Inhoud Print (21p)

van den Berghe, Gie, Getuigen, Belgische bibliografie over de nazi-kampen,
Een case-study over ego-documenten
, Navorsings- en Studiecentrum
voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, 1995

Inleiding en verantwoordingen van het boek Getuigen (wedbsite auteur)

Het boek Getuigen is nog te verkrijgen bij Soma-Ceges, Breendonk-Memorial, ...
   

Inhoud Uittreksels uit het boek in het blauw

Deel I

Woord van Dank
  I. Verantwoording
 II. Tellingen

     1. Het corpus ego-documenten
     2. Getuigen en geschiedenis
         a. Niet Joden
         b. Joden
         c. Joden en niet-joden
         b. Mechelen-Auschwitz: potentiële getuigen
  
     3. Besluit
III. Vormgeving (gebruisaanwijzingen)
IV. Tabellen en figuren

Gebruikte afkortingen
Résumé - Summary
Noten

Deel II

 I. Bibliografie
met o.a. register ego-documenten -
Databank Gie van den Berghe - Soma (externe link)
II. Bijlagen
   

...

Uittreksel: Hoofdstuk II, 2: Getuigen en geschiedenis

...
Om de telresultaten (van aantal getuigen en getuigenissen, nvdr) naar een hoger interpretatieniveau te brengen, om de representativiteit van de getuigen (en de inhoud van hun getuigenis) naar waarde te schatten, rnoeten de gevonden gegevens worden geprojecteerd op het scherm van de geschiedkundige realiteit : gevangenen, overlevenden en getuigen.
 
a. Niet-Joden

Het aantal niet-joden dat gedurende de bezetting werd opgesloten en het aantal dat dat overleefd heeft,  kunnen momenteel slechts bij benadering worden berekend. Er is hiernaar bijzonder weinig onderzoek verricht en het   beschikbare cijfermateriaal  stamt daarenboven grotendeels niet uit geschiedkundig maar uit administratief onderzoek   (uitgevoerd door het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers).

Een eerste methode om de aantallen te becijferen bestaat erin de cijfers van de naoorlogse erkenning als politiek gevangene te gebruiken. Dat gebeurde, voor zover ik weet, voor het eerst (en indirect) in 'Statistieken over Verzet en Deportatie' (128) waarin José Gotovitch "vragen [probeert] te beantwoorden over het precieze aantal Belgische weggevoerden en verzetslieden" (p. 51). Verderop in het artikel heeft de auteur het wél correct over 'erkende politieke gevangenen' en 'erkende weggevoerden' (mijn cursivering. Het aantal afgewezen aanvragen tot erkenning wordt niet vermeld en de erkenning als politiek gevangene wordt stilzwijgend gelijkgeschakeld met deportatie. Wegvoering uit België was echter geen voorwaarde om als politiek gevangene erkend te worden.

Peter Scholliers (1980) nam deze onzorgvuldige voorstelling over en voegde aan de begripsverwarring toe door de conclusie dat "er heel wat  meer gedeporteerden waren" (p. 120, noot 4). Tot dat hoger aantal komt hij door de toen op het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers bekende cijfers van de "Belgische gedeporteerden in Duitse kampen" op te tellen (tabel, bijlage 2, p. 146). In die optelling worden de 30.581 Belgen) (sic) meegeteld die naar Auschwitz werden weggevoerd. Dat brengt het totaal op 49.628 "Belgische gedeporteerden", waarvan liefst 29.876 personen (60,2 %) het leven lieten. Met de dubbeltellingen in de cijfers van  het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers wordt geen rekening gehouden. Gevangenen die in twee of meer kampen werden geregistreerd, worden bij elk kamp geteld en de som van die registraties beschouwt Scholliers als het werkelijk aantal gedeporteerden. Dat  aantal toetst hij aan het aantal personen dat na de oorlog erkend werd als politiek gevangene. En deze vergelijking brengt hem tot de conclusie "dat er heel wat meer gedeporteerden waren". De vergelijking is echter behalve onnauwkeurig (de dubbeltellingen), ook fout. Ten eerste omdat deportatie geen voorwaarde was voor erkenning. Onder de erkende politieke gevangenen zitten dus ook heel wat niet-gedeporteerden, zij die in Breendonk en gevangenissen in België opgesloten zaten, zij die geëxecuteerd werden. Scholliers laat ze buiten beschouwing, waarschijnlijk omdat ze niet gedeporteerd werden en hij ten onrechte aangenomen heeft dat deportatie wel een erkenningsvoorwaarde was. Vraag blijft dan wel waarom hij ook de 14.121 registraties van Belgen in Duitse gevangenissen weglaat die worden vermeld op de lijst van het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers die hij heeft geraadpleegd om het aantal 'gedeporteerden' te becijferen.(129) De vergelijking is daarenboven fout omdat Scholliers de naar "KZ Auschwitz" gedeporteerde "Belgen" meetelt. Het gaat om overwegend joden die de Belgische nationaliteit niet bezaten. Mede daarom kwamen de meesten onder hen trouwens niet in aanmerking voor naoorlogse politieke erkenning.(130)

In Met de dood voor ogen (p. 69) geraakte ik er, achteraf gezien, zelf ook niet helemaal uit. De afgewezen aanvragen worden weliswaar vermeld (toen 12.894), maar de als politiek gevangene erkenden worden wel één keer verkeerdelijk 'weggevoerden' genoemd, al staat verderop toch weer 'erkende politieke gevangenen die niet werden weggevoerd'.(131) Rekening houdend met deze laatste categorie kwam ik, na samenspraak met Maxime Steinberg, tot een maximaal aantal weggevoerde 'Belgen' van 65.000 (de verplicht tewerkgestelden niet inbegrepen). Heel wat meer dus dan Peter Scholliers had berekend, maar meer dan een berekende schatting was dit ook niet.  

Maxime Steinberg (1989)1 zette een stap verder in de verkeerde richting. Hij stipt weliswaar even het onderscheid aan tussen erkende politieke gevangenen die in gevangenissen werden opgesloten en zij die werden weggevoerd (p.75-76), maar hij beschouwt de erkende politieke gevangenen toch als de totaliteit en de postuum erkende politieke gevangenen vormen voor hem het werkelijk aantal niet-joodse gevangenen dat in de kampen is omgekomen. Aldus berekent hij de mortaliteit van niet-joodse gevangenen. Door bij die berekening alle erkende politieke gevangenen te betrekken, met inbegrip van de niet gedeporteerden, wordt het percentage van de overleden niet-joodse gevangenen drastisch verlaagd. De overgrote meerderheid van de postuum erkenden  is wel  gedeporteerd geweest en kwam in concentratiekampen in het derde rijk om. De vergelijking die Steinberg maakt met het veel hoger sterftecijfer bij de joodse gedeporteerden loopt mank. Volgt men zijn werkwijze (de cijfers van de politieke erkenning) en laat men de niet uit België weggevoerde politieke gevangenen weg, dan moet het sterftepercentage voor de naar de concentratiekampen weggevoerde niet-Joodse gevangenen hoger liggen dan de door Steinberg becijferde 33,8 %(p. 76). Door bij de niet-joden ook nog de verplicht tewerkgestelden te tellen (ook hier worden de afgewezen aanvragen veronachtzaamd), verlaagt Steinberg dat percentage zelfs tot 18,8% (p. 80). De tabellen Répression en Belgique occupée en Démographle de la répression nazie en Belgique occupée (Steinberg-1989, p. 77) zijn voor betwisting vatbaar. Ze werden vertekend door een naar mijn gevoel te sterk polariserende invalshoek : het joodse lot versus dat van niet-joden. Ware het niet van de aangestipte onjuistheden, dan hadden de tabellen een goed beeld kunnen geven van het zonder enige twijfel zeer verschillend lot van beide groepen  en het verschil  tussen concentratiekampen (KZ) en uitroeiingskampen.(132) Het lot van joden was zonder enige twijfel veel erger dan dat van niet-joden, maar het is onnodig en - rekening houdend met de negationisten - ook niet wenselijk dat verschil nog meer in de verf te zetten door deels foute vergelijkingen.

Bij dit soort vergelijkingen stelt zich een interessant methodologisch probleem. Voor de getalsmatige reconstructie van het lot van de joden van België kan uit historische bronnen worden geput, bronnen die overigens door Maxime Steinberg op overzichtelijke wijze in kaart werden gebracht. Aan niet-joodse zijde ontbreekt nog steeds een groot deel van het historische bronnenmateriaal, historici die er een beeld van willen ophangen moeten wel putten uit politiek-juridische bronnen, die van de naoorlogse erkenning als politiek gevangene, waarvoor andere dan historische overwegingen en  maatstaven  golden. Om toch  tot twee beter vergelijkbare reconstructies te komen, zou men ook voor joden te rade kunnen gaan bij dezelfde politiek-juridische bronnen maar... die bestaan niet. Het gros van de geslachtofferde joden waren geen Belgen en vielen alleen daarom al grotendeels uit de erkenningsboot. Daarenboven overleefde vaak geen enkel familielid en werd er bijgevolg voor de meeste joden nooit een erkenningsaanvraag ingediend.

Moet, bij gebrek aan beter, toch ongelijksoortig bronnenmateriaal gebruikt worden, dan moet er over gewaakt worden dat het materiaal voor alle categorieën op dezelfde wijze wordt gehanteerd. Wie bij de politieke gevangenen de niet-gedeporteerden  meetelt, moet dat ook doen bij de joden. Daarvoor kunnen de gegevens vervat in de tabel 'Juifs de Belgique victimes du IIIe Reich nazi' in het Mémorial de la déportation-des Juifs de Belgique gebruikt worden. Volgens die tabel werden in totaal  34.801 joden geïnterneerd of gedeporteerd en 28.902 van hen overleefden dat niet.(133) Dit brengt het sterftepercentage van de opgepakte 'Belgische' joden op 83 %, een vreselijk cijfer. Maar dat is natuurlijk niet het cijfer van de judeocide of het percentage van diegenen die niet terugkeerden uit de uitroeiingskampen (dat beloopt liefst 94,7 %). Net zomin als de 33,8 en 18,8 % die Steinberg becijferde een correcte weergave is van het lot van niet-joodsej KZ-gevangenen. Om een juister beeld te krijgen, moet men zich beperren tot dicguiur die werkelijk gedeporteerd werden. Dat aantal is aan niet-joodse kant momenteel niet bekend, en daar zou dan ook dringend onderzoek moeten naar gebeuren.(134)

Over de omvangrijke groep personen voor wie een aanvraag tot erkenning werd ingediend die nooit werd ingewilligd, is bijzonder weinig geweten. Volgens de recentste cijfers van het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers (dd. 31 december 1994) gaat het om liefst 12.959 personen van Belgische nationaliteit en 4.644 vreemdelingen. Dat is respectievelijk 24,30 % en 83,15 % van het totaal aantal aanvragen voor de beschouwde groep.(135) Onder de afgewezenen zitten zonder enige twijfel personen die opgesloten zaten in gevangenissen en/of kampen. Onderhavig corpus omvat overigens ook ego-documenten van gevangenen die nooit erkenning hebben gekregen.(136) De groep afgewezenen werd nooit systematisch doorgelicht en er bestaat bijgevolg geen echt objectief beeld van.

