Bijlage: Klandestiene KAJ in Duitsland (oktober 1943, per stad)

Selleslagh, F., De klandestiene K.A.J. in Duitsland (1942-1944),
Bijdragen tot de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, nr. 2, oktober 1972, pp 87-114,
Navorsings- en studiecentrum voor de geschienis van de tweede wereldoorlog
Print ( 23p)

 Externe linken: Gevangenisnotities Cardijn  Getuigenis Eugeen Coine

    

« Ik zou mij in uw midden willen bevinden,
om uw leven mee te leven en uw lot te delen.
In Duitsland zijn KAJ et VKAJ bezig de
schoonste bladzijden te schrijven van de 
geschiedenis onzer beweging. »

Kardinaal Cardijn - 1943

    

In uitvoering van het testament van wijlen Kardinaal Cardijn is de Kristelijke Arbeidersjeugd, zowel de Vlaamse als de Waalse tak van die organizatie (KAJ-JOC), overgegaan tot het schrijven van haar eigen geschiedenis. Dit gebeurt in samenwerking met twee Belgische universiteiten, de Katolieke Universiteit te Leuven en de Université Catholique de Louvain (1). Voor wat de geschiedenis van de Vlaamse KAJ tijdens de tweede wereldoorlog betreft, werd een beroep gedaan op de medewerking van het Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog dat de bronnenprospektie en het wetenschappelijk studiewerk voor die periode op zich heeft genomen. In een eerste faze wordt thans de aktie van de Vlaamse KAJ bij de weggevoerde Belgische arbeiders in Duitsland onderzocht. Het is vooralsnog onmogelijk een volledig beeld te geven van wat die zogenaamde Vlaamse Ausland-KAJ is geweest. Er ontbreken nog een zeker aantal gegevens die nu nog ingezameld worden. Dit mag echter niet beletten dat nu reeds een poging wordt gedaan om, aan de hand van het bestaande materiaal, de aktie van de Vlaamse KAJ in het Derde Rijk in grote trekken te rekonstrueren. Niet in het minst hopen wij met deze bijdrage in de betrokken milieus reakties uit te lokken die finaliter een exhaustieve studie over de klandestiene KAJ in Duitsland moeten mogelijk maken.

De Kristelijke Arbeidersjeugd die in 1925 officieel van start ging, bestond uit vier branches : de KAJ, de VKAJ (Vrouwelijke Kristelijke Arbeidersjeugd), de JOC (Jeunesse Ouvrière Chrétienne) en de JOCF (Jeunesse Ouvrière Chrétienne Féminine). Bij het begin van de tweede wereldoorlog telden de vier takken te zamen ongeveer 90.000 leden, verdeeld over 68 gewestelijke verbonden en 1.778 afdelingen. De KAJ was « een organizatie van de massa » die streefde naar « Verkristelijking van de massa der jonge arbeiders en arbeidsters, van hun werkelijk en dagelijks leven en van al de natuurlijke middens waarin ze leven ». Het fundament van de KAJ-aktie was de kristelijke naastenliefde (2).

Ondanks de tegenkanting vanwege het militair bestuur slaagde de KAJ erin haar aktie tijdens de bezetting onverdroten verder te zetten. Het invoeren van de verplichte tewerkstelling van Belgische arbeiders in Duitsland betekende echter een keerpunt in die aktie die nu een nieuwe dimensie kreeg. Op 6 oktober 1942 vaardigde de bezetter een verordening uit waardoor alle mannen van 18 tot 50 jaar en alle ongehuwde vrouwen van 21 tot 35 jaar tot tewerkstelling in Duitsland konden worden gedwongen (3). Vrijwel onmiddellijk daarop gaf de KAJ aan al zijn leden het consigne « Niet tekenen - Niet vertrekken » door (4). Op enkele plaatsen kwamen spontane hulpakties tot stand : proosten en leiders gingen de opgeëisten en hun familieleden voor het vertrek naar Duitsland opzoeken, spraken ze moed in en zorgden voor religieuze en materiële steun.

Het bleef bij deze geïmprovizeerde initiatieven totdat het Dagelijks Bestuur van de vier KAJ-branches zich op 10 november 1942 met de zaak ging bezighouden. Cardijn, die samen met zijn adjunkt, priester Magnus, de voorzitter van de KAJ, Jef Deschuyffeleer en de voorzitter van de JOC, Victor Michel, op 21 september door de bezetter werd vrijgelaten (5), onderstreepte tijdens die vergadering de noodzaak van een gestruktureerde en efficiënte hulpaktie aan de opgevorderde jonge arbeiders (6). Dezelfde dag nog stelde het Dagelijks Bestuur uitvoerige richtlijnen op die naar alle KAJ-leiders gestuurd werden (7). De kerngedachte ervan was dat alle plaatselijke afdelingen zo spoedig mogelijk moesten worden ingericht als « Centra voor dienstbetoon » waar alle opgeëiste jonge arbeiders met hun noden en problemen zouden terecht kunnen.

Tijdens de vergaderingen van 21 en 28 november 1942 vroeg Cardijn dat de Nationale Sekretariaten van de vier takken zoveel mogelijk gegevens zouden inzamelen over het aantal weggevoerden, de sfeer bij het vertrek, eventuele incidenten bij de aanwerving, enzovoort. Gegevens die zouden worden samengebracht in een verslag dat aan de Belgische bisschoppen zou worden voorgelegd. Cardijn hechtte veel belang aan de « direkte informatie » van het episkopaat en verwees in dat verband naar het initiatief van de Luikse Jocisten, die bij hun bisschop waren gaan aankloppen om hem rechtstreeks verslag uit te brengen over hetgeen ze al voor de vertrekkende arbeiders hadden gedaan. In die optiek — het sensibilizeren van de klerus — zette de KAJ-proost zijn medewerkers er eveneens toe aan de lokale initiatieven aan de Kajotters en Jocisten bij de dekens en pastoors bekend te maken. Wellicht wilde Cardijn de Belgische bisschoppen ertoe brengen het KA J-initiatief officieel te erkennen en te steunen en een eventuele uitbreiding van de hulpakties tot andere Katolieke Aktie-groepen in overweging te nemen.

De pressie van Cardijn schijnt op korte termijn vruchten te hebben afgeworpen. Op 2 december 1942 publiceerden de bisschoppen een Herderlijke Brief die op 13 december in alle kerken van België werd voorgelezen (8). Vermits hun protest tegen de deportatie van arbeiders door de bezetter zonder meer werd afgewezen, achtten de bisschoppen het ogenblik gekomen om een uitgebreide hulp aan de opgeëisten in het leven te roepen. De kern van die grootse steunaktie zou de parochie moeten zijn waar de gelovigen zich « op een praktische wijze » met de problemen van de opgeroepen arbeiders zouden moeten bezig houden. Van zodra zij de namen van de onfortuinlijke arbeiders kenden moesten de priesters of « enkele toegewijde personen » van de parochie aan de familieleden een bezoek brengen, kennis nemen van de bestaande noden en alles in het werk stellen om het vertrek naar Duitsland materieel en moreel voor te bereiden. De klemtoon lag uiteraard op de godsdienstige voorbereiding van de reis. Iedere arbeider moest ertoe worden aangezet de dag vóór zijn vertrek te biechten en de mis bij te wonen, terwijl hem op het hart zou worden gedrukt in het « verre Duitsland » het katolieke geloof, ondanks alle moeilijkheden en gevaren, gaaf te houden en innig te beleven.

Ingevolge dit bisschoppelijk schrijven beraadden de verschillende katolieke groeperingen zich over de mogelijkheid tot vorming van een eenheidsfront voor hulpverlening. Op 19 december richtten de vertegenwoordigers van de katolieke arbeidersorganizaties, KAJ, VKAJ, KAV, KWB en hun Waalse tegenhangers, zich in een gezamenlijke brief tot Kardinaal van Roey waarin zij de primaat van België voorstelden alle bestaande initiatieven samen te smelten in één « Godsdienstige en Zedelijke Hulp aan de Arbeiders in de Vreemde » (9). Van Roey aanvaardde en gaf zijn fiat tot de oprichting einde december 1942 van de Hulp aan de Arbeiders in de Vreemde - Aide aux Travailleurs à l'Etranger (HAV-ATE) waarin, naast afgevaardigden van voormelde organizaties, ook vertegenwoordigers zetelden van de katolieke werkgevers, de scouts, de studentenorganizaties, Caritas Catholica, enzovoort. Het voorzitterschap werd toevertrouwd aan kanunnik Belpaire. Hiermee werd een breed « thuisfront » geboren dat de Belgische arbeiders in Duitsland met raad en daad zou bijstaan (10). De KAJ kon zich nu volop bezighouden met de situatie van de weggevoerde Kajotters in Duitsland.

Op de vergadering van het Dagelijks Bestuur van 18 februari 1943 werd voor het eerst gewag gemaakt van de groeiende immoraliteit onder de jonge arbeiders in het Derde Rijk, waartegen zo spoedig mogelijk een stevige dam moest worden opgeworpen, zoniet zou de jonge arbeidersstand zich onherroepelijk van de kristelijke leer verwijderen. Het enige middel daartoe was het apostolaatswerk bij de Belgische arbeiders in Duitsland, waar zij zich ook bevonden, in kampen, bij de burgers of in strafkampen (11).

Van november 1942 tot februari 1943 hadden de KAJ-instanties honderden brieven uit Duitsland ontvangen waarin de gedeporteerde Kajotters, vaak in zeer ruwe bewoordingen, de slechte materiële en vooral de erbarmelijke zedelijke toestand waarin zij leefden in een scherp daglicht stelden. Slechts een miniem aantal brieven hadden het over de schamele pogingen die in enkele Duitse steden werden gedaan om de Kajotters te groeperen en het apostolaatswerk te stimuleren. « Het is hier een ware hel voor ons, Kajotters, aldus een KA J-leider uit Anderlecht. Vele jongens die hier binnenkomen zullen, wanneer zij niet gesteund  worden, besmeurd en bevuild eruit komen »(12).  «Wij liggen hier met 36 op een kamer. Het gelijkt hier veel meer op een wilde beestenbarak dan op een kamer met mensen. Vloeken en tieren van de vroege morgen tot de late avond, dat is hun bezigheid. De kerk en de priesters, die worden hier nogal dikwijls door de goot gesleurd. De manier waarover (sic) zij over het vrouwvolk spreken en ook over hun vrouw, dit is waarlijk niet te beschrijven. Het is dan ook niet te verwonderen dat er al vrouwen hier in Duitsland hun man hebben laten staan en met een ander optrekken, ook het tegenovergestelde heeft hier plaats », aldus het relaas van Albert Van Meerssche over zijn verblijf in een Gemeinschaftslager (vrij kamp) te Magdeburg (13).

