Inhoud  Print (21p)

De kontestatie is vlees geworden,
P. Goossens, L. Martens, L. Reyntjens, e.a.,
De Gekleurde Boekjes, Sonneville Press, 1970

    

Inhoud

De kontestatie is vlees geworden
Inleiding

R. Claessens: De onbekende soldaat.
P. Goossens: Een studentenleider wordt soldaat.
Solvak:Het leger doodt zijn soldaten.
L. Martens: Arbeiders en studenten, aan welk front willen zij vechten?
R. Dierickx, R. Rutten, E. Vanloo: Pro-jektonderwijs prikkelt tot kritiek en aktie.
Peter Franssen: Het onderwijs vroeger & nu
Leo Reyntjens: Bevrijding van de wetenschap als bevrijding van de arbeiders.

 

De kontestatie is vlees geworden

Dit boek handelt over het verzet van studenten, arbeiders, ontevredenen tegen de macht van de kolonels, tegen de macht van de industrie en het kapitaal, tegen de konservatieve pedagogische metodiek, die van de leerlingen robotjes maakt, die precies in het maatschappelijk gareel ingeschakeld kunnen worden.

Samensteller Johan de Roey bracht bijdragen bijeen van Paul Goossens, Ludo Martens, Romain Dierickx, Roger Rutten, Ernest Vanloo en Leo Reyntjens.

Dit boekje werd niet gedrukt om progressieve dromers een handje te helpen bij de 'revolutionaire masturbatie' (dixit P. Goossens).

Ludo Martens:

Arbeiders en studenten, 
aan welk front willen zij vechten?

In een fabriek van Hainaut-Sambre staan een aantal wagens op een spoor om een hoogoven binnen te rijden. Een arbeider moet een aantal van deze wagens aan elkaar koppelen, die dan de oven binnenrollen. De veiligheidsvoorschrif­ten luiden, dat men de wagens die op het spoor staan éérst moet blokkeren vooraleer ze aan el­kaar te koppelen. Men moet een blok voor de wielen leggen zodat de wagen niet kan verschui­ven. De voorschriften worden nooit in acht genomen omdat men veel te snel moet werken. Een arbeider koppelt twee wagens aaneen. Een wagen gaat plots aan het rollen en de arbeider wordt tussen de wagens verpletterd. Hij is op slag dood.

Er ontstaat meteen een wilde staking in de fabriek. De vakbond wil echter niet volgen.

De volgende dag kunnen de arbeiders de staking niet doorzetten. Ze beslissen echter een soort 'stiptheidsstaking' te houden: ze zullen alle wettelijk voorgeschreven veiligheidsnormen in acht nemen. Meteen daalt de produktie met 30 %! Dertig procent van de produktie wordt dus op 'onwettige' manier uit de arbeiders getrokken!

Maar wat gebeurt er? De patroon beslist alle premies in te houden. Meteen daalt ook het loon van de arbeiders met 30%...

De meesten kunnen daarmee niet leven. Na een week is de produktie weer op 'normaal peil'... en de 'veiligheid' eveneens.

Er breekt een 'wilde' staking uit in ACEC-Gent. De arbeiders spreken er al maanden over de staking, 's Namiddags trekt plots een groep van 200 man naar buiten.

De vakbonds-délégué is een ... 'kommunist'... Hij loopt achter de 'wilde' stakers en zegt, dat de staking niet 'wettelijk' is. Een staking is immers maar 'wettig' als die weken tevoren door de vakbond is aangekondigd. Dan begint men een verzoeningsprocedure en allerlei onderhandelingen. Dit laat de patroon toe om alle nodige 'voorzorgsmaatregelen' te treffen. Als er dan 'gestaakt' wordt, komt dat niet meer ongelegen voor de patroon.

Als de vakbonden de 'wilde' stakingen -die de patroon pijn kunnen doen- vermijden, dan krijgen ze van het patronaat een premie van 0,6 % op de jaarlijkse lonen.

In Citroen-Vorst produceerde men een jaar geleden 90 auto's per dag. Nu moet men er 160 maken met hetzelfde aantal arbeiders. De patroon wil binnenkort overschakelen op 210 wagens... Er is veel reaktie tegen dit helse ritme. Om het verzet van de arbeiders te breken, wordt een kombattieve arbeider ontslagen. Als hij de volgende dag toch komt werken, wordt hij opgeleid door de politie. Zijn kameraden leggen onmiddellijk het werk stil.

Er zijn 80 % vreemdelingen in de fabriek. Alle syndikale délégués zijn echter Belgen... en vele délégués zijn ploegbaas of chef!

's Namiddags staat een groep arbeiders voor de poort te praten. Plots staan er een aantal rijkswachters voor hen en de arbeiders staan verwonderd en ongelovig te lachen. Opeens zien ze, dat er ook langs de achterpoort rijkswachters in de fabriek zijn binnengetrokken. Een rijkswachtofficier: 'Onmiddellijk aan 't werk of ge wordt over de grens gezet!'. Een kolonne rijkswachters — 100 à 150 man sterk — trekt in nieuwste gevechtskledij door de fabriek, geweer in de hand. De ploegbazen duiden 63 man aan die worden meegepakt.

Dit zijn drie konkrete feiten uit de honderden die het laatste jaar aan de linkse studentenbeweging zijn gesignaleerd. Urenlang is er over gediskussieerd.

In de Studenten Vak Beweging van Leuven en in de Gentse Studenten Beweging.

Deze feiten zijn de achtergrond die men moet voor ogen houden als men de analyse leest die wij onszelf over de 'intellektuelen' maken.

Het intellekt is een gigantische macht geworden tegen de arbeiders.

Het intellekt is één van de sterkste wapens geworden die de bourgeoisie hanteert tegen de arbeiders.

Tijdens de middeleeuwen bezat de individuele werker zijn eigen instrumenten: hij begreep en beheerste het hele arbeidsproces.

Het kapitalisme is ontstaan wanneer een aantal individuen voldoende kapitaal hebben vergaard om een atelier te bouwen waar zij meerdere arbeiders te werk stellen.

Het arbeidsproces wordt in zijn meest eenvoudige bewegingen ontleed: elke arbeider voert één en dezelfde beweging uit. Wanneer de macht van de kapitalisten toeneemt, gaan deze uiterst eenvoudige bewegingen veel goedkoper worden uitgevoerd door machines.

De wetenschap en de kennis worden in de praktijk het bezit van de patroon. De kennis, de wetenschap, de machines en de techniek: het rijst op als een steeds stijgende muur tegen de arbeiders. De kennis stapelt zich op aan de kant van de patroon: zij wordt een blinde en onontkoombare macht waarvan één ding met zekerheid kan gezegd worden: zij dient de patroon. Voor de arbeider zelf wordt het werk van alle zin ontdaan, steeds eentoniger, steeds sneller. Adam Smith beschrijft in de 19de eeuw hoe de arbeiders zo lomp en afgestompt zijn geworden, dat ze bijna onbruikbaar zijn voor de kapitalisten. Adam Smith was daarom één van de meest bekende voorstanders van de algemene schoolplicht. Hij dacht, dat de schoolplicht de arbeiders zou behoeden voor te vergaande afstomping en dat ze zo opnieuw bruikbaar zouden worden...

De wetenschap is thans het exklusieve bezit geworden van de kapitalisten. Zij betalen, zij zijn de afnemers, zij kopen professoren en intellektuelen op. De wetenschap bestaat niet buiten haar toepassing en de enige die haar kan toepassen is: de kapitalist.

De toepassing van de wetenschap heeft als doel: de uitbreiding van de winst. De uitbreiding van de winst heeft als voorwaarde: passiviteit, onderdanigheid en versnippering van de arbeiders. Ook daar zal de wetenschap voor zorgen...

Ingenieurs, fysici, chemici worden opgekocht door een bedrijf. Eén wet beveelt hun wetenschap: winstmaximering. Verhoging van het rendement, efficiënt en funktioneel werk. Als het werk méér opbrengt, is het efficiënt. Als het werk niet méér opbrengt, is het nutteloos. Dit is de enige wet die aan de ingenieur, fysikus, chemikus wordt gesteld. Slaagt hij, dan wordt hij vet betaald; slaagt hij niet, dan kan hij vertrekken.

Wat zijn de gevolgen van dit 'rendement' en dit steeds opgedreven tempo waarin 'winst' wordt gemaakt?

Steeds meer arbeiders (maar ook bedienden en zelfs kaderpersoneel) worden krankzinnig. Anderen vertonen slechts kleinere afwijkingen en zijn abnormaal of geestelijk gebroken. Beroepsziektes. Psychosomatische ziektes. Zenuwziekten. Maatschappelijke desinteresse. Apatie. De strijd van allen tegen allen om te overleven. (De bourgeoisie heeft natuurlijk ook een naam voor deze gevolgen die rechtstreeks voortkomen uit de kapitalistische uitbuiting: ze spreekt dan van "verwaarlozing' en van 'jeugdmisdadigheid' en van Verwildering van de zeden).

Deze gevolgen van winstmaximering kunnen echter te ver gaan. Wanneer al te veel mensen al te duidelijk kapot gaan - geestelijk en fysiek - dan zou het systeem van de winst zelf in gevaar kunnen komen.

Daarom laten de kapitalisten opnieuw het 'intellekt' aanrukken. Het 'intellekt' zal dit alles mogen oplappen. Dokters, sociaal-assistenten, kunstenaars, artisten... Zij moeten oplappen en sussen, aanpassen en kalmeren, opvrolijken en in slaap wiegen.

Je breekt je voet: de dokter legt er wat pleister rond, geeft je een spuit en je kan weer aan de band gaan staan: je bent bang dat je anders je werk verliest...

