ons een trappist te bezorgen.Vierde poging: ditmaal begeleid door een be­faamd socioloog en zoals altijd door de trouwe Arne Baillière, eveneens hoogwoedend rebel, planten Jan en deze laatste respectievelijk een communistische en een anarchistische vlag in het centrale bloemperk van de tuinen van het even koninklijke als lelijke bouwsel.Verstopt als vogelspinnen, duiken plots, als een vroegtijdige zaad lozing, van overal de boeienslepers op die de samenzweerders eens te meer achter de tralies zetten. Kort daarop vrijgelaten en rustig gezeten achter een glas gerstenat in zijn geliefde Dolle Mol, wordt Jan enkele uren later om onverklaarbare re­denen opnieuw gearresteerd, wat nog maar eens bewijst hoezeer de gevaarlijke politie van het Rijk vreest dat deze charismatische oproerkraaier een opstandige olievlek zou veroorzaken. En met reden: de filosofie achter de Staatsgreep heeft alles om de dienaren van het paternalisme maximaal te mishagen.Trouw aan zijn liefde voor het revolutionaire surrealisme, van walging vervuld tegenover de groeiende kanker van de sociale ongelijkheid, stelt Jan Bucquoy voor om woningen, functies en rijkdom te herverdelen volgens het systeem van een doorlopende loterij, omdat de enige rechtvaardigheid komt van het lot, dat iedereen gelijk behan­delt, terwijl gewoon het feit dat je geboren wordt in de omhooggevallen.van geld en rechtkrommende verneukeraars vergeven klasse een comfortabel succes garandeert, ondanks - of dankzij -je erfelijke onnut. Volgens de stochastiek van Jan, daarentegen, trek je een nummer en je doorkruist dit jaar in de zetels van een berline, met een stijve hark als chauffeur; trek een ander nummer, en het volgende jaar mag je milieuvriendelijk met de fiets langs de wegen ped­delen. Een enorme woeste draaikolk van mogelijkheden, de zekerheid dat je twintig levens in één beleeft, nadat je beurtelings gewoond hebt in een villa met zwembad en een mijnwerkerswoning met kippenhok. Zo kan iedereen se­nator worden en elke senator heeft de kans om metser te worden, ook al zal de metser eerder een goede senator zijn dan dat de senator een goede metser zal worden. In dat verband, steekt Jan zijn afkeer niet onder stoelen of ban­ken voor de uitgesproken onbekwaamheid van onze politici,"bijna allemaal mislukte advocaten" die geen moer be­grijpen van de schrijnende problemen van het volk en nog minder van de vreugden van het echte leven, dat slechts kan gebaseerd zijn op een permanente euforie.de weigering om loonwerkte vervullen en het door Paul Lafargue ge­propageerde recht op luiheid. De overige punten van het Bucquolische programma bestaan, naast het gratis ver­strekken van energie en transport, in de afschaffing van het privé-bezit en de bureaucratie, en het streven naar een maatschappijvorm zoals die van de bonobo's, dat wil zeggen nudistisch, niet-gewelddadig en chronisch copulerend. Een ander lovenswaardig punt is zijn oproep tot afschaffing van alle kooien met hoog vergiftigingsgevaar: scholen, leger, gevangenissen, huwelijk, kerken en andere dierentuinen. Zijn idee om het gelijkvloers van het koninklijk Paleis om te vormen tot een café en de verdiepingen tot sociale wo­ningen kan men alleen toejuichen, ook al zal het plots nut­tig en levendig maken van deze van slijmerige vensters voorziene doodskist waarschijnlijk een tijdelijk destabili­serend effect hebben.

Om af te sluiten, herhalen we nog eens de woorden, o zoveel erogener dan die van de Brabançonne, van de hymne die de dissidente hedonist ons voorhoudt:"Laten we ons amuseren, de zot uithangen, het leven is toch al zo kort!". Kortom, als de misnoegde cohorten, in plaats van passief rond te paraderen in commerciële t-shirts met de afbeelding van een verbijsterde Che Guevara, zich op 21 mei 2009 actief aansluiten bij Jan Bucquoy, kunnen we eindelijk een verwoestende klap uitdelen aan de machine die mensen tot machines maakt, en een wereld creëren, zo mooi als de vagina van een wulps wijf, alle ploftaarten nog aan toe! Als je ongelukkig bent, hou dan op met jen-geljanken en laat de delirevolutie uitbreken, blikskaters!