Andere Kajotters waren resoluut pessimistisch gestemd en onderstreepten het direkt verband tussen de zedenverbastering en de gebrekkige voedselvoorziening. « U spreekt daar van moed en betrouwen, aldus een jonge arbeider uit Dortmund aan zijn proost. Ge moet het aan mijn ouders niet vertellen, maar ik beken het rechtuit, ik ben helemaal ontmoedigd. Ge zult misschien zeggen, dat is niets gekort, houdt de moed erin en zo. Maar als ge moest in mijn plaats zijn, ge zoudt anders spreken. Altijd maar op uw kin kloppen. Dan het leven dat we hier leven. Gehuwd of ongehuwd ze lopen allemaal naar vrouwen en dat allemaal alleen om te eten. Als ge er zo twee of drie op nahoudt, daar krijgt ge eten van, ziet ge. En dan op de fabriek, daar gebeuren zaken die me doen rood worden, alhoewel ikzelf geen kind meer ben » (14).

Op enkele plaatsen probeerden enkele Kajotters zich tegen het toenemend zedenbederf schrap te zetten door zich te groeperen en overal, en in om het even welke omstandigheden getuigenis af te leggen van hun geloof. Talloze brieven uit de periode november 1942 - februari 1943 getuigden van het grote zelfvertrouwen waarmee tientallen KAJ-leden de grondslagen legden van wat enkele maanden later een stevige organizatie zou worden. De meeste Kajotters herkenden elkaar aan hun kenteken of Kajottersring, zij gingen elkaar regelmatig opzoeken en vormden aldus een kern van waaruit de aktie kon worden gevoerd (15). Met heel veel idealisme, maar met bitter weinig middelen trokken zij ten strijde om andere werkmakkers te « bekeren ». Dat idealisme, vaak triomfalistisch getint, kwam goed tot uiting in de brieven. Een Kajotter die op zijn kamer in een gesprek over God tussenbeide kwam en de skeptici voorgoed de mond wilde snoeren, riep « met de glimlach op het gelaat » uit : « Nooit zal ik versagen, mijn God zal ik dienen tot de dood, daarom leef ik, daarom werk ik hier in Duitsland en daarom zal ik sterven ».

Anderen legden het praktischer aan boord. Zij poogden hun lotgenoten mee te nemen naar de zondagsmis. « Op de 1.500 inwoners van ons kamp alleen gaan er geen 50 ter kerke... maar we beginnen toch. Met een paar Kajotters en drie Jocisten en nog enkele vrijwilligers gaan wij onze eerste aktie voor de zondagsmis inzetten» (16). Een groot aantal Kajotters, vooral degenen die in een kamer alleen op de bres stonden, hielden het bij meer passieve akties. Zij versierden hun kast met religieuze prentjes en zegden, geknield vóór hun bed, het morgen- en avondgebed op, dit « om trots alle lach en spot het voor­beeld te zijn van Kristelijke welopgevoede jongens » (17). In protestantse gebieden was het reciteren van gebeden binnenskamers de enige manier om zijn godsdienstige gevoelens te uiten. De protestantse tempel werd gewoonlijk niet aanvaard als plaats van samenkomst en gebed voor Kajotters. In Altenburg verlieten 10 KA J-leden ostentatief de plaatselijke tempel omdat de dominee ze erop attent maakte dat de Bijbel en niet de Paternoster hét middel tot gebed was (18).

Slechts op enkele plaatsen in Duitsland bestond er een KAJ-organizatie in de echte zin van het woord. In de grote industriestad Magdeburg was Albert Van Meerssche er in december 1942 al in geslaagd, dank zij de adressen van andere Kajotters in Magdeburg die hem vanuit België werden meegedeeld, een soliede groep samen te stellen. Om hun onwrikbare solidariteit en hun vastberadenheid in hun toekomstige akties uit te drukken, schreven de 17 Magdeburgse Kajotters en Kajotsters op 25 december 1942 een brief naar hun « Generaal », Cardijn. Hierin beloofden zij hem plechtig hun « uiterste best te doen om zoveel mogelijk de jonge arbeiders die hier met ons arbeiden te helpen » (19). Op 14 januari 1943 schreef Cardijn terug met enkele praktische wenken. « Tracht biezonder sociaal, blij, godsdienstig te blijven, aldus de KAJ-proost. De anderen moeten getroffen worden door uw opgeruimdheid. Nergens moeten er zoveel bekeringen en terugkomsten naar een godsdienstig leven plaatsvinden als bij U... Gij moet het werk onder elkaar verdelen... Gij moet in betrekking geraken met de andere vrienden in de andere steden van Duitsland ». Bovendien vroeg Cardijn dat men hem nog meer kollektieve brieven zou sturen « opdat ik zie dat gij allen één blijft, samen verbonden in dezelfde heilige strijd » (20).

Elders had men al een stap verder gezet, zoals te Berlijn-Staaken waar men, in januari 1943 reeds, studiekringen hield. « Het gaat hier natuurlijk niet zoals in een afdeling in Vlaanderen, aldus de verslaggever. Wij zitten hier rond een kachel, er wordt ook niet begonnen met de woorden : Wij beginnen met de studiekring. Maar op gebied van meeleven, tussenkomen en vooral besluiten nemen, moeten die mannen met hun scheve klak hier niet onderdoen bij een afdeling »(21).

Samenvattend kan worden gezegd dat zowat overal in Duitsland lofwaardige initiatieven werden genomen om het KAJ-ideaal levendig te houden en het aan de andere arbeiders door te geven, maar dat er van een koördinatie van al die lokale akties geen sprake was. De KAJ-leider te Magdeburg wist niet wat zijn kollega enkele kilometers verderop uitrichtte en vice versa. Er was geen onderling kontakt en iedereen werkte er zomaar op los, naar eigen goeddunken. Het leek een nogal amateuristisch gedoe waarin spoedig orde moest worden geschapen, wilde men de aktie in Duitsland niet laten verwateren.

De definitieve ommekeer kwam er in maart 1943. Vanuit België werd een campagne ingezet om de Kajotters in Duitsland dichter tot elkaar te brengen. Uit meer dan 800 afdelingen in België vertrokken duizenden brieven naar de gedeporteerde leden, waarin zij ertoe werden aangezet op het werk, in het lager, op trein en tram het KAJ-Bondslied en andere gekende deuntjes te zingen of te fluiten, om zo elkaar gemakkelijk te kunnen terugvinden (22). De Fluitweek, zoals deze grootste opsporingsaktie door de Kajotters zelf werd genoemd, kende een onverhoopt sukses. «We fluiten al maar door onze gekende liederen, lijk een vogelaar bij zijn slagnet, en 't pakt goed », aldus een Kajotter die aldus tientallen vrienden naar zich toe kon halen. Een andere stak zijn verbazing over het welslagen van het « deuntjes-fluiten » evenmin onder stoelen of banken : « Ik heb hier een eigenaardig geval beleefd. In de week van het fluiten neurieden, zongen of floten we maar wat in onze koker kwam. Na 't werk komen daar twee mannen op ons af met een kenteken op als dat van ons. Ze spraken ons aan, maar wij verstonden er niets van. Dan maar met handen en voeten en toetentrekken geëxplikeerd. 't Waren, verdikke, Tsjechse Kajotters ! » (23). Op die wijze werden in alle streken en steden van Duitsland groepjes gevormd als zovele embryo's van wat enkele maanden later een goed georganizeerde Ausland-KAJ zou worden. Zij waren « het gist in de massa van de heims en lagers ».

De eerste uiting van die « wil om innig samen te werken » zou het paasfeest 1943 zijn. Op het thuisfront werden in alle parochies missen opgedragen voor de afwezigen, de families van de weggevoerden werden verzocht voor hen te bidden, ongeveer 150.000 biechtbriefjes (24) werden tijdens de vasten-periode naar Duitsland gestuurd of meegegeven met de arbeiders die uit verlof naar het Derde Rijk terugkeerden, terwijl honderden paaspaketten in de Kajotterscentrale aan de Poincarélaan te Brussel werden klaargemaakt. In Duitsland zelf startte de aktie met rekollekties tijdens de vasten waaraan honderden arbeiders deelnamen. In de Goede Week werd vooral belang gehecht aan de publieke geloofsuiting. Op Goede Vrijdag werd zowat overal één minuut stilte in acht genomen ter ere van de kruisdood van Kristus. « Iedere Kajotter was verantwoordelijk voor de aktie in zijn kamer en zo nodig in heel de barak, aldus een anonieme verslaggever. Met Goede Vrijdag vormden wij een eenheidsfront in de kapel. Mannen die niet waren meegegaan hebben buiten, onder het volk van het werkheim, op hun knieën gebeden, één minuut lang ». « Wij waren met een twaalftal jonge mannen op wandel, aldus een ander verslag. Om drie uur hielden wij halt. In volle straat werd een Vader Ons en een Wees Gegroet gebeden. Dat was een schoon en plechtig ogenblik ». In vele kampen werden in kantines, gangen en kamers oproepen aangeplakt waarin alle arbeiders werden verzocht « in zichzelf te bidden » en « het offer van Kristus te gedenken ». In een Gemeinschaftslager waar de arbeiders tijdens hun vrije uurtjes naar hartelust een rommelige piano bespeelden, werd op Goede Vrijdag een berichtje op het instrument gespijkerd waarin werd gevraagd dat men die dag geen muziek zou maken. Tot eenieders verbazing bleef het pianokrukje de hele dag onbezet (25).

De paasviering zelf, op 25 april 1943, verliep zowat overal volgens hetzelfde stramien. De dag werd ingezet met het kollektief bijwonen van de mis, gevolgd door een feestelijk middagmaal dank zij de paaspakketten. Hij werd besloten met een bonte avond of een wandeling in de stad. De KAJ-aktie in Duitsland was nu voorgoed van stapel gelopen. Alleen ontbraken nog een centrale leiding die in België het kontakt met Duitsland zou onderhouden en enkele goed gevormde propagandisten die ter plaatse het heft in handen zouden nemen.