De sociaal-assistent heeft geleerd, dat de arbeiders één uur na 't eten minder vlug werken: één uur na het eten krijgt men in de fabriek ophitsende beatmuziek te horen, zodat er nog wat koortsachtiger en sneller wordt gewerkt

De kunstenaar komt zijn schilderijen in de fabriek hangen en er wordt een dichter gevonden om een poëtische tekst te maken over de vrede en de onderlinge liefde: de patroon heeft uitgerekend, dat de arbeiders in deze atmosfeer beter renderen.

De dokter, de sociaal-assistent, de kunstenaar: de intellektuelen hebben een goed geweten omdat ze iets 'positiefs' doen, omdat ze 'positief noden helpen lenigen.

Maar ze weten in feite heel goed, dat de hond niet daar gebonden ligt. Het intellekt is een gigantische macht tegen de arbeiders. Het intellekt wordt betaald om de onderdrukking te organizeren, om de slachtoffers van de onderdrukking op te lappen, te verbergen en goed te praten. Als men de wereld bekijkt vanuit het standpunt van de arbeider, van de onderdrukten en de uitgebuiten, dan komen de intellektuelen voor als mensen die onwetend zijn en vol pretentie.

De burgerlijke intellektuelen zijn volstrekt onwetend over het leven, over de onderdrukking zoals die wordt beleefd door de arbeiders en de werkende mensen. Ze zijn onwetend in de praktijk, in de feiten, in de ervaring, zelfs wanneer ze teoretisch' op de hoogte zijn van alle metoden van onderdrukking.

De burgerlijke intellektuelen zijn vol pretentie omdat ze jarenlang volgestopt zijn met kennis en wetenschap. De wetenschap zou hen naar de top van de maatschappij, naar het aanzien en naar de luxe voeren.

Hoe zouden zij kunnen erkennen, dat die wetenschap een instrument van onderdrukking is in handen van de bourgeoisie? Ze rechtvaardigen zichzelf en zeggen, dat ze voor de Vooruitgang' en voor het welzijn van de mensheid' vechten.

De wetenschap is volledig ingeschakeld in de dienst van de bourgeoisie. De sociale onderdrukkingsrol van deze wetenschap is een konstant gegeven. De onderdrukkingsrol bereikte echter haar merkwaardigste 'hoogtepunt' in het nazistische Duitsland. Het nazisme was er niets buitengewoons voor de intellektueel en voor de wetenschapper. Zonder al te grote moeite kon het nazisme de meerderheid van de intellektuelen 'begeesteren'. Men sprak over de vooruitgang, de ware vrijheid en de nieuwe dageraad voor de hele mensheid; over de wetenschap die de mensheid vooruitbrengt. Men sprak over de rol van de intellektuelen in de strijd tegen het kommunisme. De wetenschappers waren entoesiast en de wetenschap kende een ongezien hoogtepunt. De geneeskunde deed experimenten op levende Joden en Wernher von Braun vond de VI en de V2 uit.

Deze verhouding van de intellektueel tot de arbeider, van het intellekt tot de arbeid, is niet zomaar een speciaal trekje van het nazisme: deze verhouding bestaat in elk kapitalistisch land en in elk staatskapitalistisch land (met Rusland als prototype van het staatskapitalisme).

De Amerikaanse universiteiten die bakteriën produceren om boven Vietnam uit te storten, leveren een voorbeeld van de onderdrukking die het intellekt in dienst van de kapitalisten doorvoert.

De psychologen die truuks bedenken om een bakteriologische oorlog door de massa te doen 'aanvaarden', geven ons andermaal zo'n voorbeeld.

De studenten spreken en schrijven steeds meer over 'de arbeiders'. Als ze het over de sociale revolutie hebben, spreken ze vrijwel uitsluitend over de arbeiders. Wie zijn de arbeiders?

De arbeiders hebben alleen maar het noodzakelijke minimum aan vorming gekregen; de arbeiders verkopen hun arbeidskracht aan de kapitalist die er het maximum mag uitpersen; de arbeiders voeren de direkte omvorming van de materie uit. De arbeiders zijn de leidende kracht van de sociale revolutie. Waarom niet het 'intellektueel proletariaat', de technici, de leraars, de studenten?

Eerst een voorafgaande opmerking: de sociale revolutie komt maar tot stand wanneer de aktiviteit van leraars, technici, bedienden, ambtenaren, studenten zich verbindt met de aktiviteit van de arbeiders. Studenten, leraars, bedienden kunnen dus een belangrijke rol spelen. Ze spelen echter niet de fundamentele rol, ze zijn niet de leidende kracht van de revolutie. Hun aktie krijgt maar een revolutionaire zin, wanneer ze de belangen en de strijd van de arbeiders als leidraad nemen.

De industriearbeiders zijn de fundamentele kracht van de sociale revolutie terwille van hun materiële belangen, terwille van hun klassebelangen.

Ze zijn de meest verdrukte groep. Ze zijn gedwongen zichzelf negen à tien uur per dag te verkopen, zonder hoop op enige verandering. Wanneer 'hun' patroon moeilijkheden kent, worden ze buitengegooid.

Wanneer ze op veertig jaar sleet vertonen, gaan ze eruit.

Wanneer ze ideologisch en politiek opstandig worden, riskeren ze hun brood. Fysiek, geestelijk en moreel zijn ze de eerste slachtoffers van de 'idealen' der winstmaximering.

Ze zijn de grootste slachtoffers van de waanzin van de bourgeoisie: als de macht van de bourgeoisie in gevaar komt, zoekt zij een uitweg in de meest waanzinnige avonturen. De eerste en tweede wereld zijn hiervan sprekende voorbeelden: honderd miljoen mensen verloren het leven. De industrie-arbeiders waren het eerste slachtoffer: alléén de patroons (bv. Krupp, US-Steel, Société Générale) kwamen versterkt uit de oorlog. Het volstaat echter niet verdrukt te worden en het slachtoffer te zijn van de bourgeoisie. De arme boeren, de kleine middenstanders, de gepensioneerden hebben het dikwijls nog moeilijker dan de arbeiders.

De arbeiders hebben echter de sleutelpositie van de moderne industrie in handen. Ze kennen de moderne produktie en zij staan in die produktie tegenover de patroons. Ze zijn in grote groepen gekoncentreerd en door het mechanis­me van de fabriek zelfgeorganiseerd.

Dat wil zeggen: ze hebben de materiële mogelijkheid in zich om de kapitalistische uitbuiting rechtstreeks aan te vallen, de macht van de patroons uit te schakelen en de macht van de arbeiders over de produktie te vestigen.

Materieel en fysiek hebben de arbeiders belang bij de vernietiging van een systeem van uitbuiting.

Men mag datgene wat een mens is en datgene wat hij over zichzelf zegt, niet verwarren. Voor de intellektueel is het gemakkelijk 'revolutionaire' praat te produceren. De intellektuelen hebben echter als groep geen rechtstreekse materiële belangen bij de vernietiging van een systeem van uitbuiting.

Integendeel: in vele gevallen profiteren zij rechtstreeks van dit systeem.

Men hoort vaak de stelling verkondigen, dat de arbeiders thans een auto, een TV en een eigen huis bezitten en daarom niet meer 'bewust' zijn. Wat is hier de realiteit?

Een arbeider gaat in Ford-Genk werken. Gemiddeld houdt iemand het daar één jaar uit: het werk is uiterst zwaar en verdrukkend. Wanneer een arbeider mi een huis en een auto heeft gekocht moet hij elke maand een bepaalde som afbetalen. Hij kan het niet riskeren buiten te vliegen, een paar maanden zonder werk te blijven, en dan in een fabriek te geraken waar hij veel minder verdient.

Vroeger kon een arbeider uit de fabriek vertrekken als de uitbuiting te erg werd. Thans is de arbeider met de gouden ketting van huis, TV en auto onverbrekelijk geketend aan de uitbuiting. Als men het ritme verhoogt, moet hij zwijgen. Als de patroon overuren eist, moet hij 50 tot 60 uren werken per week. Probeer hem nu maar eens uit te leggen, dat hij 'geïntegreerd' is.

Zijn de arbeiders nu minder bewust dan vroeger, hebben ze nu alles wat ze kunnen dromen? De bourgeoisie maakt ons graag wijs, dat 'het niet is gelijk vroeger, men is er toch zo op vooruitgegaan', etc.

Dat lijken ons dan allemaal enorm moderne teorieën. Maar een blik in de geschiedenis leert ons, dat deze teorieën zo oud zijn als de staat. Of liever: ze zijn zo oud als de bourgeoisie zelf, die er alle belang bij heeft, dat de arbeiders zo worden bedrogen.

In 1870 had men de laatste grote oorlog gezien in West-Europa. Sindsdien waren Frankrijk en Duitsland een industrie gaan opbouwen. De grondige verovering van Azië en Afrika bracht enorme schatten op. Dank zij die superwinsten kon men loonsverhoging en sociale voorzorgen geven aan de arbeiders. Het kapitalisme kende geen oorlogen meer... omdat men op volle kracht oorlogen voerde in Azië en Zuid-Amerika.

Tussen 1890 en 1900 ontwierp Bernstein een 'totaal nieuwe' teorie. Volgens deze geleerde en moderne teoretikus, kende het kapitalisme geen krisissen meer: de welvaart van de arbeiders nam gestadig toe; de arbeiders hadden geen belang bij een verafgelegen revolutie waarvan ze niet weten wat het wordt.

Wat was het gevolg van deze 'totaal nieuwe' teorie?