Théophile de Giraud

Noten

(1) De nagloeiende reportage van deze historische dag, gemaakt door een Luxemburgse televisiezender, is als bonus opgenomen op de DVD van la Jouissance des hystériques.
(2) Toch niet zo neutraal, want wapenstokgewijs afgesloten voor de heilzame zegeningen van de weerspannigheid.
(3) Acroniem voor: Bien Allumés, Nous Allons Nous Évader !(Lekker opgewonden gaan wij uitbreken).

 

Kunst verklaard

Het basisconcept is België, iets bekends, iets alledaags uit de Belgische cultuur. Daarmee volg ik het voorbeeld van Marcel Marien en in mindere mate dat van Broodthaers, maar dan met een subversieve en politieke lading die je bij Broodthaers helemaal niet en bij Marien een stuk min­der tegenkomt. Rauwe subversiviteit. Dat is mijn bijdrage. Minder esthetiek, meer actie!

Ik gebruik van alles. Als er Bucquoy op staat, is het Bel­gisch.

Kunst maak je van iets heel gewoons, iets wat in een cul­tuur of in een groep meteen wordt herkend. Door dat voorwerp uit zijn context te halen, geef je er een intel­lectuele meerwaarde aan en doorbreek je de sleur waar het uit komt. Zo trek je ook ons geconditioneerde ge­drag open.

Zo'n alledaags voorwerp kan bijvoorbeeld een theedoek zijn.Zo'n katoenen,heel herkenbaar.Theedoeken hebben een mooie vorm en zijn mooi om te zien. Ik associeer ze met friet omdat ze worden gebruikt in frietkramen. De friet zelf is herkenbaar voor een groep, voor een cul­tuur... voor heel België. Olie op doek is iets wat meteen doet denken aan de schilderkunst, met Manet, Monet en Matisse onder de impressionisten en Garouste enYan Pei Ming onder de moderne schilders. Ik geef een nieuwe in­houd aan schilderkunst, aan de kunst van olie op doek, dus. Op die manier laat ik de schilderkunst weer helemaal van voren af aan beginnen. Door iets te benoemen, verander je het. Tegelijkertijd open ik een nieuw perspectief: kunst tot in de keuken!

Dat doe ik met de friet, dat doe ik met de slips (al stap ik daarmee wel over de grenzen van België heen), en het­zelfde geldt voor hetVrouwenmuseum (de echte vrouw), waar de voorwerpen tot leven komen en duidelijk wordt gemaakt waar het werkelijk om gaat: niet de kunst op zich, maar de kunst voor zichzelf. En dan heb je nog de toevallig gevonden doeken, de op-geduikelde schilderijtjes die ik onveranderd laat en alleen opnieuw signeer om ze een nieuw bestaan te geven. Dat beïnvloedt de blik van de kijker,die wordt geconfronteerd met de vergankelijkheid der dingen, met zijn eigen vergankelijkheid zelfs. Vanitas vanitatum et omnia vanitas zou die serie kunnen heten.

Tot in de nietigheid

Ook ben ik op zoek naar de nietigheid in de kunst. Mijn landschappen doen denken aan een big bang, aan een eicel en een spermacel die bij elkaar komen. Een beetje zoals op satellietfoto's. Dat nietige. Net als vele andere kun­stenaars heb ik ook wel witte monochromen gemaakt, iets waar sommigen veel aan hebben verdiend.We komen uit het niets en keren weer terug naar het niets, dat is een van de boodschappen van de kunst, een boodschap die ons vrijer zou moeten maken in ons dagelijkse leven. Je moet er alleen nog wel om kunnen lachen. Na de witte monochromen was de volgende logische stap om helemaal niets meer afte beelden en alleen een lijst aan de muur te hangen. Om de boodschap een beteke­nis mee te geven, moest ik in de leegte signeren, aange­zien de muur niet van mij was. Het resultaat is dus een leegte met een handtekening op de muur, iets wat je nooit kunt verkopen of verhandelen. Ik heb dus iets volstrekt nutteloos bedacht.

Als vanoud

Bij de protestacties ging ik op dezelfde manier te werk. Voor de onthoofding van de koning der Belgen heb ik een buste van de koning (alledaags voorwerp) in de context van de Franse revolutie geplaatst, met onthoofding op de Grote Markt in Brussel. Het werd zelfs iets heel thea-traals doordat de agenten, justitie.de rechters en de ad­vocaten de figuranten werden rond de koninklijke onthoofding.

Hetzelfde geldt voor de staatsgreep. Die wordt aange­kondigd en er rukken echte ordertroepen uit om me tegen te houden. De eerste jaren beperkte de coup zich tot een poging om zo dicht mogelijk bij het paleis een vlag te planten. Sindsdien wordt er naar de 21™ mei uit­gekeken als een feestdag waarop Jan Bucquoy met een vlag het paleis bestormt en in een poging om het in te nemen.