Begin 1943 werd in de zetel van het KAJ-bestuur in de Paleizenstraat nr. 90 te Brussel een hoofdkwartier opgericht waarvan Robert Hertogen de leiding waarnam. Op een grote kaart van Duitsland werden de klandestiene afdelingen aangeduid. Hertogen, door de Kajotters de kluizenaar genoemd omdat hij gedurende de oorlog bijna nooit het daglicht zag, had voor die aanduidingen zeer raadselachtige tekens bedacht die slechts door enkele ingewijden konden worden ontcijferd. Bovendien beschikte hij over een uitgebreid fichier waarin al de namen en adressen van Kajotters in Duitsland werden samengebracht. Iedere avond werd deze onmisbare dokumentatie veilig op een rommelzolder weggeborgen. De Feldgendarmerie kwam enkele keren een kijkje nemen in de Paleizenstraat, maar de rommelzolder gaf zijn geheim nooit prijs (26), Bovendien werd een sekretariaat opgericht dat uit zes leden bestond die minstens om de maand een brief moesten schrijven naar KAJ-verantwoordelijken in Duitsland. Jef Deschuyffeleer korrespondeerde met leiders te Aschersleben, Berlijn, Brandenburg en Osnabrück, Piet Montbalju met leiders te Bad-Blankenburg, Bremen, Dessau en Ludwigshafen, Marcel Vandewiele met leiders te Braunschweig, Berlijn-Staaken, Leipzig en Siegburg, Jef Deboodt met KAJ-verantwoordelijken te Frankfurt/Main, Magdeburg en Mainz, René Tricot stond in voor het kontakt met leiders te Kassel, Magdeburg en Essen, terwijl Robert Hertogen korrespondeerde met leiders te Berlijn-Friedrichshagen, Darmstadt en Krefeld. Na de oprichting van een KA J-leiding in Duitsland, in september 1943, werd de lijst van destinatarissen uitgebreid tot de leden van dat nationaal bestuur (27).

Wat beoogde men in België met die briefwisseling ? Men wilde in het moederland weten hoe de Kajotters ginder aan apostolaat deden, ze inlichten over de werking van de KAJ in Vlaanderen, de eerste kontakten tussen hen en pas aangekomen leden vergemakkelijken, hen het voogdijschap vragen over jongeren die het nodig hadden en, ten slotte, hen advies te verstrekken voor « speciale apostolaatsverwezenlijkingen », b.v. propaganda-akties (28). Naast dit merkwaardig initiatief werden ook maatregelen getroffen om het vertrek naar Duitsland van KA J-leden en -leiders voor te bereiden. Zo werden op duizenden eksemplaren richtlijnen voor de opgeëiste leiders gestencild, waarin zij ertoe werden aangespoord ook in het Derde Rijk « apostel honderd ten honderd van het Christi-leger » te blijven. « Het onbekende kan U niet afschrikken, aldus de direktieven. Is het niet de Voorzienigheid die het zó voor heeft met u en u zendt naar een midden waar uw levensopvatting in woord en daad de bezieling en een licht zal zijn voor uw werkbroeders ? Hebben zij immers uw aanmoediging en steun niet broodnodig ? Ga daarom als een missionaris naar een nieuw missieveld » (29).

Een gelijkaardige opdracht vertrouwde Cardijn persoonlijk toe aan twee propagandisten, Jef Vyncke uit Gent en Eugeen Coine uit Kortrijk, met dit verschil echter dat zij speciaal ermee werden belast de leiding van de KAJ in Duitsland waar te nemen. Vyncke, die propagandist was voor het gewest Gent-Eeklo, vertrok op 19 maart 1943 naar Berlijn (30). Coine was propagandist voor het gewest Kortrijk en werd door de Werbestelle aangeduid om te Halle/Saale te gaan werken. Hij belandde op 28 april 1943 in het Auffang­lager te Magdeburg, « een gecivilizeerde slavenmarkt », van waaruit hij niet naar Halle/Saale, maar naar de Krupp-fabrieken te Magdeburg zelf werd gestuurd (31).

Coine probeerde zo spoedig mogelijk kontakten  te leggen met  andere Kajotters te Magdeburg. Wanneer het werk bij Krupp het hem toeliet, ging Coine naar het Auffanglager waar hij al de Kajotters die het insigne van hun beweging op de kraag droegen aanklampte en ze zijn adres te Magdeburg meedeelde, met het verzoek hem te schrijven van zodra zij een vaste woonplaats hadden. Na één week, aldus Coine, kwamen al heel wat brieven op mijn adres toe. Een tweede manier om met andere Kajotters kennis te maken was het ziekenbezoek. Het gebeurde vaak dat twee of drie KAJ-leden bij een zieke vriend op bezoek kwamen en van die gelegenheid gebruik maakten om adressen uit te wisselen (32).

In zijn eerste brief aan Robert Hertogen dd. 24 mei 1943, gaf Coine enkele indrukken weer over zijn verblijf te Magdeburg (33). Hij meldde dat hij samen met 12 andere Kajotters, afkomstig uit vijf verbonden in België, een wandeling langs de Elbe had gemaakt tijdens welke zij nader met elkaar kennis maakten en toekomstplannen smeedden. « Er werd veel weg en weer gepraat, aldus Coine, en besloten de daaropvolgende zondag, 30 mei, een eerste samenkomst te houden van alle Kajotters die ik totdan zal hebben kunnen bereiken ». Hij overwoog eveneens op 13 juni een eerste studieweek te houden te Leipzig. De kontakten die hij tot nog toe met de klerus van Magdeburg had gelegd waren volgens hem vooralsnog zonder sukses gebleven. Tenslotte verzocht hij R. Hertogen dat men hem vanuit België enkele gezelschapsspelen zou opsturen « om de mannen in het lager tijdens hun vrije uren bezig te houden ».


Foto Mevr. J. Vynckje-Van Overbeke

Twee topleiders van de klandestiene K.A.J. in Duitsland: Jef Vyncke (l.) en Eugeen Coine (r.).

In zijn brief van 9 juni 1943 aan Marcel Vandewiele deelde Coine mee dat hij ongeveer zes brieven per dag ontving, maar dat hij nochtans niet veel praktisch werk had kunnen verrichten (34). Hij kondigde niettemin aan dat hij eerstdaags definitief met een georganizeerde aktie zou starten, want de « mannen » van Magdeburg konden niet langer aan hun lot worden overgelaten. « Ik zie ze allemaal zo gaarne, aldus Coine. Ik zou niet van plaats willen veranderen omdat ik mij bij die mannen thuis voel en omdat ik die mannen nóg meer, nóg beter wil leren kennen en aan die mannen iets van het mijne wil meegeven ! ». Ondanks zijn entoesiasme bleef hij niet van heimwee gespeend, een nostalgie waaruit hij echter telkens weer de moed putte om verder te werken : « Iedere avond... kijk ik uit naar de kant waar de heimat is, waar zij leven waar men van houdt. Naar de kant waar jonge arbeiders alles geven om hun kameraden te helpen. Dan kan men spreken met Kristus, dan kan men intiem spreken met hem, dan heb ik heimwee. Maar ook dan ben ik te benijden. Nooit als dan 's avonds heb ik mij zo voelen aanleunen tegen Hij die ons steunt, helpt en zegent ».

Tot 12 september 1943, de datum waarop de eerste nationale studiedag van de Ausland-KAJ te Dessau werd gehouden, bleef de konkrete aktie te Magdeburg beperkt tot het organizeren van studiedagen voor militanten en het uitbouwen van diensten die zich bezighielden met de vrijetijdsbesteding en het ziekenbezoek. Coine had trouwens de handen meer dan vol om het KAJ-net dat heel Duitsland moest overspannen te weven. Zo slaagde hij erin een vast kontakt te krijgen met André Deseins te Dessau, Kamiel Verbrugghe te Leipzig, Pol Victoor te Zwickau en Jef Vyncke te Berlijn. Kontakt dat voor de verdere uitbouw van de KAJ in Duitsland van doorslaggevende aard zou zijn. Vooral de gedachtenwisseling tussen Coine en Vyncke die vlug zijn gezag in de Duitse hoofdstad deed gelden, zou bepalend zijn voor de definitieve struktuur van de klandestiene beweging.

De eerste die van bet bestaan van KAJ-kernen te Berlijn gewag maakte, was niet Jef Vyncke maar Gommaar Buts die te Berlijn Neukölln gevestigd was. In zijn brief van 18 april 1943 meldde Buts dat hij naar alle Kajotters wier adressen hij bezat had geschreven om zodoende kontakten te leggen. Hij kreeg o.m. een antwoord van de Antwerpenaar Karel Spoormans die in de sektor Berlijn-Friedrichshagen al met een aktie was gestart (35). Op 26 mei deelde Buts aan het hoofdkwartier te Brussel mee dat hij het roer in handen gaf van Jef Vyncke die voortaan ook zou instaan voor de verdere betrekkingen met Brussel (36). Ongeveer een maand later, op 15 juni, gaf Vyncke met een Kajotter die naar België in verlof ging een zeer uitvoerig verslag mee over de werking te Berlijn dat bestemd was voor Jef Deschuyffeleer (37).

De inleiding van het rapport is kenschetsend voor de man die, ondanks de vele moeilijkheden, een optimist in hart en nieren zou blijven. « Op bewegingsterrein groeit er iets, iets groots, machtigs, zo machtig dat er nu voor de Belgen waarlijk reeds sprake is van een Verbond Berlijn en binnenkort, d.w.z. binnen een paar maanden, als wij hier nog zijn, van een Landsbond », aldus Vyncke die vervolgens in een vinnige taal de evolutie van de toestand in de Duitse hoofdstad schetste. Dank zij enkele Franse Jocisten was hij in kontakt gekomen met Albert Verhelst die reeds sinds geruime tijd met hen samenwerkte. Verhelst was erin geslaagd een zestigtal Kajotters de JOC-vergaderingen te doen bijwonen, maar schoot  tekort in het organizeren van een Belgische afdeling. Volgens Vyncke was dit falen aan drie redenen te wijten : Verhelst beschikte over onvoldoende « organizatiegeest » en wist te weinig van de KAJ-beweging af, hij en zijn medewerkers hadden te weinig mensenkennis en waren evenmin vertrouwd met de noden van de gedeporteerden, de biezonderste oorzaak van het echec van Verhelst was echter het « gebrek aan aanpassing aan Walen en Vlamingen ».

Op een niet nader bepaalde datum riep Vyncke zelf een tiental Kajotters samen om de aktie te bespreken. Zo maakte hij kennis met Karel Spoormans die in het distrikt Friedrichshagen was geslaagd in « een poging van organizatie op touw gezet door Vlamingen — Fransonkundig — eigenlijk allemaal Antwerpenaars ». Vyncke loofde dit initiatief maar betreurde nochtans dat Spoormans niet was doorgestoten naar de grote massa. Het idee van een eigen zelfstandige Vlaamse KAJ te Berlijn was het enige bruikbare element dat Vyncke in het streven van Spoormans was opgevallen. Op dezelfde bijeenkomst ontmoette hij eveneens een KAJ-propagandisten uit Antwerpen, Maria Brugmans, die de mogelijkheden van een aktie onder de Kajotsters moest onderzoeken.