De arbeiders hebben zich niet politiek, ideologisch en organisatorisch voorbereid op de tota­e botsing tussen de klassen, op de sociale revolutie. In diezelfde periode stapelden zich de tegenstellingen binnen het kapitalisme op: de kapitalisten begonnen onderling de strijd om de heerschappij in Afrika en Azië. Het volstaat niet voor de bourgeoisie van een bepaald land, dat ze haar eigen arbeiders naar willekeur kan uitbuiten elke bourgeoisie wil ook een zo groot mogelijk deel van de Derde Wereld aan haar uitbuiting onderwerpen. In 1914 begonnen de Westerse kapitalisten de oorlog om het bezit van de rijkdommen in de Derde Wereld. De 'socialisten' hadden tientallen jaren de arbeiders vergiftigd met hun 'moderne teorie' over de rustige vooruitgang van het kapitalisme. De arbeiders waren niet gewapend voor deze bloedige konfrontatie. Honderdduizenden arbeiders werden geofferd op het altaar van de 'nationale bourgeoisie'.

En de 'moderne teorie' van de socialisten kende een nieuw hoogtepunt: de socialisten hebben deze oorlog geleid vanuit hun ministeriële zetels, in naam van de verdediging van het vaderland.

Toen de arbeiders in 1918 van het front terugkeerden, wilden ze maar één ding; de revolutie. In Duitsland en Hongarije grepen de arbeidersraden de macht. Ze waren echter politiek en organisatorisch niet voldoende voorbereid op deze revolutie. Ze hadden zich te lang laren bedriegen door de 'moderne teorie'. Ze werden verslagen en tienduizenden revolutionaire arbeiders werden zonder vorm van proces neergeschoten.

Dit is de enige direkte, praktische en logische konsekwentie van alle 'moderne teorieën' die verkondigen: er zijn geen krisissen meer, er is stijgende welvaart, het kapitalisme beheerst nu zijn eigen kontradikties, de arbeiders hebben geen revolutie nodig.

Het is een teorie die de arbeiders voorbereidt op de nederlaag.

Vijftig jaar na de eerste wereldoorlog zaten de 'linksen' in Griekenland nog altijd met dezelfde 'moderne teorie'.

Voor hen was het niet waar, dat de bourgeoisie een klassediktatuur uitoefent over de arbeiders en de boeren: zo erg was het nu ook weer niet... Ge moet niet overdrijven. Het was niet waar, dat de staat een instrument was van de bourgeoisie. Het was niet waar, dat de arbeiders en boeren de burgerij moesten verslaan om de macht van de arbeiders en de boeren te vestigen.

Neen: de macht van de arbeiders en van de boeren zou gevestigd worden door een grote stembusoverwinning.

De arbeiders en de revolutionairen waren ideologisch, politiek en organisatorisch niet voorbereid op de sociale revolutie. Zesduizend mensen werden dan ook zonder enig verweer uitgeschakeld, mishandeld of vermoord.

Nu pas groeit het verzet en groeit het inzicht in de noodzaak de arbeiders te organizeren voor de revolutie, hen politiek te vormen voor de revolutie, hen te bewapenen voor de revolutie.

Wat kunnen wij uit deze historische voorbeelden besluiten? Het is van vitaal en van direkt materieel belang voor de bourgeoisie, dat de arbeidersklasse niet wordt voorbereid op de revolutie. Vandaar het enorme belang, dat zij hecht aan de verspreiding van haar teorieën: 'De arbeiders zijn bourgeois' - 'De welvaart gaat steeds vooruit' - 'Er komen geen krisissen meer'. Het is anderzijds van vitaal en direkt materieel belang voor de arbeidersklasse, dat zij ideologisch, politiek en organisatorisch is voorbereid op de revolutie. Zij moet ontmaskeren welke belangen er schuil gaan achter de modeteorieën van de burgerij.

De bourgeoisie ontmaskeren en zich voorbe­reiden op de sociale revolutie: dit is de enige betekenis van de uitdrukking: 'Het klassebewustzijn ontwikkelen'.

Een alternatief wordt niet gevonden door de 'slechte' bourgeois uit te schakelen en 'goeie' sociaal bewogen mensen in de plaats te zetten. Een alternatief wordt niet geboren uit de 'revolutionaire' of 'positieve' ideeën van een groep intellektuelen. Een alternatief kan alleen ontstaan op de basis van de klassebelangen van de arbei­ders.

Studenten, technici, leraars kunnen aan dit alternatief meewerken, maar hun eigen belangen als groep kunnen nooit de basis zijn van een alternatief.

De bourgeoisie vormt de wereld om naar eigen beeld. Alléén het proletariaat heeft belang in een totaal andere wereld. Het proletariaat moet de wereld omvormen naar zijn eigen beeld.

De wetten die de burgerlijke maatschappij regeren, zijn de wetten van de winstmaximering en van de strijd van iedereen tegen iedereen. Wanneer de ene kapitalist zijn macht kan uitbreiden dooreen andere kapot te maken, dan zal hij dat niet laten. Geheel de wereld, geheel de maatschappelijke orde wordt omgevormd naar de/e wet: de strijd van iedereen tegen iedereen.

Bij het werk in de fabriek wordt iedereen tegen iedereen opgezet: premies, loonhiërarchie. kontrole.

Iedere fabriek bekampt iedere andere fabriek om een groter deel van de winsten en de mark­ten: fabriekssluitingen, opslorpingen en rationalizeringen treffen de arbeiders.

Vreemde arbeiders worden als vee uit hun land gedreven, hier voor het meest ondankbare werk gebruikt, in enorm slechte sociale voorwaarden ondergebracht en, wanneer men ze niet meer nodig heeft, uit het land gezet.

Wanneer de arbeiders grondig afgebeuld zijn, moet men ze 'ontspannen'. Daar moet dan de individuele TV met zijn burgerlijke lol voor zorgen.

Op de school is er een eerste en een laatste plaats; wie de burgerlijke normen inzake gedrag en taal en houding en slaafs herhalen het beste kan volgen, krijgt de eerste plaats. De zucht naar karriêre, sukses en macht vormt de ideologische basis van de universiteit. De suksesrijke dokter Barnard is het symbool van de karriëre-jagende intellektueel.

De petroleumkoningen en de keizers van de automobielwereld drijven iedereen er toe een individuele auto te kopen. Als je naar de fabriek moet, als je de stad uit wil om wat frisse lucht binnen te krijgen, als je je op een menselijke manier wil verplaatsen, ben je gedwongen een auto te kopen.

Maar die auto die je niet kan missen, zal het maximum persen uit zijn onschuldige koper: de arbeider moet zich jaren stilhouden, kan niet revolteren tegen de uitbuiting, is gedwongen overuren te kloppen.

Iedereen wordt gedwongen tot individuele oplossingen voor sociale problemen. Iedereen vecht tegen iedereen. De bourgeoisie stort zich op alles waar ze 'winst' kan uitzuigen. De bourgeoisie laat alles, waar geen winst uit te halen valt, over aan de edelmoedige beoefenaars der naastenliefde.

Iedere arbeider gaat zijn arbeidskracht elke dag opnieuw te koop aanbieden aan de kapita­list. Elke dag moet hij dulden, dat de kapitalist nieuwe metodes uitvindt om het uiterste uit de arbeidskracht van de arbeider te persen. De bur­gerij vormt de wereld om naar haar eigen beeld.

Het proletariaat moet de wereld en elk aspekt van het maatschappelijk leven, omvormen naar zijn eigen beeld.

De solidariteit, de onderlinge hulp en het ra­tioneel gebruiken van alle middelen zijn de wetten van deze nieuwe wereld.

Het werk in de fabrieken moet gebeuren in onderlinge hulp en in onderlinge opvoeding (maar tevens in permanente strijd tegen alle burgerlijke diktatoriale reglementen en metoden!). De arbeiders moeten de diktatuur van de arbeidersklasse uitoefenen over alle burgerlijke kader-funktionarissen en ingenieurs die de arbeiders willen blijven uitbuiten en onderdrukken, zoals in de goeie burgerlijke tijd.

Wanneer het werk zijn eigenlijke zin krijgt, dat wil zeggen: wanneer de arbeiders de macht hebben over de produktie en de verdeling, dan kunnen de ontspanning en het toerisme niet meer los gezien worden van de arbeid en van het kollektieve leven.

De studie kan niet meer los gebeuren van het werk in de fabriek en de geestelijke en materiële belangen van de arbeiders moeten de leidraad zijn bij de studie. De meest klassebewuste arbeiders die vooraan hebben gestreden voor de bevrijding van de arbeid, zullen de beste en de eerste professoren zijn aan de universiteit.

Het proletariaat wil de wereld omvormen naar zijn eigen beeld. De bourgeoisie vormt de wereld om naar haar eigen beeld. Het centrale probleem hierbij, is het probleem van de macht: welke klasse heeft de politieke macht in handen?

Wanneer de burgerij de politieke macht in handen heeft, vormt zij de wereld om naar haar eigen beeld.

Dit is in alle Westerse landen het geval. Dit is ook zo voor de landen van het oostblok waar onder Kroestsjev de nieuwe bourgeoisie definitief de macht in handen heeft genomen.

De intellektuelen moeten zich ten dienste stellen van de strijd van de arbeidersklasse.

Ze moeten de revolutionaire teorie bestuderen. Deze teorie is niet uit de lucht gevallen. De teorie van Marx, Lenin en Mao Tse-toeng is de samenvatting van de levende ervaring van miljoenen en miljoenen revolutionairen.

Deze teorie vormt de neerslag van talrijke dramatische nederlagen van het proletariaat en van talrijke nieuwe stappen vooruit. Het is echer niet voldoende de teorie te bestuderen.

Voor de intellektueel wordt dit al te gemakkelijk een subtiel spel waarbij het er op aan komt om altijd zijn eigen gelijk te bewijzen.