Toen ik de politieke partij "Banane" oprichtte en ook echt aan de verkiezingen deelnam, compleet met affiches en een kandidatenlijst, ging ik openlijk en rechtstreeks de confrontatie aan met de gevestigde macht. Politieke affi­ches zijn kunst als ze een onderdeel van de verkiezingen vormen, maar niet als ze er geen verband mee houden. Inhoudelijk stond "Banane" mijlenver van de andere par­tijen af. Omdat verkiezingen geen enkele zin hebben en geen wezenlijke veranderingen opleveren, stelde ik een staatsgreep voor, maar dan met heel andere doelstellin­gen dan de revolutionairen. Een van mijn ideeën was om van de verkiezingen een loterij te maken, met een wille­keurige herverdeling van de macht. Politiek kan zeker wel kunst worden. Ik heb het bewezen.

Anarchie

Anarchie lijkt me in wezen de rechtvaardigste manier van samenleven. Maar er zijn wel voorwaarden. Zo moet het onderwijs zijn rol volledig vervullen om van iedereen vrije, verantwoorde volwassenen te maken.Anarchie be­tekent geen chaos, zoals de gevestigde macht het volk wil doen geloven, maar is de hoogst denkbare samenle­vingsvorm. Het is een utopisch ideaal, omdat de weg er­heen wordt geblokkeerd. Anarchie staat voor zelfbeheer van de productiemiddelen en eenwording met de natuur. Hier zijn al geslaagde voorbeelden van, zoals de ge­meenschappen waar de taken worden verdeeld en ie­dereen een steentje bijdraagt. In Spanje is de anarchie een tijdlang mede aan de macht geweest, en dat werkte prima dankzij een uitstekend onderwijsbeleid. Maar dat is alle­maal volledig kapotgemaakt door Franco en de commu­nistische partij.

De loterij is een ultieme vorm van anarchie. Kunst ook.

Anarchie en kunst

Kunst heeft tot taak de ramen te openen om ons lucht te geven en onze horizon te verbreden. Door met kunst op de maatschappij te reageren, open je perspectieven. Enkele jaren geleden werd de minste satirische tekening over koning Boudewijn onmiddellijk in beslag genomen. Nu wordt kroonprins Philippe aan de lopende band be­lachelijk gemaakt en worden er vraagtekens geplaatst bij de koninklijke dotatie.Al mijn moeite heeft iets opge­leverd! Kunst vervult een sociale functie door de macht­hebbers voortdurend te confronteren met fundamen­tele vragen. Hoe kunnen we beter leven? Hoe kunnen we gelukkiger worden? Bestaat de vrijheid van gedachte nog wel? Hoe lang blijven we ons nog doodlachen?


Voyage au centre du cerveau d'un belgitateur van
Théophile de Giraud (Niet vertaald, zie Franstalige tekst) 
 

Het verschijnsel Jan Bucquoy

Een paar keer per jaar komt hij op de Belgische televisie, aan beide kanten van de taalgrens:Jan Bucquoy. Publicaties als De Morgen, le Soir, Libération en Humo weten hem altijd weer te vinden voor een niet al te ernstig gesprek over de toekomst van de beschaving, de staatshervorming, de economische crisis of het koningshuis, nochtans goed we­tende dat hij geen moraalfilosoof of politicoloog is, noch een beursanalist of een vertrouweling van prinses Mathilde. Maar Bucquoy levert een bepaalde meerwaarde. Hij is altijd in voor een grappig commentaar, en zijn vermaarde on­voorspelbaarheid zorgt bijna altijd voor goede televisie. Vanwege zijn dolle en roekeloze reputatie durven alleen ge­reputeerde en ervaren televisiemensen hem uitnodigen. In onbenullige programma's is hij nooit te zien, en niet omdat hij te moeilijk zou zijn voor de doorsneekijker, te theoretisch ofte intellectueel, maar integendeel véél te bevatte­lijk. Heel Belgisch televisieland blijft het nog lang heugen hoe hij in het veelbekeken programma "Incredibile' van Fe­lice Damiano, live op deVlaams-Belgische zender, bliksemsnel twee vijgen uit zijn broekzak toverde om daarmee op beeldende wijze de pruim van koningin Fabiola na te bootsen. Bucquoy is ontembaar, en je moet als televisiemaker van goede huize zijn, wil je hem onder controle houden en verhinderen dat hij je in een wilde dans door de studio sleept.