De redenen voor afwijzing zijn nu nog slechts in grote lijnen gekend. Hoe de wet in de praktijk is toegepast moet worden afgeleid uit die praktijk, door onderzoek van de dossiers van de afgewezen aanvragen. Sommige verzoeken werden afgewezen omdat de gevangene in kwestie zich gedurende zijn gevangenschap onvaderlands gedragen had. Andere aanvragen werden niet gehonoreerd omdat de betrokkene in een kamp gezeten heeft dat niet opgenomen werd in de lijst van kampen die in aanmerking komen voor de erkenning. Nog anderen kregen geen erkenning omdat hun aanvraag te laat werd ingediend.

Er zijn gevallen bekend van Belgen die jarenlang in de concentratiekampen hebben gezeten maar die nooit, of pas zeer laat, enige erkenning hebben gekregen. Bijvoorbeeld diegenen die werden uitgesloten omdat ze door de bezetter gearresteerd waren nadat ze, gebruik makend van de chaos bij de inval van de Duitsers, uit een Belgisch gevangenisoord (gevangenis, instelling van sociaal verweer, psychiatrische instelling) waren ontsnapt. Met deze  categorie hadden de naoorlogse erkenningscommissies de grootste moeite. Aan het leed van deze mensen kon niet worden getwijfeld, maar het na veel discussie in de wetgeving geïntroduceerd criterium van verdienste kon, vond men, toch niet zomaar worden toegekend aan mensen die vóór de oorlog door Belgische instanties waren veroordeeld en opgesloten als maatschappelijk onaanpasbaar, asociaal en dus... eigenlijk zonder verdienste.(137) Uit de behandeling van sommige aanvragen blijkt ook dat de criteria van afwijzing (of erkenning) soms rekbaar waren. In het kader van mijn onderzoek stootte ik bijvoorbeeld op een afwijzing omdat iemand net geen dertig dagen gevangen had gezeten, terwijl een andere persoon die wat gevangenschap betreft niet wezenlijk van de eerste verschilde en ook minder dan dertig dagen zat opgesloten, wél erkenning kreeg.

Voor- en naoorlogse waardeoordelen hebben een rol gespeeld bij de erkenning. De erkenningscriteria lieten hier en daar verschillende interpretaties toe en die interpretaties varieerden ook doorheen de tijd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat nogal wat (hoeveel is opnieuw braakliggend onderzoeksterrein) aanvragen die aanvankelijk met grote stelligheid werden afgewezen uiteindelijk, nadat de aanvrager in beroep was gegaan, soms na een juridisch steekspel dat meer dan tien jaar aansleepte, tóch werden ingewilligd.(138) Ook het aantal postuum (door familieleden) ingediende maar afgewezen aanvragen is onbekend. We hebben er dus het raden naar hoevelen onder de afgewezenen tijdens hun gevangenschap zijn gestorven, hoeveel hoger het aantal niet-joodse slachtoffers alleen hierdoor al kan liggen.

Mogelijk werd het grootste deel van de niet gehonoreerde aanvragen wettelijk gezien volkomen terecht afgewezen. Maar daar gaat het nu niet om. Het gaat om het aantal onder hen dat wel degelijk in gevangenissen en kampen heeft gezeten, in welke gevangenisoorden ze zaten en hoe lang. Het gaat om potentiële getuigen over nazi-gevangenissen en kampen.(139)

Het aantal niet-joodse gevangenen en slachtoffers kan in principe ook op een andere manier worden becijferd. De officiële naamlijsten die de bezetter en, in de kampen, de SS bijhielden, kunnen worden nagetrokken op namen van Belgen (de nationaliteit van de gevangene werd doorgaans vermeld). Probleem bij deze methode is dat het bewaard gebleven bronnenmateriaal onvolledig, vaak onbereikbaar en bovendien moeilijk interpreteerbaar is. Een deel van de kamplijsten (Zugangsliste, Veranderungs-meldungen...) is verloren gegaan of berust in archieven die historici niet mogen raadplegen. De Service International de Recherches in Arolsen, waarschijnlijk het grootste archief en databank over de kampen, is een instelling van het Internationale Rode Kruis (Genève), en stelt zijn archieven enkel en alleen open voor humanitaire doeleinden. Een ander probleem bij deze methode zijn de dubbeltellingen. De meeste gevangenen zaten doorgaans in verscheidene gevangenissen, kampen en/of kommando's en ze werden bijna steeds opnieuw geregistreerd.

Toch bestaan er enkele bronnen die toelaten het aantal Belgen in concentratiekampen en het aantal Belgische slachtoffers bij benadering te becijferen. Maar dat zal veel en langdurig werk vergen. Om het aantal niet-joodse slachtoffers te bepalen moeten in feite alle dossiers van de postuum erkenden op het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers nagezien worden. Een deel van dit immense werk werd reeds verricht door ambtenaren van het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers, door vriendenkringen  en individuele overlevenden (bijvoorbeeld voor Breendonk en Neuengamme). Op het  Bestuur voor Oorlogsslachtoffers werden cartotheken aangelegd voor enkele kampen, met voor elke gevangene waarover gegevens werden gevonden een fiche waarop zijn/haar lot summier gereconstrueerd werd. Deze bestanden zijn echter zeer onvolledig, moeilijk hanteerbaar, onverwerkt en voor het grootste deel gebaseerd op administratief in plaats van historisch onderzoek. Deze cartotheken werden, samen met andere documenten waarover de dienst beschikte (Zugangsliste, Veründerungs-meldungen), in 1956 gebruikt om een overzicht op te stellen van het aantal gevangenen  en weggevoerden  uit  België.(140) Dit overzicht  werd nadien voor bepaalde kampen wat geactualiseerd, een laatste keer medio l976. De lijst omvat  cijfers  voor de  belangrijkste hoofdkampen  en voor enkele gevangenissen in België en Duitsland.

Enkele gegevens van deze unieke lijst zijn afkomstig uit boeken geschreven door buitenlandse overlevenden of historici.(141) Het gaat dus om zeer ongelijksoortig bronnenmateriaal dat niet altijd en niet op alle punten even betrouwbaar is. Bijkomend probleem voor historici is dat de gegevens ook hier vervormd zijn door dubbeltellingen.(142) Hier hangt alles af van de invalshoek van de onderzoeker. Wie het aantal Belgen wil kennen dat in een bepaalde gevangenis of kamp heeft gezeten, moet zich niet om de dubbeltellingen bekommeren. Wil men het aantal personen dal werd geïnterneerd of gedeporteerd kennen, bijvoorbeeld om het lot van verschillende categorieën van slachtoffers te kunnen vergelijken, dan zijn de cijfers niet goed bruikbaar. Om ze bruikbaar te maken is grootschalig en persoonsgericht onderzoek nodig.(143) Voor de interpretatie van ego­documenten zoals ze in deze studie werden verwerkt leveren de dubbeltel­lingen geen noemenswaardige problemen op. Een ego-document dat informatie bevat over verscheidene gevangenissen, kampen en/of kommando's, werd immers ook dubbel geteld, bij elk van de door de auteur vermelde gevangeni soorden.

Momenteel is de lijst van het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers het minst onvolledige en het minst onbetrouwbare overzicht. De lijst laat toe een orde van grootte vast te stellen, bijvoorbeeld voor de kampen onderling. Daarom kan er bij de interpretatie gebruik van worden gemaakt, bijvoorbeeld om de getuigenisproduktie voor verschillende kampen met elkaar te vergelijken.

De lijst ziet er, lichtjes gecorrigeerd, (144) als volgt uit

Voorlopige cijfers voor een aantal kampen

 

Gevangenen

Doden

'Overlevenden'

Breendonk

        3.456 (145)

370

3.086

Buchenwald

5.745

1.064

4.681

Dachau

2.131

375

1.756

Flossenbürg

1.137

400

737

Mauthausen

        1.932 (146)

782

1.150

Natzweiler-Struthof

648

66

582

Neuengamme

        2.491 (147)

   1.987 (148)

504

Ravensbrück

1.728

461

1.267

  Sachsenhausen

2.167

?

?

  Vught

1.526

9

7

Opmerkingen bij deze tabel

* Op de lijst ontbreken enkele kampen waar vele Belgen zaten opgesloten : Dora-Mittelbau, de Emslandlager (voornamelijk Esterwegen), Gross-Rosen en Bergen-Belsen.

Voor Dora en zijn kommando's werden de namen van 2.184 Belgische gevangen teruggevonden, 1.241 daarvan overleefden hun gevangenschap niet (D'hainaut & Somerhausen-1992, p. 15-17). Het werkelijk aantal Belgische gevangenen ligt nog hoger, minstens 2.500 (ibid, 15). Deze vrij recente cijfers voegde ik niet aan de lijst toe omdat een onbekend deel van de gevangenen van Dora naar alle waarschijnlijkheid reeds meegeteld werd bij de gevangenen van Buchenwald (zo goed als alle Belgen die in Dora terechtkwamen passeerden via Buchenwald).

* De gegevens in deze tabel zijn, zoals gezegd, onvolledig en niet absoluut betrouwbaar. Ze zijn niet bruikbaar zonder zorgvuldige geschiedkundige interpretatie, een interpretatie die daarenboven moeilijk en niet eenduidig is.

Met uitzondering van het dodental worden de cijfers in deze tabel beter niet opgeteld. Vele gevangenen werden immers twee of meer maal meegeteld. De aantallen verwijzen naar Belgen die in het beschouwde kamp werden geregistreerd. De som van deze aantallen geeft dus het totaal aantal registraties van Belgen (voor deze kampen), niet het totaal aantal gevangenen. Het aantal gevangenen ligt lager, hoeveel precies is momen­teel niet bekend. Wordt het totaal aantal doden (6.746) (149) uitgezet tegen het aantal registraties, als ging het om werkelijke gevangenen, dan leidt dat natuurlijk tot een kunstmatige verlaging van het sterftepercentage.