« Na dagen en nachten lang nagedacht te hebben en mogelijkheden onderzocht te hebben », ging Vyncke de leider van de Franse JOC te Berlijn, Jean Lutté, opzoeken met wie hij de organizatie van de JOC en de plannen voor de oprichting van de KAJ besprak. Er werd vermoedelijk ook gesproken over de noodzaak de Verhelstkern, die te dicht bij de Franse JOC aanleunde, los te haken en bij de op te bouwen Belgische KAJ-JOC te voegen. Verhelst gaf zich echter niet vlug gewonnen. Vyncke zou al zijn overredingskracht moeten gebruiken om hem te doen afzien van zijn idee een internationale KAJ te Berlijn op te richten die zou gefundeerd zijn op een zeer nauwe samenwerking tussen Franse en Belgische Kajotters. De oplossing die uiteindelijk uit de bus kwam was een Belgische KAJ-JOC geleid door Vyncke zelf, bijgestaan door sekretaris Marcel De Blander. Op een lager echelon werd de beweging opgesplitst in drie vleugels die elk een autonoom bestuur kregen : de leiding van de Vlaamse KAJ werd toevertrouwd aan Karel Spoormans, die van de Waalse JOC aan Verhelst, terwijl Maria Brugmans de verantwoordelijkheid voor de VKAJ-JOCF op zich nam. Om de veertien dagen zouden de vijf leiders bijeenkomen « om de gang van de beweging te bespreken ».

Naderhand werd de Vlaamse KAJ-Berlijn volledig zelfstandig en ingedeeld in vier gewesten. Jos Jacobs uit Antwerpen was verantwoordelijk voor het Gewest Noord, G. Buts voor het Gewest Zuid, Karel Buzeyne voor Berlijn West en Willy Reniers voor het oostelijk deel van de hoofdstad. Deze gewesten groepeerden verschillende afdelingen die doorgaans waren samengesteld uit vier of vijf kampen, plus enkele Kajotters die bij partikulieren inwoonden.

De eerste faze van de aktie te Berlijn bestond in het samenstellen van een militant kader. « Tot 15 augustus 1943, aldus Vyncke, staan wij in een eerste periode tijdens dewelke afdelings- en lagerleiders moeten aangeduid worden ». Iedere gewestleider werd daarom gevraagd alle Kajotters die in zijn gebied waren ingedeeld te gaan opzoeken om ze tot medewerking aan te sporen. Soms moesten in een tiental dagen 40 à 50 bezoeken afgelegd worden. Dit vergde grote offers. « Een klein voorbeeldeke, aldus Vyncke. Ik sta op om 4.30 u, om 6 u beginnen werken tot 17.30 u, dan naar het lager, dan op stap, soms 40 tot 50 km ver, zodat wij om 11 u reeds huiswaarts moeten keren. Hierdoor kunnen wij maar 4 à 5 u slapen en van ontspanning is er geen sprake ». Wie moest nu voor een leidende funktie in een lager worden aangezocht ? Het kon zowel een Kajotter of « een katolieke jonge man » zijn. Hij moest in ieder geval in staat zijn in elk kamp een kristelijke geest te doen heersen. Om dit te bereiken moest hij in elk lager enkele diensten (ziekendienst, biblioteek...) inrichten die hij dan later op zijn beurt zou kunnen toevertrouwen « aan mannen die min of meer bekwaam zijn », alleszins moest het « een type uit de massa » zijn. Al deze diensten zouden kunnen werken onder het mom van « vriendenkringen » om de Lagerführers te misleiden. Tot daar het verslag van Vyncke die in een postscriptum nog vroeg dat de KAJ-overheid in België bij Kardinaal van Roey zou aandringen « om een paar Vlaamse priesters (goed op de hoogte van Katolieke Aktie en van KAJ) naar ons te laten komen onder de vorm van arbeiders » (38).

Op 4 juli 1943 richtte Vyncke de eerste « kernvergadering » in waaraan 23 leiders en militanten deelnamen (39). Er werd een balans opgemaakt van de aktie. Hieruit blijkt dat het aksent de eerste weken vooral lag op het inrichten van diensten. Zo had Buts een « sportdienst » in het leven geroepen die volgens hem een ideaal middel was om de arbeiders aan te trekken. Andere leiders hadden daarentegen meer aandacht geschonken aan het onthaal van de pas gearriveerde arbeiders. Die werden aan het station door een groepje Kajotters opgewacht en « op een vriendelijke manier » doorheen de administratieve rompslomp geloodst. In het kamp zelf verschafte men ze alle mogelijke uitleg over werkuren, loon, ravitailleringszegels, enzovoort. In andere distrikten van Berlijn hadden Kajotters vooral oog voor het leven in de kamers.

De wanden werden zorgvuldig versierd, KAJ-gebeden werden boven de bedden gespijkerd. Al wat volgens hun « censuur » niet door de beugel kon werd verwijderd. Zo rukte Spoormans in een kamer de obscene foto's van een kast « en plakte ze terug met de keerzijde, die goede beelden bevatte ». Hiermee was de waslijst van de kleine dagelijkse prestaties echter niet af, iedereen had een goede daad op zijn aktief staan.

Daarbij aansluitend volgde dan een diskussie tijdens welke eens te meer het ideologisch aspekt van de aktie onder de loep werd genomen. Hieruit resulteerde een duidelijke definitie van de taak die iedere Kajotter in Duitsland moest trachten te realizeren. « De jonge arbeider naar God brengen, dat is onze taak, aldus het besluit van de vergadering van 4 juli. Vooral hier waar hij verlaten staat. Als kristene jongen moeten wij reageren tegen slechte praat, foto's, beelden, tegen laster, omdat deze de jonge arbeider nog verder van God rukken. Wij zijn zo van ons kristen-zijn bewust dat wij niet kunnen blijven stilzitten. Iedere jonge arbeider die naar Duitsland gekomen is, moet niet alleen zo goed, maar zelfs nog beter naar huis terugkeren. Dat is het doel van onze aktie hier ».

Tot slot stelde Vyncke nog de vraag of iedereen akkoord ging met het behoud van de benaming KAJ-Berlijn. Hijzelf gaf de voorkeur aan de naam Katolieke Aktie-Berlijn om hierdoor gemakkelijker de scouts en de leden van de boerenjeugd aan te trekken. « Vele opwerpingen werden gemaakt, noteerde de verslaggever. Het goede en het slechte van de bestaande benaming werd aangetoond ». Een aanwezige scout die naar zijn mening werd gevraagd  zei dat de scouts te Berlijn een afzijdige houding aannamen t.o.v. de KAJ. Vyncke besloot dat dit probleem binnenkort « aan Mechelen » zou worden voorgelegd. In zijn brief van 25 juli aan de KA J-leiding te Brussel suggereerde Vyncke dat men er best zou aan doen de benaming Katolieke Aktie in Duitsland te introduceren. De KAJ zou er dan deel kunnen van uitmaken, op gelijke voet met andere katolieke groeperingen die tal van hun leden onder de weggevoerden telden. « Wij willen dus dat alle kristenen te zamen met ons meewerken en niet op zichzelf » en hiermee bedoelde Vyncke in de eerste plaats de scouts die slechts mits die toegeving bereid waren met de Kajotters samen te werken (40). Op dit voorstel werd echter nooit ingegaan. Misschien omdat Vyncke de enige was die met dergelijke suggestie kwam aandraven. Het mislukken van de brede katolieke frontvorming belette niet dat het de KAJ-Berlijn voor de wind ging. Het ledenaantal steeg voortdurend en de studiekringen kenden een onverhoopt sukses. In zulke mate zelfs dat de Kajotters die de programma's voor die vergaderingen met de hand op tientallen eksemplaren moesten kopiëren, het werk niet meer aankonden. Karel Buzeyne vroeg dan ook op 22 augustus aan Marcel Vandewiele, in naam van Vyncke ( te druk bezet ), dat men hem vanuit België al was het maar een rudimentaire kopieerpers zou sturen (41).

Op dezelfde datum, 22 augustus 1943, had in de industriestad Dessau een vergadering plaats waaraan enkele topleiders van de KAJ, waaronder André Deseins en Eugeen Coine, deelnamen. Vyncke was afwezig. Er werd besloten dat een algemene vergadering van alle KAJ-leiders op 12 september in dezelfde stad zou worden gehouden om de definitieve struktuur van de Ausland-KAJ vast te leggen. Alle leiders kregen einde augustus - begin september een door Coine en Deseins ondertekende brief toegestuurd, waarin zowel de resultaten van de bijeenkomst op 22 augustus, als de agendapunten van de vergadering van 12 september werden uiteengezet (42). De centrale vraag was : « Op welke manier kunnen wij de jonge arbeiders in Duitsland het meest efficiënt hel­pen ? ». Tijdens de vergadering van 22 augustus werden hierop twee antwoorden naar voor gebracht. Ofwel moest de KAJ-Duitsland zich naar Belgisch model sterk organizeren door het creëren van een Landsbond, Verbonden, Gewesten en afdelingen, ofwel moest de aktie beperkt worden tot de kampen zonder overkoepelend gezag. Uit de diskussie die daarop volgde bleek dat het tweede alternatief het haalde. Dit punt zou echter opnieuw ter sprake worden gebracht tijdens de algemene vergadering van 12 september tijdens welke dan een definitieve keuze zou moeten worden gemaakt, evenals trouwens voor wat het innen van lidgeld betrof. Ten slotte werd gevraagd dat iedereen zo spoedig mogelijk aan André Deseins zou laten weten of hij op 12 september zou kunnen komen. Slaapgelegenheid was voorzien in het kamp — arbeiders met Nachtschicht zouden hun kamer ter beschikking stellen — terwijl iedereen die dag tussen 10 en 10.30 u. door een groepje Kajotters aan het station van Dessau zou afgehaald worden.


Foto Mevr. J. Vynckje-Van Overbeke

De eerste bijeenkomst van enkele K.A.J.-leiders te Dessau
op 22 augustus 1943 (tweede van rechts Eugeen Coine).

Vyncke was het niet eens met de optie die te Dessau werd gedaan. Hij die te Berlijn aan het hoofd stond van een goed gestruktureerde beweging kon uiteraard niet instemmen met een aktie die zou stoelen op de te kleine entiteit van het kamp. Op 2 september 1943 gaf Vyncke uiting aan zijn misnoegen in een brief aan Coine (43). In de oplossing die te Dessau werd gekozen zag hij « een reaktie tegenover de gedachte die ik gegeven heb over de organizatie van de KAJ te Berlijn ». Hij was het ermee eens dat de struktuur van de Belgische KAJ niet zomaar naar Duitsland kon worden overgeheveld, wat nog niet betekende dat alles aan het improvizatietalent van enkele KAJ-leiders in de afzonderlijke lagers moest worden overgelaten. Vyncke beschouwde een centrale leiding die « cirkelgewijs doordringt in de massa » als de conditio sine qua non voor een betekenisvolle KAJ-aktie. Wat bedoelde hij met « cirkelgewijs doordringen » ? Dat de centrale leiding zou worden geflankeerd door gewestleiders en deze op hun beurt door stadsleiders die rechtstreeks in kontakt zouden staan met de afdelingsleiders en hun militanten. Vyncke wenste dat alle verantwoordelijken de noodzaak van die machtsspiraal zouden inzien, zoniet «zijn al deze woorden over organisatie larie ».