Zijn optredens in de media wekken nieuwsgierigheid naar zijn persoonlijkheid. Uit welke hemel is Jan Bucquoy neer­gedaald, uit welk gat in de aarde is hij tevoorschijn gekropen? Hoe valt zijn bestaan te begrijpen? In zijn strips met tekenaars Vidon en Hernu verschijnt hij als een mistroostige sukkel, met de moed der wanhoop op zoek naar liefde en seks, en steeds weer ontgoocheld door's werelds materialisme en de liefdeloze onverschil­ligheid, zodat hij uiteindelijk geen andere uitweg ziet dan terug te vallen op zichzelf en zijn povere levensomstan­digheden, in de hoop op een betere dageraad.

Ook in zijn films is veel van Bucquoy's ideeën en achtergronden terug te vinden, maar de accenten liggen anders. Hij lijkt er meestal en stuk vrolijker, gemotiveerder, ondernemender en opstandiger, alsof het maken van een film op zich hem tot een positievere levensvisie inspireert.

Als cineast blijft hij stevig ondergewaardeerd, wat ongetwijfeld te maken heeft met zijn vele ongenuanceerde uitval­len tegen het vorstenhuis en het politiek-economische establishment. Einde 1989 verklaarde hij in het nieuwsmaga­zine Nova van de NOS dat hij koning Boudewijn de hand wou drukken met een handgranaat erin, waarop ze samen in de lucht zouden vliegen. Een suicidaire symbolische parricide waar Freud een mooie klus aan zou hebben. Drie jaar later volgde dan de beruchte onthoofding van het plaasteren vorstenportret.

Ondanks deze provocerende wapenfeiten werd Jan Bucquoy op voordracht van de Vlaamse filmcommissie een sub­sidie van 162 500 €toegekend voor Camping Cosmos. Maar media-minister Eric Van Rompuy kwam tussenbeide en verhinderde de uitbetaling, waarmee hij alle regels van behoorlijk bestuur met de voeten trad. Protest op de tribune van de Vlaamse regering haalde niets uit - voor Van Rompuy was de film "beschamend" en hij bleef bij zijn weder­rechtelijk veto. Een en ander verhinderde overigens niet dat Bucquoy de film alsnog afwerkte en in roulatie bracht.

Ook de films die daarop volgden blijken ondanks hun manifest low budget-karakter een tweede visie ruimschoots waard. Gedraaid "met niks", zien we er vrienden en kennissen van Bucquoy geheel onbezoldigd hun eigen leven spe­len, en wel zo natuurlijk dat ze menig vakacteur in geloofwaardigheid overtreffen. Dialogen en handelingen zijn op­vallend vlot en spontaan, en zonder het "van-buiten-geleerde" dat zoveel Belgische films (toch zeker aan Vlaamse zijde) kenmerkt. Bucquoy ging dan ook niet in de leer bij Roland Verhavert, Fons Rademakers of Robbe De Hert, maar liever bij de Franse cinéma-vérité van figuren als William Klein, Jean Eustache en bovenal Jean-Luc Godard. En méér nog dan Godard is Bucquoy een boodschap-cineast, die vanuit een quasi onbestaand scenario met messia­nistische ijver zijn geloofsartikelen verkondigt.

Die artikelen zijn behalve in zijn films terug te vinden in zijn literaire teksten, en zijn meest recente publicatie La vie est beige (2007) herneemt ze nog eens breeduit. Het eerste en belangrijkste punt luidt dat er absoluut, en wel zo spoedig mogelijk, een revolutie moet komen die terstond het hele programma Bucquoy ten uitvoer brengt. Die revolutie, steevast aanvangend op de 21ste mei, hoeft geen omwenteling op wereldschaal te zijn, maar mag zich beperken tot België. Dat land verkeert in een permanent onafgewerkte en chaotische toestand, en telt veel inwo­ners die naar anarchisme neigen. Omstandigheden die het bij uitstek geschikt maken om te fungeren als een expe­rimenteel psychologisch en socio-politiek laboratorium.