Het aantal overlevenden kan dus niet worden afgeleid uit de lijst van het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers. Om een orde van grootte te kunnen bepalen, trok ik het aantal doden tóch af van de geregistreerde gevangenen. Het aantal 'overlevenden' dat aldus bekomen wordt, verwijst niet naar werkelijke overlevenden maar naar diegenen die niet zijn omgekomen in het beschouwde kamp : zij die op transport werden gesteld naar een ander kamp, zij die op het allerlaatst werden geëvacueerd en zij die in dat kamp werden bevrijd door de geallieerden. De hier becijferde 'overlevenden' zijn dus geen overlevenden in de betekenis van potentiële getuigen. Het werkelijk aantal overlevenden ligt heel wat lager. Maar dat geldt voor al die kampen.(150)

De lijst van het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers vermeldt bijvoorbeeld, dat naast de 66 Belgen die in Natzweiler-Struthof het leven lieten, er nog eens 91 zijn omgekomen in andere kampen. Ook het aantal 'overlevenden' van Buchenwald dat op basis van die lijst werd berekend ligt veel te hoog. De Belgen  die via Buchenwald  naar  Dora-Mittelbau gingen (minstens 2.184), werden eerst in Buchenwald geregistreerd en ook bij de Buchenwalders geteld. Maar de 1.241 die in Dora zijn omgekomen, werden natuurlijk niet bij de doden van Buchenwald geteld. De 'overlevenden' in Tabel VII kunnen dus alleen gebruikt worden als indicaties voor het procentuele aandeel overlevenden per kamp.

Het aantal keren dat een bepaald kamp ter sprake wordt gebracht in de ego-documenten vervat in dit corpus, is gekend.(151) Het procentuele aandeel van de getuigenissen per kamp kan dus worden becijferd en dat kan worden getoetst aan het procentuele aandeel 'overlevenden' voor de kampen in Tabel VII. Deze vergelijking is voor een groot stuk speculatief, het aantal 'overlevenden' geeft immers alleen een orde van grootte aan. Maar de uitkomst van de vergelijking is zó merkwaardig, dat ik die niet aan de lezer kan onthouden.

Tabel VIII 'Overlevenden' en getuigenisproductie - Hypothese

 

overlevenden'

ego-documenten (bundels inbegrepen)

ego- documenten (zonder bundels)

Breendonk

22,42 %

24,48 %

25,84 %

Buchenwald

34,01 %

28,07 %

25,84 %

Dachau

12,76 %

13,42 %

13,59 %

Flossenbürg

5,35 %

4,44 %

4,19 %

Mauthausen

8,36 %

7,66 %

8,39 %

Natzweiler

4,23 %

3,21 %

3,19 %

Neuengamme

3,66 %

5,96 %

6,38 %

Ravensbrück

9,21 %

12,76 %

12,58 %

Totaal

100 %

100 %

100 %

 

De grote overeenkomst tussen de onderlinge verhoudingen voor, enerzijds de ego-documenten waarin de beschouwde  kampen ter sprake komen en anderzijds, de hypothetische-cijfers  voor de  'overlevenden'  van die kampen, is toch wel hoogst merkwaardjg. Daarenboven kunnen de enkele  uitzonderingen (waar er een minder grote  overeenkomst  is  tussen de percentages) op het eerste gezicht ook makkelijk verklaard worden. Dat er naar verhouding minder getuigd werd over Natzweiler dan het relatieve aantal 'overlevenden' doet vermoeden, vindt zijn verklaring in het feit dat minstens 91 gevangenen uit Natzweiler later in andere kampen zijn omgekomen. Dat over Ravensbrück ogenschijnlijk en naar verhouding meer werd getuigd, kan liggen aan het feit dat dit het enige vrouwenkamp was, getuigenissen daarover zijn dus uitzonderlijker. Dat over Neuengamme 'meer' werd getuigd, kan verband houden met het drama in de Lübeckerbocht. Daardoor kunnen de drang te getuigen en de interesse voor getuigenissen daarover gestegen zijn. En de minder grote overeenkomst voor Buchenwald kan worden toegeschreven aan het feit dat geen rekening werd gehouden met de Belgen die naar Dora werden getransfereerd en daar omkwamen.

Het hoeft geen betoog dat al deze ad hoc hypothesen het speculatief karakter van de vergelijking zeker niet verkleinen.  Er komt bovendien geen eind aan het speculeren. Ook voor Breendonk bijvoorbeeld ligt het aantal werkelijke overlevenden lager dan de 'overlevenden' in Tabel VII. Veel Breendonkers werden naar kampen in Duitsland geëvacueerd toen het einde van de bezetting in zicht kwam (152), en velen onder hen keerden nooit terug. Dat lager aantal overlevenden houdt in dat ze naar verhouding meer hebben getuigd dan uit Tabel VIII volgt. Verder mag natuurlijk niet vergeten worden dat het al dan niet getuigen door nog vele andere factoren wordt bepaald, bijvoorbeeld individuele getuigenisdrang en publieke belangstelling voor een bepaald kamp. Ik kan niet genoeg onderstrepen dat de hypothese over de 'overlevenden' dus met de grootste omzichtigheid moet worden benaderd.

Voor de man-vrouw verhouding bij niet-joden tasten we nog in het duister. De wetgever en het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers hebben terecht geen onderscheid gemaakt volgens geslacht. Alleen de cijfers over de kampen geven enkele ruwe indicaties : Ravensbrück, een vrouwenkamp (1.728 waaronder 461 doden); 23 vrouwen in Breendonk; een driehonderdtal vrouwen in Mauthausen. Ook het aantal vrouwen in Duitse gevangenissen is bij benadering bekend, 828.(153) Ook hier zijn er dubbeltellingen en bij deze vrouwen werden ongetwijfeld ook joden meegerekend die, na een uitputtende dodenmars, in een KZ terechtgekomen zijn.(154)

    
b. Joden

Doordat het lot van de joden gedurende de tweede wereldoorlog - deportatie om uitgeroeid te worden - vreselijker, ondubbelzinniger en planmatiger was dan dat van niet-joden, zijn ook de bronnen over hen, zeker wat de deportatie betreft, ondubbelzinniger. De weg die joden na hun arrestatie hebben afgelegd doorheen gevangenissen en kampen is veel rechtlijniger dan die gevolgd door de meeste niet-joden. Mede daardoor kan het lot van de joden, wat de globale cijfers betreft, met iets meer zekerheid worden gereconstrueerd dan dat van de niet-joden.

De meeste joden die werden opgepakt zaten korte tijd in een Durchgangslager, werden op transport gesteld  naar een uitroeiingskamp en bij aankomst in Auschwitz vernietigd.(155) Sommigen ontsnapten aan de uitroeiing  doordat de SS eerst nog hun arbeidskracht wou uitbuiten. Ze bleven doorgaans in het  hoofdkamp of een  kommando van dat kamp. Slaagden ze erin alle ontberingen en terreur te overleven, dan werden ze in de laatste oorlogsmaanden vaak nog eens op dodenmars gesteld. Dit doorsnee lot van de opgepakte 'Belgische' joden is natuurlijk een veralgemening, maar ze geeft in grote lijnen goed het verschil weer met he lot van niet-joodse gevangenen. Essentieel onderscheid is dat voor niet-joden geen sprake was van een intentie hen zo snel mogelijk uit te roeien. De SS wou hen niet per se dood, er werden geen speciale plannen uitgewerkt, geen speciale maatregelen getroffen om politieke gevangenen massaal uit te roeien. Hun lot liet de SS zo goed als compleet onverschillig, wat in de laatste fase van de oorlog wel op een slachting neerkwam.(156)

Wat België betreft beschikken we, dank zij het werk van Maxime Steinberg, over een goed statistisch overzicht van het lot van de joden, gebaseerd op bewaard gebleven nationaal-socialistische bronnen. Uit de belangrijke overzichtstabellen in het Mémorial de la déportation des Juifs de Belgique (Serge Klarsfeld en Maxime Steinberg, p. 22-24) kan heel wat worden afgeleid. Het 'tableau statistique de la déportation et de l'extermination des Juifs de Bruxelles' (sic, bedoeld wordt natuurlijk Belgique) geeft een overzicht van "het lot van de gedeporteerden uit Durchgangslager Mechelen.

Gedeporteerden uit Mechelen, richting Auschwitz (157)

 

Mannen

Vrouwen

Totaal

Weggevoerden

 

 

 

   Volwassenen

10.170

9.818

19.988

   Jongeren

2.536

2.382

4.918

   Total

12.706

12.200

24.906

Gerepatrieerden

(714+33)

(427+20)

 

(Overlevenden)

747

447

 

Man-vrouwverhouding

62,56%

37,44%

 

 
Strikt genomen gaat het om gerepatrieerde personen, joden die na de oorlog naar België zijn teruggekeerd.  Zo staat het overigens ook in het Mémorial. Maar bijna  iedereen, ook  Steinberg  zelf,(158)  beschouwt het aantal gerepatrieerden als het werkelijk aantal overlevenden. Dat is tot op grote hoogte juist, maar toch niet helemaal. Een klein aantal 'Belgische' joden dat de kampen overleefde keerde na de oorlog niet terug naar België en liet ook niets meer van zich horen. Ze dienden geen aanvraag in om erkend te worden als gedeporteerde of politiek gevangene.  Bij de ego­documenten die in deze bibliografie werden samèrigebracht, zit minstens één getuigenis van een joodse overlevende, Herta Ligetij die volgens het Mémorial niet werd gerepatrieerd en daardoor bij de doden werd geteld. Het DDO-dossier van Ligeti op het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers werd op 25.5.57 afgesloten met de voor die gevallen geijkte formule dat verondersteld mag worden dat ze is "omgekomen in een onbekend oord" in de periode van 15.1.44 (de datum dat Ligeti op transport werd gesteld vanuit  Mechelen) en 1.6.45. Herta  Ligeti  heeft  haar  kampervaringen gelukkig wél overleefd. Ze schreef er een omvangrijk ooggetuigeverslag over, dat in 1959 in Bukarest werd gepubliceerd. Het aantal gerepatrieerde/overlevende vrouwen in Tabel IX werd dan ook met een eenheid verhoogd.

Dit soort kleine onjuistheden valt licht te begrijpen. De chaos na de oorlog was enorm, de opsporingsmiddelen   waren beperkt en die werden waarschijnlijk ook in de eerste plaats ingezet voor personen die de Belgische nationaliteit bezaten.  Er werd sneller en intenser gezocht naar personen waarvoor familieleden of  kennissen een   opsporingsaanvraag hadden ingediend. Voor joden (en zigeuners) lag dat heel wat minder voor de hand dan voor niet-joden. Joden en zigeuners waren zonder onderscheid des persoons opgepakt, weggevoerd en uitgeroeid.  Alleen joden die de Belgische nationaliteit bezaten en - vanaf een bepaald moment - ook joden die nog arbeid konden leveren,  kregen wat  uitstel van executie. Joden werden niet als individuen maar als groep vervolgd. De hele gemeenschap, de hele familie moest worden vernietigd. Na de oorlog bleef er dus vaak niemand over om een opsporingsaanvraag in te dienen. De kans dat over de vermisten iets specifiekere aan het licht kwam dan dat ze werden gedeporteerd en wel of geen nummer kregen in Auschwitz was vrij klein. Voor joden die geen Belgen waren, vooral diegenen die in de jaren dertig in hun eentje op de vlucht waren geslagen voor het nazi-regime (in Duitsland en Oostenrijk), die niet zelden zelfs geen familie hadden in België (zoals Herta Ligeti), was de kans dat na de oorlog in België iemand zich zou interesseren voor hun lot verwaarloosbaar klein. Zij die niet terugkeerden naar België hadden er meestal ook weinig belang bij contact te onderhoud. In de eerste naoorlogse decennia hadden we bitter weinig belangstelling voor het lot van onze joodse medeburgers. 