We moeten niet alleen leren van Marx, Lenin en Mao Tse-toeng.

We moeten op de eerste plaats leren van de dagelijkse strijd van het Vlaamse proletariaat.

De intellektuelen moeten enquêtes maken onder de arbeiders van een bepaalde fabriek. We moeten eerst een zeer konkrete kennis verwerven van de konkrete uitbuiting binnen de fabriek, van de konkrete taktiek die de patroons en de vakbonden gebruiken om de arbeiders te onderdrukken.

De intellektuelen kunnen hun diensten aanbieden om de arbeiders te helpen hun eisen tot uiting te brengen.

De intellektuelen kunnen aan de hand van de financiële en ekonomische publikaties van patroons en vakbonden, de onderdrukking en het bedrog te helpen ontmaskeren. Wanneer de leraar, de psycholoog, de dokter, de sociaal assistent zich op die manier ten dienste stelt van de strijd van de arbeidersklasse, kan hij een uiterst belangrijke bijdrage leveren tot de revolutie.

Alleen de konkrete aktie met het proletariaat, maakt het de intellektueel mogelijk, de revolutionaire teorie van Marx, Lenin en Mao Tse-toeng werkelijk te begrijpen. Het begrijpen van deze teorie is van onschatbare waarde om de konkrete praktijk beter en meer trefzeker te maken

 

.....

 

Leo Reyntjens

Bevrijding van de wetenschap -
als bevrijding van de arbeiders.

1. Teorie.

De Wetenschap, als een morele eenheid die bestaat buiten het universele en sociale leven, en vertegenwoordigd door een kliek van erkende geleerden, moet worden gelikwideerd en zij moet worden verspreid over de massa's. Alleen dan is het mogelijk de massa van een door geprivilegieerde schaapherders geleide kudde om te vormen tot een intelligent geheel, dat zijn historische bestemming in eigen handen kan nemen. Het schip van de studentenbeweging heeft de boeg gekeerd; deze studentenbeweging is hier in Vlaanderen gegroeid uit de Vlaams-nationalistische strijd, die, gepousseerd vanuit de studentenbeweging, getracht heeft zichzelf in een demokratisch kleedje te hullen. Dit is echter mislukt. De Vlaamse strijd heeft geleid tot een versteviging van de klassentegenstelling in Vlaanderen zelf. Inderdaad, waar er vroeger franssprekende fabrieksdirekteurs waren, zijn er nu nederlandtalige gekomen. Maar dit verschijnsel (inderdaad moet het aksent gelegd op Verschijnsel') heeft hoegenaamd niets veranderd aan de produktieverhoudingen, aan de specifieke verhouding arbeider-patroon. Zowel de arbeider als de patroon spreken nu Nederlands, fundamenteel is er echter in hun verhouding niets gewijzigd.

De produktiemiddelen zijn privé-bezit van de patroons, het kapitaal en het bankwezen.

Vanuit de Vlaams-nationalistische Beweging is men gekomen tot het studentensyndikalisme, tot de situatie, dat de studenten een studentengroep als dusdanig gingen vormen, een afgelijnde elitegroep (het lag misschien niet in de bedoeling van de beweging dit te poneren, maar het resultaat was toch zo). Het eisenpakket van de beweging hield in: de versteviging van de privileges van de student, vooral in de sociale sektor, een verbetering van het studiebeurzensysteem en van de huisvesting.

Het eisenpakket sloeg terug op een geheel van technische en sektaire zaken, die niets afdeden aan de autoritaire sfeer en aan de klasseverhoudingen, die niet enkel aan de universiteit bestonden maar ook in de maatschappij.

Vanuit dit studentensyndikalisme is de Vlaamse studentenbeweging, met vooral Leuven als avant-garde, gekomen tot de anti-autoritaire strijd.

De strijd tegen het autoritaire optreden van de rektor, van de akademische raad, de strijd tegen de autoritaire struktuur in de lessen, waar een individu ingekankerd in zijn solistische wijsheid alles als heilig en onfeilbaar voorhoudt tegenover de hem aanhorende studenten. Ook de autoritaire struktuur die bestaat in de eksamens, die een konkurrentiemiddel zijn, en die de student hebben herleid tot een vakidioot. Een vakidioot, die de problematiek die hij voorgeschoteld krijgt, niet toepast op de sociale realiteit

Als men zich bezint over de term 'sociale realiteit', ontdekt men, dat de universiteit niet een wereldje apart vormt, maar wel degelijk een deel van de maatschappij uitmaakt en in het maatschappelijk bestel een zeer specifieke funktie heeft.

Men ontdekt, dat het onderwijs mensen aflevert die daarna in de maatschappij terechtkomen, die de anderen moeten gaan opvoeden, die de maatschappelijke strukturen zouden moeten verbeteren. Dan ontdekt men, dat aan deze universiteit aan onderzoek wordt gedaan, dat ook de maatschappelijke strukturen zou moeten verbeteren. Het woord 'zou' is hier wel juist. Want deze strukturen worden verbeterd, maar niet als maatschappelijke strukturen. Deze strukturen worden gerationalizeerd in funktie van de industrie, van het raderwerk van de ekonomische wetmatigheid. Aldus hebben de studenten ontdekt, dat hun opleiding moet doorbroken worden om ook de wetenschap in funktie te stellen van alle mensen, met inbegrip van de arbeidersklasse, als meest onderdrukte klasse. Daarom moeten de studenten hun energie gaan richten op het arbeidersfront, en dit front gaan analyzeren aan deze universiteit, en gaan syntetizeren, zodat de universiteit de school van het volk wordt. De studentenbeweging moet haar plaats vinden in de maatschappij. Zij moet haar objektieven, taktiek en strategie aanpassen aan de veranderde situatie van de maatschappij, en deze maatschappij moet onderzocht worden in haar ekonomische sociale en bijgevolg politieke kontekst, vanuit het standpunt van de onderdrukten, met name de arbeiders. De arbeider wordt ook nu nog als een zuiver produktiemiddel beschouwd: hij heeft nl. geen enkele medebeslissingsrecht en hij beschikt evenmin over het resultaat van zijn arbeid. Zo ontslaat een kontradiktie tussen het privé-bezit van een produktiemiddel in handen van het kapitaal en het maatschappelijk aanwenden van het produktiemiddel. De 'rijke man met het geld' gaat lopen met de meerwaarde, terwijl de 'arme man' het gemaakt heeft. De studentengemeenschap moet deze maatschappij in relatie brengen met de universiteit als 'kapitaal-intensief investeringsobjekt' (zoals de Nederlandse minister Witteveen de funktionaliteit van de universiteit als onmisbare produktiefaktor in het huidige kapitalistische systeem zeer juist heeft bepaald).

De tendentiële evolutie van de universiteit in zijn twee aspekten, extern en intern, is de duidelijke inkarnatie van de maatschappij. Op de eerste plaats heeft een technokratizering en een burokratizering plaats waarin zelfs de idealistische 19de-eeuwse visie op de universiteit als een direkt relatiecentrum van individuen wordt weggevaagd. Het beleid aan de top zal de politieke funktionaliteit van het onderwijs en onderzoek gaan bepalen. Hier moet men de vraag stellen: wat is deze funktionaliteit? Deze bestaat hierin dat de universiteit wordt beschouwd als produktiefaktor. Enerzijds wil dit zeggen, dat de universiteit goedgevormde produktiekrachten moet afleveren, anderzijds wordt de universiteit heden ten dage beschouwd als een klein bedrijf. Zij staat in een direkte afhankelijkheidspositie van de ekonomie en bijgevolg van de ekonomische machten.

'Goedgevormde produktiemachten': komt hierop neer, dat de wetenschapsmens een onmisbare schakel geworden is van het produktiesysteem.(1) Dit zien wij o.a. zeer duidelijk in een rapport van ir. M. G. Tuyn, manager van de Koninklijke Shell, waaruit blijkt hoe deze beinvloeding tot stand komt. Als besluit van zijn rapport verklaart hij: 'Daarnaast komt het vrij regelmatig voor, dat leden van de wetenschappelijke staf van de groep worden uitgenodigd als buitengewoon of gewoon hoogleraar een leerstoel te bezetten. In de afgelopen jaren heeft de Koninklijke Shell aan Nederland alleen reeds 28 hoogleraren afgeleverd'. Door deze injektie met industrieel georiënteerde docenten wordt natuurlijk ook invloed uitgeoefend op het akademisch onderwijs.

Een ander voorbeeld wordt aangehaald door E. Dennison in zijn 'Sources of Economie Growth in the USA', Committee of economie development, Washington, 1962. Hierin schrijft hij, dat de gemiddelde jaarlijkse toename van de produktie per hoofd in de V.S. die tussen 1929 en 1956 1.6 % bedroeg, 0,67 % moet worden toegeschreven aan de uitbreiding van het onderwijs, en 0,58 % aan de toename van de kennis door onderzoek; samen dus ongeveer driekwart van de welvaartstoename.

In het rapport van het Zwartboek van de universiteit Groningen (2) wordt verklaard: 'De vooruitgang van de technologie brengt met zich mee dat de investeringen op lange termijn door het bedrijfsleven steeds kostbaarder worden. Wil het industrieel systeem zich dit kunnen permitteren dan moet zij plannen. Dit ten eerste om de produktiemiddelen zo efficiënt mogelijk aan te wenden en ten tweede om te waarborgen, dat het resultaat van de samenvoeging van de produktiemiddelen, het eindprodukt inderdaad afgezet wordt. De onderneming moet er dus van tevoren zeker van zijn, dat haar produktiemiddelen afgezet worden, verkocht worden. - . Voor deze planning eist het industrieel systeem maatschappelijke en politieke stabiliteit. Het verlangt gekwalificeerd personeel en het heeft research nodig. Hiervoor draagt de overheid grotendeels zorg in ruil voor werkgelegenheid enz., waarbij zij de universiteiten inschakelt. De doorslaggevende funktie van de universiteiten wordt alzo een ekonomische funktie met alle gevolgen vandien. De rol van de hulpwetenschap (d.w.z. voor het bedrijfsleven fungeert de wetenschap als hulpwetenschap) en het feit, dat het wetenschappelijk research de beslissende produktiefaktor is geworden, heeft regelrechte gevolgen voor de wetenschapsbeoefening zelf.