Zodra dus op die bewuste dag, 21ste mei eerstkomend, het koninklijk paleis door het volk is ingenomen en de rege­ring aan de dijk gezet, worden kerken leger, privébezit en verkiezingen, huwelijk en erfenisrecht in één pennenstreek afgeschaft. Daarop komt een gigantische loterij op gang, die alle bestaanselementen van het leven overneemt en gaat reguleren. Die loterij is permanent en verdeelt woningen, auto's en alle andere goederen onder de bevolking. Op­merkelijk is dat die verdeling niet naar behoefte geschiedt, maar volstrekt willekeurig, zoals het lot beschikt. De totale ontregeling die daar als vanzelf uit voortvloeit wordt eerder als een winstpunt gezien dan als een katastrofe, omdat ze een opening biedt naar nieuwe, geimproviseerde en dus meer authentieke levensvormen. Armen komen in villa's terecht, rijken in OCMW-appartementjes, en zoeken het dan maar verder uit. De lottocratie bepaalt zelfs het be­roepsleven, voor zover het geen te gespecialiseerde beroepen betreft. In de visie van Bucquoy zijn de meeste be­roepen die de mensen uitoefenen weinig meer dan toevallige nepberoepen, die evengoed door een ander kunnen worden gedaan. De lottocratie is overigens geen vinding van Bucquoy alleen. Het concept verschijnt al bij Aristote-les en is dus haast zou oud als de democratie zelf. Maar ze werd nog nooit toegepast op bestuursniveau, en blijft dus een politiek denkbeeld van utopische aard. De nieuwe wereld van Jan Bucquoy is verder ook een erotisch paradijs, waar iedereen elkaar toebehoort in onbeperkte vrije liefde.Voor wie het bij dit alles toch niet ziet zitten is er de gra­tis verstrekte B-pil, die eerst een roes verwekt en vervolgens slaap, uitlopend in een bewusteloos overlijden.

Nog een andere ingang tot het Leven en Denken van Jan Bucquoy is te vinden in zijn kunstenaarschap, dat zonder enige overdrijving uniek mag genoemd worden. Er valt immers binnen of buiten België geen enkele kunstenaar aan te wijzen die enigszins op hem lijkt.Toch heeft hij geen unieke uitdrukkingsvorm bedacht - hij maakt gewoon schil­derijen, als iedereen. Doch met dit opmerkelijke verschil, dat hij de schilderkunst niet uit liefde beoefent, maar uit afkeer. In La vie est belge lezen we op p. 21 :"L'art, c'est bidon, des branleurs qui se la jouent pour éviter d'aller bosser tous les jours, c'est bien leur seule qualité. Pour moi, l'art ne peut servir qu'à gommer les moments nuls de la vie, qu'à chambou­ler le monde!' En in een gesprek met Humo verklaarde hij in augustus 1994:"lk weet niet wat kunst is. Ik vind van mezelf niet dat ik met kunst bezig ben. Ik ben bezig met het leven. Leven is belangrijker dan kunst. Zoals ik daarnet al zei: als het leven wat meer geluk bracht, zou kunst gewoon niet bestaan.Weet je wat kunst is? Koning Boudewijn die op de Grote Markt wordt onthoofd door een eenvoudige arbeiderszoon uit Harelbeke. Dat is vernieuwend. Dat is grensverleggend. [...] Koning Boudewijn was een mythe. Toen ik zijn gipsen borstbeeld onthoofdde, wou ik duidelijk maken dat je macht ten alle tijde in twijfel moet trekken. Maar niemand zag de ironie ervan in. Iedereen dacht dat ik de echte koning had onthoofd."

Niet het kunstwerk zelf is voor Bucquoy van belang, en ook niet de waarden die eraan gekoppeld worden, zoals technische beheersingen superieure esthetiek, filosofische of contemplatieve diepzinnigheid, financiële uitstraling en maatschappelijk prestige. In plaats van respect en adoratie wekken al deze begrippen alleen maar verachting bij hem. Zijn hartsgrondige afkeer geldt de hele kunstwereld, museumdirecteurs, curatoren, kunstverzamelaars, critici en de kunstenaars zelf incluis. Elk werk dat Bucquoy maakt is dan ook een statement waarin hij deze elementaire en door niemand mis te verstane boodschap brengt, nl. dat hij lak heeft aan alles wat men kunst pleegt te noemen, en het al­lemaal onder één noemer op een hoop veegt, de noemer van ijdelheid, poenigheid en snobisme.

Elk doek van Bucquoy is het werk van een enragé, en het is ook op die wijze, als in een woede-aanval, gerealiseerd. Einde jaren 1990 betrok hij heel toepasselijk een afgedankte Harelbeekse cinema als woonst, en noemde die"Buc-quoy's Palace". Daar had hij atelierruimte in overvloed. Dus haalde hij een hoge rol doek in huis van wel 15 meter lang, rolde die uit op de vloer en ging aan de slag met een dweiltrekker en drie grote potten verf, lichtblauw voor de lucht, donderblauw voor de zee en oker voor het zand. Nadat de hele rol met deze kleurlagen was bewerkt, ver­knipte hij hem tot acht grote rechthoeken en spande die op. Nimmer in de kunstgeschiedenis waren marines snel­ler tot stand gekomen. De nog min of meer aaneensluitende doeken zouden de Belgische kust voorstellen en kregen dus de namen van kustgemeenten, van De Panne tot Knokke.