De zaak wordt er niet eenvoudiger op doordat sommige joden, die het ondanks alles hadden overleefd, hun naam vaak ingrijpend veranderden. Zij die zich na de gruwel tot elke prijs wilden assimileren, dejudaïseerden hun naam; zij die de diaspora voorgoed de rug wilden toekeren, hebraïseerden hem. Onder de vrouwen die de judeocide hadden overleefd kwam naamsverandering nog vaker voor. Zij die na de oorlog (her)trouwden (niet zelden met een andere overlevende) veranderden van naam.

Tot slot dient onderstreept dat het relatieve belang van kleine onjuistheden in de statistiek over de gedeporteerde 'Belgische' joden zeer klein is. Het gaat naar schatting slechts om een vijftiental personen.(159) Maar correctie en voortgezet onderzoek zijn natuurlijk wel wenselijk.(160)

De 53  gerepatrieerde joodse 'kinderen' (jongeren beneden de  zestien) werden in de overzichtstabel van het Mémorial niet verdeeld in jongens en meisjes.(161) Past men de man-vrouw verhouding van de volwassen overlevenden toe (62,58 % mannen, 37,42 % vrouwen) dan komt men uit op 33 jongens en 20 meisjes. Helemaal correct lijkt deze verdelingsmaatstaf niet, volwassen  vrouwen hadden immers al van bij  aankomst in Auschwitz minder overlevingskans. Vrouwen met kleine kinderen kregen zelfs geen schijn van kans.(162) Maar de extrapolatie van de geslachtsverhouding bij volwassenen  naar de jongeren is toch om een aantal andere redenen plausibel.

Van de in totaal zeventien konvooien die in 1942 Mechelen verlaten hebben, hielden er zes halt in Cosel vooraleer ze in Auschwitz aankwamen. In Cosel moesten de mannen tussen 15 en 50 jaar uitstappen; zij die nog slavenarbeid konden verrichten, 858 mannen in totaal. In de bedoelde zes konvooien zaten in totaal 1.910 volwassen mannen. Honderdvijftig daarvan, hetzij 7,85 %, werden na de oorlog gerepatrieerd. Van de 10 konvooien die - zoals de konvooien die in Cosel halt hielden - in september of oktober 1942 in Auschwitz arriveerden, werden 236 van de in totaal 3.466 volwassen mannen gerepatrieerd, hetzij 6,81 %. Neemt men een ander vergelijkingspunt, alle konvooien van het jaar 1942, dan komt men bij een nog lager overlevingspercentage uit : 5,28 % (354 van de 6.710 volwassen  mannen). Hieruit kan met quasi zekerheid worden geconcludeerd dat de overlevingskans voor mannen uit de Cosel-konvooien hoger lag dan voor andere konvooien, en dat dat mag worden toegeschreven aan de grotere overlevingskans voor degenen die in cosel voor de Arbeitseinsatz werden geselecteerd.

Deze hypothese wordt kracht bijgezet door analoge berekeningen voor de vrouwen (die geen bijkomende kans kregen in Cosel). Het percentage gerepatrieerde vrouwen bedraagt voor de zes konvooien 0,17 %, voor de tien konvooien 0,15 %, en 0,16 % voor de zeventien konvooien uit 1942. Anders dan bij de mannen valt hier dus geen noemenswaardig verschil vast te stellen. Ook de cijfers met betrekking tot de jongeren zeggen hetzelfde, respectievelijk 0,81 %, 0,46 % en 0,43 %.(163) In Cosel werden dus naar alle waarschijnlijkheid ook stoer ogende jongens voor de slavenarbeid geselecteerd.(164)

Het naar verhouding hoog overlevingspercentage van de mannen in de Cosel-konvooien wordt nog uitzonderlijker als men er rekening mee houdt dat, zoals Maxime Steinberg opmerkt (-1989, p. 78 en p. 83, noot 157), uit het beschikbaar cijfermateriaal volgt dat uit de Cosel-konvooien in totaal (de geselecteerden in Cosel en in Auschwitz samen) minder personen werden geselecteerd voor de Arbeitseinsatz (24,73 %), dan voor de elf andere konvooien uit 1942 (36,96 %). Voert men dezelfde berekening uit voor de mannen alleen, dan blijkt dat uit de elf konvooien 42,26 % een nummer kreeg in Auschwitz. Uit de zes andere konvooien werden 858 mannen geselecteerd in Cosel, 115 anderen kregen een interneringsnummer in Auschwitz, samen slechts 36,80 %. Dat het overlevingspercentage voor de konvooien die niet in Cosel stopten, konvooien waaruit aanvankelijk meer mensen uitstel van executie kregen, desondanks lager ligt dan het overlevingspercentage voor de Cosel-konvooien, mag worden geweten aan de lange interneringsduur in de onvoorstelbare, mensonwaardig e levensomstandigheden van Auschwitz. 

Gezien de selectieprincipes die in Cosel en in Auschwitz golden - er robuust uitzien, nog arbeid kunnen leveren - overleefden waarschijnlijk relatief gezien toch meer jongens dan meisjes. Joden van het vrouwelijke geslacht, kinderen én volwassenen, hadden in elk geval van bij het begin minder overlevingskansen. De extrapolatie van de man-vrouw verhouding bij volwassenen overlevenden naar de jongeren is dus wel gerechtvaardigd, maar verder onderzoek is wenselijk.

Gedeporteerden uit Drancy, richting Auschwitz

Tijdens de exodus van mei 1940 en later in de oorlog, vluchtten nogal wat 'Belgische' joden zuidwaarts. Velen werden  in Frankrijk opgepakt, opgesloten en gedeporteerd.(165)  Vanuit het doorgangskamp Drancy werden 5.034 'Belgische' joden weggevoerd richting Auschwitz: 3.592 mannen, 1.068 vrouwen, 192 jongens en 182 meisjes. Slecht 317 van hen werden na de oorlog gerepatrieerd :  281 mannen, 24 vrouwen; 8 jongens en 4 meisjes;  91,17 % aan mannelijke, 8,83 % aan de vrouwelijke kant.(166) Bemerk de zeer verschillende  man-vrouw  verhouding bij  de gedeporteerden uit Mechelen en die uit Drancy : voor Mechelen 51,02 % mannen en 48,98 % vrouwen, voor Drancy respectievelijk 75,17 % en 24,83 %. Nog opvallender is de man-vrouw verhouding bij de overlevenden van beide groepen : 62,56 % mannen en 37,44 % vrouwen voor hen die uit Mechelen kwamen; 91,17 % mannen en slechts 8,83 % vrouwen voor de overlevenden van de groep Drancy.

Gedeporteerd naar andere kampen dan Auschwitz

Uit Mechelen vertrokken ook een aantal Z-konvooien met speciale gevangenen. Op 15.1.1943 vertrok een Z-konvooi met 351 zigeuners naar Auschwitz. Daarnaast waren er enkele Z-konvooien met joden die de nationaliteit bezaten van landen die nazi-Duitsland te vriend wou houden (Hongarije en Turkije). Op 13.12.43 werden vanuit Mechelen 132 mannen naar Buchenwald en 55 vrouwen naar Ravensbrück op transport gezet. Daarnaast gingen er nog 7 mannen en 7 vrouwen richting Bergen-Belsen (op 19.4.44), en 72 joden richting Vittel (op 23.2 en 20.6.44), kampen met betere overlevingskansen dan Auschwitz.

Joodse Z-konvooien uit Mechelen

 

MANNEN

VROUWEN

TOTAAL

WEGGEVOERDEN

 

 

 

volwassenen

96

96

192

jongere

16

10

26

totaal

112

106

218

GEREPATRIEERDEN

 

 

 

volwassenen

47

65

112

jongeren

8

10 (167)

18

totaal

55

75

130

   
Hieraan moeten nog 1.477 joden worden toegevoegd die in Mechelen opgesloten zaten, maar niet gedeporteerd werden. Tweeënvijftig hiervan stierven in het kamp, 490 werden tijdens de bezetting vrijgelaten, 10 konden uit het kamp ontsnappen, 365 mensen werden "op bevel van de bezettende overheid onder toezicht van de 'Sicherheitsdienst' overgebracht naar een ziekenhuis, een verpleeginrichting of een tehuis voor kinderen" en 527 werden door de geallieerden bevrijd. Van de 33 resterende personen weten we alleen dat ze in Mechelen hebben gezeten.(168) Tot slot moeten hier nog de 343 personen worden bijgeteld die uit de konvooien ontsnapten en niet werden teruggegrepen. Dat brengt het totaal aantal 'Mechelse'  gevangenen dat tijdens de oorlog door de bezetter niet uit België werden weggesleept op 1.820. Daarvan overleefden 1.768 hun gevangenschap.(169)     

Er zaten nog joden in andere kampen dan Mechelen, Drancy en Auschwitz (naast de reeds vermelde Z-konvooien naar Buchenwald, Ravepsbsück...). In gevangenissen, forten en kampen in België zaten nog een 772 'Belgische' joden opgesloten; 97 hiervan kwamen in België om (65 daarvan in Breendonk). Van deze groep werden 401 personen gedeporteerd, 219 van hen overleefden dat niet. Het totaal aantal overlevenden van deze groep is 456. Of in deze groep geen personen zitten die, doordat ze bijvoorbeeld van Breendonk naar Mechelen werden overgebracht, dubbel geteld werden, is niet helemaal duidelijk. Ook hier dringt zich verder onderzoek op, ook wat het precieze aantal betreft.

In Breendonk zaten 218 joden(170), 99 werden vrijgelaten, 65 kwamen om, 54 werden naar andere kampen dan Auschwitz gedeporteerd (Steinberg-1984, p. 80). Het aantal joodse gevangenen in Breendonk ligt waarschijnlijk hoger. Recent onderzoek van Lorenz Sichelschmidt rond Mala Zimetbaum(171) bijvoorbeeld, doet vermoeden dat, vlak voordat de Dossin-kazerne in Mechelen als Durchgangslager in gebruik werd genomen, joden die reeds bij een razzia (in Antwerpen) waren gegrepen korte tijd in Breendonk werden opgesloten, in afwachting dat het kamp in Mechelen m gereedheid werd gebracht. Het ziet ernaar uit dat deze joden niet werden geregistreerd in Breendonk, of dat de bronnen daarover zijn kwijtgeraakt.  Interessant is ook dat uit het persoonsgerichte onderzoek van Sichelschmidt en een getuigenis die hij afnam van Eva Dobruszkes-Fastag (die samen met Mala Zimetbaum werd opgepakt en in Breendonk en Mechelen zat opgesloten) volgt dat een aantal van deze joden werd ingeschakeld bij de registratie van de eerste joden die in de voormalige Dossinkazerne arriveerden.