Hij betreurde het dat het « Hoe helpen wij de jonge arbeiders het meest ? » door de Dessau-groep veel te eng en te simplistisch werd opgevat. Het volstond volgens hem niet dat de arbeiders uitsluitend op materieel vlak zouden geholpen worden. Ze moesten ook zodanig beïnvloed worden « dat ze op godsdienstig, zedelijk, karakter, verstandelijk... op alle gebied beter worden ». « Meer dan ooit, aldus Vyncke, moet de massa tegenover de verschillende -ismen, kommunisme..., in één woord, het nieuwe heidendom, een manier van leven aannemen en een levensleer krijgen die de ene, echte en ware is. Meer dan ooit moet de massa bewust kristelijk leren leven en een kristelijke levensbeschouwing hebben ». Dit doel was volgens hem onbereikbaar zonder een strakke leiding die voortdurend richtlijnen zou geven aan de militanten. Dit impliceerde echter niet de goedkeuring van een soort van Führerprinzip, vermits Vyncke voorstander was van de inspraak van de militanten voor het uitwerken van  de richtlijnen,  zij  hadden  immers  de  meeste  ervaring inzake penetratie in de massa. De aktie op de afdeling afstemmen betekende in zijn ogen het einde van de solidariteit waaruit de Kajotters tot nog toe al hun sterkte hadden geput. Van wederzijdse informatie zou ook niet langer sprake kunnen zijn.  « Want, hoe zal men  de interessante initiatieven die in een bepaald lager genomen worden aan andere afdelingsleiders kunnen verkondigen, indien er geen onderling kontakt en nog minder een centraal gezag bestaat ? » « Ik geloof, besloot Vyncke, dat wij, zonder een minimum aan mannen die een deel van hun tijd afstaan voor uitsluitend leiderswerk, onze taak niet te nakomen ».

Op de Algemene vergadering te Dessau werd het standpunt van de Berlijnse KAJ-leider nogal onverwacht door vrijwel alle aanwezigen bijgetreden. Reeds van bij het begin was het duidelijk dat Vyncke, die samen met Coine, de assemblee voorzat, zijn slag thuis zou halen. Na enkele heftige diskussies werden volgende punten aangenomen (44). De algemene leiding van de KAJ-Duitsland zou worden waargenomen door Jef Vyncke, Eugeen Coine en Pol Victoor, die tevens respektievelijk zouden instaan voor het dagelijks bestuur van de drie grote Verbonden Berlijn, Magdeburg en Leipzig. Onder de bevoegdheid van die « nationale leiding » ressorteerde het redigeren van de richtlijnen, de leidersbladen, de verspreiding van de diverse brochures en het opstellen van de programma's voor de studiekringen. De organizatie van de studiekringen of groepsgesprekken werd toevertrouwd aan de stads- of gewestleiding die bestond uit een of twee personen die verantwoordelijk waren voor de aktie in enkele lagers van een bepaalde stad of streek. Op hun beurt richtten zij zogenaamde hoofdleiderskringen in tijdens welke zij aan de hoofdleiders, die verantwoordelijk waren voor een lager, de richtlijnen meedeelden die zij van de algemene leiding ontvingen. In het kamp zelf beschikte de hoofdleider over militanten die instonden voor de verschillende diensten en studiekringen De resultaten van de aktie in de verschillende kampen werden tijdens op regelmatige tijdstippen te houden bijeenkomsten, aan alle hoofdleiders meegedeeld. Iedereen was het er verder over eens dat aan alle leden een geldelijke bijdrage moest worden gevraagd.  Zij werd vastgesteld op 50  Pfennig per persoon. Daarvan waren er 20 bestemd voor de lagerleiding, 20 voor de stadsleiding en 10 voor de algemene leiding. Het lidgeld in België moest verder worden doorbetaald. Tenslotte werden enkele biezondere aktiepunten aangestipt, zoals de verdere uitbouw van de ziekendienst, de dienst voor geteisterden, de biblioteken, enzovoort, terwijl alle hoofdleiders ertoe werden aangezet elke avond hun Kajottersgebed te bidden « geknield zijnde vóór hun bed in de barak zelf, wat een staaltje van hun durven aangeeft ».

Tijdens het kongres te Dessau, als wij het zo mogen noemen, werden vermoedelijk ook de zeer uitvoerige richtlijnen uitgewerkt die in oktober 1943 overal in Duitsland werden verspreid. Het staat niet vast waar dat dokument werd gedrukt, waarschijnlijk te Magdeburg waar Coine vrij kon beschikken over een kopieerpers die hem door een katolieke drukker van Magdeburg ter hand werd gesteld (45). Het begeleidend briefje was trouwens van de hand van Coine zelf. Hierin verzocht hij zijn vrienden onmiddellijk met de « algemene mobilizatie » te starten. Voor het bekomen van meer uitleg over de richtlijnen werden de adressen van Coine en van Deseins opgegeven. Het briefje moest na kennisneming ervan direkt vernietigd worden. In het inleidend gedeelte werden de leiders erop attent gemaakt dat de « oktober-richtlijnen » hoofdzakelijk bedoeld waren « om meer eenheid te brengen in de ganse werking en meer houvast te geven ». De richtlijnen waren in drie grote hoofdstukken ingedeeld : algemene zaken, godsdienstige studiekringen, verwezenlijkingen. Het geheel omvatte een twintigtal bladzijden.

In het eerste kapittel werd de taak van de gewestleider omschreven, evenals de middelen die hij moest gebruiken om zijn opdracht te vervullen. Hij moest « de massa veroveren voor Kristus », m.a.w. « de jonge arbeiders in Duitsland kristelijk leren leven, hun een kristelijke levensopvatting geven en doen beleven ». Om dit te bereiken hoefde hij slechts drie principes toe te passen, namelijk « voordoen, doen meedoen en doen nadoen ». Op eigen krachten kon de gewestleider dit moeilijk realizeren, daarom moest hij een beroep doen op « natuurlijke leiders », arbeiders « die goede of slechte invloed hebben op de massa » en trachten vurige militanten van hen te maken. Eens de « natuurlijke leiders » omgevormd tot overtuigde strijders van de KAJ-gedachte moest men pogen met hun hulp door te dringen tot de massa. Hier diende echter een onderscheid te worden gemaakt tussen de massa die leefde in de grote lagers, de arbeiders die in kleine kampen waren ondergebracht en degenen die bij partikulieren logeerden. Voor elke kategorie werd een apart aktieprogramma, aangepast aan de omstandigheden, in de richtlijnen voorgesteld.

De mogelijke onderwerpen voor studiekringen die werden opgegeven leunden ook aan bij de realiteit van het dagelijkse leven van de arbeider. Het eerste onderwerp dat eventueel tijdens een groepsgesprek of studiekring te berde zou kunnen worden gebracht luidde, « Wij en onze kamer ». Na een definitie van een kamer te hebben gegeven (« in een kamer zijn twee dingen aanwezig : een lichaam = stoelen, kasten, bedden, een ziel = wij ») werden de diverse middelen voorgesteld om van een kamer een « echte thuis » te maken. Hierover kon dan naar hartelust worden geboomd. Hetzelfde schema gold voor het tweede onderwerp, « Wij en onze arbeid ». Hier was het vertrekpunt dat een arbeider evenveel waarde heeft als om het even wie. « Wij zijn en blijven mens gelijk elke andere mens ! Als onze handen zwart zijn van werken, daarom is ons verstand, ons hart, onze ziel niet zwart. Daarom mogen wij niet toegeven aan onze neiging als minderwaardigen te leven. Wij moeten aan iedereen tonen wat we zijn en kunnen ! » In de studiekring kon dan worden besproken op welke manier dat doel kon worden bereikt. « Niet vloeken, geen slechte praat, flinke houding tegenover meisjes, kameraden op trein en tram » waren enkele middelen om de eerbied van werkmakkers en patroons af te dwingen. Ook kon worden besproken in welke mate bij de Vorarbeiters kon worden tussenbeide gekomen om te verhinderen dat zwakke arbeiders zwaar werk zouden verrichten of om te jonge werklui van nachtdienst vrij te stellen. Volgden dan nog gespreksschema's voor de onderwerpen « Wij en onze vrije tijd » en « Wij en onze ontspanning ». De omvangrijke richtlijnen werden afgesloten met enkele praktische wenken voor het inrichten van een Bond van het Heilig Hart, van ziekendiensten, biblioteken, bonte avonden, enzovoort.

Hoe deze richtlijnen in de diverse gewesten werden uitgevoerd blijft vooralsnog een onbekende. In de klandestiniteit had men et trouwens alle belang bij niet teveel verslagen te schrijven over het gepresteerde werk. De gegevens die dank zij recente enquêtes werden vergaard, leverden niet veel meer op dan de bevestiging dat de Kajotters wel degelijk hun aktie naar de direktieven van hun leiders richtten (46). Daarentegen weten we wel hoe de KAJ einde oktober 1943 in Duitsland was gestruktureerd. Er waren in totaal niet minder dan 25 gewesten die te zamen ongeveer 1.800 leden telden (47). Berlijn was veruit het sterkste gewest met ongeveer 260 leden, gevolgd door Leipzig met zowat 220 leden, Dessau met 200 en Magdeburg met 150 leden. Deze cijfers liggen eerder aan de lage kant, dit kan verklaard worden door het feit dat ze afkomstig zijn van het hoofdkwartier te Brussel dat alleen de Kajotters meerekende van wie het steekkaarten bezat. Er waren ongetwijfeld nog honderden, zoniet duizenden Kajotters die rechtstreeks of onrechtstreeks bij de aktie in Duitsland betrokken waren, maar die geen fiche hadden in de Paleizenstraat.