En zoals Bucquoy het marineschilderen opvatte, zo deed hij ook met zijn vorstenportretten, zijn obscene interpre­taties van Kuifje en zijn reeks Olie op doek / Huile sur toile / Oil on Canvas, gerealiseerd voor een tentoonstelling in het Antwerpse Frietkotmuseum en simpelweg bestaande uit ingelijste keukenhanddoeken waarop vlekken frituurolie.

Misschien is de ultieme waarheid over Bucquoy wel terug te vinden in zijn vele trouwhartig genoteerde processen-verbaal en verklaringen in de rechtbank. Politiemensen en rechters lijken hem meestal als een vrij onschuldig sujet te beschouwen, die haast bij toeval in hun klauwen is terechtgekomen en daar eigenlijk niet thuishoort. Want Jan Bucquoy weet zijn imago snel bij te stellen."Ik heb een taart gegooid naar de Minister van Cultuur. So what?" In La vie est belge geeft hij daar een amusante glimp van, zijn schaamteloze poging vertellend hoe hij,getrouw aan zijn credo 'Tu n'as aucune chance, alors saisis-la" een vrouwelijke rechter het hof poogde te maken. Helaas blijven politiedos­siers en rechtbankverslagen ontoegankelijk voor dit soort onderzoek.

De relatieve tolerantie der Belgische gezagdragers jegens Bucquoy vloeit ongetwijfeld voort uit een voor hem vrij begunstigende publieke opinie. Op de nominatielijst voor de Grootste Belg bekleedde hij een mooie 492ste plaats. En zo kan Jan Bucquoy in België nog redelijk gedijen. Hij wordt er niet als een rariteit gepresenteerd, een media-clown waarover iedereen al op voorhand zijn mening heeft, maar als een individu dat voor de televisie komt praten over iets intiems als de zelfmoord van zijn dochter.

In Nederland was hij allang afgevoerd als een relict zonder nieuwswaarde uit de provotijd. In Frankrijk was hij goed-schiks-kwaadschiks ondergebracht bij een of andere politieke subgroep, om voortaan nog slechts met dat etiket te worden benaderd, onontkoombaar en totterdood. In Duitsland zat hij al jaren in Spandau, in de eenzame cel van Ru­dolf Hess. In Engeland gaf hij elke week vanop een zeepkist een speech op de hoek van Hyde Park, al mag je daar nét niet praten over de twee onderwerpen die hem het nauwst aan het hart liggen: het koningshuis en het omver­werpen van het staatsbestel.

Toch zijn onze buurlanden dol op de Belg Jan Bucquoy, zolang hij in België woont en daar ook blijft Geregeld wordt hij er opgevoerd als het schoolvoorbeeld van het ware Belgschap, het ideale studie-object voor wie de belgitude van naderbij wil leren kennen. En niet ten onrechte - in zijn persoon vinden alle Belgische tegenstellingen en paradoxen zowel hun apotheose als hun verzoening. Ook al verkondigt hij sinds decennia dezelfde boodschap, telkens weer vindt hij luisteraars bij de belangrijkste media van het land. Conclusie: België houdt van Bucquoy. Het zou niet zon­der kunnen. Ooit zal hij samen exposeren met Delphine Boel. Daarop wordt hij Ridder in de Leopoldsorde. Dan wordt hij gevraagd op de begrafenis van Fabiola. Om uiteindelijk adviseur te worden van koning Filip I. En geen Belg die daar zou van opkijken.

Paul llegems
januari 2009


En verder?

Ik geloof dat mijn werk hier erop zit. Ze hebben me niet meer nodig in België. Het woord is aan de jongeren. Mij wacht de rest van de wereld... Er ligt elders nog werk op me te wachten, op plekken waar ik weer van voren af aan moet beginnen. In plaats van de moed te laten zakken wanneer de vesting onneembaar lijkt, moet je in alle vroegte al in de aanval gaan, ook al ben je net als ik geen vroege vogel. Maar een kunstenaar doet wat hij moet doen.

 
Jan Bucquoy
 
Geboren 16 juin 1945 te Harelbeke, België
Leeft en werkt in België en Frankrijk
 

Discografie

1992. Love me too, Bucquoy and the rainy days (J. Bucquoy et L Bortolami), Sing Mary publishing.
2005.
Hymne national belge, CD, 2005 Sudden fever.

Tentoonstellingen

1969. Année erotique, exposition collective, Gand, Blandeinberg.

1970. Collages, Centre dramatique de l'Est, Strasbourg.

1978. Collages, Grüssen aux Belgiën, De Welkom, Harelbeke.

1988.  50 portraits de la famille royale, Dolle Mol, Bruxelles.