Dertig 'Belgische' joden die in Drancy opgesloten zaten werden niet gedeporteerd. In andere kampen en gevangenissen in Frankrijk zaten nog eens 2.363 'Belgische' joden opgesloten, vijftien overleefden dat niet.(172)

c. Joden en niet-joden

Wat het historisch aantal niet-joodse gevangenen betreft zijn we niet zoveel verder geraakt. De verhouding tussen niet-joodse en joodse getuigenissen moge dan gekend zijn, maar de verhouding van de werkelijke getuigen ten opzichte van de potentiële getuigen, met andere woorden de representativiteit van hen  die getuigd hebben en hun getuigenis, kan alleen bij benadering worden becijferd. De vraag of, rekening houdend met het aantal overlevenden, niet-joden naar verhouding minder of meer getuigd hebben dan joden, kan voorlopig slechts tentatief beantwoord worden.

Om toch enkele minimale hypothesen te kunnen formuleren, kunnen we het aantal erkende politieke gevangenen verhogen met 10 % van het aantal afgewezen erkenningsaanvragen (tien procent lijkt me een minimum). Dat brengt het aantal met-joodse gevangenen op, afgerond, circa 43.000 personen (41.600 + 1.300).(173) Deze schatting moet natuurlijk met de nodige omzichtigheid worden gehanteerd, maar helemaal in het wilde weg gebeurde ze toch niet. Ik baseerde mij op de rijke ervaring van enkele ambtenaren van het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers, en op de ervaring die ik heb opgedaan bij het onderzoek van de vele honderden dossiers van de in dit corpus opgenomen auteurs van ego-documenten.

Om het aantal niet-joodse overlevenden te berekenen kan in de huidige stand van kennis niet veel meer dan toch maar de postuum erkende politieke gevangenen als vertrekpunt te nemen. In  1984 waren dat er 13.958, waaronder 177 vreemdelingen.(174) In dit aantal zijn ook de personen begrepen die levend uit de kampen zijn teruggekeerd maar in de eerste naoorlogse jaren gestorven zijn (al dan niet mede door hun kampervaring), en pas nadien erkend werden.(175) Maar in dit aantal ontbreken dan weer zij die in gevangenissen en kampen zijn omgekomen maar om een of andere reden geen erkerming hebben gekregen. Laten we, voor het belang van de zaak  en bij gebrek aan  cijfers gebaseerd op historisch en diepgaand onderzoek, aannemen dat deze factoren elkaar min of meer  compenseren. In dat geval zijn er circa 29.042 niet-joodse overlevenden (43.000 min 13.958). 

Aan joodse zijde kan, zoals we reeds gezien hebben, een iets zekerder balans worden opgemaakt. Het aantal joden dat de gevangenissen en kampen heeft overleefd is :

Mechelen - Auschwitz

1.194

Drancy - Auschwitz

317

Mechelen - Z-konvooien

130

Mechelen niet gedeporteerd

1.768

    Drancy niet gedeporteerd

30

    Andere gevangenissen en kampen (in België)

456

TOTAAL

3.895

   

In principe zouden daar nog de 2.348 'Belgische' joden bijgeteld kunnen worden die in Frankrijk opgesloten zaten, niet gedeporteerd werden en hun gevangenschap hebben overleefd.(176) Maar het gaat naar alle waarschijnlijkheid in de eerste plaats om gevangenen van de Vichy-kampen, en die werden in deze bibliografie buiten beschouwing gelaten. Bovendien zullen ook hier heel wat personen twee keer geteld zijn. Toch moet uiteindelijk een deel van deze 2.348 joden bij het totaal van de overlevenden geteld worden. Ook hier dient nog onderzoek naar te gebeuren. Omdat we voorlopig alleen maar kunnen gissen hoe omvangrijk dat deel is, én omdat in dit corpus geen getuigenissen zitten van joden die alléén in een gevangenis of kamp in Frankrijk hebben gezeten, kunnen (en moeten) ze hier buiten beschouwing gelaten worden.

De berekeningen gemaakt door Maxime Steinberg in 'Juifs de Belgique victimes du IIIe Reich nazi' (de eerder vermelde tabel in het Mémorial, p. 24),  kan niet zonder meer worden gevolgd. Steinberg komt aan een totaal van 34.801 'Juifs  internes ou  déportés'. In  de optelling van  de categorie 'non déportés' zit een foutje, het totaal   moet 34.800 zijn. Daarvan hebben  28.902 personen (min  minstens één,  Herta Ligeti) de kampen niet overleefd. In deze totalen zijn ook de joden begrepen die in Frankrijk opgesloten zaten in andere gevangenissen en kampen dan Drancy. De joden die vanuit Mechelen op transport werden gesteld maar uit het konvooi konden ontsnappen ontbreken evenwel, zowel zij die niet teruggegrepen werden als de dertig die bij  hun vluchtpoging werden gedood. Deze  vluchtelingen werden overigens ook weggelaten uit het aantal gedeporteerden per konvooi in de overzichtstabel in het Mémorial (p. 22-23). De vluchtelingen werden weliswaar niet uit België gedeporteerd, maar weggevoerd werden ze wel.(177) Ze zouden dus niet mogen  ontbreken onder de hoofding  'déportés' van de overzichtstabel. Twaalf bladzijden verderop in het Mémorial worden ze afzonderlijk vermeld, per konvooi. Dat ze uit de overzichtstabel werden weggelaten valt om meerdere redenen te betreuren. Ten eerste gaat een toch belangrijk verzetsaspect  verloren. Zij die de kracht en de moed  bezaten om in bijzonder moeilijke omstandigheden het hazepad te kiezen, zijn uit de statistiek verdwenen. En ook het dank zij hen iets minder lage overlevingspercentage voor enkele konvooien, verdwijnt in de mist. Een tweede reden waarom de weglating te betreuren valt is dat de in de tabel vermelde aantallen per konvooi niet meer volledig overeeestemmen met het aantal personen dat in Mechelen de trein werd/ingejaagd. Onderzoekers die zich op de overzichtstabel verlaten kunnent daardoör tot licht vertekende conclusies komen.

Het totaal aantal 'Belgische' burgers dat de gevangenschap in nazi gevangenissen en dito kampen heeft overleefd (de verplicht tewerkgestelden niet meegerekend) is bij benadering 32.937: 3.895 joden en 29.042 niet-joden, respectievelijk 11,83 % en 88,17 %. Toetst men deze verhouding aan de verhouding jood/niet-jood voor  de ego-documenten (18,61 % en 81,39 %, Tabel III), dan blijkt dat er naar verhouding meer joodse dan niet-joodse ego-documenten werden geproduceerd.

Om deze vergelijking nog preciezer te maken, moeten de intra muros getuigenissen van gevangenen die niet hebben overleefd worden afgetrokken van het totaal aantal ego-documenten. Van de in totaal negen intra muros ego-documenten van joden zijn er vijf postuum gepubliceerd. Van de 118 niet-joodse getuigenissen intra muros verschenen er 51 postuum. Blijven over: 270 joodse  en 1.152 niet-joodse ego-docümenten, een verhouding van 18,99 % tegen 81,01 %. Joodse overlevenden hebben dus naar verhouding inderdaad meer getuigenissen geproduceerd dan niet-joden.

Houdt men rekening met het type ego-document, dan ziet men dat niet-joden wat oververtegenwoordigd zijn voor de meer op individueel initiatief teruggaande ooggetuigeverslagen (88,64 % tegenover 11,36 % aan joodse zijde) en dat joden sterk oververtegenwoordigd zijn bij de meer groepsgebonden ooggetuigeverslagen (27,27 % tegenover 72,73 aan niet-joodse kant).

d. Mechelen - Auschwitz : potentiële getuigen

De gegevens over Belgische joden in gevangenissen en andere kampen dan Mechelen en Auschwitz (zie hierboven p. 110-112) zijn in dit stadium van het historisch onderzoek te onvolledig en te onzeker om er hier en nu (178) op door te gaan voor de interpretatie van enkele telresultaten. De aandacht kan beter toegespitst worden op die kampen waarvoor betrouwbaarder cijfermateriaal voorhanden is. Ook historisch en sociaal gezien is dat een aannemelijke beslissing. Het lot van joden in Auschwitz en in de wachtkamer van die dood, Mechelen, staat in het brandpunt van de belangstelling. Hun lot was ook veel erger dan dat van de joden die aan deportatie naar Auschwitz ontsnapt zijn. Daarenboven is Auschwitz ondertussen het archetypisch beeld van de hel geworden in het collectief bewustzijn van westerlingen. Een hel die,  zoals vele overlevenden schrijven, zelfs Dante zich niet heeft kunnen inbeelden.

In principe zijn de joden die in doorgangskamp Mechelen hebben gezeten de  potentiële getuigen intra muros  over  dat  kamp.(179) In werkelijkheid moet  rekening gehouden worden met de voortdurendedreiging en de mensonwaardige dagelijkse realiteit in dat kamp. De gevangenen hadden wel andere dingen aan hun hoofd dan getuigen ! De meesten kregen er trouwens niet eens de tijd voor,  ze werden vrijwel onmiddellijk op transport gesteld. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat alle bewaard gebleven getuigenissen (tekeningen) die in Mechelen werden gemaakt (en die ik heb kunnen opsporen), vervaardigd werden door gevangenen die maandenlang, soms meer dan een jaar, in Mechelen opgesloten zaten. Zij hebben de tijd gekregen om er zich, zoals dat in de sociologie heet, min of meer te vestigen. 

Ook voor Auschwitz kan het potentieel aantal getuigen intra muros niet worden becijferd. Men zou het aantal Belgische joden kunnen nemen dat niet bij aankomst werd vernietigd, zij die geregistreerd werden en een nummer   kregen. In werkelijkheid beschikten 'Belgische' joden in Auschwitz over zo goed als geen mogelijkheden, energie of tijd om ter plekke te getuigen. Bij mijn weten werd er nog geen onderzoek naar verricht, maar waarschijnlijk is het grootste deel van de joodse intra muros getuigenissen over Auschwitz afkomstig van Poolse gevangenen. Zij zaten al langer in Auschwitz, waren gevestigd gevangenen geworden en bekleedden in de interne hiërarchie (180) een hogere positie dan joden uit België. In het voor deze bibliografie samengestelde corpus steekt slechts één door een Belgische jood in (een kommando van) Auschwitz vervaardigd ego-document, het portret dat Jacques De Metz in het kommando Eintrachtshütte van een medegevangene maakte.(181)

Alleen voor getuigenissen achteraf kan een benaderende berekening worden gemaakt van het aantal  potentiële getuigen.