1944 werd het jaar waarin een belangrijke wijziging in de topleiding werd doorgevoerd en betekende tevens het begin van een reeks moeilijkheden die een normale aktie vrijwel onmogelijk zouden maken. In het begin van het jaar werd de algemene leiding toevertrouwd aan een quadrumviraat dat werd gevormd door Eugeen Coine, André Deseins, Karel Vermaercke en Jef Vyncke die respektievelijk instonden voor de organizatie, de administratie, de leidersbladen en de repatriëring. Dat viermanschap overkoepelde de aktiviteiten van drie regionale komitees : Midden-Duitsland, geleid door Deseins te Dessau, Noord-Duitsland met Jef Vandenberghe te Hamburg als verantwoordelijke en West-Duitsland waarvan de leiding berustte bij René Saey die te Gotha gevestigd was. Elk regionaal komitee was op zijn beurt ingedeeld in verbonden en afdelingen (48).

Het was precies vanaf het ogenblik dat de KAJ vaste strukturen had aangenomen dat de moeilijkheden met o.a. de De Vlag en de Gestapo begonnen. De Kajotters hadden steeds een totaal negatieve houding aangenomen tegenover de aktie van de Belgische kollaborerende organizaties die in Duitsland zelf tal van propagandatoernees organizeerden. Op 9 december 1943 schreef René Vlieghe die te Klein-Anheim verbleef, een brief naar Hertogen waarin hij onderstreepte dat « de inrichting van een avond door de De Vlag gewoonweg een fiasco is » (49). «Overlaatst, aldus Vlieghe, hadden we te Frankfurt een vergadering van alle overtuigde Vlamingen. Onze gedevalueerde (sic) mijnheer Delvo van de Unie [van de Hand- en Geestesarbeiders]  ging er ons wat komen zeggen van hetgeen hem op de maag lag. Wij moesten er van de fabriek naartoe. Met een half uur vertraging deden wij onze intrede in een bomvolle zaal... met lege stoelen. De som van 125 man was er. Mijnheer Delvo was koleirig in de echte zin van het woord. Hoe er daar achter de vuist gelachen is, met de ellebogen en de voeten gemaneuvreerd en de oogknepen naar de geburen, is met geen pen te beschrijven. Een verslag over die misbakken avond is niet in de kranten verschenen. Het zou anders moeten getiteld worden : In memoriam de Unie ». Zoals te Klein-Anheim ging het er zowat overal aan toe waar vooraanstaande Vlaamse Nieuwe-Ordemensen het woord kwamen voeren.

Een ander typisch voorbeeld was de stille protestaktie die Coine en enkele Kajotters in de stedelijke schouwburg te Magdeburg voerden. Jef Van de Wiele, de leider van de De Vlag, zou er de arbeiders komen toespreken om ze tot dienstneming bij de SS aan te zetten. « Wij zijn er met twaalf Kajotters naartoe gegaan, vertelt Coine. Zonder KAJ-kenteken om niet te provoceren. Wij bezetten juist één rij in het midden van de zaal. Wij hadden afgesproken dat wij niet de Hitlergroet zouden brengen, niet zouden rechtstaan wanneer zouden misbruiken. Op het ogenblik dat Van de Wiele gedaan had, zijn er 104 personen die in burger in de zaal zaten opgestaan en hebben zich laten inschrijven bij de SS. Maar dat was gepland, dat wisten wij zo, dat was om indruk te maken op andere Vlamingen», aldus Coine die er tevens aan toevoegde dat de afzonderlijke wervingscampagnes voor de SS in de lagers bij de arbeiders weinig of geen sukses kenden. Het consigne van de KAJ was hier : « Niet naartoe gaan ! » (50).

In Fulda was het Raymond Coppieters die het met de Gouwverbindingsman van de De Vlag aan de stok kreeg omdat hij een voetbalploeg wilde oprichten. Hij zou onmiddellijk al het nodige materiaal krijgen indien de leden van de ploeg zich en bloc bij de De Vlag zouden aansluiten. Tevens zou de mogelijkheid worden geboden om tegen grote ploegen te spelen en verre reizen te maken. Coppieters wees zonder meer dat aanlokkelijk voorstel af en zorgde ervoor dat iedere voetballer een deel van zijn loon afstond om wat nodig was om te voetballen aan te kopen (51). Een gelijkaardig feit deed zich voor te Rheinhausen waar KA J-leider Edmond Pintens eveneens een voetbalequipe wilde vormen. Ook hier bood de De Vlag zijn goede diensten aan om het benodigde materiaal aan te schaffen, op voorwaarde dat Pintens' voetballers aktieve De Vlag-leden zouden worden. Pintens nam het aanbod aan en kreeg prompt 20.000 frank in de handen gestopt. Hij en twee andere Kajotters kregen bovendien vijf dagen extra verlof om te Antwerpen de inkopen te gaan doen. Met zijn ploeg reisde hij daarna alle omliggende steden en dorpen af, steeds achtervolgd door de verbindingsman van de De Vlag die er echter nooit in slaagde Pintens zijn belofte te doen naleven. Hij eiste vanzelfsprekend het materiaal terug, « maar daar kwam niets van in huis », aldus een zelfvoldane Pintens (52).

De Gouwverbindingsmannen van de De Vlag of van het D.A.F. (Deutsche Arbeitsfront) lieten ook niet na sterke druk uit te oefenen op de KA J-leiders die over zeer aktieve en goed georganizeerde afdelingen beschikten. Kenschetsend hiervoor is wel de brief die Lode V.A., de verbindingsman van de De Vlag te Annaberg, op 1 mei 1944 naar de plaatselijke KA J-leider, Gustaaf De Schepper, stuurde (53). L.V.A. kon niet aanvaarden dat De Schepper geweigerd had de vergadering van de « lagerverbindingsmannen » bij te wonen. De Schepper had hem ondubbelzinnig te kennen gegeven buiten elke politieke aktiviteit te willen blijven. L.V.A. reageerde op deze weigering met een scherpe maar zeer stuntelig opgestelde brief. L.V.A. trachtte de argumentatie van De Schepper te ontzenuwen met erop te wijzen dat er « nog vele Vlaamse arbeiders zijn die zich de tijd van de ziel van 't kind herinneren en in die tijd stond de KAJ wel in dienst van de politiek ». Hij greep zelfs terug naar de Spaanse burgeroorlog om zijn betoog kracht bij te zetten. « Hoe heeft de kerk in ons Belgikske niet gesparteld als een duivel in een weiwatervat (sic) en gebeden om toch geen kommunistische overwinning te hebben, en nu willen ze een Russische zegen (sic), gelukkig niet alle pastoors, en waarom ? Kameraad, aldus L.V.A. tot De Schepper, indien Duitsland de oorlog wint zal de kerk blijven voortbestaan, maar zonder politiek gezwindel. Doch indien Rusland wint zou het U en onze geestelijk (sic) niet beter gaan dan ons, want we zouden allen over een kam geschoren worden. De De Vlag is immers niet tegen de kerk, maar het is het enige Vlaams politiek erkend organisme in het Rijk, dat alle Vlaamse en Duitse arbeiders in een band te samen bind (sic) om ons Vlamingen hier onze rechten te doen toekomen en samen de strijd tegen het goddeloze kommunisme aan te binden ». « Wat de jeugdarbeiders aangaan hier in het Rijk, ging L.V.A. verder, daar zijn wij voor om er voor te zorgen en zullen daarvoor zorgen ook, en willen hier gene inmenging van de zogenaamde buiten alle politiek staande KAJ. Wij hebben hier voor onze jeugd ook de Vlaamse Hitlerjeugd of VHJ en daarin is hun plaats, aan de zijde van de Duitse jeugd. En onze plaats is in De Vlag en zo mogelijk ook in de Germaanse SS en dat alles voor Vlaanderen, voor ons volk en voor Duitsland ».

L.V.A. besloot zijn brief met een duidelijke bedreiging : « Kameraad, blijf ons niet tegenwerken, want zoniet zien wij ons verplicht u in die zin te behandelen en geen hulp meer te bieden aan u ».

Vanaf april 1944 werden de Kajotters bovendien regelmatig verontrust door de Gestapo. Einde april 1944 werd de KAJ-leider te Essen, Edmond Nijs, bij de Gestapo ontboden omdat hij, of een van zijn naaste vrienden, vanuit Essen de « Open brief aan Dr. Elias » van Pater Callewaert naar andere Kajotters in Duitsland had gestuurd (54). Ongeveer op hetzelfde tijdstip werd Pol Victoor door de Gestapo opgepikt. Zij had op de een of andere manier lucht gekregen van zijn akties te Zwickau. Hij kwam er goed van af. Na een verhoor dat vijf uur duurde moest hij beloven zijn aktiviteiten stop te zetten. «Voorlopig niets meer... we laten 't zaakje wat rusten. Ook oppas in de brieven », deelde Victoor aan zijn vrienden in België mee (55).

In mei 1944 werd Staf Knockaert door de Gestapo op het droge gezet. Een paar weken later, op 2 juni 1944, was het de beurt aan zijn vriend Anton Deprez. Knockaert had tientallen brieven naar Deprez geschreven waarin hij indrukken en gegevens over de KAJ-aktie verstrekte (56). Deprez antwoordde telkens en bleef rustig verder schrijven, zonder te vermoeden dat zijn brieven onderschept werden. Deprez werd bij zijn werkgever afgehaald door drie Gestapo-leden die zijn kamertje grondig doorzochten. Alle brieven, foto's, leidersbladen en ander KAJ-materiaal namen zij mee. Deprez werd opgesloten in de gevangenis te Magdeburg en wat later overgebracht naar Hildesheim. Hier werd hij aan een scherp verhoor onderworpen. Hierbij gebruikte de Gestapo volgende argumenten om hem tot bekentenissen te brengen : in België zijn ten minste al vier KAJ-verantwoordelijken aangehouden, bij u thuis kan ieder ogenblik een familielid aangehouden worden, de Gestapo te Brussel zamelt al de brieven in die u naar vrienden in België richtte, hier in Duitsland zijn al veel Kajotters gearresteerd en ten slotte, een moeilijk te ontkennen bewijs, wij bezitten uw brieven en leidersbladen. Deprez hield echter stand ondanks het 25 uur durende verhoor. Hij verbleef nog drie weken te Hildesheim en werd dan overgebracht naar een Straflager te Magdeburg waar hij na vijf weken werd vrijgelaten. Hij ontmoette er Eugeen Coine die eveneens in de netten van de Gestapo werd gestrikt. De brieven die Deprez naar Knockaert had gestuurd waren er gedeeltelijk de oorzaak van dat Coine werd uitgeschakeld. Deprez had het steeds maar in zijn epistels over Coine. « Coine is hier geweest, Coine komt binnenkort terug », schreef hij voortdurend. « Ikzelf, aldus Coine, wist daar niets van en was dan ook niet verontrust toen Deprez aangehouden werd » (57).