Uit het voormelde feit blijkt, dat de universiteit goed gevormde produktiekrachten wil afleveren. Wij moeten dus mee een bepaling geven van dit goed gevormde epiteton. De pedagogische goocheltruuk van het kapitalisme is het resultaat van de ver doorgedreven specializatie, zodanig, dat de wetenschapsmens zijn vakbekwaamheid enkel kan aanwenden op het terrein waarop hij doelbewust is afgestemd, en bijgevolg geen relatie kan maken met andere disciplines om een algemeen uitgangspunt te bezitten. Zijn subjektieve gerichtheid (zijn interesse en zijn kunnen) wordt bijgevolg gekoppeld aan de objektieve noodzaak van het systeem (welke wetenschappelijke disciplines zijn vooral funktioneel).

Men moet blind zijn om te ontkennen, dat in het laatste decennium de B-wetenschappen (de positieve wetenschappelijke richting) vooral begunstigd worden. Aldus wordt het sociaal geweten van de specialist beperkt tot het goed presteren van zijn vak. Met deze boutade: 'Als ik mijn werk goed doe, is mijn geweten gerustgesteld; voor de rest hoef ik mij niet te interesseren'. Hierdoor heeft de specialist niet enkel een gebrek aan globaal inzicht in zijn wetenschappelijke arbeid, noch minder interesseert hij zich voor de sociale draagwijdte van zijn onderzoek. Zelfs als hij de volle draagwijdte van zijn onderzoek begrijpt, en het aanwenden van zijn resultaat zou willen verhinderen, omdat bij voorbeeld in de kernenergie het aanwenden van zijn resultaat schrikwekkende gevolgen voor de mensheid zou hebben, kan hij dat gewoonweg niet.

Zoals in de kapitalistische maatschappij de arbeider niet over het voortgebrachte produkt kan beschikken, zo ook moet de wetenschapsman zijn geestesprodukt afstaan in funktie van de ekonomische wetmatigheid. Dit is een zeer duidelijke aliënatie-positie. De universiteit wordt beschouwd als een klein bedrijf. Dit wil zeggen, dat er aan de universiteit aan direkt industrieel onderzoek wordt gedaan.

Natuurlijk is het een van de meest grandioze drogredenen, te ontkennen, dat de wetenschap niet in funktie van de industrie mag staan. Het komt er op aan te zien welke plaats de industrie inneemt. We konstateren eenvoudig, dat de industrie een industrie van de ekonomische machten is, terwijl de industrie — die namelijk de realizatie van de hele mensheid is, een overwinning van de zich zelf bevrijdende mensheid op de natuur — in funktie van de bevrijdende mensheid zou moeten staan. Indien de industrie, zoals ze in de socialistische maatschappij ten dienste staat van de mensheid als geheel en niet van een minderheid, kunnen we niets anders dan nadrukkelijk het industrieel onderzoek toejuichen: als bevrijding van deze mensheid - ten overstaan van de natuur - in de positief wetenschappelijke richting en als bevrijding van deze mensheid - ten overstaan van de mens zelf - in de humane richting.

Het eerste kenmerk van deze tendentiële evolutie van de universiteit, is de technokratizering en burokratizering.

Het tweede kenmerk, en dit vooral intern, is, dat er tussen het privé-bezit van de produktie- middelen, waartoe ook de kennis behoort, (d.w.z. de produktiemiddelen zijn funktioneel in handen van belangengroepen) en het maatschappelijk aanwenden van deze produktiemiddelen (niet enkel professoren maar ook wetenschappelijk, administratief en technisch personeel en studenten maken gebruik van deze produktiemiddelen) een kontradiktie en een konfliktsituatie ontstaat. De overheid tracht deze kontradiktie op te lossen door een zekere pariteit van de geledingen voor te stellen. Dit betekent konkreet, dat de overheid de oppositie tracht te kanaliseren langs formele wegen. 'Op deze manier werd de eis tot medezeggenschap losgemaakt van de machtsanalyse en van de sociale strijd, medezeggenschap werd gereduceerd tot een vorm van kommuniceren' (3). Daarbij mag men het technokratische spel niet uit het oog verliezen, waarvan sommigen de illuzie gekregen hebben, dat met de fysieke pariteit van vier geledingen het probleem van medebeslissingsrecht zou opgelost zijn. Ten eerste, er zullen geen vier geledingen zijn, maar vijf.

De vijfde geleding bestaat namelijk uit de financieel-ekonomische belangengroep verbonden met de inrichtende overheid, al dan niet vertegenwoordigd in een raad van kuratoren.

Ten tweede zal de politiek der onderscheiden buro's bepalend zijn. Men gelooft in het eindrapport van kommissie 4 maal 5, dit is het eindrapport, dat een resultaat is van een halfjaar studie van enkele hoofden uit Leuven van zowel professoren, wetenschappelijk personeel als studenten, men gelooft in dit rapport nog in de formele scheiding van het uitvoerende en het wetgevende orgaan; dat de buro's enkel mogen uitvoeren wat door de raad is opgelegd. In de raad zetelen studenten, administratief, wetenschappelijk en technisch personeel, in de buro's niet... Doch laten we a.u.b. onszelf niet wijsmaken door te gaan geloven in deze formele scheiding. Zo vindt aan de top een formele verandering plaats maar aan de basis verandert er niets. Het privé-bezit van de kennis behoudt nog zijn autoritaire struktuur, vooral door het feit, dat kennis wordt beschouwd als een individuele kennisover­dracht, en niet als kollektieve aktiviteit. Zo staat het in het zwartboek van de Rijksuniversiteit Groningen:

'De huidige universiteit funktionneert geheel volgens het principe van de individualistische kennisvermeerdering, de studenten worden indi­vidueel getoetst op kennis die ze als individu verwerven. De studie wordt opgevat als een privé-investering voor later'.(4)

Ook blijft de menselijke verhouding van de­ze universiteit hiërarchisch bepaald. Deze verhouding blijkt uit de eksamens, de permanente kontrole en uit het ex-cathedra-onderwijs. Dit wordt duidelijk gesteld in een brochure van de Gentse studenten, in het '5-punten-programma': 'De repressieve funktie van de universiteit neemt het duidelijkst gestalte aan in de eksamens, in de permanente kontrole en in de periodieke oefeningen en praktika. Het eksamen komt voor als een absurd rechtsgeding, waar je slechts rustig kan heengaan als je de absurditeit tot het uiterste drijft, als je de stof haarfijn van buiten kent, en je jezelf buigzaam plooit naar alle eigenzinnigheden van de prof'.(5)

Als besluit kunnen we zeggen, dat zowel de technokratizering als de burokratizering enerzijds en de autoritaire struktuur anderzijds nogmaals het klassekarakter van ons onderwijssysteem blootleggen. De universiteit als geheel, dus ook de professoren, wordt in haar maatschappelijke doelgerichtheid geplaatst in funktie van de financieel-ekonomische belangen. De universiteit is een produktie-faktor. Het administratief en technisch personeel, het wetenschappelijk personeel en de studenten worden daarbij in hun direkte maatschappelijke relatie geplaatst als on­derdrukten tegenover akademische raad, akademische overheid als onderdrukkers.

Laat ons toe een tematische syntese te maken van de kenmerken die we in het huidig onderwijs terugvinden en trachten hiervoor een oplossing te vinden. Welke kenmerken vinden we alzo terug in het onderwijs.

Ten eerste, de hiërarchie. Het huidig onderwijs is hiêrarchisch-autoritair gestruktureerd. Deze vorm wordt, zoals hoger gezegd, sterk aange­voeld in het ex-cathedra-onderwijs, de eksamens, de permanente kontrole enz. . De sokratische dialoog, die mogelijk zou zijn bij een eenheid van leraren en leerlingen, wordt verdrongen door autoritaire kennisoverdracht en volgens pedago­gische verhoudingen die hun model ontlenen aan de middeleeuwse meester-knecht-verhouding. Deze hiërarchie hangt ten nauwste samen met andere middeleeuwse principes: de solistische leerstoelbekleding, volgens hetwelk een professor verantwoordelijk is voor zijn vak, zowel wat het onderwijs als wat het onderzoek betreft.(6)

Een tweede kenmerk van het onderwijs is het kenmerk van abstraktie. Het onderwijs is gericht op het formalizeren van de wetenschap. Ze wordt in haar inhoudelijk karakter verlaagd tot het vormen van technieken, met het gevolg, dat haar maatschappelijke relatie ontbreekt.