Tabel XI Mechelen - joodse overlevenden

 

Mannen

Vrouwen

Totaal

Mechelen-Auschwitz

747

447

1.194

Drancy-Auschwitz

289

28

317

  TOTAAL

1.036

475

1.511

   man-vrouw verhouding

68,56 %

31,44 %

100%

 
Tabel XII Auschwitz (en kommando's) - 
Gerepatrieerde/overlevende 'Belgische' joden

 

Mannen

Vrouwen

Totaal

Mechelen-Auschwitz

747

447

1.194

Mechelen-andere kampen

55

75

130

   niet gedeporteerd

?

?

1.768

  TOTAAL

?

?

3.092

   
Opmerkingen bij deze tabel

* Bij benadering 1.511 'Belgische' joden hebben Auschwitz (of een van zijn kommando's) overleefd. Zij hadden daarover in principe na de oorlog kunnen getuigen. Het werkelijke aantal potentiële getuigen ligt waarschijnlijk lager, niet alle richting Auschwitz weggevoerden kwamen in dat uitroeiingskamp of zijn kommando's terecht. Bijvoorbeeld de mannen die in Cosel werden geselecteerd, al kwamen een aantal van hen uiteindelijk wel in Auschwitz (of een van zijn kommando's) terecht.(182) Anderzijds kan niet worden uitgesloten dat in deze berekening ook enkele potentiële getuigen ontbreken, met name die 'Belgische' joden die eerst in andere kampen opgesloten zaten en van daaruit op transport gesteld werden naar Auschwitz. Dit is nóg een blinde vlek in de geschiedschrijving over de deportatie van joden uit België.

Het aantal potentiële 'Belgisch'-joodse getuigen over Mechelen en/of Auschwitz kan worden getoetst aan het aantal joodse ego-documenten waarin over Mechelen en/of Auschwitz wordt getuigd. Hetzelfde geldt voor de man-vrouw verhoudingen.

Tabel XIII joodse ego-documenten over Mechelen

 

man

vrouw

man

vrouw

totaal

Boek/ brochure

12

14,63 %

9

17,65 %

57,14%

42,86 %

100%

Ongepubliceerde

20 (183)

24,39 %

3

5,88 %

86,96 %

13,04 %

100%

Bundels, kranten...

50

60,98 %

39

76,47 %

56,18 %

43,82 %

100%

TOTAAL

82

100%

51

100%

61,65 %

38,35% (184)

100%

  
Opmerkingen bij deze tabel

* Negen joodse mannen hebben in boek- of brochurevorm over Mechelen getuigd. Vijf van hen werden uit België gedeporteerd en overleefden dat (Félix Gutmacher, Sam Herciger, Louis Micheels,  Eugène Weinstock en Charles Van West). Ook Leon Landau werd gedeporteerd en overleefde zijn gevangenschap, maar hij keerde nooit terug.  Na zijn bevrijding bleef hij  in Bergen-Belsen om een zieke vriend te verzorgen en hij overleed er aan tyfus. De uit België gedeporteerden produceerden samen zeven van de twaalf hier beschouwde ego-documenten. De vijf overige getuigenissen in boek- of brochure­vorm zijn afkomstig van drie niet uit België weggevoerde gevangenen. Jos Hakker en Jacques Cyngiser konden uit 'hun' konvooi ontsnappen, Israël Tabakman werd in Mechelen bevrijd.

* Er zijn twaalf vrouwelijke ego-documenten over Mechelen in boek­of brochurevorm. Drie daarvan zijn afkomstig van zigeuners en die werden hier niet meegeteld. De negen resterende ego-documenten in boek- of brochurevorm zijn afkomstig van zeven getuigen. Vijf ego­documenten komen van drie getuigen die aan deportatie uit België ontkomen zijn. (Hélène Beer, Irene Spieker en Klara Ullman-Chayes (185) werden in Mechelen bevrijd; Claire Prowizur-Szyper ontsnapte uit het twintigste konvooi. De wel uit België gedeporteerde getuigen (Regine Beer, Herta Ligeti en Paulina Trocki-Avstrüsky), die in boek- of brochurevorm over hun ervaring hebben bericht, zijn tevens de enigen die in die vorm over Auschwitz hebben getuigd (het gaat vanzelfsprekend om dezelfde ego-documenten).

De 3.092 potentiële  getuigen over doorgangskamp Mechelen brachten slechts 21 getuigenissen in boek- of  brochurevorm voort, 23 ongepubliceerde, 54 in bundels (28 van mannen, 26 van vrouwen) en 35 getuigenissen   in tijdschriften en kranten.(186)  De 44 qua impuls meer individu-gebonden ooggetuigeverslagen zijn afkomstig van niet meer dan 37 getuigen, slechts 1,20 % van de potentiële getuigen. Onder hen die in een bundel hebben getuigd over Mechelen, zijn er twee mannen die tevens een  meer  individu-gebonden getuigenis hebben afgelegd.   Vierenveertig anderen hebben, voor zover bekend, alleen in een bundel getuigd, hetzij 1,42 % van het aantal potentiële getuigen. In totaal, alle types ego­documenten samen, heeft slecht 2,62 % van de potentiële getuigen over Mechelen getuigd.  

De man-vrouw verhouding bij de overlevenden van Mechelen is momenteel alleen gekend voor de uit België gedeporteerden. De lijst van de niet-gedeporteerden bestaat wel,(187) maar het geslacht van de  gevangenen wordt niet vermeld. Mits de nodige (en onontbeerlijke) kennis van joodse voornamen kan de man-vrouw verhouding natuurlijk wel becijferd worden. Dat kan zelfs per afzonderlijke groep: de in Mechelen bevrijden, de vrijgelatenen en dies meer. Aan dit onderzoek kan ook meer diepgang worden gegeven door er ook de leeftijd en nationaliteit van de niet-gedeporteerden bij te betrekken; maar dat zal veel tijd en werk vergen. De persoonlijke dossiers van de gevangenen moeten dan worden geraadpleegd en, waar ze ontbreken, ook andere administratieve bronnen.(188) Ook de man-vrouw verhouding bij de niet teruggegrepen vluchtelingen moet nog worden becijferd. Over de relatie tussen de man-vrouw verhouding bij de ego-documenten en die bij potentiële ooggetuigen over Mechelen valt dus voorlopig niet veel te zeggen. Maar dat kan echter wel voor de man­vrouw verhouding volgens type ego-document.

Het grootste deel van de potentiële getuigen over Mechelen (Tabel XI) werd niet uit België weggevoerd. Nogal wat ego-documenten stammen dan ook uit die groep. Bij de getuigenissen in boek- of brochurevorm zijn er zeven van de negen vrouwelijke, en vijf van de twaalf mannelijke afkomstig van niet-weggevoerden (6 van personen die werden bevrijd, 6 van ontvluchten uit een konvooi). Maar bij de ongepubliceerde ego- documenten-zijn er heel wat minder, zeven van de twintig slechts (alleen mannen hier).(189) Bij de getuigenissen in bundel zijn er nog minder van personen die niet uit België werden gedeporteerd, 11 van de 54.  Zeventig procent van deze  getuigenissen in bundel gaan behalve over Mechelen ook over Auschwitz (of een van zijn kommando's). De vijf  resterende geschriften zijn afkomstig van joden die op transport gingen naar werkkampen(190) of een concentratiekamp.(191)

Het voor de getuigenissen in bundel veel kleiner aandeel van niet uit België gedeporteerden kan erop wijzen dat, naarmate de getuigenisimpuls meer groepsgebonden is, de aandacht verschuift in de richting van deportatie en Auschwitz. En dat is niet toevallig ook de focus van de geschiedschrijving en het grote publiek. Wat daar verder ook van zij, het aantal getuigenissen van de niet uit België gedeporteerden is in elk geval heel wat kleiner dan op grond van de grootte van deze groep getuigen kon worden verwacht.(192)

Joodse ego-documenten over Auschwitz

 

Man

 

Vrouw

Man

Vrouw

Totaal

In boek- of brochure vorm

26

22,22%

4

6,45%

86,67%

13,30%

100%

Ongepubliceerde

14

11,97%

9

14,52%

60,87%

39,13%

100%

In bundels, tijdschriften

77

65,81%

49

79,03%

61,11%

38,89%

100%

   TOTAAL

117

100%

62

100%

65,36 %

34,64 %

100%

Opmerkingen bij deze tabel

* Het corpus omvat 27 mannelijke ego-documenten in boek- of brochurevorm over Auschwitz (of een kommando van Auschwitz). Eén daarvan is afkomstig van een niet-jood, Jules Fraipont, en werd dus buiten beschouwing gelaten.(193) De resterende 26 mannelijke joodse ego-documenten in boek- of brochurevorm werden door 11 getuigen gemaakt (veel heruitgaven en vertalingen van de boeken van Bernard Klieger en Jean Améry). 

* Het corpus omvat zeven vrouwelijke ego-documenten in boek- of brochurevorm over Auschwitz of Birkenau. Drie daarvan zijn afkomstig van zigeuners en die werden hier buiten beschouwing gelaten. De vier joodse getuigenissen zijn afkomstig van drie personen. 

De 1.511 potentiële 'Belgisch'-joodse getuigen over Auschwitz (en kommando's) brachten slechts 30 ego-documenten in boek- of brochure­vorm voort : 23 ongepubliceerde, 64 getuigenissen in bundel (38 van mannen, 26 van vrouwen) en 62 in tijdschriften en kranten. De 53 qua impuls meer individu-gebonden ooggetuigeverslagen zijn afkomstig van niet meer dan 34 personen, slechts 2,25 % van de potentiële getuigen. Onder hen die in een bundel hebben getuigd over Auschwitz, zijn er vijf vrouwen die ook een meer individu-gebonden getuigenis hebben afgelegd. Achtenveertig andere personen hebben,  voor zover bekend, alleen in een bundel getuigd, hetzij 3,18 % van het aantal potentiële getuigen. In totaal - alle types ego-documenten samen - heeft slechts 5,43 % van de potentiële 'Belgische' getuigen over Auschwitz getuigt.