1989.  Kings, Queens andTintin, St Paulusplein, Oostende.

1990-1995. Le Musée du slip, Bruxelles /// Le Musée de la Femme, Bruxelles.
1991.  Kings, Queensjintin, Underwear,Women and the Belgian Cost, Cirque Divers, Liège.
1992.  Facsimiles des œuvres saisies par le Parquet de Liège, galerie Simbaddad, Bruxelles /// Photos des
œuvres saisies, Centre Guernica, Bruxelles /// Les Belges arrivent, Cavaillon, France.
1994. Belge, Cercle estudiantin du Centre, Louvain-la-Neuve.
1996. Naaktfoto's, Keldertheater.Antwerpen.
1998.  Retrospectives, Centre culturel de Hasselt, Hasselt.

1999.  Back in Town, Centre culturel De Geus, Harelbeke.
2000-2002. Buocquoy's Palace, Harelbeke.
2002.  La Vie sexuelle de Tintin, galerie Amfora, Bruxelles.
2003.  La vie est belge, Centre culturel des Riches Claires, Bruxelles /// La vie est belge, Centre culturel
Noroit.Arras, France.
2004.  Olie op doek, Frit'Kot Museum, « Chez Max », Anvers.
2005.  Subversion, Maison du peuple, Carnières.
2006.  La Côte beige, galerie Bortier, Bruxelles /// La Vie sexuelle de Tintin, galerie Bortier, Bruxelles /// La
vie est belge, Ateliers Mommen, Bruxelles /// Berlinale Off, Retrospective, Hendrickx Bar, Berlin.
2007.  Paysages belges, galerie Mayer, Bruxelles /// Rebel Whit a Cause, Dolle Mol, Bruxelles /// La vie est
belge, Le Groland, Quent, France /// Huile sur toile, galerie Amfora, Bruxelles /// Le Musée de la frite,
Beauvais /// Père et Fille, avec Marie Buquoy, Bruxelles.
2008-2009. Collages. Mana art, Bruxelles.
2008-2009. Art rebelle (exposition collective : Stas, Mariën, Boël, Charlier, Kamagurka...), Aeroplastics,
2009. Bucquoy Illustrated, 100Titres, Bruxelles.

Filmografie

1965. Vert, 35 mm, 5 min.
1969. La Côte belge, 4 min, 16 mm.
1976. Déterrement du cadavre du général de Gaulle à Colombey-les-Deux-Églises, 50 min, 16 mm.
1980. Réponse à une petite annonce, 5 min, 16 mm.
1981.
Mort d'un poulet, 10 min, 16 mm.
1989. Jan Bucquoy and the Rainy Days, 50 min, 16 mm (Vidéo-clip).
1993. LaVie sexuelle des Belges I950-I978.8S min, 35 mm,Transatlantic Films (jusqu'au bout).
1995.  Camping Cosmos (La Vie sexuelle des Belges II), 90 min, 35 mm.
1996.  Crème et Châtiment (l'entartement de Daniel Toscan du Plantier au 49° Festival de Cannes), 70 min, digital.
2003. Sunday, Chicken day, 7 min, digital.
2005.  Coup d'État 05,30 min, /// Les Vacances de Noël, 80 min, digital.
2006.  Coup d'État 06, 30 min, digital /// Coup d'État 07,20 min, digital.
2008.  Coup d'État 08, 15 min, digital.
2009.  L'Art du couple, Part I, 95 min, digital /// L'Art du couple, Part II, 360 min, digital.

Happenings

1965. Jetez votre télé dans la rue, Harelbeke.

1966. Remplacement des drapeaux belges par des drapeaux d'Union soviétique, Harelbeke.

1967. Flower Power, etc. (distribution de fleurs à la population), Harelbeke, Zwevegem.

1968. Joli moi de mai, Strasbourg, Paris, France.
1
972 à 1977. Aide balistique aux groupes contestataires, Allemagne.
1990.  Décapitation du roi des Belges sur la Grand-Place de Bruxelles, Grand-Place, Bruxelles.
1991.  Les Cendres de Magritte (mise à feu d'une toile de Magritte et récolte des cendres), Musée de la
femme, Bruxelles.
1991. Prise d'émission en direct, « Ciel Mon Mardi », antenne de TFI, France. 1991. Prise d'émission en direct, « Incredible », antenne de VRT, Belgique.