Zo staat in het model van de Radenuniversiteit: 'De wetenschappelijke begrippen en modellen worden steeds meer gekonstrueerd, de werkelijkheid wordt erin gereduceerd tot formalizeerbare aspekten. De keuze van de probleemstellingen wordt uitsluitend vanuit hun teoretische relevantie gemotiveerd en men abstraheert van de gevolgen van de wetenschap van de praktische wereld'.(7)

In het formalizerende karakter van het onderwijs poneert men de waardevolle wetenschap als iets heiligs. Zo staat in het antwoord van de fakulteit van Psychologie en Pedagogie o.l.v. J. Nuttin, een antwoord gegeven op de vraag van de rektor, 'wat met het resultaat van de kommissie 4 maal 5': 'Die aard van de dissertaties ombuigen in de richting van geëngageerde stellingen tegenover maatschappelijke problemen i.p.v. wetenschappelijke proefschriften'.(8)

Het poneren van de waardevrije wetenschap verhindert het doortrekken naar de echte maatschappelijke realiteit, en bevestigt zo het politieke systeem. Hier, in het huidige onderwijssysteem, poneert men een waardenvrije wetenschap. Dit wil zeggen wetenschap in funktie van zichzelf. Zonder resultaat. Maar in deze hypokrisie ontdekken we nu, dat deze zogezegde waardevrije wetenschap ook een resultaat heeft, namelijk dat bijvoorbeeld in de Psychologie, en laten we dit voorbeeld nemen, de mens zodanig wordt gekonditioneerd als lid van deze konsumptiemaatschappij, dat men een rationalizering doorvoert, dat men de mens gewoon tracht aan te passen aan deze maatschappij, maar dat men niet tracht deze maatschappij als maatschappij te veranderen, waar juist de oorzaak van het kwaad zit. Hiertegenover poneren de studenten een wetenschap die geëngageerd is, maar juist geëngageerd, die refereert naar de maatschappelijke realiteit, d.w.z. alle mensen.

Een derde kenmerk is het individualisme. Eén van de meest liberalistische tendenzen in de opleiding is gelegen in het feit, dat men kennis beschouwt als privé-bezit, als behorend tot het bezit van een optelling van individuen, en niet als het bezit van de ganse gemeenschap. Nu is de kontradiktie van het privé-bezit van de kennis en het maatschappelijke gebruik van die kennis manifest en in strategische termen vertaald 'onhoudbaar'. Het is bijgevolg passend, en niet meer dan beantwoordend aan een logika van de technokraten, deze tegenstelling op te lossen in formele struktuurwijzigingen die de manifeste kontradikties voorlopig latent maken. Daar de kennis beschouwd wordt als privé-bezit, zal de kennis worden opgedaan als een uiting van het konkurrentieprincipe.

Een vierde kenmerk in het huidig onderwijs is het dogmatisme.

Kennis wordt tegenwoordig niet enkel beschouwd als privé-bezit, maar daarnaast ook als geijkte, vastgelegde kennisoverdracht, waaraan niet mag getornd worden. Kennis wordt niet beschouwd als kollektieve kreativiteit en kollektieve wederzijdse verrijking. Deze verstarring wordt gestimuleerd door de scheiding onderwijs-onderzoek, waardoor de waarheden door de hoogleraar als koeien van waarheden van de kansel afgeworpen, niet meer aan de realiteit getoetst worden.

Zo staat in het model van de Radenuniversiteit op p. 8: 'Dit dogmatisme heeft een verfeitelijking van de kennis tot gevolg. Doordat uitkomsten van het onderzoek als absoluut worden overgedragen, geabstraheerd worden van de probleemstelling en de metodes waarmee zij verkregen zijn, kunnen zij nauwelijks meer gekritiseerd worden'.(9)

Dit dogmatisme zal zich ook hiërarchisch autoritair struktureren. Dit hebben we hier reeds uitgelegd. Kennis verwordt zo tot een geheel van feiten en dingen en 'waren', dat weerom de vervreemding der studenten versterkt. Zij assimileren kennis passief, onderwerpen zich aan de feiten, waarvan zij de ideologische inhoud niet doorzien, en nemen metodes gewoon over. De opleiding wordt een ruilverhouding met kennis als ruilwaar, die niet meer verworven wordt vanwege haar gebruikswaarde voor de individuen, maar met het oog op haar marktwaarde op de akademische markt.(10)

Een vijfde punt, kenmerkend voor het huidige onderwijs, zien we in de invloed van de extra-universitaire belangen.

Zoals daarstraks gezegd, is het een niet te ontkennen feit, dat de universiteit alsmaar meervertechnokratizeerd wordt, d.w.z. meer en meer doelmatig wordt aangewend in funktie van het produktieproces. Het abstraktiekarakter van het onderwijs wil deze situatie verdoezeld houden. De ver doorgedreven specializering speelt als abstraherende faktor een uiterst strukturele rol. Een specialist wordt een vakidioot, die de globale visie op de maatschappij verloren heeft. De struktuur met aan de top de beslissingsbevoegdheden met of zonder pariteit van de geledingen, dat maakt weinig uit, en aan de basis, d.w.z. het werkniveau geen beslissingsrecht, werkt uiteraard deze ingreep van extra-universitaire belangengroepen in de hand. De hiërarchische struktuur laat ten eerste geen informatie door en ver hindert de minste reaktie omdat er gewoonweg geen doorstroming van de basis naar de top nu gelijk is. De oplossing vinden we in het refereren en terugkeren naar het werkniveau zelf. In plaats van deze hiërarchisch-autoritaire struktuur moeten er basisgroepen gevormd worden, werkgroepen waarbinnen onderwijs, onderzoek en beleid één zijn. De ganse beslissingsbevoegdheid wordt in deze basisgroepen zelf genomen. Dit is het vertrekpunt van de Radenuniversiteit. In deze basisgroepen wordt ook het beheer in funktie gesteld van het onderzoek en het onderwijs. En niet omgekeerd, zoals steeds in het huidig onderwijs is gebleken. Er speelt zich zodoende een dialektisch proces af tussen onderwijs en onderzoek, dat wil zeggen, dat het onderwijs steeds wordt getoetst aan de realiteit, dus dat hetgeen er gedoceerd wordt steeds wordt getoetst aan de realiteit en de realiteit onderzocht door de research. Dit dialektische proces moet in alle openbaarheid plaatsvinden. Door onderzoek, waaraan de studenten zo ver mogelijk zullen deelnemen, ontstaan er bredere teoretische inzichten. Op hun beurt zullen de ideeën aanleiding geven tot nieuwe onderzoeksobjekten.

Zoals hoger opgemerkt, leidt een vervreemde opleiding tot een vervreemde beroepspraktijk. Dit aspekt van onze oplossing is het meest be­langrijke, terwille van de politieke relevantie. Door een direkt maatschappelijk geëngageerd onderwijs, worden de ekonomische, sociale en politieke implikaties van het huidig onderwijs blootgelegd. Om de maatschappij kritisch te benaderen, zal er een werkelijk kontakt moeten bestaan met de sociale realiteit, dit wil zeggen, met de praktijk. De studentenbeweging eist, dat deze praxis juist wordt aangewend.

Dit wil zeggen, dat zij de wetenschap, het onderzoek, de research en het beleid hiervan onmiddellijk in funktie gaat stellen van de maatschappij, en deze maatschappij is niet de maatschappij van een beperkte minderheid. In funktie gaat stellen dus van een maatschappij van de meerderheid, d.w.z. dat men het onderwijs gaat als hulpmiddel aanwenden tot bevrijding van de arbeidersklasse, de meest onderdrukte klasse.

Zo zou bijgevolg de universiteit de funktie hebben van een direkt blootleggen van de huidige hypokrisie in de maatschappij, en zal zij als onmiddellijk revolutionair hulpmiddel aangewend worden van de arbeidersklasse. Omdat aktie enkel kan volgen op inzicht, zolang men niets weet, doet men niets. Dit inzicht zal gegeven worden door de universiteit, het onderwijs, en op basis van dit inzicht zullen de arbeiders hun bevrijdingsstrijd verder zetten. Kennis zal dan ook niet meer als privé-bezit maar als werkelijk maatschappelijk bezit aangewend worden, het zal de kennis zijn van de kollektiviteit.

Om het dogmatisme te verbreken zal de kennis als dorre vervreemdende verfeitelijking vervangen worden door een permanente wederzijdse kritiek.

Deze wederzijdse kritiek wordt in de eerste plaats in de hand gewerkt, omdat kennis beschouwd wordt als middel en niet als doel op zichzelf, en bijgevolg permanent aan het doel wordt gemeten. Het teoretische inzicht staat in dialektische verhouding tot de praxis. Het zal ook in de hand gewerkt worden daar de autoritaire struktuur niet meer aanwezig is, zodanig, dat de wederzijdse informatie ongestoord en direkt kan gegeven worden.

Eveneens wordt het in de hand gewerkt door het feit, dat onderwijs en onderzoek op elkaar worden afgestemd, zodanig dat de verdorring van de kennis niet kan optreden, omwille van de steeds nieuwe ontdekkingen door de wisselwerking onderwijs-onderzoek. Ook de invloed van de extra-universitaire belangen wordt opgeheven daar alle beslissingen van onderuit gebeuren. Vertrekkend van de basis naar de top. De basis bepaalt het beleid vertrekkend vanuit de drieëenheid onderwijs-onderzoek-beleid.

Elke projektgroep moet aanvangen met een basisprojektgroep, die de funktie en de techniek van de wetenschap zelf tot objekt maakt, en er de ideologische betekenis van tracht te zien.

Het is dus de taak van de studentenbeweging deze objektieven te verwezenlijken. De mensheid mag de evolutie van zijn geschiedenis niet tegenwerken. Deze evolutie bestaat uit een permanente bevrijding van elke vervreemdingssituatie van de mens. Heden ten dage moeten wij konstateren, dat het grootste deel van de mensheid, nl. de arbeiders zich nog in een onderdrukkende en vervreemdende situatie bevinden. Daarom is het de onmiddellijke taak van de universiteit die situatie van de arbeiders op te heffen. Daarom bestaat er geen waardenvrije wetenschap, bestaat er geen zogenaamde objektiviteit. De wetenschap is steeds subjektief gericht, in die mate, dat zij beantwoordt aan de objektieve evolutie van de geschiedenis. Deze evolutie der geschiedenis bestaat zoals we daarstraks meermaals herhaald hebben, in de bevrijding van de mensheid. Wat zien we echter? Deze mensheid is nog niet bevrijd, het grootste deel van deze mensheid leeft nog als onderdrukten. Daarom moet de wetenschap subjektief zijn, en moet onze universiteit en de wetenschap in funktie staan van de bevrijding, de bevrijding van de meest onderdrukte klasse, de arbeidersklasse.