Het werkelijk aantal joden dat over Mechelen en/of Auschwitz heeft getuigd (tijdschriften en kranten niet meegeteld), is slechts 107 (een zestigtal heeft namelijk over beide kampen getuigd).(194)

De man-vrouw verhouding bij de 'Belgische' joden die Auschwitz (of een kommando) hebben overleefd en gerepatrieerd werden is : 68,56 % mannen en 31,44 % vrouwen (Tabel XII). Voor het totaal aantal joodse ego-documenten over Auschwitz geldt een vergelijkbare verhouding (65,36 % en 34,64 % - Tabel XIV). Beschouwen we de meer uit individueel initiatief voortgekomen ego-documenten (boek & brochure + ongepubliceerde), dan blijken vrouwen ondervertegenwoordigd te zijn (24,53 % tegenover 75,47 % voor de mannen). Bij de meer groepsgebonden getuigenissen zijn vrouwen oververtegenwoordigd. De verhouding tussen de verschillende types ego-documenten zegt hetzelfde. Het aandeel van de individu-gebonden ego-documenten is bij vrouwen 20,97 %, bij mannen 34,19 %. Voor de meer groepsgebonden getuigenissen zijn de percentages respectievelijk 79,03 en 65,81 %.

    
Besluit ...
  

Noten

(128) In Mededelingen, nr. 8, Brussel, NCWO-II, maart 1978, p. 51-53
(129) In die 14.121 registraties zitten zeker vele dubbeltellingen, Belgen die in verschillende gevangenissen en  kamp(en)  werden  geregistreerd.  Anderzijds is  deze opsomming van Belgen in gevangenissen slechts "pour quelques prisons".
(130) Uit deze foute vergelijking leidt Scholliers merkwaardig genoeg wel een juiste hypothese af, dat er namelijk "heel wat mensen geen officiële erkenning van politiek gevangene aanvroegen of verkregen" (p.146, noot). Dat heeft natuurlijk in de eerste plaats met de groep Auschwitz te maken. Dat vele joden en anderen geen erkenning aanvroegen of kregen, had Scholliers ook kunnen weten als het aantal afgewezenen niet weggelaten was uit het overzicht (Gotovitch, op. cit.) waarop hij zich baseerde.
(131) Gijzelaars, zij die in België gestorven zijn, zij die gefusilleerd werden, gevangenen die na het uitzitten van hun gevangenisstraf vrijgelaten werden, ontsnapten, zij die door de geallieerden werden bevrijd. Hun precieze aantal is bij mijn weten niet gekend, ook niet bij het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers.
(132) Zij het dat dan ook nog rekening moet worden gehouden met de erkende poli tieke gevangenen die alleen in gevangenissen hebben gezeten, en ook met de joden die, gelukkig voor hen, niet in een uitroeiingskamp terechtgekomen zijn. Bij de (erkende) politieke gevangenen telt Steinberg ook de vreemdelingen, waaronder ongetwijfeld ook joden zitten.
(133) Hieronder kom ik nog op deze cijfers terug.
(134) Ook Steinberg pleit voor het in kaart brengen van het bronnenmateriaal op het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers en voegt er terecht aan toe dat "seul un programme de recherche mobilisant une équipe de chercheurs dotés de moyens modernes permettra de dresser un tableau correct de la répression : les sources, sont disponnibles, nos les ressources"  (1989, p, 76).
(135) Er werden  40.367 Belgen en 941 vreemdelingen erkend
(136) Voor sommigen was dat overigens dé reden om te getuigen, b.v. Hubert De Rocker en Joseph Wilkens. Om hoevelen het gaat weet ik nu niet. Het biografische deel van mijn onderzoek kon jammer genoeg niet worden uitgewerkt. De biografische en erkenningsgegevens van alle getuigen werden wel opgespoord en geficheerd, maar ze werden nog niet systematisch geordend of ingetikt. Er kan dus niet op een min of meer eenvoudige wijze op geteld worden.
(137) Enkele gevangenen werden na de oorlog opnieuw opgepakt en opgesloten door Belgische autoriteiten, Louis Nauwelaers bijvoorbeeld. Zie hierover : Gie van den  Berghe -  'De zot van  Reckheim'  in,  Doodgezwegen.  Experimenten en moord op krankzinnigen en andere   'onwaardigen' in nazi-Duitsland,  Gent, Museum Dr. Guislain, 1994, p. 76-78.
(138) Het verloop van de desbetreffende statistieken van het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers wijst in dezelfde richting. In 1975 waren er 41.222 erkende politieke gevangenen, vreemdelingen inbegrepen (Gotovitch - 'Statistieken over verzet en deportatie' in Mededelingen, nr. 8, op. cit., p. 53); in 1984 was dat aantal opgelopen tot 41.257 (Steinberg-1989, p. 75) en eind 1994 waren het er 41.600.
(139) Een andere belangrijke reden om deze groep te bestuderen, is de reconstructie van de praktijk van de naoorlogse erkenning en miskenning. Pieter Lagrou (op. cit.) leverde hierover al zeer verdienstelijk werk
(140) 'Nombre de déportés ou d'internés de Belgique dans les camps d'après la documentation  en  possession du  Service en date du 31.12.56', Farde des statistiques, BvO.
(141) Zo bleek bij navraag bij mevrouw Daubioul die destijds als jonge kracht aan de tellingen heeft meegewerkt.
(142) Deze lijst werd, zoals gezegd, kritiekloos overgenomen door Peter Scholliers (1980, p. 146) die er het werkelijk aantal gevangenen uit afleidde. Enkele geactualiseerde cijfers zag hij over het hoofd. Daardoor ligt het door Scholliers berekende sterftecijfer en -percentage iets lager dan toen reeds bekend was. 
(143) Gecoördineerd historisch onderzoek in Arolsen, in de verscheidene herdenkingsoorden en musea in voormalige kampen en gevangenissen en in andere Duitse archieven, is dringend nodig.
(144) De op deze lijst vermelde cijfers over Mechelen, Drancy en Auschwitz zijn door geschiedkundig onderzoek achterhaald. Die cijfers komen hieronder nog  ter sprake.  De cijfers over Neuengamme werden gepreciseerd door Victor
(145) Waaronder 23 vrouwen.
(146) Waaronder 301 vrouwen.
(147) 2.479 mannen en 12 vrouwen (Malbecq, vol. I, p. 3).
(148) 1.986 mannen en 1 vrouw (Malbecq, vol. I, p. 3). Het zeer hoge sterftecijfer voor Neuengamme is niet representatief voor het concentrationaire systeem. Een  aanzienlijk  deel  van   de  doden  van  dit  kamp viel  in de allerlaatste oorlogsfase, bij de evacuatie van Neuengamme. Duizenden gevangenen werden toen op passagiersschepen in de Lübeckerbocht ingescheept en die schepen werden op 3 mei 'per vergissing' gebombardeerd door de Royal Air Force. Dat kostte nog eens het leven aan naar schatting 7.000 gevangenen van verschillende nationaliteiten. Zie hierover : Gie van den Berghe, 'Het einde van de kampen en van een mythe' in, Spiegel Historiael, maart/april 1994, p. 160
(149) Of in het dodental ook de gevangenen begrepen zijn die bij de evacuatie (dodenmarsen) zijn omgekomen, is niet bekend.
(150) Zij het niet voor alle in dezelfde mate. Het aantal en de frequentie van transfers verschilt naargelang het kamp, de nationaliteit van de gevangenen, de beschouwde periode, de laatste fase van dat kamp (evacuatie of bevrijding).
(151) De som van de totalen per kamp voor elk type ego-document, zie Tabellen 1, 2 en3 in bijlage
(152) Zie daarover Scholliers-1980.
(153) Het gaat telkens om benaderende cijfers. Bron : 'Nombre de déportés ou d'internés de Belgique dans les camps d'après la documentation en possession du Service en date du 31.12.56', Farde des statistiques, BvO.
(154) Wat overigens ook geldt voor de in vorige noot genoemde lijst van het aantal Belgen in de kampen.
(155)
Deze voor het eerst door Raul Hilberg gebruikte term voor de jodenuitroeiing drukt als geen ander de onvoorstelbare onpersoonlijkheid, ontmenselijking en onmenselijkheid uit van de jodenvernietiging.
(156) Deze onmenselijke onverschilligheid voor het leed van de politieke tegenstander was het die, samen met de verschrikkingen van de laatste oorlogsmaanden, aan de basis lag van het hoge sterftecijfer in de concentratiekampen. Had de SS ook maar een klein beetje rekening gehouden met deze gevangenen dan hadden ze ze niet nog eens van het ene naar het andere kamp versleept. Een kind kon voorspellen dat dat het leven zou kosten aan honderdduizenden. De onmenselijke onverschilligheid van de SS was voor de meeste gevangenen zó onvoorstelbaar, dat ze er een intentie in legden, er zichzelf van overtuigden dat alles wat hen overkwam tot in de kleinste details gewild en gepland was. Deze overtuiging houdt bij velen nog steeds stand en bepaald het kampbeeld van het grote publiek. Zie hierover : van den Berghe-1987, p. 246-361.
(157) Aangezien het hier gaat om joodse overlevenden, worden de 351 uit Mechelen gedeporteerde zigeuners buiten beschouwing gelaten. Slechts twaalf zigeuners werden na de oorlog gerepatrieerd.
(158) Bijvoorbeeld Steinberg-1986/2, p. 247 & Steinberg-1989, p. 76 e.v.
(159) In de 'Tabel der langs Mechelen gedeporteerde personen' (in, Commissie voor Oorlogsmisdaden - De oorlogsmisdaden bedreven gedurende de bezetting van het Belgisch grondgebied 1940-1945. De jodenvervolging in België, p. 32a) is sprake van een vijftiental personen.
(160) Van Maxime Steinberg vernam ik dat het Mémorial binnenkort heruitgegeven zal worden. Een en ander zal dan wel rechtgezet zijn.
(161) In die tabel staat dat 7 mensen konvooi XIX hebben overleefd : 6 mannen, 1 vrouw en 1 jongere. Die laatste eenheid is een tikfout (die overigens niet werd verrekend in het totaal aantal gerepatrieerde jongeren). Dat geen enkele jongere konvooi XIX overleefd heeft, blijkt ook uit de beschrijving van dit konvooi enkele bladzijden verderop in het Mémorial : 6 mannen en 1 vrouw werden gerepatrieerd.
(162) Van de joodse mannen die uit Mechelen werden weggevoerd werd na de oorlog 7,02 % gerepatrieerd, van de joodse vrouwen slechts 4,35 %, van de 4.918 joodse kinderen minder dan 1,08 %. Van de mannen en de jongens samen werd slechts 5,87 % gerepatrieerd, van de vrouwen en meisjes samen nog minder, 3,67 %.