Op 13 juli 1944 kwam inspekteur Rabolt van de Magdeburgse Gestapo Coine op de fabriek afhalen. Rechtstreekse aanleiding voor die arrestatie was de brief die Coine naar Jan Demuynck te Fulda had geschreven om in die stad een KAJ-studiedag te organizeren. Demuynck werd het eerst aangehouden, maar werd spoedig weer vrijgelaten op voorwaarde dat hij geen brieven meer zou schrijven, geen KAJ-kenteken meer zou dragen en zijn biblioteek zou opdoeken. Voor Coine verliep het niet zo vlot. Hij moest inspekteur Rabolt vergezellen naar zijn kamer in het lager waar hij in zijn kast al de dokumentatie over de organizatie van de KAJ in Duitsland had opgeborgen. De landkaart van Duitsland waarop de verschillende afdelingen waren aangetekend, honderden steekkaarten en brieven van Kajotters lagen achteraan in de kast, vooraan lagen er twee stapeltjes boeken en brieven van zijn ouders. « Ik gaf die brieven aan Rabolt, aldus Coine, en terwijl de inspekteur zich naar de tafel begaf om ze te lezen schikte ik de boeken en de brieven zodanig dat van wat achteraan in de kast lag niets te merken viel ». De Duitser draaide zich echter om en vroeg : « Wat zijn dat voor boeken ? ». « O, slechts religieuze werken », antwoordde Coine. «Maar die leidersbladen dan, waar komen die vandaan ? », vroeg een  verbaasde  Rabolt.  « Uit België », antwoordde Coine nuchter. « Maar wat doet onze censuur dan aan de grens ! », riep de Duitser uit. Hij dacht er geen ogenblik aan dat die leidersbladen te Magdeburg zelf, haast onder zijn neus, gedrukt werden (58).

Coine werd verhoord en gekonfronteerd met Deprez, maar beiden lieten zich doorgaan als ietwat naïeve jongelui die dweepten met al wat maar van ver of van nabij met de godsdienst verband hield. Op 15 juli werd Coine op vrije voeten gezet, met dien verstande dat hij zich dagelijks bij Rabolt moest aanmelden. Hij hoefde dit niet één keer te doen, want op 16 juli werd de zetel van de Gestapo te Magdeburg door een bombardement met de grond gelijk gemaakt. « Ik heb mij dan stil gehouden tot oktober-november 1944 », aldus Coine. Ook Vyncke die in de zomer van 1944 gedurende twee weken achter de tralies zat, hield zich lange tijd stil. De biezonder moeilijke verbindingen zorgden er eveneens voor dat de kontakten tussen de diverse leiders als maar lastiger werden. Ook de banden met België, dat vanaf begin september 1944 volop in de bevrijdingsroes leefde, knapten op het einde van 1944 af. Alle inspanningen konden nu worden gericht op de repatriëring van de Belgische arbeiders. Tal van Kajotters zouden zich hierbij zeer verdienstelijk maken.

  

Noten

(1) Over het ontstaan en de groei van de KAJ en de JOC verschenen de laatste jaren twee interessante werken : A. DENDOOVEN, Ontstaan, struktuur en werking van de Vlaamse KAJ. Een sociografisch overzicht, Brussel - Antwerpen - Leuven, Standaard Uitgeverij, 1967 en M.A. WALCKIERS, Sources inédites relatives aux débuts de la JOC, 1919-1925, Leuven - Parijs, Nauwelaerts, 1970 (Centre interuniversitaire d'histoire contemporaine, Cahiers, n° 61). — Over de rol en de gedachten van Cardijn, zie M. FIEVEZ & J. MEERT, Cardijn, Brussel, Ed. Vie Ouvrière, 1969 en J. VERHOEVEN, Joseph Cardijn, prophete de notre temps, Brussel, Ed, Labor,
(2) De Kajottersbeweging tijdens de bezetting 1940-1944. Verslag over de werking van de KAJ en VKAJ, Brussel, Kajottersuitgaven, s.d., pp. 7-8.
(3) Verordnungsblatt des Militärbefehlshabers in Belgien und Nordfrankreich für die besetzten Gebtete Belgiens und Nordfrankreich, 87. Ausgabe, 7 oktober 1942. Onder meer dank zij de démarches van Mej. Baers, werd de verplichte tewerkstelling in Duitsland voor de vrouwen afgeschaft op 22 maart 1943. H. HAAG, Rien ne vaut l'honneur. L Eglise belge de 1940 à 1945, Brussel, Ed. Universitaires, 1946, p. 113.
(4) De Kajottersbeweging..., p. 44.
(5) Over de gevangenneming en de vrijlating van die personen, zie M. FIEVEZ & iJ. MEERT, op cit, pp- 140 tot 150 en het gedenkboek Jef Deschuyffeleer (1913-1959J), Brussel, S.V. Arbeiderspers, 1960, pp. 111-112.
(6) Notulen van de vergaderingen van bet Dagelijks Bestuur van V.KA.J.O.C.F. 1941-1944, Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, FK 1, nr. 5. — Dank zij de bereidwilligheid van het Nationaal Sekretariaat van de Vlaamse KAJ en van Mej. M. Fievez die het Cardijn-arcbief beheert, heeft het Navorsings- en  Studiecentrum het  gedeelte  van  het  KAJ-oorlogsarchief dat betrekking heeft op de verplichte tewerkstelling kunnen fotokopiëren. Dit archief werd in het Navorsings- en Studiecentrum geklasseerd onder de referentie FK 1 met individuele nummering van de stukken.
(7) FK 1, nr. 552. Het betreft hier een proefeksemplaar dat, naar de gegevens vermeld in de marge, op 280 eksemplaren moest gedrukt worden.
(8) Le Cardinal van Roey et l'occupation allemande en Belgique. Actes et documents publiés par le chanoine Leclef, Brussel, Goemaere, 1945, pp. 141 tot 144.
(9) FK 1, nr 660.  De ondertekenaars waren : voor de VKAJ, M.A. Sibenaler, voor de KAJ.' Robert Hertogen, voor de KAV, juffrouw Baers en voor de KWB, Barbé.
(10) De aktiviteiten van de H.A.V. - A.T.E. worden hier niet behandeld. Een volledig overzicht ervan vindt men in H. HAAG, op. cit., pp. 108 tot 123.
(11) Notulen van vergaderingen..., FK 1, nr. 5.
(12) Brief van M. uit Rüdersdorf aan zijn vrienden in België, 2 december 1942, FK 1, nr. 114.   De meeste brieven die zich in het KA J-archief bevinden zijn kopieën die tijdens de oorlog op tamelijk grote schaal werden verspreid. De KAJ zorgde ervoor dat de regering  te  Londen  eveneens   regelmatig  afschriften  van  Kajottersbrieven ontving. Het spreekt vanzelf dat in die kopieën geen melding werd gemaakt van de namen van afzender en destinataris, alleen de initialen werden af en toe gebruikt. In de mate van het mogelijke hebben wij gepoogd de identiteit van die personen te achterhalen en hebben ze dan ook vermeld  in de voetnoten. Daar waar dit niet mogelijk was hebben wij alleen de datum en de referentie van het stuk aangegeven. — Zeer interessante (anonieme) getuigenissen en brieven vindt men eveneens in de brochures Kajottersweerstand in Duitschland, 1943-1945, Kajottersuitgaven, Brussel, s.d. en Tonja. Verbalen en novellen  van  weggevoerde jonge arbeiders, Kajotters­uitgaven, Brussel, 1945.
(13) Brief van Albert Van Meersche aan Robert [Hertogen], 25 december 1942, FK 1, nr. 202.
(14) Brief van 22 november 1942, FK 1, nr. 84.
(15) Ook later, in 1944, bleef het kenteken het middel bij uitstek waaraan de Kajotters elkaar herkenden. Dit blijkt o.a. uit een briefje dat Clement Vermost op 3 januari 1944 naar de KAJ-leider te Halle/Saale, Sylveer Pattijn, stuurde : « Ik wacht U om 10 uur in de kerk aan de biechtstoel van Vicar Fritz (laatste biechtstoel rechts). Ik ben gans in het zwart gekleed en zal een KAJ-kenteken opsteken, zo zult U me zeker herkennen ». — KAJ-enquête 1971, dossier Sylveer Pattijn.
(16) Brief van [december] 1942 uit Kassei aan Robert [Hertogen], FK 1, nr. 110.
(17) Brief van 23 december 1942 uit Aschersleben, FK 1, nr. 181.
(18) Brief van Ed[ward] R[oothoofdt] uit Altenburg aan zijn proost, 3 januari 1943, FK 1, nr. 220.
(19) Brief van 13 Kajotters en 4 Kajotstcrs uit Magdeburg aan Cardijn, 25 december 1942, FK 1, nr. 192.
(20) Brief van Cardijn aan albert Van Meersche en zijn vrienden, 14 januari 1944, FK 1, nr. 483.
(21) Brief van 20 januari 1943 uit Berlijn-Staaken, FK 1, nr. 241
(22) De Kajottersbeweging... p. 47-48
(23) De reakties van enkele tientallen Kajotters in Duitsland op de « fluitweek » werden samengebracht in het rapport : Enkele schone bladzijden uit het apostolaatsleven van onze jonge arbeiders, p. 5-6, FK 1, nr. 10.
(24) Deze biechtbriefjes moesten het biechten bij Duitse priesters vergemakkelijken. Zij waren ingedeeld in 10 punten die overeenstemden met de zonden die konden bedreven worden tegen de 10 geboden. De Nederlandse tekst van de bekentenis der zonde werd steeds in het Duits vertaald. Zo bijvoorbeeld punt 2 : « Ik heb zonder wettige redenen de Mis verzuimd op zondagen en geboden feestdagen — Ich habe an Sonn- und ^Feiertagen aus eigener Schuld die heilige Messe versäumt », na deze zin moest de Kajotter zeggen :  eenmaal of einmal, tweemaal of zweimal, enz. — Een model van het KAJ-biechtbriefje in FK 1, nr. 642.
(25) Gegevens over de Paasaktie 1943 in Enkele schone bladzijden..., FK 1, nr. 10.
(26) Onze gedeporteerde Kajotters. De echte weerstand in Duitsland, Het Nieuwsblad, 25 januari 1946.
(27) Briefwisselend kontakt met de hier volgende leiders in het buitenland, FK 1, nr. 558.
(28) Ibidem.
(29) Aan U, Leiders, FK 1, nr. 514, p. 1.
(30) Deze inlichting werd ons meegedeeld door mevrouw J. Vyncke wier man in het begin van 1971 overleed.
(31) Vraaggesprek met Eugeen Coine, 23 juni 1971.
(32) Ibidem.
(33) Brief van Coine uit Magdeburg aan Robert Hertogen, 24 mei 1943, FK 1, nr. 276.
(34) FK1, nr. 284. — Marcel Vandewiele volgde in augustus 1943 Jef Deschuyffeleer op als nationaal voorzitter van de KAJ.
(35) Brief van Gommaar Buts uit Berlijn-Neukölln aan R[obert] H[ertogen], 18 april 1943, FK 1, nr. 259. — Gommaar Buts overleed, na een langdurige ziekte, in maart 1944 te Berlijn.
(36) Brief van Gommaar Buts uit Berlijn-Neukölln aan H[ertogen], 26 mei 1943, FK1, nr. 277.
(37) Verslag van Jef Vyncke aan Jef Deschuyffeleer, 15 juni 1943, FK 1, nr. 285.
(38) In februari 1942 reeds deed kardinaal van Roey stappen bij de sekretaris-generaal van Arbeid en Sociale Voorzorg, Verwilghen, om van hem de toelating te bekomen dat priesters naar Duitsland zouden vertrekken om er de zielezorg van de Belgische arbeiders waar te nemen.  Verwilghen  verklaarde  zich  onbevoegd  en verwees  de kardinaal naar het militair bestuur dat  het voorstel echter onmiddellijk afketste. Andere pogingen die einde 1942 - begin 1943 werden ondernomen kenden evenmin sukses. Le Cardinal van Roey..., p. 115 sq.
(39) Verslag van de kernvergadering op 4 juli 1943 te Berlijn, FK 1, nr. 50.
(40) FK1, 50 bis.
(41) Brief van Karel Buzeyne uit Berlijn aan Marcel  [Vandewiele], 22 augustus 1943, FK1, nr. 301.
(42) KAJ-enquête 1971, dossier Sylveer Pattijn.
(43) Brief van Jef Vyncke uit Berlijn-Schönbetg aan Eugeen [Coine], 2 september 1943, rK 1, nr. 303.
(44) Er bestaan drie verslagen over de vergadering van 12 september te Dessau, FK 1, nrs. 13, 22 en 23.
(45) Vraaggesprek met Eugeen Coine, 23 juni 1971. — Een eksemplaar van de richtlijnen van oktober 1943 in FK 1, nr. 634.
(46) KAJ-enquête 1970, zie o.a. de dossiers Stroeken, Belaen en Demuynck - KAJ-enquête 1971, zie o.a. de dossiers Pattijn en Denoulet.
(47) Zie bijlage.
(48) Eindverslag Eugeen Coine, s.d., FK 1, nr. 8. — H. HAAG, op. cit., p. 156.
(49) Brief van René Vlieghe uit Klein-Anheim aan Jef [Deschuyffeleer], 9 december 1943, FKl, nr. 334. 
(50) Vraaggesprek met Eugeen Coine, 23 juni  1971. — De geïnterviewde kon zich de precieze datum van dat voorval niet meer herinneren, hij situeerde het in het begin van 1944.
(51) KAJ-enquéte 1970, dossier Raymond Coppieters. — Eindverslag van Raymond Coppieters, 19 mei 1945, FK 1, nr. 32.
(52) Eindverslag van Edmond Pintens, s.d., FK 1, nr. 33.
(53) Eindverslag van Gustaaf De Schepper, s.d., FK 1, nr. 31.
(54) In deze brief die dateerde van 3 april 1943, wees Pater Callewaert de leider van de eenheidsbeweging, Dr. Elias, erop dat het VNV op twee valse principes steunde tegenover Vlaanderen : 1) Duitsland moet winnen en 2) het nationaal-socialisme. Zie hierover P.J.A. NUYENS, Pater L.J.  Callewaert. Met woord en daad in liefde, Mortsel, Oranje Uitgaven, 1969, p. 175, de tekst van de brief op p. 238 tot 244.
(55) Brief van Pol Victoor uit Zwickau aan zijn vrienden in België, 13 april 1944, FK 1, nr. 352.
(56) Eindverslag van Staf Knockaert, s.d., FK 1, nr. 44. — Over de arrestatie van Deprez : Eindverslag van Anton Deprez, s.d., FK 1, nr. 43. — Jonge arbeiders in de vuurlijn! Jubelnummer 1925-1945, Brussel, Kajottersuitgaven, s.d.
(57) Vraaggesprek met Eugeen Coine, 23 juni 1971.
(58) Ibidem. - Jonge Arbeiders... en H. HAAG, op. cit., pp. 156-157.
  