2. Praxis.

In het eerste deel zijn de objektieven van de studentenbeweging gedefinieerd. Welke strategie en taktiek moeten aangewend worden om deze objektieven te verwezenlijken?

Zoals we ontdekt hebben, merken we een duidelijke evolutie van een universiteit als spiegelbeeld van feodale machtsverhoudingen (manifest autoritarisme) naar een universiteit als spiegelbeeld van het parlementarisme (formele medezeggenschap).

Zo is de studentenbeweging beland in haar participatiesituatie. De evolutie in de universitaire politiek toont een 'medezeggenschap en medebeslissingsrecht' in de beleidsorganen van de daarvoor niet in het beleid opgenomen groepen (wetenschappelijk personeel, administratief en technisch personeel en studenten).

Deze participaticpolitiek is een bewust door de overheid gevoerde politiek. De overheid kan geen fundamentele wijziging aanbrengen aan de plaats van de universiteit als schakel in het produktieproces enerzijds. Maar anderzijds is deze overheid zich ervan bewust, dat de reaktie van de studentenbeweging moet beantwoord worden. Zo de overheid de eisen van de studenten gewoonweg zou negeren, zou de reaktie — en dit vanuit de dialektische verhouding overheid-student - nog heviger worden.

Daarom heeft de overheid de dialektische syntese voorgesteld van participatie, van deelname aan het beleid. Zo heeft de overheid de oppositie geïntegreerd in het beleidssysteem; door oppositie langs formele organen gekanalizeerd en bijgevolg lamgelegd.

De vergelijking met de arbeiderswereld is hier duidelijk.

De arbeidersbeweging is van de grootste ellende en onmondigheid opgeklommen tot een zogenaamde 'medezeggenschap'.

In de ondernemingsraden worden de vertegen­woordigers van de vakbonden zogezegd in het beleid betrokken.

Nu dringen er zich twee vragen op. Ten eer­ste vertegenwoordigen de vakbonden nog wel de arbeider, ten tweede is het wel een deelname aan het beleid?

De mijnstaking in Limburg in 1970, heeft aangetoond, dat de vakbonden in het raderwerk zijn ingebouwd. Zij sluiten een sociale programmatie af voor een periode van twee jaar, met een loonsverhoging als indexaanpassing en met als goeddeels onuitgesproken voorwaarde (door de werkgevers gesteld) dat een sociale vrede gedurende die periode moet nageleefd worden.

De status van de vakbondsleiders is dermate geëvolueerd sedert de heroïsche periode van vorige eeuw, dat wij cynisch, maar naar waarheid, mogen aanmerken, dat op de konferenties over de sociale programmatie een gentlemen's agreement wordt bereikt over het hoofd van de arbeider, de underdog, heen. De syndikale leiders vertegenwoordigen hun arbeiders niet maar hun 'apparaat', dat met dezelfde energie op gang gehouden wordt als de politieke partijen, waarmee zij in de eerste graad verwant zijn. Het moet dan ook niemand verbazen, dat het afsluiten van de kollektieve arbeidsovereenkomst in feite neerkomt op het lamleggen van elke sociale en politieke aktie.

Is er een deelname aan het beleid? Zolang de sociale politiek in funktie moet staan van de ekonomie, dit wil zeggen, zolang de grote meerderheid moet werken ten voordele van een kleine minderheid en de arbeiders niet over hun eigen produktie kunnen beschikken, zolang kan er geen sprake zijn van enig medebeslissingsrecht.

Het is evident, zoals Rudolf Rocker (11) verklaart, dat hij die denkt, dat alle pogingen van de arbeidersklasse om haar levensstandaard te verhogen, slechts tot verwijdering van het socialistische einddoel kunnen voeren, van de samenhang van socialisme en arbeidersbeweging niets heeft begrepen.

Nochtans mag kameraad Rocker niet uit het oog verliezen, dat in onze neokapitalistische maatschappij, die de produktieverhoudingen ongewijzigd laat, maar aan deze verhouding arbeider-patroon een socializerend tintje geeft, deze politiek van zogezegd medezeggenschap zeer bewust door de overheid wordt gevoerd om zogezegd de politieke eisen van de arbeiders (baas zijn in eigen leefwereld) lam te leggen. Het is inderdaad waar, dat vele arbeiders verklaren: 'Het is nu eenmaal zo; we kunnen er toch niets aan veranderen. Er zijn nu eenmaal bazen en knechten. En voor het overige: ik verdien goed mijn brood, ik heb mijn huis en mijn tuintje'.

Een gelijkaardige redenering maakt de grote meerderheid van de studenten. En deze studenten worden in hun eisen vertegenwoordigd door de representatieven in de beleidsorganen. Op de eerste plaats geraken de onderhandelaars van de onderdrukte groepen verzeild in een feitelijke en psychologische isolatiepositie.

Zij hebben de indruk goed en opbouwend werk te leveren voor de bevrijdende situatie van hun groep. Zij verkrijgen toezeggingen van de overheid voor bepaalde eisen. Een voorbeeld van medezeggenschap van de studenten is het universitair beleid is dit van Gent. Het resultaat van hun participatie is, dat de trap van het studententehuis vlugger is hersteld geworden. Deze trap zou ook hersteld zijn geweest zonder medezeggenschap, maar niet zo vlug. Dit is het schrijnend resultaat van wat men medezeggenschap noemt. Daarbij worden de onderhandelaars of de vertegenwoordigers geïsoleerd van hun basis. Wordt deze basis gevormd door alle studenten? Neen.

De eisen van de studentenbewegingen moeten niet kwantitatief benaderd worden daar de verlangens van de grote meerderheid der studenten indruisen tegen de evolutie van de geschiedenis. Want het zijn eisen van een geprivilegieerde groep: de grote meerderheid van de studenten wil zijn goedsappige situatie niet prijsgeven en stellen zichzelf geen vragen over hun opleiding en over wat er na de opleiding gaat gebeuren. Zij zullen na hun studie meedraaien in het rad van de onderdrukten en onderdrukkers, maar als onderdrukkers. Waarom? Eenvoudigweg omdat de universiteit een bourgeois universiteit is, wat merkbaar is aan het rekruteringsveld van de studentengemeenschap (12), en omdat deze universiteit als een onmisbare produktiefaktor van het neokapitalistisch systeem wordt beschouwd.

Zó worden de onderhandelaars geïsoleerd van hun basis, niet van de basis van privilegiestudenten, maar van hun aktieve basis. Deze aktieve basis bestaat uit studenten, die eisen formuleren, die werkelijk in samenspraak zijn met de evolutie van de geschiedenis, bevrijding van de mens in het algemeen en in het bijzonder bevrij ding van deze groep, die zich nog in de meest onderdrukte positie bevindt, met name de arbeidersklasse.

Een tweede ondemokratisch aspekt in deze onderhandelingssituatie is dit van de informatie. Zolang er geen volledige informatie is, kan er ook geen sprake zijn van demokratische besluitvorming. De overheid heeft nu toegelaten te zetelen in de raden, maar niet in de bureaus van die raden. Zij argumenteert deze beslissing formeel door te wijzen naar de funktie van het bureau als louter uitvoerend orgaan van de raad. Laten we echter onszelf geen rad voor de ogen draaien door nog in zulke sprookjes te geloven.

Zolang er een parlementaire scheiding zal bestaan tussen het bepalen van het beleid en het uitvoeren van ditzelfde beleid (dit is een arbeidsverdeling) zal er ook een tegenstelling ontstaan. Het is niet utopisch te beweren, dat in de basisgroepen, waar zowel onderzoek, onderwijs en beleid samen moeten gebeuren door alle geledin­gen, deze diskrepantie tussen beleid en uitvoering wegvalt.

Wij wijzen deze taktiek van participatie af, omdat de ervaring van de arbeiders en de ervaring van de studenten dit hebben uitgewezen

Hun deelname aan het beleid heeft het beperkte resultaat van formele, partiële toegeving vanwege de overheid, zonder dat de funktie van de universiteit a]s 'kapitaal-intensief investeringsobjekt is omgebogen naar de funktie van deze universiteit als wetenschappelijk hulpmiddel ter bevrijding van de arbeidersklasse. 

Wat is ons alternatief?

Ons alternatief is van tweeërlei aard. De studentenbeweging moet in de eerste plaats zijn strategie richten naar het arbeidersfront. De ervaringen van de mijnstakingen in Limburg en op andere plaatsen hebben duidelijk aangetoond, dat de arbeidersklasse nog steeds revolutionair is.

Daarmee is ook bewezen, dat de studenten hun taak in de arbeidersstrijd vervullen. Zij hebben informatie doorgegeven over de ekonomische en politieke achtergronden van het konflikt; zij zijn koördinerend opgetreden, en hebben materiële hulp verleend (stakingspiketten, verspreiden van pamfletten, kollektes).

Op basis van de informatie, verstrekt o.a. door de studenten, is het politieke bewustzijn van de arbeiders en bijgevolg ook de strijdbaarheid gegroeid. In deze strijd is duidelijk de belangrijke funktie van de wetenschap, die juist gericht is, (d.w.z. in funktie van de bevrijdingsstrijd) aangetoond. Nu is het de plicht van de studentenbeweging de aktie aan de universiteit zodanig exakt te richten, dat de wetenschap haar plaats in de bevrijding van de arbeidersbeweging gaat inne­men.