(163) Deze percentages liggen beduidend hoger dan die voor de vrouwen. Daarbij  dient er wel rekening mee gehouden te worden dat het werkelijk aantal overlevende jongeren  en  vrouwen zó  laag  ligt, 16 jongeren en 10 vrouwen  (tegenover 354 mannen voor de konvooien uit  1942), dat er in feite alleen kan worden uit geconcludeerd dat jongeren en vrouwen die in 1942 al in Auschwitz terechtkwamen, zo goed als géén overlevingskans hadden.
(164) Alle 12 jongeren die de konvooien overleefden die in september-oktober 1942  in Auschwitz arriveerden, maakten deel uit van de Cosel-konvooien. Vijfenzeventig procent van de jongeren die de konvooien uit 1942 overleefd hebben (16 jongeren in het totaal), zaten op treinen die halt hielden in Cosel.
(165) Zie de tabel 'Juifs de Belgique victimes du IIIe Reich nazi' in het Mémorial, p. 24
(166) Tabel 'Deportation de France' in, Mémorial, p34
(167) De 18 overlevende jongeren uit deze categorie gedeporteerden werden in de tabel in het Mémorial niet volgens geslacht gescheiden. Ook hier extrapoleerde ik de man-vrouw verhouding bij de volwassen overlevenden. Uit de aldus bekomen cijfers blijkt dat dergelijke extrapolaties verre van waterdicht zijn. Dat geen enkel meisje uit de Z-konvooien zou zijn omgekomen is toch zeer onwaarschijnlijk. Van de volwassen mannen die met deze Z-konvooien werden weggevoerd, overleefde 48,96 %, bij de vrouwen 67,71  %, bij de jongeren 69,23 %.
(168) Bron : Alfabetische lijst van personen, meestal 'joden' die op bevel van de bezettende overheid opgesloten werden in het doorgangskamp te Mechelen en die niet weggevoerd werden naar de uitroeiingskampen van Opper Silesie (BvO en NCWO-II).
(169) Deze getallen moeten, vermoed ik, nog nader onderzocht worden. Vooral de categorie 'ontsnapten uit de konvooien' moet beter belicht worden. De 343 niet teruggegrepen personen werden niet meegeteld in de totalen van de gedeporteerden per konvooi in het Mémorial. Ze werden nochtans wel weggevoerd, ook al verlieten ze het land niet. Of alle andere vluchtelingen die werden teruggegrepen uiteindelijk wel werden gedeporteerd kon ik niet achterhalen. Daardoor is het me nu niet duidelijk of en bij welke categorie zij werden geteld. Verder zijn er ook nog enkele gevangenen die ontbreken op de naoorlogse lijsten over Mechelen, doordat ze een bijzonder traject hebben gevolgd. Zie hieronder p. 122, noot 191.
(170) Dat wil zeggen : personen die door de bezetter als jood werden gedefinieerd. Zie hierboven 'Wie is jood ?'.
(171) Lorenz Sichelschmidt - Mala. Ein leben, eine Liebe und ein Tod in Auschwitz (manuscript, wordt in 1995 gepubliceerd).
(172) 'Juifs de Belgique victimes du IIIe Reich nazi' in het Mémorial. In het laatste getal zijn ook de 'Belgische' joden begrepen die in de Vichy-kampen werden opgesloten.
(173) Alle politieke gevangenen mogen meegeteld worden, aangezien het voor deze  bibliografie gaat om mensen die opgesloten werden in nazi-gevangenissen en -kampen, in en buiten de landsgrenzen. Of ze gedeporteerd werden is hier irrelevant.
De 4.644 afgewezen verzoeken van vreemdelingen worden buiten beschouwing gelaten omdat zich onder hen vrijwel zeker heel wat joden bevinden.
(174) Een recenter cijfer kon de dienst statistiek van het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers begin l995 niet geven.
(175) Over deze groep zijn op het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers momenteel geen cijfers bekend.
(176) Minstens vijftien hebben dat biet overleefd, zie tabel 'Juifs de Belgique victimes du IIIe Reich nazi' in het Mémorial.
(177) Terminologische verwarring kan ontstaan als 'deportatie' wordt gebruikt in de betekenis die dat had in het Romeinse Rijk of als strafrechterlijk begrip : verbanning uit het land door de autoriteiten van dat land. Maar de deportatie van joodse en niet-joodse gevangenen door de nazi's was toch iets heel anders.
(178) Nijpend tijdgebrek speelde een belangrijke rol.  De bibliografie moest in het vijftigste herdenkingsjaar gepubliceerd worden.
(179) Wat joden betreft gaat het om 26.944 personen. Het getal vermeld door Maxime Steinberg (1986/2, p. 262), 28.193 is onjuist, het resultaat van een verschrijving of een tikfout.
(180) De verdeling van de macht die de SS aan de gevangenen delegeerde.
(181) Volgens de informatie vervat in zijn DDO-dossier, vluchtte Jacques De Metz samen met zijn broer Henri uit België nadat ze op 6 september 1942 opgeroepen waren voor een werkkamp in noord-Frankrijk. Ze probeerden Zwitserland te bereiken, maar strandden in  Besançon. Jacques De Metz werd opgepakt (mogelijk samen met zijn broer) en begin november 1942 vanuit  Drancy op transport gesteld naar Auschwitz. Hij ontsnapte uit het konvooi en keerde terug naar Antwerpen waar hij bij zijn ouders onderdook. Tien maand later werden ze samen opgepakt en met konvooi XXIIb naar Auschwitz op transport gesteld. Na de ontruiming van dat kamp kwam hij in Mauthausen terecht. Daar is hij volgens getuigenissen van Belgische overlevenden in mei 1945 omgekomen.
(182) Onderhavig corpus telt vijf getuigenissen van vier 'Belgische' joden die over Cosel én over een kommando van Auschwitz berichten (Moche Podolsky, Chaïm Salomon, Emile Vos en Willy Weinstein).
(183) In het corpus steken 21 ongepubliceerde ego-documenten van joodse mannen waarin onder andere over  Mechelen wordt getuigd. Eén ervan, dat van Charles Van West, werd later uitgegeven en werd hier dus afgetrokken.
(184) Boeken/brochures en ongepubliceerde ego-documenten samen : 27 mannen die samen 32 ego-documenten  hebben vervaardigd (tekeningen van dezelfde getuige worden voor een eenheid geteld); 10 vrouwen die samen 12 getuigenissen hebben voortgebracht.
(185) Of haar dochter, dat wordt niet helemaal duidelijk in het ego-document en blijkt ook niet eenduidig uit de bewaard gebleven administratieve bronnen.
(186) De berekening van het aandeel van de bundels gebeurde, om redenen die hierboven werden uiteengezet, achteraf en handmatig. Dit tijdrovend werk loonde de moeite omdat de bibliografie wat bundels betreft toch vrij volledig is. Dat is niet het geval voor de getuigenissen in tijdschriften en kranten. Deze laatste categorie werd dan ook niet nog eens apart doorgelicht.
(187) Zie hierboven, noot 168.
(188) Onder de 1.477 personen die niet uit België werden gedeporteerd waren er 265  Belgen  (Steinberg-1986/2, p. 262). Dat  is een veel  hoger aantal dan het percentage Belgen onder de joden van België (6 %, Steinberg-1989, p. 75 - of mogelijk iets meer, Steinberg-1986/2, p. 250). Dat heeft te maken met het feit dat de Belgische autoriteiten, deels misleid door de bezetter, hoopten 'hun' joden, de Belgen, van de ondergang te redden. Alleen deze joden konden op enige protectie van officiële zijde rekenen. De vreemdelingen  werden, zoals in andere  bezette landen, opgeofferd (zie o.m. Steinberg-1986/2, p. 250).
(189) Vier zijn afkomstig van drie getuigen die werden vrijgelaten (Maurice Benedictus, Maurice Heiber, Lucien Hirsch), éen van een gevangene die uit het konvooi is gevlucht (Nachum Mittelsbach). Verder zijn er de tekeningen van Kurt Lewy en Michel De Goeje die in Mechelen werden bevrijd. Ook de getuigenis van Maurice Kubowitzki gaat alleen over Mechelen maar ze is (zoals aangegeven in de titel) onvolledig, het relaas eindigt op het moment dat Auschwitz in zicht komt. De twaalf andere ongepubliceerde ego-documenten waarin aandacht wordt besteed aan het leven in Mechelen, zijn afkomstig van uit België gedeporteerden die bijna allen in Auschwitz of een kommando van Auschwitz terechtkwamen (Menacshe Brunner, een Hongaarse jood, is de enige uitzondering- Buchenwald, Z-konvooi).
(190) Rottenberg en Armin Freudman. Deze laatste staat  niet (onder zijn  echte naam) in het Mémorial. Hij werd in Cosel voor de Arbeitseinsatz geselecteerd.
(191) Rauchla Coperbac zat bijna twee maand in Mechelen opgesloten. Omwille van haar Roemeense nationaliteit en/of haar verzetsactiviteiten werd ze via de gevangenis van Sint-Gillis  naar Ravensbrück overgebracht. Haar naam staat  niet in het Mémorial, ze werd ook niet  uit  Mechelen weggevoerd.  Maar ze ontbreekt ook op de lijst van de niet gedeporteerde 'Mechelse' gevangenen. Dit lijkt erop te wijzen dat in de optelsom van de joodse gevangenen in  Mechelen (Tabel  XI)   nog een  aantal gevangenen ontbreken die, zoals Rauchla Coperbac, een apart traject   doorheen gevangenissen en kampen hebben gevolgd en daardoor door de mazen van het  statistisch net) zijn geglipt.
(192) De relatie tussen gedeporteerd/niet-gedeporteerd, getuigen en getuigenisvorm zou op dezelfde wijze kunnen worden nagegaan voor Breendonk. Waarschijnlijk speelt voor deze groep getuigenissen deportatie uit België geen noemenswaardige rol. Voor de gevangenen van Mechelen was het grootste drama de deportatie naar het oosten. Voor de gevangenen van Breendonk was de gevangenschap en de terreur in dat kamp meestal de meest doordringende ervaring. Vandaar dat sommigen die uit Breendonk werden gedeporteerd (Betty Depelsenaire b.v.), in hun naoorlogse getuigenis alleen aandacht besteden aan Breendonk en de vrijwel onbekende werkkampen en gevangenissen in Duitsland onbesproken laten.
(
193) Er zaten nog andere niet-joodse Belgen in Auschwitz. De bibliografie bevat nog minstens één getuigenis van een niet-jood over Auschwitz, maar het is een interview in een krant (Hubert De Rocker).
(194) Niet alle joden uit België die opgepakt werden, in Auschwitz terechtkwamen en over hun kampervaring hebben getuigd, hebben dat per se ook over Auschwitz gedaan. Van Ernest Landau bijvoorbeeld, werd een getuigenis over Dachau en een over Breendonk gepubliceerd (respectievelijk in 1949 en begin jaren vijftig), maar voor zover ik kon nagaan getuigde hij niet in geschrifte over Auschwitz. Het getuigenismoment zal hier wel een rol gespeeld hebben. In de jaren veertig en vijftig was er relatief weinig publieke belangstelling voor Auschwitz (zie bijvoorbeeld Tabellen 7 & 13 en Figuur 8A).