Bijlage
Organisatie van de klandestiene KAJ in Duitsland (oktober 1943)
(1)

Gewesten Afdelingen Aantal 
leden
Verantwoordelijken

BAD-BLANKENBURG

Bad-BIankenburg

Sonneberg           
(2)

(2)
Bartsoen Maurits
Dumon Adriaan
Jansens Germain
BERLIJN Berlijn








Brandenburg
Finow
Potsdam
235








18
(2)
(2)
Buts Gommaar 
Buzeyne Karel 
Cools Frans 
De Blander Marcel 
Gossye Jozef 
Januarius Georges 
Luypaert Alfons 
Pishoudt Karel 
Reniers Willy 
Spoormans Karel 
Van Dorpe Georges 
Van Kerckhoven René 
Verbanck Jef 
Vyncke Jef 
Kaethoven Jos 
Vandewalle Emiel 
Hendricks Armand
BRAUNSCHWEIG Braunschweig




Stadt des KDF-
Wagens
49




(2)

De Bauene Maurits
De Bauwe Alois
De Mey Willy
Detremmerie Etienne
Huys Edmond
Vandenberghe Louis

BREMEN Bremen


Wilhelmshave
52


22

Carette Henri
De Mesmaecker Jozef
Maas Karel
(3)

CHEMNITZ

Aue
Chemnitz



Ehrensfriedersdorf
Jöhstadt
Plauen
Werdau
Zwickau

(2)
28



(2)
(2)
(2)
(2)
24

Bronselaer Theo
De Munck Albert
Fraye Pieter
Marbaix René
Vansintjan Pieter
De Schepper Gustaaf 
Meulebroeck Kamiel Rosiers Piet
Decleer Louis
De Jonghe René
Victoor Pol

DANZIG Danzig (2) Van Leisberghe René
DARMSTADT

Darmstadt


Frankfurt/Main
Kaiserslautern

Karlsruhe
Ludwigshafen

Mainz

Mannheim
Rohrhof

(2)


42
(2)

13
(2)

(2)

11
(2)

De Corte Andre
Duthoy André
Plaetvoet Gaston
(3)
Van Cauwenbergh Frans
Vergoote Sylvain
(3)
Blomme Henri
Verspaille Michcl
Petroons Felix
Van Zeebroeck Louis
(3)
Abrams Pierre

DESSAU

Aachen/Elbe
Aschersleben

Bernburg/Saale
Bitterfeld
Dessau








Helbra

(2)
22


(2)
35
126







(2)

De Mey Prosper
Malisse Jozef
Van Oppen Georges
Van Puyvelde Albert
Samijn
Jeroom
(3)
Cacrels Jules
Daelman Raymond
Derboven René
Deseins André
Gorrebeeck Richard
Magnus Jan
Schoonjans Felix
Vermeulen Florent
Annijs André

DRESDEN Dresden
Köningstein
14
(2)
Vaes Jozef
Debremaecker Pierre
GOSLAR Bad Lauterberg
Goslar
(2)
(2)
Londers Jan
Windels Noël
GOTHA Fulda
Gotha

Suhl

Zella-Mehlis
(2)
(2)

(2)

(2)

Coppieters Raymond

Blondelle André
Sacy René
De Pever Frans
De Vos Frans
Smolders Antoine

    (2) Soenens Alfons
HAMBURG Hamburg 109

De Coene Omer
Fransen Jean
Heuvinck Karel
Steenland Staf
Van der Hauwaert A.
Van Maercke Albert

HANNOVER Hannover 114 Belaen Daniel
Deboeuf Jules
Merville Roger
Nijs Achiel
Ronsmans Cesar
Verhaegen Marten
KASSEL Kassel 67 Delcart Petrus
Samijn Jozef
Sorgeloos Jozef
Waterschoot Isidoor
Wijkmans Kamiel
KIEL Einfeld über
Neummünster
Kiel

(2)
149
Hendrickx Modest
Decuypere Henri
De Grijse Joris
De Koker Jules
Devriendt Marcel
Messiaen Jeroom
Van den Berghe Roger
Vandendriessche André
Van de Velde Médard
Vandewouder Marcel
Vandermot Piet
LEIPZIG

Altenburg
Bad Bibra
Eilenburg
Halle/Saale
Leipzig









Krumpa
Torgau

Weida

(2)
(2)
(2)
24
144









(2)
(2)

(2)
Roothoofd Edward
Hertelmans Jos
Deprez A.
Pattijn Sylveer
Cauberhs Georges
De Correl Cyriel
Mertens Jules
Mertens Lucien
Schelfhout Marcel
Van Hauter Adolf
Van Hilderson Dieudonné
Verbrugghe Kamiel
Verschooren Omer
Wylaers Urbain
De Ghendt Jozef
Blindeman Cesar
Rigole Maurits
Bolsens Clement
LINZ Linz (2) De Keersmaecker Florent
Smet Georges
MAGDEBURG Klietz
Magdeburg





Oschersleben
Schönebeck
(2)
112





(2)
28
Loncke Ward
Callebaut Jules
Coine Eugeen
De Caluwé Gustaaf
Rossel Hendrik
Van Meerssche Albert
Vercruysse Remi
Uytersprot August
D'Hooghe Philippe
Schuddinck Georges
MUENCHEN München 17 Christiaens Willem
Philip Petrus
OSNABRUECK Nordhorn

Isnabrück
(2)

(2)
De Wilde Florent
Poppe Guiullaume
De Grande Kamiel
Maertens Fernand
RHEINLAND

Dortmund
Düsseldorf
Essen

Hagen
Hamm
Köln
Krefeld

Oberhausen
Rheinhausen
Siegburg
Wanne Eickel
Wuppertal

11
16
(2)

10
(2)
24
18

(2)
(2)
(2)
(2)
11

(3)
Cordier Leon
Nijs Edmond
Van Looy Alfons
De Valck Jozef
Soetemans Frans
(3)
Lafontaine Henri
Van Bortel Albert
Van Impe Albert
Pintens Edmond
Kesteloot Edmond
Van de Velde Pieter
(3)

STUTTGART   (2)
(2)
(2)
20
Audenaert Jozef
Coenen Victor
Vrebosch Jan
De Ridder Jan
Janssens
Hendrik
WENEN Wenen (2) Braeckman Leonard
WETZLAR Marburg
Wetzlar
(2)
12
Broux Hendrik
Perpette Georges
Van den Avoort Jan
 

(1) Bron : FK 1, nrs. 512, 516, 517, 518, 519.
(2) Minder dan 10 leden.
(3) Nog geen verantwoordelijken aangeduid.