1991. Prise d'émission en direct, « Entre Nous », antenne de RTL-TVI, Belgique.

1992. Le « vrai-faux procès » de Bucquoy, Cirque Divers, Liège.
1994.  Exposition des œuvres saisies au Cirque Divers, parvis du palais de Justice, Liège. 1992 à 2002. Conseiller d'entartage de Noël Godin. 1997. Création du parti « Banane », élections fédérales, Belgique.
2005.  Occupation du Camping Cosmos.
2006.  Occupation du Dolle Mol.
2005 à 2008. Coup d'État du 21 mai. Palais royal, Bruxelles.

Theater et One Man Show

1982. Est-ce que les femmes sont frigides ?, théâtre de l'Ancre, Charleroi.
1986. Pirana et Buquoy, Saxo, Ostende.
1991. Drie Dolle Dichters, De Zwarte Komedie, Antwerpen.
2000. La Véritable Histoire de la femme nue, Keldertheater, Antwerpen.
2005. La Roue de la fortune, Festival d'Avignon, France.

Tekst en strips

1976.
Elles vivent sous terre et ne sortent que la nuit, roman, Oswald, Paris.
1979. Le Bal du rat mort, Michel Deligne, Bruxelles, Prix de la meilleure BD belge.
1980-1989.Jaunes, (7 albums), Glénat, Paris.
1980-1989. Chroniques de fin de siècle, (5 albums), Alpen Publisher, Genève.
1
981 -1989. Alain Moreau, (5 albums), Alpen Publisher, Genève.
1983. Charles Miller, Ansaldi, Bruxelles.
1
983.
Jérôme Tailleriche, Drukwerk,Amsterdam.
1984-1988. Stone, (3 albums), Glénat, Paris-Bruxelles.

1985. La Disparue du port d'Anvers, roman, NCM, Bruxelles / MDM, Paris.
1988. Les Aventures de Jan Bucquoy, Glénat, Paris / Loempia.Anvers /// Lou Strass (3 albums), Glénat, Paris-Grenoble.

1986-1989. Les Chemins de la gloire, (3 albums), Glénat, Bruxelles, Prix de la meilleure BD belge.
1989.  Frenchie, (3 albums), Loempia.Anvers.
1990.  Indochine, Glénat, Bruxelles.
1991.  La Vie sexuelle de Jan Bucquoy, Loempia, Anvers / Magic strip, Paris. Traduit en allemand, baskisch, deens, espagnol, finois, grec, italien, noors, portugais, etc.
2005. Chronique d'un coup d'État annoncé, roman, le Somnambule équivoque, Liège.
2007. La vie est belge, essai, Michalon, Paris.

 

  Met steun van de Vlaamse overheid  

                 Dank aan de RTBF, la Deux, magazine Hep Taxi !              

  

Editeurs / Editors / Editors 100Titres/Yellow Now
Conception et coordination / Conceptie en coördinatie / Design & coordination Alain deWasseige
Documentaliste / Documentalist / Documentalist Sophia Wanet
Textes/ Texten /Texts Jan Bucquoy en collaboration avec Alain deWasseige ; François Coadou, philosophe ; Théophile de Giraud, écrivain et performeur ; Paul Ilegems, auteur ; Corinne Maier, écrivain
Traduction /Vertaling /Translation Ann Englander, Danny Frijlink, Kris Lambert, Bridget O'Meara
Photogravure / Fotogravure / Photoengraving Guillaume Dendeau.Anaël Desablin
Photographie / Fotografie / Photography Philippe Gielen : p. 47 (bas), 60, Richard Olivier : p. 124, Nathalie Sartiaux: p. 92,93, Luc Schrobiltgen : reproductions des oeuvres, Carinne Timmermans :46,47 (haut), 99
Lay-out Guillaume Dendeau
Mise en pages / Opmaak / Page lay-out Guy Jungblut
Impression / Drukken / Printing Atelier Raymond Vervinckt et fils, Liège

II n'a pas toujours été possible de retrouver les références précises de certains articles de presse repris dans ce livre. Nous prions les auteurs et le lecteur de bien vouloir nous en excuser.

 

100 Titres 2, rue Alfred Cluysenaar B 1060 Bruxelles Tel. Fax / 00 32 (0) 2 534 3 43 100titres@gmail.com
 www.100titres.be
Editions Yellow Now 15, rue François Gilon B 4367 Crisnée Tél.:00 32 (0)19 67 77 35 Fax:00 32 (0) 19 67 71 29 guy.jungblut@teledisnet.be
Diffusion / Distribution France Les Belles-Lettres
Diffusion / Distribution Belgique et autres pays Exhibition International

D/2009/2310/4 Yellow Now
ISBN 978-2-87340-241-9 Yellow Now