De reformistische aktievorm heeft duidelijk aangetoond, dat de ontvoogdingsstrijd gekanalizeerd is in een parlementaristische bedding en bijgevolg is lamgelegd. Om deze radikale aktie te kunnen realizeren, moet men terugkeren naar de basis, omdat een verbreding van de basis een versterking van de aktie tot gevolg heeft. Op de eerste plaats moet worden teruggekeerd naar de aktieve basis, zodanig, dat de beslissingen en de aktie niet meer getroffen en gevoerd worden door individuen die gesoleerd zijn.

Ten tweede moet er een verbreding van de politiek bewuste basis gebeuren. Dit is hoegenaamd niet verwezenlijkt door de parlementaristische aktie van te zetelen in allerlei overlegorganen.

De verbreding van de politiek bewuste basis kan enkel gebeuren door de studenten onmiddellijk in te schakelen in de ontvoogdingsstrijd van de arbeiders. Zolang de wetenschap niet bevrijd is van haar autoritair en burgerlijk (tegen de arbeiders gericht) pantser, kan deze wetenschap ook niet ten dienste staan van de arbeidersstrijd.

Hoe is de inschakeling te verwezenlijken? Door de aktie te richten naar de konkrete leefsituatie van de student. Dit is: zijn leven als gewone, dagelijkse student: lessen, eksamens, huisvesting, studietoelage...

Dit is een onmiddellijke konfrontatie met zijn dagelijks bestaan. Men kan een student niet verplichten piket te gaan staan aan de mijnen, hij is echter wel verplicht eksamen af te leggen. Dit is de eerste faze tot verbreding van de politiek bewuste basis.

Ik zeg wel duidelijk eerste faze, daar het gevaar hoegenaamd niet denkbeeldig is, dat de aktie op dit terrein syndikalistisch wordt: versteviging en uitbreiding van de privilegies der studenten. Het is dan aan de reeds politiek bewuste basis de tweede faze in te luiden. Ten eerste door deze problematiek politiek juist te vertalen, door de rol van het huidig onderwijs in het kapitalistische produktieproces te bepalen. Ten tweede door de problematiek te plaatsen in het kader van de totale ontvoogdingsstrijd van de mensheid: de arbeidersstrijd.

Bij deze vorm van radikale aktie bestaat ook veel minder het verschrikkelijk gevaar van isolatie voor de politiek bewuste aktieve basis, namelijk elitevorming van de linksen!

Omdat de aktieve basis zich ook moet plaatsen in de konkrete leefsituatie en steeds moet refereren naar de basis, door haar met informatie bij te staan.

Aldus moet de ontvoogdingsstrijd van de studenten vertrekken vanuit de konkrete leefsituatie en politiek juist (als een klassestrijd) vertaald worden, opdat daardoor de bevrijde wetenschap haar juiste plaats zou innemen als bevrijdster namelijk van de onderdrukten, de arbeiders.

3. Organisatie.

De strategie moet ook organisatorisch uitgebouwd worden.

Hoe moeten de studenten hun aktie aan het arbeidersfront konkretizeren en organizeren?

Ten eerste door regionale en lokale komitees van arbeiders en studenten op te richten, met wie dan aan studie en organisatorisch werk voor komende akties wordt gedaan. De noodzakelijkheid en belangrijkheid hiervan is al te zeer duidelijk aangetoond door de mijnstaking, begin 1970, in Limburg. Deze staking werd reeds lang voorbereid door Mijnwerkersmacht, waarin arbeiders en studenten samen door diskussie en door aldus verscherpt politiek bewustzijn de grondvesten hebben gebouwd voor een zes weken durende spontane staking tegen alle gevestigde machten in.

Deze regionale en lokale komitees moeten overal in België rond de fabrieken worden uitgebouwd. Dit is noodzakelijk.

Ten tweede door onmiddellijk tijdens konflikten informatief, materieel hulpverlenend en koördinerend op te treden.

Ten derde door informatie over de situatie van de arbeiders te verschaffen aan de studenten. Hier valt de aktie van arbeiders en studenten samen. Hier begint de aktie aan de hogeschool en universiteit: het juist bepalen van de wetenschap in funktie van de arbeidersstrijd.

Er bestaat een grote diskrepantie tussen de aktieve en de representatieve studenten. Deze tegenstelling heeft hinderend gewerkt op de studentenbeweging; de aktieve basis heeft haar aktietenein vooral geaksentueerd op de meer buiten-onderwijs-problematiek, terwijl de representatieven zich in hun geïsoleerdheid van de basis hebben teruggetrokken in beleidsorganen en zelfs bepaalde belangrijke beslissingen voor de ganse studentengemeenschap hebben genomen, zonder konsultatie van de basis.

Deze tegenstelling nu kan enkel opgelost worden doordat de 'aktivisten' ook representatief worden: vanuit de aktieve basis moet een representatief orgaan worden opgebouwd: de grondraad.

De grondraad moet opgebouwd worden rond de fakultaire komitees (n.b. in een sociale hogeschool, technische-... zal er waarschijnlijk maar een komitee worden gevormd).

De inhoudelijke taak van de fakultaire komitees bestaat uit:

1 - projektgroepen: deze projektgroepen moeten de strijd in het onderwijs juist bepalen: het abstraktiekarakter blootleggen en het onderwijs onmiddellijk richten naar sociale realiteit.

Het onderwijs heeft wel degelijk zijn bepaalde plaats en funktie in de maatschappij: bevrijding van de mensheid; de onmiddellijke taak van de bevrijding van de mensheid bestaat in de materiële bevrijding van de meest onderdrukte klasse, namelijk de arbeidersklasse.

Daarom is het de onmiddellijke taak van het onderwijs deze ontvoogdingsstrijd te stimuleren. De sociale realiteit moet als kriterium van het projektonderwijs worden vooropgezet. We hebben maar al te vaak ontdekt, dat deze projektgroepen door de autoriteit in het systeem worden ingeschakeld: men oppert de idee van groepswerk (uitschakelen van konkurrentie) en groepskontrole als vervanging van het eksamen. Natuurlijk is dit een vooruitgang, maar de essentie wordt niet aangeroerd, doordat de autoritaire overheid abstraktie maakt van realiteit en praktijk.

2 - integratie in het onderwijs van probleemstellingen betreffende de inhoud en struktuur van het onderwijs. De bedoeling hiervan is de politiek bewuste basis te vergroten.

a - permanente interpellatie in de lessen over de inhoud van de kursussen, het eksamensysteem, de solistische leerstoel; 
b -jaar- en fakultaire volksvergaderingen op basis van konkreet ontstane en typische toestanden in het jaar en in de fakulteit, zoals over het feit, dat een bepaalde prof autoritair is opgetreden tegenover de studenten of tegenover één student, of over het feit, dat een bepaalde stof in een kursus door een prof tegen een zeer hoge prijs werd te koop gesteld.

3 - de ontvoogditigsstrijd verruimen. Hier heeft ook de sociale sektor zijn plaats. Het is niet meer de taak van de sociale raad te gaan zetelen in allerlei overlegorganen. De taak van de sociale raad bestaat essentieel erin, dat de sociale problematiek in zijn politiek kader moet geplaatst worden.

Het moet niet zo zijn, dat de fakulteiten via hun sociale afgevaardigden naar de sociale raad gaan. Zo wordt de sociale realiteit weerom geïsoleerd van de fakultaire situatie. De redenering moet gewoonweg worden omgekeerd: de sociale problematiek moet in de fakultaire situatie worden geïntegreerd.

Het is de voornaamste taak van de aktief politiek bewuste basis, de fakultaire komitees de onderwijsproblematiek politiek juist te formuleren en te verbreden ten overstaan van de bredere basis. Hieruit bestaat de inhoudelijke taak van de fakultaire komitees.

HET IS DE TAAK VAN DE STUDENTENBEWEGING DE EVOLUTIE VAN DE GESCHIEDENIS ALS BEVRIJDING VAN DE MENSHEID TE BEVORDEREN.

De studentenbeweging moet daarom de struktuur van de universiteit ingrijpend wijzigen, omdat de huidige struktuur geen mogelijkheid biedt om de onderdrukte klassen te bevrijden, en integendeel de student voorbereidt op een onderdrukkersrol. Ons wil het voorkomen, dat de hier vooropgestelde" alternatieve situatie betere perspektieven opent voor de strijd tegen de onderdrukking van de arbeiders.

Voetnoten

(1) V.A.W.O. Symposium, 21 mei 1968,£xterne invloed op het akademisch onderwijs, prae-
advies van ir. M. G. Tuyn.
(2) Zwartboek Rijksuniversiteit Groningen, p. 12(s.d.sJ.).
(3) Zwartboek Rijksuniversiteit Groningen, P. 11
(4) Zwartboek Rijksuniversiteit Groningen, p. 3.
(5) De Gentse studenten en de repressie van politie en professoren, p. 106 (s.d. s.l.).
(6) H.C. Boekraad en M. J. van Nieuwstadt, Aantekeningen voor een Radenuniversiteit, Nijmegen, 1968, p. 4.
(7) p. 4.
(8) ibid.
(9) H.C. Boekraad en M. J. van Nieuwstadt, o.c. p. 8.
(10)ibid.
(11) R. Rocker, Der Kampƒums tagliche Brot, in 'Der Syndikalist', Berlijn, 1925.
(12) Zie rapport van Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid, speciale kommissie: de universitaire expansie, bijlagen; Brussel, 1969, p. 91-141.

...